Brief regering : Publieke consultatie EU-regelgeving genetisch gemodificeerde organismen
27 428 Beleidsnota Biotechnologie
Nr. 394
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2022
Hierbij treft u de reactie van het kabinet aan op de publieke consultatie van de Europese
Commissie (hierna: Commissie) over nieuwe genomische technieken1 voor plantenveredeling. De publieke consultatie is onderdeel van het proces om de
huidige EU-regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) op het gebied
van plantenveredeling voor bepaalde nieuwe genomische technieken te herzien.
De Commissie verwacht in het tweede kwartaal van 2023 met een voorstel voor nieuwe
regelgeving te komen. Nederland pleit al geruime tijd voor veiligheidsregelgeving
die aansluit bij de nieuwe (bio)technologische ontwikkelingen waardoor innovaties
en duurzame toepassingen mogelijk worden gemaakt, en ziet uit naar het nieuwe EU-voorstel
vanwege de mogelijkheden die dit naar verwachting zal bieden om toepassing van bepaalde
nieuwe genomische technieken te vergemakkelijken.
Proces nieuwe EU-regelgeving
In november 2019 heeft de Raad van Landbouw en Visserij, mede op initiatief van Nederland,
de Commissie verzocht2 een studie op te stellen over de status van nieuwe genomische technieken in het EU-recht.
Tevens verzocht de Raad de Commissie een voorstel met bijbehorende effectbeoordeling
in te dienen of aan te geven welke andere maatregelen moeten worden genomen. In april
2021 publiceerde de Commissie deze studie3 en kondigde tevens een wetswijziging aan. De Commissie is voornemens om voor de medische
sector via de uitwerking van de Farmaceutische Strategie4 met nieuw beleid op dit vlak te komen.
In een traject om tot nieuwe EU-regelgeving te komen, maakt de Commissie vaak gebruik
van een publieke consultatie, die door iedereen in de EU kan worden ingevuld. Voor
dit specifieke traject publiceerde de Commissie 29 april een consultatie, die drie
maanden later door Nederland is ingestuurd. In de bijlage treft u een samenvatting
van de Nederlandse input aan; separaat wordt de specifieke Nederlandse invulling van
de consultatie meegestuurd. De consultatie gaat in op specifieke aspecten van de nieuwe
regelgeving voor planten, te weten: risicobeoordeling, duurzaamheid, informatievoorziening
(traceerbaarheid, etikettering) en tot slot op overige aspecten van de regelgeving.
Nederlandse positie in EU
Nederland heeft zich de afgelopen jaren actief gericht op de herziening van het Europese
ggo-beleid en de ggo-regelgeving, zowel voor de verbeteringen op korte termijn voor
plantenveredeling als voor de toekomstbestendigheid van de gehele ggo-regelgeving.
In de afgelopen periode heeft u hierover onder meer de volgende brieven ontvangen:
– Op 29 oktober 2021 van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat5 waar de Nederlandse reactie op de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie6 was bijgevoegd;
– Op 21 april jl. heeft u in een brief van de Minister van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer7 een reactie ontvangen op de motie van het lid Van der Plas c.s.8.
In laatstgenoemde brief is aangegeven dat de in de motie genoemde technieken (zoals
CRISPR-Cas) nu al kunnen worden ingezet in Nederland en Europa, maar dat het huidige
Europese beleid en de regelgeving voor deze technieken sterk verouderd is, niet aansluit
bij de wetenschappelijke ontwikkelingen en tevens als zeer belastend wordt ervaren
door het bedrijfsleven.
