Brief regering : Kabinetsreactie op het rapport ‘Economisch perspectief voor een grondige renovatie van de woningmarkt’
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 949
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 september 2022
Inleiding
In juni 2022 heeft een aantal deskundigen het bijgevoegde rapport «Economisch perspectief
voor een grondige renovatie van de woningmarkt» gepubliceerd (hierna: economenplan).
Op verzoek van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van 16 juni 2022 ontvangt
u hierbij, mede namens de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingen en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,
een reactie hierop.
Dit kabinet waardeert allereerst de moeite die de betrokken deskundigen hebben genomen
om een samenhangend voorstel met maatregelen ter verbetering van de woningmarkt te
presenteren. Dit kabinet ziet deze als belangrijke reflecties op het functioneren
van de woningmarkt, met name voor de wat langere termijn. Het kabinetsbeleid ten aanzien
van wonen voor de komende jaren is uitgewerkt in de Nationale Woon- en Bouwagenda
(NWBA) en de daarbij behorende zes programma’s: Woningbouw; Een thuis voor iedereen;
Betaalbaar wonen; Leefbaarheid en veiligheid; Verduurzaming gebouwde omgeving en Wonen
en zorg voor ouderen. Om de woonproblematiek op te lossen is de inzet van vele betrokkenen
nodig, waaronder medeoverheden, woningcorporaties, de bouwsector en deskundigen. Samen
met hen wordt hard gewerkt aan de uitwerking en uitvoering van de beleidsplannen om
voldoende betaalbare, passende en duurzame woningen beschikbaar te maken om in woonbehoeften
van mensen te voorzien. Tegelijkertijd toetst dit kabinet hoe deze maatregelen doorwerken
in het breder functioneren van de woningmarkt en welke aanpassingen nodig zijn om
op de langere termijn de woningmarkt stabieler te maken. Het economenplan levert hiervoor
belangrijke input. Hieronder geeft dit kabinet een reactie op de voorgestelde maatregelen.
Belastingmaatregelen
Dit kabinet meent dat er inderdaad maatregelen nodig zijn om de woningmarkt weer vlot
te trekken. De tegenstelling tussen zittende bewoners en mensen die een woning zoeken
wordt namelijk steeds groter. Dit knelt des te meer in een krappe woningmarkt. Dit
kabinet heeft dan ook met interesse kennisgenomen van de ideeën die de deskundigen
hierbij hebben. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat naast hervormen, vereenvoudiging
van het stelsel eveneens een belangrijk aandachtspunt is.
Verder heeft het kabinet een Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) gedaan naar
de vermogensverdeling, waarin ook gekeken is naar de invloed van de eigen woning en
het overheidsbeleid op de vermogensverdeling. Dit is in juli naar Uw Kamer gestuurd.1 De eigen woning verkleint en vergroot de ongelijkheid, afhankelijk van de invalshoek.
De stijgende huizenprijzen verkleinen het vermogensverschil tussen de middengroep
en de hogere vermogens. De stijgende huizenprijzen vergroten daarentegen juist de
toch al grote verschillen tussen huurders en eigenwoningbezitters. Dit verschil wordt
vergroot door de eigen woning per saldo fiscaal te subsidiëren. Het kabinet deelt
de zorgen over vermogensverschillen tussen groepen huishoudens en heeft in de kabinetsreactie
een aantal maatregelen aangekondigd.2 Daarmee is al een stap gezet om verschil in fiscale behandeling tussen verschillende
vermogensbestanddelen te verkleinen.
Op grond van het coalitieakkoord treft het huidige kabinet een aantal maatregelen
gericht op het beter laten functioneren van de woningmarkt door onder meer de positie
van koopstarters op de woningmarkt te verbeteren en de belastingheffing beter aan
te laten sluiten bij het daadwerkelijk behaalde rendement. Onderstaand worden de verschillende
fiscale maatregelen die het kabinet neemt toegelicht.
Eigen woningregeling
In de afgelopen jaren is een aantal belangrijke stappen gezet met betrekking tot de
eigen woningregeling die langjarige ingroeipaden kent en nog steeds doorloopt. Zo
is de fiscale stimulans verminderd door de maximale hypotheekrenteaftrek versneld
af te bouwen tot circa 37 procent (tarief eerste schijf in box 1), met jaarlijkse
stappen van 3 procentpunt (voorheen 0,5 procentpunt) tot en met 2023. Verder wordt
geleidelijk de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (Wet Hillen) afgebouwd
tot deze volledig is uitgefaseerd in 2048. In het coalitieakkoord zijn met betrekking
tot de eigenwoningregeling geen verdere afspraken gemaakt. Tegelijkertijd onderkent
dit kabinet dat het belangrijk is om in het denken niet stil te blijven staan. Uit
de evaluatie van de eigenwoningregeling uit 2019 komt evenwel naar voren dat de huidige
regeling zeer complex is, zowel voor de burger als voor de uitvoering. Deze uitkomst
vergt dat in de komende jaren een helder perspectief wordt ontwikkeld ten aanzien
hiervan. Een helder perspectief zal helpen om op een verantwoorde wijze een toekomstbeeld
te vormen van een uitvoerbare en betaalbare regeling die recht doet aan de woonwensen
van burgers. Het plan van de economen kan bijdrage aan de verdere gedachtevorming
en beleidsontwikkeling hierover in de komende jaren.
Overdrachtsbelasting
Op 1 januari 2021 is de Wet differentiatie overdrachtsbelasting in werking getreden.
Eén van de maatregelen in deze wet betreft een beperking van de toepassing van het
verlaagde tarief van 2 procent voor de verkrijging van woningen door opname van een
hoofdverblijfcriterium. Meerderjarige kopers die jonger zijn dan 35 jaar betalen eenmalig
géén overdrachtsbelasting bij de aankoop van een woning met een waarde van maximaal
€ 400.000 die zij zelf langdurig gaan gebruiken als hoofdverblijf. De verkrijging
van woningen die niet bestemd zijn voor eigen gebruik (als hoofdverblijf) is belast
tegen het algemene tarief van 8 procent. Het gevolg van deze maatregel is dat beleggers
zwaarder worden belast bij de verkrijging van woningen die ter belegging worden aangeschaft.
Met Prinsjesdag heeft dit kabinet voorgesteld om het algemene overdrachtsbelastingtarief
te verhogen naar 10,4 procent. Die verhoging van het algemene tarief versterkt – voor
zover dit beleggers raakt – naar verwachting het beoogde effect van de Wet differentiatie
overdrachtsbelasting, namelijk dat de positie van koopstarters en doorstromers op
de koopwoningmarkt ten opzichte van andere kopers, zoals beleggers, verbetert.
Schenkingsvrijstelling
Daarnaast stelt dit kabinet voor om – in lijn met het coalitieakkoord – de schenkingsvrijstelling
voor de eigen woning (vrijstelling EW) per 1 januari 2024 te laten vervallen. Uit
de evaluatie van de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning komt onder meer
naar voren dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen
relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking. Dit vergroot de
vermogensongelijkheid binnen generaties. Uit de evaluatie blijkt dat starters op de
woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen
had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking.
Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren
en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt. Vooruitlopend op de afschaffing
heeft dit kabinet voorgesteld de vrijstelling per 1 januari 2023 te verlagen. (In
de relatie ouders/kinderen wordt de vrijstelling de facto al per 1 januari 2023 afgeschaft).
Box 3 Onroerende zaken zijnde niet de eigen woningen
Dit kabinet is van plan om vanaf 2026 belasting te gaan heffen over het werkelijke
rendement in box 3 (vermogensaanwasbelasting). Tot de in box 3 behorende soorten onroerende
zaken betreffen woningen (met als belangrijke uitzondering de eigen woning), bedrijfspanden
en gronden. Zowel het indirecte rendement (de ongerealiseerde waardeontwikkeling)
als het direct rendement in de vorm van huur en pachtopbrengst zullen in het toekomstige
box 3-stelsel worden belast. Tot die tijd zal het tijdelijke forfaitaire rendement
voor de waardeontwikkeling van onroerende zaken over onroerende zaken in box 3 meer
gaan aansluiten bij het werkelijke rendement dan eerder het geval was. Het voor de
heffing in aanmerking te nemen forfait wordt namelijk gebaseerd op het rendement van
uitsluitend onroerende zaken en benadert daardoor het daadwerkelijk op onroerende
zaken behaalde rendement veel beter dan in het oude forfaitaire stelsel. Verder wordt,
vooruitlopend op het nieuwe stelsel, per 2023 de leegwaarderatio geactualiseerd waardoor
de belastingheffing over het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meer zal gaan
aansluiten bij de praktijk.
Hervorming huurtoeslag
Dit kabinet heeft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer
verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen.
In deze kabinetsperiode worden stappen gezet passend bij die ambitie door de huurtoeslag
en kinderopvangtoeslag te vereenvoudigen en te hervormen. Voor de huurtoeslag wordt
onder andere overgegaan op een systematiek van genormeerde huren waardoor de huurtoeslag
niet langer afhangt van de betaalde huur. Het invoeren van een nieuwe inkomensafhankelijke
woontoeslag, zoals aanbevolen in het rapport, waarbij de doelgroep voor toeslagen
juist wordt uitgebreid past niet bij deze ambitie.
Maatregelen nieuwbouwproductie
Hieronder wordt eerst ingegaan op de planbatenheffing in combinatie met het al dan
niet verstrekken van gemeentelijke subsidies voor realisatie van maatschappelijke
doelen bij woningbouwprojecten. Vervolgens wordt ingegaan op het uniformeren van bouweisen
en ten slotte op het al dan niet meenemen van prijsontwikkelingen bij het vaststellen
van de woningbehoefte.
Planbatenheffing en financiële bijdrage voor maatschappelijke doelen
In het Programma Woningbouw zijn de doelen beschreven ten aanzien van woningbouw en
met welke maatregelen dit kabinet deze stimuleert. Onderdeel daarvan vormt het grondbeleid
waartoe een planbatenheffing ook zou behoren. Zoals beschreven in dit programma wordt
door de Autoriteit Consument & Markt de werking van de grondmarkt en de gevolgen daarvan
voor de woningbouw onderzocht. Dit kabinet ziet uit naar mogelijke aanbevelingen die
bijdragen aan woningbouw. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht
en betrokken in de uitvoering van de motie van de leden Grinwis en Boulakjar3 over verbetering van het grondbeleid.
Uniformering van bouweisen
In het economenplan wordt voorgesteld de eisen aan woningbouw landelijk uniform te
maken om daarmee de industriële bouw te stimuleren. In het Programma Woningbouw en
in de Kamerbrief van 12 april 20224 is hierop ingegaan. Dit kabinet wil circulair en industrieel bouwen bevorderen om
de woningbouw te versnellen en de energie- en milieuprestatie van woningen te verbeteren.
In lijn met het voorstel van de economen is daarbij aangegeven dat het van belang
is dat de technische bouwvoorschriften voor woningen in heel Nederland zoveel mogelijk
uniform zijn en op een zo hoog mogelijk ambitieniveau. Bij uniforme bouwvoorschriften
kan een producent voor zijn industrieel vervaardigde woningconcept de maatvoering,
productiewijzen en de toe te passen componenten, bouwdelen en materialen zoveel mogelijk
standaardiseren. Die standaardisatie is ook de basis voor de noodzakelijke (langjarige)
afspraken van de woningproducent met ketenpartners en toeleveranciers. De meeste bouwvoorschriften
zijn landelijk uniform, ook met de nieuwe Omgevingswet. In het Besluit bouwwerken
leefomgeving (Bbl), één van de besluiten onder de Omgevingswet, is echter bepaald
dat voor milieu en prestatie-eisen lokale overheden beschikken over de maatwerkmogelijkheid.
Met het oog op industrieel bouwen is de voorbereiding gestart om deze mogelijkheid
uit het Bbl te halen. Wel blijft er de mogelijkheid voor het lokaal bestuur om in
specifieke gevallen te experimenteren. Onder de Omgevingswet is hiervoor dezelfde
ruimte gecreëerd als nu onder de Crisis- en Herstelwet bestaat.
Prijsontwikkeling en woningbehoefte
In het economenplan wordt de suggestie gedaan om bij het toetsen van woningbouwplannen
aan de regionale woningbehoefte ook de lange termijnontwikkeling van de huizenprijzen
in die regio mee te nemen. In regio’s waar prijzen structureel relatief hard stijgen,
zou de schatting van de woningbehoefte dan hoger uitvallen waardoor provincies hierdoor
sneller bereid zouden zijn meer woningbouw toe te staan. De economen stellen dat het
inschatten van de woningbehoefte «op basis van demografische ontwikkelingen er in
het verleden voor heeft gezorgd dat deze structureel is onderschat». Over dit voorstel
gaat dit kabinet graag het gesprek aan met auteurs van het plan en onderzoekers op
het terrein van modellenbouw ter zake.
Onlangs is het Centraal Planbureau (CPB) overigens gestart met een (deels door de
Ministeries van BZK en Financiën gefinancierd) onderzoek waarin een vraagfunctie voor
de Nederlandse woningmarkt geschat zal worden. Met behulp van een zogenoemd discreetkeuzemodel
zal de vraag naar woningen beter in kaart worden gebracht voor verschillende soorten
huizen en huishoudens. Dit is onder andere relevant voor de vraag welke type woningen
waar moeten worden gebouwd voor welke groepen huishoudens. Hierbij speelt demografie
wel een rol omdat verschillende soorten huishoudens een verschillende vraag uitoefenen.
Het model voorspelt wat er zou gebeuren in de markt bij de huidige bevolkingssamenstelling. Niettemin kan dit CPB-onderzoek mogelijk helpen het inzicht
te verdiepen dat nodig is om de regionale woningbehoeftes goed te kunnen ramen. Onderzoek
dat hieraan ook kan bijdragen is onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierin
zal gekeken worden naar de vraag welke invloed gerealiseerde nieuwbouw heeft op de
lokale woningmarkt, inclusief de prijsvorming. Ook dit onderzoek zal deels door het
Ministerie van BZK worden gefinancierd.
Maatregelen op het gebied van leennormen
Dit kabinet vindt het belangrijk dat mensen kunnen wonen op een manier die voorziet
in hun woonbehoefte. Tegelijkertijd mag de aanschaf van een woning voor hen niet tot
onverantwoorde financiële risico’s leiden.
De leennormen zijn primair gericht op het voorkomen van overkreditering van consumenten.
Daarom vindt dit kabinet het niet wenselijk om macro-financiële stabiliteit als belangrijkste
uitgangspunt te nemen voor het opstellen van de leennormen. Dit kabinet houdt wel
rekening met de stabiliteit door de leennormen over vier jaar te middelen. Dit maakt
de normen stabieler. Verder wordt De Nederlandsche Bank (DNB) jaarlijks bij het vaststellen
van de leennormen geconsulteerd. Daarnaast verwacht dit kabinet van DNB dat zij gevraagd
en ongevraagd advies geeft over woningmarktbeleid in relatie tot de stabiliteit van
het financiële stelsel, bijvoorbeeld via het Financieel Stabiliteitscomité (FSC).
Anders dan voorgesteld in het economenplan wil dit kabinet de LTV-limiet niet verder
verlagen. Dit is ook afgesproken in het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Om overmatige hypotheekschulden te beperken is de LTV-limiet na de kredietcrisis
in stappen verlaagd tot 100 procent in 2018. De kredietrisico’s worden verder ingeperkt
door onder andere de wettelijke inkomenstoets, de fiscale aflossingseis en de Nationale
Hypotheek Garantie, die een vangnet biedt voor eventuele restschulden bij een gedwongen
verkoop. Door verdere verkrapping van de LTV-limiet zouden kopers meer eigen vermogen
moeten inleggen. Dit is met name problematisch voor koopstarters zonder overwaarde
van een huidige woning en een relatief laag inkomen waardoor ze moeilijk kunnen sparen
om het deel van de kosten van de aanschaf van een eigen woning dat niet geleend kan
worden te betalen.
Een andere aanbeveling uit het economenplan is om de energielasten mee te nemen als
onderdeel van de leennormen. In de huidige leennormen wordt uitgegaan van de gemiddelde
energiekosten behorend bij een woning met energielabel C. Er wordt geen rekening gehouden
met de energiekosten behorend bij de woning die wordt gekocht. Dit kabinet staat positief
tegenover het meenemen van de energielasten als onderdeel van de leennormen. Het Nibud
is gevraagd om in het kader van haar jaarlijkse advies over de leennormen ook te adviseren
hoe in de leennormen kan worden gedifferentieerd naar energieverbruik van de woning.
Volgende maand zal dit kabinet uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit advies.
Maatregelen voor het huursegment
Het hernemen van overheidsregie is nodig om met name huurders en koopstarters te beschermen
en te zorgen voor voldoende betaalbare en passende woningen. Dit kabinet wil tegengaan
dat schaarste leidt tot machtsmisbruik en een onredelijke prijs-kwaliteitverhouding.
Regulering van middenhuur is een van de maatregelen om huurders te beschermen. Tegelijkertijd
vindt dit kabinet het belangrijk dat prijsregulering niet leidt tot een verminderd
aanbod.
Dit kabinet zoekt de balans tussen verbetering van de betaalbaarheid en vergroting
van het aanbod van middenhuurwoningen. Dat is niet eenvoudig. De afgelopen periode
zijn met lokale belanghebbenden in drie gemeenten (Utrecht, Zwolle en Doetinchem)
inzichten opgedaan hoe regulering specifiek en lokaal uitwerkt door middel van «botsproeven».
Om goed inzicht te krijgen in de effecten van regulering op het aanbod is verder onderzoek
nodig. Daarom is een aantal aanvullende onderzoeken uitgezet. Het betreft onder meer
een vervolgstudie op de botsproeven om de samenhang tussen de verschillende maatregelen
met effect op beleggers in beeld te brengen en een onderzoek naar mogelijke aanpassingen
van het WWS. In het najaar verwacht dit kabinet alle resultaten binnen te hebben en
zal uw Kamer geïnformeerd worden over de contouren van deze regulering.
Het economenplan stelt dat de opkoopbescherming en zelfbewoningsplicht de mogelijkheden
beperken tot splitsing en transformatie om beter in woningbehoeften te voorzien. Hierop
wil dit kabinet een nuance aanbrengen. Een aangekochte woning waarvoor opkoopbescherming
geldt kan nog steeds worden gesplitst als het gemeentelijk beleid over splitsing van
woonruimten dit toestaat. Deze gesplitste woningen kunnen dan alleen niet zomaar worden
verhuurd. Ook kunnen gemeenten splitsing met verhuur toestaan in wijken waar ze dat
mogelijk en wenselijk achten. De opkoopbescherming kan alleen toegepast worden voor
goedkope en middeldure koopwoningen. Voor duurdere woningen, die vaker groot en geschikt
voor splitsing zijn, kan geen opkoopbescherming gelden. Als deze woningen na aankoop
gesplitst worden is verhuur van de gesplitste woningen nog steeds toegestaan. Ook
een belegger die een commercieel pand opkoopt en tot woning transformeert kan deze
nog steeds verhuren. Wel leidt de opkoopbescherming ertoe dat minder goedkope en middeldure
koopwoningen worden omgezet tot huurwoning. Daartegenover staat dat de koopkansen
van onder meer starters en middeninkomens worden vergroot. Dit kabinet vindt het belangrijk
dat gemeenten de mogelijkheid hebben om de koopkansen voor deze groepen te verbeteren.
Daarnaast wordt geadviseerd het woningwaarderingsstelsel (WWS) af te schaffen op het
moment dat er geen schaarste meer heerst in de huurwoningmarkt. Deze aanbeveling is
enkel voor de lange termijn aan de orde. Bovendien voorspelt ABF Research dat het
woningtekort piekt met 3,9 procent in 2024 van de woningvoorraad en pas wordt beperkt
tot 2,0 procent in 2035.5 Dit kabinet ziet dat de huidige krapte in veel gevallen tot hogere prijzen leidt
dan de kwaliteit van de woning rechtvaardigt. Met de regulering van huurprijzen in
het middensegment wil dit kabinet de betaalbaarheid vergroten en borgen dat de prijs
in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning. Het doel is dat dit soort woningen
beschikbaar komen voor middeninkomens.
In lijn met de aanbeveling die wordt gedaan in het economenplan versterkt dit kabinet
de rechten van huurders. Met de regulering van de middenhuur krijgen meer huurders
toegang tot de laagdrempelige Huurcommissie. Zij kunnen dan verzoekschriften indienen
over onder meer de hoogte van de huurprijs, huurverhogingen, afrekening van servicekosten,
onderhoudsgebreken en gedragingen van verhuurders. Gemeenten krijgen daarnaast de
mogelijkheid om in specifieke gebieden bestuursrechtelijk op deze vergunningsvoorwaarde
te handhaven, ook door middel van boetes. Daarnaast wordt het mogelijk om extra eisen
te stellen aan verhuurders en malafide verhuurders te weren. Daarmee komt dit kabinet
ook op voor kwetsbare huurders door de leefbaarheid en veiligheid van focusgebieden
te verbeteren.
Overige maatregelen
In het economenplan worden ook aanbevelingen gedaan over de inzet van eigen (pensioen)vermogen
en vreemd vermogen. Dit kabinet vindt het verbeteren van de positie van koopstarters
belangrijk. Zij hebben vaak een beperkt eigen (pensioen)vermogen. In het economenplan
wordt echter terecht gewezen op het prijsopdrijvende effect van (financiële en fiscale)
maatregelen die de positie van starters verbetert. Op de lange termijn kan een prijsopdrijvend
effect ervoor zorgen dat de positie van starters juist verslechtert. Bij maatregelen
voor het verbeteren van de positie van starters zal dit kabinet deze balans in acht
nemen.
Een van de aanbevelingen stelt dat pensioenvermogen ingezet zou kunnen worden voor
de aankoop van een woning. Het CPB heeft eerder aangetoond dat een deel van de huiseigenaren
meer dan optimaal spaart over de levensloop, terwijl een deel van de huurders juist
minder dan optimaal spaart.6 Hierdoor is een fundamentele scheefheid ontstaan in de vermogensverdeling tussen
huiseigenaren en huurders. Het inzetten van pensioenvermogen bij de aankoop van een
eigen woning kan dus bijdragen aan een betere vermogensverdeling over de levensloop.
Dit kabinet benadrukt echter het mogelijke prijsopdrijvend effect als extra pensioenvermogen
van met name oudere kopers besteed wordt aan een woning. In het economenplan wordt
het prijsopdrijvend effect gecompenseerd door verlaging van de LTV-limiet waardoor
minder vreemd vermogen ingezet mag worden. Zoals bovenstaand toegelicht zal dit kabinet
de LTV-limiet echter niet verder verlagen dan het huidige niveau van 100 procent.
Starters met een beperkt eigen vermogen hebben juist baat bij een ruime LTV-limiet
vanwege beperkt eigen vermogen. Het vrijmaken van pensioenvermogen heeft relatief
weinig voordeel voor starters vanwege een beperkte pensioenopbouw, met name degenen
met een laag of middeninkomen. Daarnaast is het inzetten van pensioenvermogen voor
de eigen woning ook lastig uitvoerbaar, vooral wanneer meer beperkingen aan de voorwaarden
van bestedingsdoelen worden gesteld. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
heeft hierover in 2021 toelichting gegeven in een Kamerbrief7 naar aanleiding van PWC-onderzoek.8 Ook voor hypothecaire leningen geeft het uitvoeringsproblemen en mogelijk verkeerde
prikkels om op korte termijn zo veel mogelijk te lenen met een beperkt pensioenvermogen
op latere leeftijd als gevolg. Dit kabinet gaat graag het gesprek aan met de auteurs
over de langetermijnvisie van deze maatregel.
Ten slotte wordt in het economenplan geadviseerd om mensen niet of minder te korten
op bijvoorbeeld AOW-, bijstandsuitkering en huurtoeslag als ze een woning delen. Met
name voor sociale huurwoningen, waar uitkeringen en toeslagen een groter deel van
het inkomen vormen, is behoud daarvan een financiële prikkel om samen te wonen en
het woningtekort in te perken. In het coalitieakkoord is afgesproken dat inwonende
jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering
van huisgenoten. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid past de participatiewet
hierop aan en streeft naar een ingangsdatum van 1 januari 2023, zoals beschreven in
het programma «Een thuis voor iedereen». Een ander voordeel van deze wijziging is
dat de drempel verlaagd wordt voor een deel van de dak- en thuisloze jongeren om in
te wonen bij hun ouders. Daarnaast kunnen gemeenten maatwerk leveren in hun keuzes
over woningdelen en daarbij het belang van leefbaarheid meewegen.
Tot slot
In het economenplan wordt terecht aandacht besteed aan het oplossen van de ernstige
en urgente woonproblematiek. Dit kabinet waardeert de bijdrage van de initiatiefnemers
en spreekt hiervoor haar dank uit. Zoals bovenstaand beschreven heeft dit kabinet
inmiddels een groot aantal maatregelen genomen of in gang gezet om ervoor te zorgen
dat mensen passend, betaalbaar en duurzaam kunnen wonen.
Het denken staat echter niet stil. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van
artikel 3, Woningmarkt zal uw Kamer uitgebreider geïnformeerd worden over de uitkomsten
hiervan en eventuele vervolgstappen. In de beleidsdoorlichting wordt gekeken naar
de doeltreffendheid en doelmatigheid van het woningmarktbeleid van 2015 tot en met
2021. Aangezien later is gestart dan verwacht worden de uitkomsten in het najaar van
2023 verwacht. Bij de verdere beleidsvorming op het terrein van de woningmarkt vormen
de ideeën in het economenplan een waardevolle bijdrage.
Mede namens de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening