Brief regering : Generiek kader voor vitale digitale processen van de overheid
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 917
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2022
Bij de begrotingsbehandeling BZK van 27 oktober 2021 heeft het lid Rajkowski (VVD)
gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot een generiek kader voor vitale
digitale overheidsvoorzieningen1. Dit naar aanleiding van de Kamerbrief Voortgang informatieveiligheid bij de overheid van mijn ambtsvoorganger2, waarin is toegezegd een dergelijk kader op te stellen. Daarop is toegezegd dat de
Tweede Kamer hierover aan het eind van het eerste kwartaal 2022 verder zou worden
geïnformeerd.3 Bij brief van 9 mei 20224 bent u geïnformeerd dat u hierover een meer inhoudelijke brief tegemoet zou kunnen
zien. Met deze brief wil ik die belofte gestand doen.
Bestaande situatie
De digitale overheid is toegevoegd als een vitale sector in 2015, en daarmee opgenomen
in de lijst van vitale infrastructuur van Nederland5. Een aantal voorzieningen van de digitale overheid is ook reeds als vitaal aangewezen.
Om daarvoor in aanmerking te komen geldt dat bij verstoring, aantasting of uitval
ten minste een van de volgende ondergrenzen moet worden geraakt:
• Economische gevolgen: > ca. 5 miljard euro schade of ca. 1,0% daling reëel inkomen;
• Fysieke gevolgen: meer dan 1.000 personen dood, ernstig gewond of chronisch ziek;
• Sociaal maatschappelijke gevolgen: meer dan 100.000 personen ondervinden emotionele
problemen of ernstig maatschappelijke overlevingsproblemen.6
Deze voorzieningen van de digitale overheid vallen onder het Besluit Beveiliging Netwerk
en Informatiesystemen (Bbni) dat voortvloeit uit de Wet Beveiliging Netwerk en Informatiesystemen
(Wbni) van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).
Het overgrote deel van de als vitaal aangewezen processen van de sector Digitale overheid
valt onder de Rijksdienst, zoals DigiD en Basisregistratie Personen (BRP). De basis
voor informatiebeveiliging van alle informatieprocessen bij de Rijksdienst is geregeld
in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR).7 Voor het kiezen van maatregelen geldt met name de Baseline Informatiebeveiliging
Overheid (BIO)8 als uitwerking. De BIO bevat een grote hoeveelheid beveiligingsdoelen waarvoor passende
maatregelen moeten worden gekozen, samen met een verplichte set aan basismaatregelen.
Risicomanagement en proportionaliteit zijn bij al deze regelgeving de uitgangspunten.
Het aantal processen dat bij de overheid vitaal is, is zo beperkt dat het niet zinvol
is om hiervoor een generieke set eisen te maken in aanvulling op hierboven genoemde
regelingen.
Een verhoogde digitale weerbaarheid
In de eerdergenoemde Kamerbrief Voortgang informatieveiligheid bij de overheid is aan uw Kamer gemeld dat het streven is om informatieveiligheid bij de overheid
een wettelijke basis te geven.
Ik wil dit doen via een zorgplicht waaraan nadere regels kunnen worden gesteld, zoals
de BIO. Door het wettelijk verplichten van de BIO is de vrijblijvendheid voorbij.
Vanuit de rijksoverheid worden aan medeoverheden vanuit verschillende bronnen informatiebeveiligingseisen
gesteld. Door op één plaats een algemene zorgplicht voor informatieveiligheid bij
de overheid te regelen, bereik ik ook een vereenvoudiging van regels binnen de overheid.
Daardoor komt de focus meer te liggen op het feitelijk beveiligen in plaats van administratief
beveiligen.
Bij een dergelijke zorgplicht past ook aparte aandacht voor de belangrijkste processen.
Dat zijn niet alleen de vitale processen, maar juist ook de hierboven genoemde processen
die interbestuurlijke eisen stellen én interbestuurlijk toezicht uitoefenen9. Voor deze processen wil ik, samen met onze vitale processen en processen waar staatsgeheimen
in rondgaan, een hogere mate van zorgvuldigheid bereiken.
Bij dit stelsel hoort ook een stelsel van toezicht. Ik wil daarom gaan toezien op
informatieveiligheid bij de overheid, niet alleen op de naleving van algemene regels,
zoals de BIO, maar ook op specifieke regels die vanuit vakdepartementen, aanvullend
op de BIO worden gesteld. Hiermee wil ik ook bij het toezicht dubbel werk voorkomen.
Het toezicht moet proportioneel zijn, dus veel aandacht voor de zorgvuldigheid bij
het beveiligen van vitale processen en andere «kroonjuwelen». Ook zal gepaste interbestuurlijke
handhaving hierin een plaats krijgen. Dit komt tegemoet aan mijn ambitie om de digitale
weerbaarheid van de overheid te verhogen door óók in te zetten op wetgeving en daarop
handhaving te organiseren.
Bij dit alles geldt wel dat vakministers, gemeenten, provincies en waterschappen zelf
verantwoordelijk zijn en blijven voor hun informatieveiligheid. Bij het opzetten van
een overheidsbreed stelsel van normstelling en toezicht wil ik de verantwoording die
wordt gedaan aan het eigen controlerend orgaan10 meenemen. Ik wil deze zo normeren dat die verantwoording een goede basis is voor
de interbestuurlijke verantwoording. Ook dat draagt bij aan een efficiënte verantwoording,
terwijl het aan de andere kant administratieve lastendruk verlaagt en de feitelijke
veiligheid van de overheid bevordert.
Vooruitblik en vervolgstappen
Intussen is in Europa een voorlopig politiek akkoord bereikt over een herziening van
Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB2-richtlijn).11 Een belangrijke wijziging ten opzichte van de huidige richtlijn is dat overheidsdiensten
binnen de reikwijdte van de richtlijn worden gebracht, en daarmee aan wettelijke verplichtingen
voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen moeten voldoen. Dit geldt
in ieder geval voor de rijksoverheid. De conceptrichtlijn stelt verder dat regionale
en lokale overheden na een risicobeoordeling kunnen worden aangewezen. Ik wil de daarbij
geldende criteria als uitgangspunt nemen, zoals de hierboven genoemde vitaal criteria.
Eerder vermeldde ik dat het aantal processen dat hieraan voldoet, beperkt is. Ik verwacht
daarom niet dat medeoverheden categoraal binnen de scope van NIB2 gaan komen.
Na vaststelling van de richtlijn hebben lidstaten 21 maanden de tijd om deze in hun
nationale wetgeving om te zetten. Mijn voornemen om tot wet- en regelgeving voor informatieveiligheid
voor het openbaar bestuur te komen, laat ik samenlopen met het implementeren van de
NIB2-richtlijn voor de overheid. Waar van toepassing, zal ik ook de bepalingen uit
de NIB2-richtlijn moeten meenemen. Wat dit precies betekent, zal in nauwe samenwerking
met het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden bezien.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
A.C. van Huffelen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.