Nederland volgt het onderwerp in Brussel nauwlettend en actief; uiteraard wordt steeds
gereageerd op officiële stukken en vragen, en daarnaast wordt met andere lidstaten
en betrokkenen actief contact onderhouden. Nederland werkt proactief mee aan de onderbouwing
van de nieuwe EU-regelgeving waar dat kan, bijvoorbeeld door het proactief ter beschikking
stellen van relevante adviezen. Op 29 juni jl. heeft de Commissie bijvoorbeeld ook
een zogenoemde «targeted survey» gestuurd aan de lidstaten om op een meer gestructureerde
en gedetailleerde manier informatie te verzamelen over specifieke effecten binnen
diverse beleidsscenario's voor 2030–2035. Deze is in nauwe samenwerking met andere
departementen en o.a. RIVM, Wageningen Food Safety Research, ILT en NVWA beantwoord.
De Commissie heeft daarnaast een reeks interviews gehouden met onder meer wetenschappelijke
instellingen om meer kwantitatieve onderbouwing te ontvangen, zoals de ingeschatte
kosten van diverse scenario’s.
In eigen land wordt nauw samengewerkt met de betrokken departementen en diverse stakeholders
om het Nederlandse standpunt vorm te geven en te toetsen. Zo wordt er regelmatig gesproken
met het bedrijfsleven, beroepsverenigingen, belangenverenigingen, kennisinstellingen
en maatschappelijke organisaties. Op 14 oktober a.s. organiseren de Ministeries van
IenW, LNV en VWS een bijeenkomst voor deze nationale stakeholders om van gedachten
te wisselen over de op handen zijnde Europese wijzigingen. Hierbij zal een vertegenwoordiger
van de Europese Commissie aanwezig zal zijn om de stand van zaken in Brussel toe te
lichten.
Het kabinet zal zich onverminderd blijven inzetten voor het bevorderen van toekomstgerichte
EU-regelgeving voor nieuwe genomische technieken en ik zal uw Kamer over de voortgang
blijven informeren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
BIJLAGE SAMENVATTING BEANTWOORDING PUBLIEKE CONSULTATIE
Hoofdstuk A – huidige situatie
Hoofdstuk A gaat over de huidige situatie, waarbij planten, die ontwikkeld zijn met
gerichte mutagenese en cisgenese9, worden gereguleerd onder de ggo-regelgeving. In antwoord op de vragen van de Commissie
geeft Nederland aan dat de huidige situatie ontoereikend is, zoals de Commissie eerder
zelf ook heeft geconcludeerd. Dit heeft te maken met het feit dat de huidige -sterk
verouderde- wetgeving dateert uit 2001 en niet goed toegerust is op de hierboven genoemde
nieuwe genomische technieken voor planten. Deze technieken zijn door de EFSA (European
Food Safety Authority) als «net zo veilig als conventionele veredelingstechnieken
en klassieke mutagenese» aangemerkt maar bedrijven moeten nog steeds via een uitgebreide
case-by-case beoordeling hun veiligheid aantonen. Mede omdat deze technieken kunnen
bijdragen aan duurzame doelen, zoals de transitie naar een weerbaardere landbouw,
sterkere voedselzekerheid en planten die minder input van pesticiden vereisen, is
de regelgeving duidelijk niet «fit for purpose». Daarnaast brengt de bestaande wetgeving
disproportionele kosten met zich mee en verhindert ze (mede daardoor) een level playing
field (tussen grote en middelgrote/kleine bedrijven; en tussen EU en derde landen).
Hoofdstuk B – de toekomst
B1. Deel B1 gaat over de risicobeoordeling: hier geeft Nederland aan dat een risicobeoordeling
in de huidige vorm niet noodzakelijk is voor planten die zijn verkregen met gerichte
mutagenese en cisgenese. EFSA heeft beoordeeld dat de toepassing van deze technieken
in de plantenveredeling even veilig is als conventionele veredeling en klassieke mutagenese.
Wel zou met behulp van een lichtere «toelatingsbeoordeling» getoetst kunnen worden
of deze technieken op de juiste manier zijn gebruikt om aan de kwalificatie «veilig»
te voldoen.
B2 gaat over duurzaamheid: De Commissie vraagt naar het opnemen van duurzaamheidscriteria
in dit specifieke regelgevingsvoorstel. Daar is «ja» ingevuld, omdat de alternatieve
antwoorden minder aansloten bij de Nederlandse uitgangspunten. Nederland is de mening
toegedaan dat veiligheid voorop staat, en dat wij positief staan tegenover duurzaamheid
als doel. Echter, Nederland is terughoudend als het gaat om de wijze waarop duurzaamheid
onderdeel uit zou maken van het proces. Het is de vraag of specifieke criteria op
dit regelgevingsniveau de gewenste duurzaamheidseffecten effectief zouden kunnen borgen;
dit hangt in sterke mate af hoe de uitwerking eruit ziet.
Het is van belang om met de nieuwe genomische technieken sneller en gerichter duurzame
resultaten te kunnen bereiken, maar de technieken zijn slechts één van de middelen
daartoe. Er zijn immers veel zaken nodig om te komen tot betere, duurzame, effectieve
landbouw. Duurzaamheid zou naar het idee van het kabinet eerder in overkoepelende
wetgeving (op het gebied van Sustainable food systems of Farm to Fork bijvoorbeeld)
een plek moeten krijgen. Bovendien is van belang bij de uitvoering hiervan goed te
kijken naar zaken als objectiveerbaarheid, meetbaarheid en het voorkomen van disproportionale
lasten.
In de antwoorden op vragen 6 en 7 wordt concreet ingegaan op de eigenschappen die
nuttig zouden zijn voor duurzame bijdragen.
B3. Informatievoorziening: het traceren of een gewas door nieuwe genomische technieken
of door conventionele technieken is veredeld, is lastig tot onmogelijk. Dat laat onverlet
dat er transparantie in de keten is en dat documentatie wordt verstrekt over de wijze
van veredelen en telen zodat keuzevrijheid wordt geborgd. Het verstrekken van informatie
aan de consument is essentieel en verplicht op basis van huidige Europese en nationale
regelgeving. Het kabinet heeft hierbij de voorkeur voor een heldere, transparante
informatievoorziening die zo min mogelijk (disproportionele) lasten met zich meebrengt.
C andere relevante aspecten voor nieuwe regelgeving
De Commissie vraagt op welke manier nieuwe regelgeving vorm kan worden gegeven. Nederland
geeft hier aan dat het essentieel is om bij technische vooruitgang en innovaties regelgeving
daarop te kunnen aanpassen, mits de nieuwe technieken veilig zijn. Nederland verwijst
naar nieuwe wetgeving in landen als Australië en het Verenigd Koninkrijk voor nieuwe
genomische technieken, waar een flexibiliteitsmechanisme in de wetgeving is ingebouwd.
Maar ook naar een voorstel dat Nederland zelf enkele jaren geleden heeft ingebracht
om uitzonderingen (van de strikte regelgeving) onder specifieke omstandigheden en
(veiligheids-) voorwaarden mogelijk te maken, zodanig dat er meer flexibiliteit en
ruimte ontstaat voor de aanvragers om nieuwe genomische technieken te gebruiken (mits
veilig) en dit minder lasten met zich meebrengt.
De vraag naar maatregelen bij co-existentie wordt beantwoord met een pleidooi voor
transparantie en suggesties voor een minimumafstand en een grenswaarde.
Op een vraag naar de wenselijkheid van het opnemen van faciliteren van toegang tot
genetische bronnen, geeft Nederland aan – in lijn met eerder gecommuniceerd standpunt
van de Commissie – van mening te zijn dat de discussie over het verzekeren van toegang
tot technologieën en bronnen niet in deze wetgeving plaats moet vinden, omdat dit
sterk samenhangt met intellectueel eigendom. Bovendien verwacht Nederland dat de problemen
rondom toegang mee zullen vallen.
En tot slot bepleit Nederland om het gebruik van nieuwe genomische technieken ook
voor het MKB mogelijk te maken, juist door de flexibiliteit (binnen marges en onder
voorwaarden) zoals boven beschreven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat