Brief regering : Pakket belastingplan 2023
36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)
Nr. 6 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2022
Vandaag is het pakket Belastingplan 2023 door de Koning ingediend bij uw Kamer (Kamerstukken
36 202 t/m 36 208). In deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën
– Toeslagen en Douane – eerst in op de nieuwe wijze van budgettaire besluitvorming
in het voorjaar en de gevolgen daarvan voor een Belastingplan. Vervolgens wordt inzicht
gegeven in de inhoud van dit pakket en de andere fiscale wetsvoorstellen die los ingediend
worden. De tabel in de eerste bijlage bij deze brief biedt het volledige overzicht
op wetsvoorstel- en maatregelenniveau. Daarnaast wordt ingegaan op enkele relevante
thema’s.
1. Versterking positie parlement
Het kabinet heeft ervoor gekozen om vanaf dit jaar de budgettaire besluitvorming uit
het voorjaar op een nieuwe wijze in te vullen.1 De gevolgen daarvan voor een pakket Belastingplan komen vooral neer op een verdere
stap om meer gelegenheid voor de behandeling van fiscale wetgeving te creëren. De
nieuwe werkwijze bouwt verder op de weg die vorig jaar is ingeslagen door bijvoorbeeld
de onderliggende beleidsvoorbereidende nota’s vooruitlopend op de beleidslijn actief
openbaar te maken en het pakket Belastingplan 2022 onder embargo te verstrekken. Het
kabinet zet deze twee initiatieven voort.
De nieuwe wijze van budgettaire besluitvorming in het voorjaar is dit jaar voor de
fiscale wetgeving het meest concreet tot uiting gekomen in de Fiscale beleids- en
uitvoeringsagenda die uw Kamer begin juni heeft ontvangen.2 In deze agenda staat vrij gedetailleerd beschreven aan welke fiscale wetsvoorstellen
en maatregelen in verzamelwetsvoorstellen gewerkt wordt, wat de inhoud hiervan is
en op welk moment zij naar verwachting ingediend worden. Ook de op dat moment bekende
wetgeving voor het pakket Belastingplan 2023 komt daarin terug. Met deze agenda wordt
uw Kamer eerder en uitgebreider dan voorheen geïnformeerd over de voorgenomen wetgeving
in een pakket Belastingplan. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om hierover nog voor
het zomerreces met uw Kamer van gedachten te wisselen. Bij de verdere uitwerking van
de wetgeving kan hier dan rekening mee gehouden worden. Een dergelijk overzicht met
daarin een omschrijving van voorgenomen wetswijzigingen, kan daardoor leiden tot meer
gelegenheid van de behandeling van fiscale wetgeving.
2. Inhoud van het pakket Belastingplan 2023
Het pakket Belastingplan 2023 bestaat uit zeven wetsvoorstellen:
A. Wetsvoorstel Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202);
B. Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 (Kamerstuk 36 203);
C. Wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 (Kamerstuk 36 204);
D. Wetsvoorstel Wet minimum CO2-prijs industrie (Kamerstuk 36 206);
E. Wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de overgangsperiode
bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (Kamerstuk
36 205);
F. Wetsvoorstel Wet delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen (Kamerstuk
36 207); en
G. Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot tijdelijke intensivering
van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging
van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen
van de inkomensondersteuning voor AOW'ers (Kamerstuk 36 208)
Hieronder volgt per wetsvoorstel een korte inhoudelijke toelichting.
A. Wetsvoorstel Belastingplan 2023
Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 bevat het inkomensbeleid voor het komende jaar
en fiscale maatregelen met (budgettaire) gevolgen die samenhangen met de begroting
voor het jaar 2023. Hieronder worden enkele grotere maatregelen toegelicht. Het volledige
overzicht van de maatregelen is opgenomen in de bijgevoegde tabel.
Inkomensbeleid
De verwachte ontwikkeling van de koopkracht over de periode 2022–2023 is in historisch
perspectief zeer uitzonderlijk. Hoewel de inflatie breder is dan de gestegen energierekening,
is dit nog steeds de belangrijkste factor in de gestegen kosten van levensonderhoud.
Het is onduidelijk hoe de geopolitieke situatie zich verder zal ontwikkelen en hoe
lang de hoge energieprijzen aanhouden. Voor structureel herstel van de koopkracht
kan loonstijging een grote rol spelen. Analyses van het CPB en DNB laten zien dat
daarvoor ook ruimte is.3
Aanvullend neemt het kabinet een flink pakket aan maatregelen om huishoudens te ondersteunen
bij de hoge energierekening. Het koopkrachtpakket dat in 2022 is ingezet wordt in
2023 grotendeels voortgezet en uitgebreid met verdere maatregelen. Daarbij geldt helaas
dat niet al het verlies kan worden weggenomen en dat alle inkomensgroepen minder te
besteden hebben door de hogere energieprijzen. De voorgestelde maatregelen richten
zich vooral op de meest kwetsbare huishoudens door bijvoorbeeld de zorg- en huurtoeslag
extra te verhogen. Deze maatregelen zijn niet in het Belastingplan 2023 opgenomen,
maar worden via een andere weg gerealiseerd. De fiscale maatregelen, waar ook de middeninkomens
van profiteren, zoals de verlenging van de lagere brandstofaccijns, zijn in onderhavig
wetsvoorstel opgenomen.
In het verlengde van het voorgaande wordt werken aantrekkelijker gemaakt door de lasten
op arbeid te verlagen en het minimumloon per 1 januari met ruim 10% te verhogen. Ook
wordt werken aantrekkelijker gemaakt via onder andere een gerichte verhoging van de
arbeidskorting, na weging van de opties conform de motie van het lid Van Haga.4
Het kabinet beoogt om naast dit koopkrachtpakket een tariefplafond met een maximumtarief
voor elektriciteit en/of gas tot een bepaald gebruik te introduceren en bedrijven
binnen het energie-intensieve mkb die het nodig hebben helpen met liquiditeitsversterking
en verduurzaming. Uw Kamer wordt hierover in een separate brief geïnformeerd. Deze
plannen worden op dit moment verder uitgewerkt. Daarbij geldt dat het kabinet geen
forse rekening wil neerleggen bij toekomstige generaties en deze maatregelen dus worden
gedekt.
In de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2) is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. De exacte kosten
zijn vanzelfsprekend afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond
en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. Hierbij
kijkt het kabinet in eerste instantie naar de middelen voor de verlaging van de energiebelasting
in 2023 uit de Miljoenennota. Dit ligt voor de hand gezien de doelgroepen vergelijkbaar
zijn. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale heffing en een
solidariteitsheffing. De in de Miljoenennota aangekondigde mijnbouwheffing sluit aan
bij deze solidariteitsheffing en is al ingezet voor het koopkrachtpakket. Voor de
inframarginale heffing heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel,
deze extra middelen oplevert en op welke manier de heffing wordt uitgewerkt. Als de
opbrengsten van de hierboven genoemde maatregelen onvoldoende blijken, dan wordt de
resterende dekkingsopgave in het voorjaar ingevuld.
Daarnaast wordt, in lijn met de aanbevelingen van het IBO Vermogensverdeling5, de belasting van verschillende typen werkenden meer in evenwicht gebracht. Dit gebeurt
met het verhogen van het lage tarief van de vennootschapsbelasting van 15% naar 19%
en het verder afbouwen van de zelfstandigenaftrek. Er wordt ook meer evenwicht gebracht
in het belasten van vermogen door het aftoppen van de periodieke giftenaftrek en het
breder aanpakken van fiscale constructies. Ook worden negatief geëvalueerde fiscale
regelingen kritisch bezien. De opbrengst van voornoemde maatregelen wordt direct teruggegeven
via vermindering van de lasten op arbeid voor werkgevers en werknemers. Hiermee komt
de belasting op arbeid en vermogen meer met elkaar in balans en dit biedt een meer
structurele oplossing voor de huidige economische situatie.
Klimaat
Het klimaatvraagstuk en de energietransitie hebben een centrale plaats in het beleid
van dit kabinet, waarbij rekening wordt gehouden met de geopolitieke situatie door
de oorlog in Oekraïne. De bijbehorende maatregelen zijn opgenomen in de wetsvoorstellen
Belastingplan 2023, Wet minimum CO2-prijs industrie en het wetsvoorstel Wijziging van de Wet Milieubeheer in verband
met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie
aan de grens. Zo wordt de bestaande CO2-heffing industrie aangescherpt, de vliegbelasting verhoogd, de bpm-vrijstelling voor
bestelauto’s van ondernemers beëindigd en worden diverse samenhangende maatregelen
in de energiebelasting getroffen.
Voor de geplande aanscherping van de CO2-heffing industrie en de maatregelen in de energiebelasting heeft het kabinet door
Trinomics onderzoek laten doen naar de klimaat- en lasteneffecten. Hierbij was in
het bijzonder aandacht voor de samenhang tussen deze maatregelen. Daarnaast is voor
de geplande verhoging van de vliegbelasting door CE Delft onderzoek gedaan naar de
te verwachten effecten op de luchtvaartsector, milieu en economie. Verder heeft het
kabinet een speelveldtoets laten uitvoeren om de effecten van de fiscale klimaatmaatregelen
in het Belastingplan voor een zestal industriële bedrijven in kaart te brengen. Deze
onderzoeksrapporten zijn als bijlage bijgevoegd.
Vereenvoudiging
In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is de ambitie uitgesproken om het belastingstelsel te vereenvoudigen. In het wetsvoorstel
Belastingplan 2023 wordt hiervoor een aantal belangrijke stappen gezet door voor te
stellen een vijftal specifieke regelingen af te schaffen. Zo wordt voorgesteld de
inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) uit te faseren. Hierdoor komt de effectieve
marginale belastingdruk meer in lijn met de marginale belastingdruk vanuit de tarieven.
Dit komt ook de eenvoud en transparantie van het belastingstelsel ten goede. Daarnaast
wordt voorgesteld de middelingsregeling, de fiscale oudedagsreserve (FOR) en de gebruikelijkloonregeling
voor innovatieve start-ups af te schaffen, omdat uit evaluaties en advies van de Afdeling
Advisering van de Raad van State blijkt dat deze regelingen niet doeltreffend en doelmatig
zijn. Ook wordt voorgesteld de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning (vrijstelling
EW) en de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers te beeïndigen. Verder
wordt voorgesteld het btw-tarief voor zonnepanelen op woningen te verlagen naar 0%.
Dit leidt zowel voor particulieren met zonnepanelen als de Belastingdienst tot vereenvoudiging
doordat deze particulieren toch de betaalde btw terug kunnen vragen als zij als ondernemer
aangifte doen. Ten slotte wordt de Opslag Duurzame Energie (ODE) als losse heffing
ingetrokken en opgenomen in de energiebelasting, aangezien de ODE dezelfde systematiek
kent als de energiebelasting en door de ontkoppeling van de SDE++ geen zelfstandig
bestaansrecht meer heeft.
Toeslagen
Naast de fiscale maatregelen bevat het wetsvoorstel Belastingplan 2023 twee maatregelen
op het gebied van toeslagen. Het kabinet heeft veel bewondering voor burgers die personen
in hun woning opvangen die vanwege het gewapende conflict uit Oekraïne zijn gevlucht
(ontheemde Oekraïners) en stelt dat gasthuishoudens hiervan geen nadelige gevolgen
mogen ondervinden met betrekking tot hun toeslagen. Met de voorgestelde maatregel
wordt dit wettelijk geregeld. Met de andere maatregel wordt mogelijk gemaakt dat getrouwde
personen die vanwege huiselijk geweld opgevangen worden in een erkende opvang zelfstandig
kunnen beschikken over toeslagen. Hierdoor kunnen zij sneller financieel op eigen
benen staan en wordt een knelpunt in het toeslagenstelsel opgelost.
B. Wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3
Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad (HR) een arrest gewezen over de belastingheffing
in box 3.6 De kern van dit arrest is dat het box 3-stelsel in bepaalde gevallen in strijd is
met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM). Voor die situaties vindt momenteel herstel plaats op grond van een
beleidsbesluit. Nog niet onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen worden lager
vastgesteld als de nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen vanwege
het arrest lager uitkomt dan de oorspronkelijke berekening in box 3. Dit betreft ook
alle aanslagen van de kalenderjaren 2021 en 2022. Bij de nieuwe berekening van het
inkomen in box 3 wordt uitgegaan van het werkelijk aangehouden spaargeld, beleggingen
en schulden. Hierdoor sluit de nieuwe berekening beter aan bij het werkelijk behaalde
rendement. Belastingplichtigen met uitsluitend spaargeld krijgen hierdoor (vrijwel)
de gehele box 3-heffing terug, omdat het rendement op spaargeld de afgelopen jaren
vrijwel nihil was. Deze regeling wordt via dit wetsvoorstel gecodificeerd.
C. Wetsvoorstel Overbruggingswet box 3
Het kabinet werkt momenteel aan het toekomstige stelsel van box 3. In het nieuwe stelsel
worden inkomsten uit vermogen belast op basis van het werkelijke rendement. Daardoor
hoeft men in bepaalde situaties niet langer belasting te betalen over fictieve rendementen
die niet daadwerkelijk behaald zijn en wordt box 3 eerlijker. Het kabinet koerst op
invoering van een box 3 stelsel op basis van het daadwerkelijk behaalde rendement
met ingang van 2026. Dat betekent dat het huidige stelsel van box 3 tot die datum
aangepast moet worden om te voldoen aan bovengenoemd arrest van de Hoge Raad. Het
wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 voorziet in de tussenliggende jaren in een tijdelijk
stelsel dat voortborduurt op de herstelwetgeving voor box 3.
D. Wetsvoorstel Wet minimum CO2-prijs industrie
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om een minimum CO2-prijs voor de industrie te introduceren. Deze minimum CO2-prijs maakt onderdeel uit van de bestaande CO2-heffing industrie en vormt een aanvulling op de voorgestelde herijking en aanscherping
van deze heffing. Deze aanvulling zorgt ervoor dat er een minimumprijs gaat gelden
over de vrijgestelde voet van de CO2-heffing industrie. Hiermee wordt bereikt dat over de volledige broeikasgasemissies
een minimumprijs geldt voor de industrie en kan de overheid voor de gehele uitstoot
de hoogte van de prikkel tot verduurzaming bepalen.
Om dit effect te bewerkstelligen wordt een tweede tarief geïntroduceerd in de CO2-heffing industrie. Dit zorgt ervoor dat er ook een minimumprijs gaat gelden voor
emissies waarvoor een bedrijf dispensatierechten voor de CO2-heffing industrie heeft. Deze minimumprijs zorgt voor een bodem in de prijs die industriële
bedrijven voor hun emissies betalen. Daarnaast blijft een relatief hoge minimumprijs
gelden voor de emissies waarvoor een bedrijf geen dispensatierechten heeft. Hiermee
blijft een relatief sterke prikkel tot reductie gelden voor de emissies die boven
de emissiereductiedoelstelling voor de industrie uitkomen.
E. Wetsvoorstel Wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de overgangsperiode
bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens
Het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens heeft als doel om het risico
op koolstoflekkage tegen te gaan.7 Dit risico ontstaat door strenger EU-klimaatbeleid ten opzichte van landen buiten
de EU. Het voorstel zorgt voor specifieke goederen een gelijkwaardige koolstofbeprijzing
van ingevoerde producten ten opzichte van binnenlands geproduceerde goederen. De overgangsperiode
van de verordening treedt naar verwachting met ingang van 1 januari 2023 in werking.
Hoewel de verordening nog niet is vastgesteld, vraagt deze bij inwerkingtreding op
twee punten om nadere operationalisering. De bevoegde autoriteit moet worden aangewezen
en de bevoegde autoriteit moet een sanctionerende bevoegdheid krijgen om het aanleveren
van het zogenoemde CBAM-rapport te kunnen afdwingen. CBAM staat voor het Carbon Border Adjustment Mechanism.
Met dit wetsvoorstel wordt de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) aangewezen als bevoegde
autoriteit. Ook voorziet het in de bevoegdheid voor de NEa om met een last onder dwangsom
aangevers van goederen alsnog te bewegen de noodzakelijke CBAM-rapportage aan te leveren
of een bestuurlijke boete op te leggen als wordt nagelaten die rapportage aan te leveren.
Het wetsvoorstel voorziet enkel in de bepalingen die nodig zijn gedurende de overgangsperiode
van de verordening. De overgangsperiode loopt naar verwachting van 1 januari 2023
tot en met 31 december 2025. Op een later moment volgt indien nodig een wetsvoorstel
waarmee ook de bepalingen die naar verwachting in 2026 in werking treden ten uitvoer
kunnen worden gebracht.
F. Wetsvoorstel Wet delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen
De «ontvanger» kan in uitzonderlijke omstandigheden besluiten om de invordering van
belastingschulden aan te houden. Ook in dergelijke situaties wordt er op grond van
de huidige wet- en regelgeving na het vervallen van de enige of laatste betalingstermijn
invorderingsrente in rekening gebracht. Dit kan onredelijk zijn, bijvoorbeeld als
er sprake is van een situatie waarbij de belastingschuldige geen verwijt kan worden
gemaakt voor het aanhouden van de invordering. De in dit wetsvoorstel voorgestelde
maatregel biedt een juridische grondslag om bij algemene maatregel van bestuur situaties
aan te wijzen waarin er geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht, omdat het
in rekening brengen van invorderingsrente door uitzonderlijke omstandigheden niet
redelijk wordt geacht.
Een situatie waarin dat bijvoorbeeld aan de orde is, betreft de voorlopige aanslag
inkomstenbelasting over het jaar 2022 met belasting over inkomen uit sparen en beleggen
(box 3-inkomen). Bij het vaststellen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting
2022 is namelijk geen rekening gehouden met het arrest van de HR. In het algemeen
zullen deze voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 onjuist zijn vastgesteld.
Het corrigeren van deze voorlopige aanslagen is echter uitvoeringstechnisch niet mogelijk.
Daarom is besloten om de dwanginvordering van deze voorlopige aanslagen over het jaar
2022 met box 3-inkomen niet aan te laten vangen.8 Zonder aanvullende maatregelen wordt er invorderingsrente in rekening gebracht. Het
wordt echter onredelijk geacht om bij deze belanghebbenden ter zake van deze voorlopige
aanslagen invorderingsrente in rekening te brengen. In het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet
1990 (UBIW 1990) zal daarom deze specifieke situatie worden opgenomen waarin het niet
redelijk wordt geacht om invorderingsrente in rekening te brengen. Toekomstige, andere
situaties kunnen indien gewenst ook in dit besluit opgenomen worden.
G. Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot tijdelijke intensivering
van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging
van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen
van de inkomensondersteuning voor AOW'ers
Zoals eerder in deze brief aangegeven is de verwachte ontwikkeling van de koopkracht
over de periode 2022–2023 in historisch perspectief zeer uitzonderlijk. Het kabinet
stelt daarom een uitgebreid koopkrachtpakket voor. Twee van de maatregelen uit dat
pakket worden via dit wetsvoorstel geregeld.
De eerste maatregel betreft de deels structurele verruiming van het kindgebonden budget.
Het maximumbedrag vanaf het derde kind en verder wordt vanaf 2023 structureel verhoogd
(+€ 112) tot het maximumbedrag voor het tweede kind. Vervolgens worden alle kindbedragen
en de alleenstaande-ouderkop evenredig verhoogd met € 356 Dit betekent in totaal een
intensivering van ruim € 730 miljoen. Het kabinet kiest er niet voor ook de leeftijdgebonden
maximumbedragen te verhogen, maar richt zich specifiek op huishoudens met een verhoogd
armoederisico. De verhoging wordt in de periode 2024–2028 stapsgewijs afgebouwd zodat
vanaf 2028 een structurele intensivering van het kindgebonden budget met € 100 miljoen
resteert. Dit is zo ingevuld dat het maximumbedrag vanaf het derde kind en verder
gelijk blijft met het maximumbedrag voor het tweede kind. Het restant van de intensivering
wordt gelijkelijk verdeeld over de kindbedragen en de alleenstaande-ouderkop. Dit
betekent dat van de verhoging van € 356 vanaf 2028 € 39 resteert.
De tweede maatregel behelst het per 1 januari 2025 afschaffen van de aanvullende Inkomensondersteuning
AOW. Deze maatregel kan niet los worden gezien van de verhoging van het minimumloon
per 1 januari 2023 die met een algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. Hiermee
wordt de koopkracht van minimumloonverdieners, uitkeringsgerechtigden en AOW’ers ondersteund.
Per saldo neemt het inkomen van AOW-gerechtigden toe: de AOW stijgt meer als gevolg
van de bijzondere minimumloonsverhoging dan de IOAOW daalt doordat deze wordt afgeschaft.
3. Aankondiging fiscale maatregelen
Het pakket Belastingplan 2023 bevat vrijwel alle maatregelen waarover in augustus
is besloten om de koopkracht van burgers te versterken en de extra uitgaven of gederfde
inkomsten te dekken. Een deel van die maatregelen kon niet tijdig voor het aanvragen
van advies van de Raad van State afgerond worden. Daarom is parallel gewerkt aan een
nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023. Beoogd is om deze nota
van wijziging in de week voor de inbrengdatum van het verslag aan uw Kamer te versturen,
zodat deze mee kan lopen in de reguliere parlementaire behandeling.
De volgende maatregelen worden opgenomen in de nota van wijziging:
A. Wijziging Mijnbouwwet vanwege tijdelijke verhoging cijns;
B. Afschaffing doelmatigheidsmarge gebruikelijk loon;
C. Verhoging werkkostenregeling;
D. Begrenzing periodieke giftenaftrek; en
E. Duurzame ontwikkeling Caribisch Nederland.
Daarnaast worden de volgende maatregelen opgenomen in het pakket Belastingplan 2024,
omdat zij dusdanig veel uitwerking vergen dat zij niet dit jaar al in de wetgeving
opgenomen kunnen worden:
F. Vastgoed buiten het fbi-regime; en
G. Brede aanpak constructies en oneigenlijk gebruik fiscale regelingen.
Naast bovenstaande maatregelen – die een wetswijziging vergen – worden de Milieu-investeringsaftrek
(MIA) en Energie-investeringsaftrek (EIA) verhoogd. Deze regelingen zijn erop gericht
om de keuze van voorgenomen investeringen te beïnvloeden richting milieuvriendelijke
en energiebesparende bedrijfsmiddelen door het bieden van een investeringsaftrek en/of
een willekeurige (veelal versnelde) afschrijving van het bedrijfsmiddel (liquiditeit-
en rentevoordeel) in de IB en de Vpb. Door de verhoogde inflatie en energieprijzen
wordt door ondernemers veel gebruikt gemaakt van deze regelingen. Maar ook al vóór
2022 namen de aanvragen voor de regelingen toe, en deze trend zette zich voort in
2022. Om bedrijven een extra steun in de rug te geven en om de grotere vraag te accommoderen,
verhoogt het kabinet het budget voor de EIA en MIA structureel met respectievelijk
100 mln. en 50 mln. euro per jaar vanaf 2023. Het extra budget van 150 miljoen euro
in 2023 zal voornamelijk nodig zijn om ervoor te zorgen dat de bestaande bedrijfsmiddelen
gestimuleerd kunnen blijven. Op het moment worden de EIA en MIA geëvalueerd. De evaluaties
zullen begin 2023 worden afgerond. Als deze evaluaties inzichten verschaffen over
een aangepaste maar mogelijk doelmatigere budgetverdeling, zal het kabinet de budgetverdeling,
ingaande vanaf 2024, heroverwegen.
A. Wijziging Mijnbouwwet vanwege tijdelijke verhoging cijns
Zoals eerder in deze brief aangegeven neemt het kabinet maatregelen om burgers incidenteel
en structureel te compenseren voor de sterk gestegen energieprijzen. Deze steun moet
uiteraard gedekt worden. Na een jarenlange stabiele en lage gasprijs is het afgelopen
jaar de gasprijs op de wereldmarkt sterk gestegen. De stijging is onder andere veroorzaakt
door verstoringen op de gasmarkt in de aanloop naar en als gevolg van de Russische
aanvalsoorlog in Oekraïne. Als gevolg van de sterk gestegen gasprijzen kunnen vergunninghouders
die aardgas winnen in Nederland aanzienlijk grotere verkoopprijzen en winsten boeken,
voor zover verkoopprijzen niet voor langere tijd al zijn vastgelegd. De verwachting
is dat ook in 2023 en 2024 de gasprijs zeer hoog blijft en daarmee ook de winsten
relatief hoog zullen zijn.
Het kabinet acht het daarom rechtvaardig om de koopkrachtpakketten deels te dekken
via een tijdelijke verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet. Voorgesteld wordt om
tijdelijk een cijnstarief te introduceren voor dat deel van de omzet die behaald is
met de verkoop van aardgas tegen een prijs hoger dan € 0,50 per m3. Deze gedeeltelijke verhoging geldt uitsluitend voor de omzet behaald in de jaren
2023 en 2024 en geldt voor zowel de landzijde als voor de zeezijde.
Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de motie van het lid Dassen c.s.9 In deze motie wordt het kabinet verzocht om in het Belastingplan 2023 een wettelijke
grondslag te creëren ten behoeve van een windfall tax. Zoals toegelicht in de Kamerbrief
van 29 september 202110 en 1 juli 202211 is de introductie van een nieuwe, generieke solidariteitsheffing ingewikkeld. Zo
is er geen eenduidig meetbaar criterium voorhanden om vast te stellen of er sprake
is van excessieve winst en is lastig te voorspellen in welke sector in de toekomst
door onvoorziene omstandigheden extra winst wordt gemaakt. Dit vraagt een weging per
casus. Het generiek verhogen van de vennootschapsbelasting voor uitsluitend een specifieke
sector is vanwege het selectieve karakter niet mogelijk in verband met staatssteunrechtelijke
aspecten. De bestaande Mijnbouwwet biedt echter de mogelijkheid om voor olie- en gasbedrijven
met winning in Nederland wél eenvoudig en op korte termijn een vorm van een solidariteitsheffing
in te voeren. De tijdelijke verhoging van het cijnstarief in de Mijnbouwwet die het
kabinet voorstelt, lijkt sterk op de Energy Profits Levy, die het Verenigd Koninkrijk op 26 mei jl. heeft aangekondigd. Daarnaast heeft de
Europese Commissie op 14 september jl. een pakket maatregelen aangekondigd met als
doel de hoge energieprijzen te dempen. Onderdeel van dit pakket is een zogenaamde
solidariteitsheffing voor de fossiele industrie. Het kabinet zal dit pakket bestuderen.
B. Afschaffing doelmatigheidsmarge gebruikelijk loon
De belastingplichtige die werkzaamheden verricht voor zijn besloten vennootschap (bv)
waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, moet voor zijn werkzaamheden
fiscaal ten minste een arbeidsinkomen in aanmerking nemen dat wordt voorgeschreven
op basis van de zogenoemde gebruikelijkloonregeling. Bij het vaststellen van het gebruikelijk
loon kan de meest vergelijkbare dienstbetrekking gebruikt worden. Bij de vergelijking
met de meest vergelijkbare dienstbetrekking kan het loon van de belastingplichtige
op minimaal 75% hiervan worden vastgesteld in 2022. Het verschil van 25 procentpunten
wordt de «doelmatigheidsmarge» genoemd.
In de praktijk is het lastig om het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking
vast te stellen en heeft de doelmatigheidsmarge tot gevolg dat het loon voor de belastingplichtige
25% lager gesteld mag worden dan het loon dat normaal is voor het niveau en de duur
van de arbeid van de belastingplichtige.
Voorgesteld wordt deze marge af te schaffen. Hierdoor zal het gebruikelijk loon van
de belastingplichtige over het algemeen hoger worden vastgesteld, waardoor de belastingplichtige
meer belasting in box 1 moet gaan betalen. Hierdoor zal minder winst in de vennootschap
worden ingehouden. Daarmee draagt de maatregel ook indirect bij aan een vermindering
van fiscaal gedreven uitstel van belastingheffing bij de belastingplichtige. Het afschaffen
van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling verkleint het voordeel voor
de belastingplichtige en zorgt voor (meer) neutraliteit in het belastingstelsel. Op
deze manier sluit het loon van de belastingplichtige beter aan bij het loon van een
werknemer met een vergelijkbare functie.
C. Verhoging werkkostenregeling
Om de lasten op arbeid te verlagen verlaagt het kabinet ook de lasten voor ondernemers
uit het midden- en kleinbedrijf. Hiervoor wordt in de jaren 2023 tot en met 2027 € 500 miljoen
uitgetrokken en vanaf 2028 structureel € 600 miljoen. Een van de maatregelen die hieraan
bijdraagt bestaat uit het verruimen van de werkkostenregeling (WKR). De WKR is de
regeling in de loonbelasting voor onbelaste vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen
die door de werkgever aan de werknemer worden gegeven in het kader van de dienstbetrekking.
Via de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen
onbelast aan hun werknemers geven voor zover geen gerichte vrijstelling van toepassing
is. Werkgevers kunnen zelf bepalen in welke mate en voor welke vergoedingen, verstrekkingen
en terbeschikkingstellingen zij de vrije ruimte willen benutten, voor zover dit gebruikelijk
is.12 De vrije ruimte bedraagt per werkgever 1,7% van – kort gezegd – de fiscale loonsom
van alle werknemers gezamenlijk, voor zover die loonsom niet hoger is dan € 400.000
plus 1,18% van het restant van die loonsom.
De inflatie is fors toegenomen, waardoor vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers
duurder zullen zijn dan voorheen terwijl de loonsom (en daarmee de vrije ruimte) met
minder is toegenomen. Vooral bij bedrijven met weinig werknemers of met werknemers
met lagere lonen zal daardoor de vrije ruimte niet altijd meer toereikend zijn om
de gebruikelijke vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen te handhaven
zonder dat sprake is van eindheffing. Om hiervoor het midden- en kleinbedrijf tegemoet
te komen wordt voorgesteld de vrije ruimte over de eerste € 400.000 van de fiscale
loonsom te verhogen met 0,22%-punt. Dat neemt niet weg dat ook alle overige werkgevers
van de verhoging kunnen profiteren.
D. Begrenzing periodieke giftenaftrek
In het recent gepubliceerde IBO Vermogensverdeling wordt onder andere ingegaan op
een lijst opmerkelijke belastingconstructies die is opgesteld door experts binnen
de Belastingdienst. Eén van die casussen ziet op zeer hoge giften aan een (zelf opgerichte)
algemeen nut beogende instelling (ANBI). In dit IBO was dat aanleiding om fiches op
te nemen waarin wordt voorgesteld om de giftenaftrek af te schaffen of de aftrek voor
periodieke giften aanzienlijk te beperken. Het kabinet wenst te benadrukken dat zij
filantropie en het belang van periodieke giften om donateurs langdurig te betrekken
bij ANBI’s en te zorgen voor vaste inkomensstroom ondersteunt. Het IBO laat echter
ook zien dat de balans bij extreem hoge periodieke giften zodanig is verstoord dat
een beleidswijziging wenselijk is.
Het kabinet stelt met bovenstaand evenwicht in het achterhoofd voor om voor de periodieke
giften een plafond in te voeren van € 250.000 per huishouden. Het is dan niet meer
mogelijk om uitzonderlijk hoge inkomens volledig te verrekenen met die hoge jaarlijkse
gift. De exacte uitwerking van deze maatregel wordt opgenomen in de nota van wijziging
op het wetsvoorstel Belastingplan 2023.
E. Duurzame ontwikkeling Caribisch Nederland
In het wetsvoorstel Belastingplan 2023 wordt onder andere een btw-nultarief op de
levering en installatie van zonnepanelen gerealiseerd. Het kabinet stelt deze maatregel
voor om de administratieve lasten voor zonnepaneelhouders en de Belastingdienst te
verminderen en (bijkomend) investeringen in zonnepanelen en zonnepanelen als dakbedekking
te stimuleren.
Enigszins vergelijkbaar zijn de invoer, (op)levering en de installatie van zonnepanelen,
zonnecollectoren en windturbines op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op dit moment
belast zijn met algemene bestedingsbelasting. Ondernemers en particulieren kunnen
de algemene bestedingsbelasting op de levering en/of de installatie van zonnepanelen,
zonnecollectoren en winturbines niet geheel of gedeeltelijk terugvragen door zich
te registreren en aangifte te doen voor de algemene bestedingsbelasting.
Met het doel om de energievoorziening op Bonaire, Sint Eustatius en Saba duurzaam
te maken en Caribisch Nederland en Nederland vergelijkbaar te behandelen, wenst het
kabinet investeringen in zonnepanelen, zonnecollectoren en windturbines op deze eilanden
te stimuleren. Het kabinet stelt daarom voor om de (op)levering en installatie van
zonnepanelen en windturbines bij elektriciteitsbedrijven in de algemene bestedingsbelasting
met het nultarief te belasten. Het kabinet wil ondernemers (anders dan elektriciteitsbedrijven)
en particulieren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, stimuleren om te investeren in
verduurzaming met een vrijstelling van algemene bestedingsbelasting op de invoer,
levering en installatie van zonnepanelen, zonnecollectoren en windturbines.
F. Vastgoed buiten het fbi-regime
Het kabinet zal per 1 januari 2024 een maatregel introduceren in de vennootschapsbelasting
(Vpb) op basis waarvan fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) niet meer direct in
vastgoed mogen beleggen (vastgoedmaatregel). In de praktijk beleggen fbi’s globaal
genomen ofwel in effecten (effecten-fbi’s) ofwel in vastgoed (vastgoed-fbi’s). In
bepaalde situaties met buitenlandse beleggers kan het heffingsrecht over Nederlands
vastgoed in handen van fbi’s niet of niet volledig geëffectueerd worden. De vastgoedmaatregel
zorgt ervoor dat de winst behaald met vastgoed in alle gevallen kan worden belast
met Vpb. De vastgoedmaatregel heeft geen gevolgen voor de effecten-fbi’s.
De winst van een fbi is belast tegen een vennootschapsbelastingtarief van 0%. Het
gevolg is dat de fbi die belegt in vastgoed zelf niet wordt belast voor de daaruit
verkregen inkomsten. De achtergrond hiervan is dat die inkomsten worden belast bij
de participanten in de fbi, doordat de fbi verplicht is om de winst ieder jaar aan
de participanten uit te delen. Op die winstuitdeling wordt 15% dividendbelasting ingehouden.
Als gevolg van de voorgenomen maatregel wordt de winst van vastgoed-fbi’s vanaf 1 januari
2024 belast tegen het normale Vpb-tarief. De voorgenomen maatregel beoogt de fiscale
behandeling over resultaten uit vastgoed evenwichtiger te maken.
De vastgoedmaatregel – die volgend jaar zal worden opgenomen in het pakket Belastingplan
2024 – wordt per 1 januari 2024 op hoofdlijnen als volgt vormgegeven. In de eerste
plaats wordt geregeld dat een beleggingsinstelling niet langer mag beleggen in vastgoed
om voor het fbi-regime in aanmerking te komen. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt
tussen in Nederland en buiten Nederland gelegen vastgoed. In de tweede plaats wordt
de zogenaamde financieringseis aangepast. De huidige eis dat de financiering met vreemd
vermogen niet hoger mag zijn dan 60% van de boekwaarde van het vastgoed komt te vervallen.
Dit heeft – kort gezegd – tot gevolg dat voor beleggingen zal gaan gelden dat de financiering
met vreemd vermogen wordt beperkt tot ten hoogste 20% van de boekwaarde van die beleggingen.
Tot slot komen de uitbreidingen van het begrip beleggen van vermogen – die allen verband
houden met het beleggen in vastgoed – voor toepassing van het fbi-regime te vervallen.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de vastgoedmaatregel per 1 januari 2024 zullen
bepaalde (niet-beursgenoteerde) vastgoed-fbi’s waarschijnlijk vóór die datum herstructureren
om zelfstandige Vpb-plicht voor hun beleggingsresultaat in bepaalde gevallen te voorkomen.
Daarbij kan worden gedacht aan pensioenfondsen die bij een rechtstreekse belegging
in vastgoed zouden zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting op hun beleggingsresultaat.
Bij die herstructureringen speelt de overdrachtsbelasting een belangrijke rol. De
herstructurering kan afhankelijk van de situatie leiden tot belastbare feiten voor
de overdrachtsbelasting, waarbij de bestaande vrijstellingen niet altijd van toepassing
zijn. Het kabinet zal de komende tijd onderzoek doen naar de wenselijkheid en eventuele
mogelijkheden van flankerende maatregelen in 2023. De budgettaire inpasbaarheid, uitvoerbaarheid
en juridisch houdbaarheid zijn belangrijke randvoorwaarden daarbij.
G. Brede aanpak constructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen
Het kabinet zet zich de komende jaren in om opmerkelijke belastingconstructies en
ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen aan te pakken. Hiervoor geldt een
taakstellende opdracht, oplopend tot structureel € 550 miljoen in 2025. De Belastingdienst
en het Ministerie van Financiën zullen samen jaarlijks een set van opmerkelijke belastingconstructies
in beeld brengen, zoals ook voor het IBO Vermogensverdeling is gedaan. Deze constructies
betreffen alle belastingsoorten en beperken zich niet tot belastingen op inkomen en
vermogen zoals gepresenteerd in het IBO Vermogensverdeling. Met fiscale regelingen
wordt gedoeld op regelingen die negatief geëvalueerd zijn op doelmatigheid en doeltreffendheid.
Het afschaffen, dan wel versoberen van zulke regelingen draagt bij aan de vereenvoudiging
van het belastingstelsel.
4. Overig
Tabellen marginale druk en fiscale sleuteltabel 2023
Conform een toezegging aan de Eerste Kamer vindt u dit jaar wederom de tabellen inzake
de marginale druk bijgevoegd.13 De tabellen tonen de marginale druk van een eenverdienershuishouden met twee kinderen
in een huurhuis voor 2022 en 2023. Uit de tabellen blijkt dat de marginale druk in
2023 over een veel langer inkomenstraject hoog is dan in 2022 het geval was. Dit is
een direct gevolg van de verhogingen van de maximale zorgtoeslag en de maximale huurtoeslag.
Daarbij is ook de afbouwgrens extra verhoogd, vanwege de koppeling met het minimumloon
dat beleidsmatig extra verhoogd is. De hogere marginale druk geldt voor huishoudens
die door deze verhogingen recht krijgen op deze toeslagen en daardoor ook met het
afbouwtraject te maken krijgen. Daarnaast ontvangt u de fiscale sleuteltabel voor
2023.
Inzicht in samenloop uitvoering Belastingdienst en uiterste data parameteraanpassingen
Belastingdienst, Douane en Toeslagen
In het coalitieakkoord is aangegeven dat het samenspel tussen uitvoering en beleid
van groot belang is om tot effectief beleid te komen waarmee een bijdrage geleverd
kan worden aan het oplossen van maatschappelijke opgaven. Dit Belastingplanpakket
is uitvoerbaar, maar vraagt een flinke inspanning van de uitvoering: NEa en vooral
de Belastingdienst. Daarbij heeft op onderdelen prioritering plaatsgevonden of dient
die nog plaats te vinden. Door prioritering worden beleidsmaatregelen of verbetermaatregelen
in de uitvoering uitgesteld om ruimte te maken voor de urgente maatschappelijke vraagstukken
waar we voor staan. Dit is ook de reden voor de keus om de inkomensafhankelijke huurverlaging
door de Belastingdienst uit te laten voeren, ondanks het uitgangspunt om geen nieuwe
niet-fiscale taken bij de Belastingdienst onder te brengen.
Zoals aangegeven in de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda bied ik u graag inzicht
in deze keuzes en de effecten op de uitvoering. Dit doe ik met de bijlage «Uitvoerbaarheid:
inzicht in samenloop uitvoering Belastingdienst en uiterste data parameteraanpassingen
Belastingdienst, Douane en Toeslagen». Dit is een eerste invulling van de motie van
Dijk en mijn toezegging in het commissiedebat van 7 september om een overzicht van
de uitvoeringsaspecten van ingediende en aangekondigde wetsvoorstellen te maken.
Deze bijlage is een nieuw product dat in principe jaarlijks zal worden aangeboden
aan de Kamer om actueel inzicht te bieden in de wisselwerking tussen beleid en uitvoering.
De bijlage bevat een overzicht van de uitvoeringstoetsen op het pakket Belastingplan,
een inzicht in de moderniseringsopgave en prioriteringskeuzes ICT en een overzicht
van de dossiers die (relatief) grote personeelsinzet vragen en de prioriteringskeuzes
die dat met zich meebrengt. Het betreft een groeitraject en zal in de komende periode
verder gespecificeerd en uitgebreid worden.
Zoals blijkt, is de beperkte ICT-capaciteit vaak een oorzaak van prioritering. Daarom
zetten we in op een meerjarig programma om het aanbod en de productiviteit van de
ICT te vergroten. Ik neem u graag bij Jaarplan Belastingdienst 2023 verder mee in
de stappen die gezet worden om de mogelijkheden om ICT-wensen in te passen te vergroten.
Ook in een technische briefing kan dit nader toegelicht worden.
Toetsingskader fiscale regelingen uitzondering mineraalwater van verbruiksbelasting
van alcoholvrije dranken
Het toetsingskader fiscale regelingen voor de maatregel voor het uitzonderen van mineraalwater
van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is als bijlage bijgevoegd. Het
toetsingskader beoordeelt de haalbaarheid en wenselijkheid van fiscale regelingen
en dient bij een nieuwe fiscale regeling of bij de evaluatie van een fiscale regeling
te worden doorlopen. In het toetsingskader komen onder andere het doel, de noodzaak
en instrumentkeuze voor een fiscale regeling aan de orde.
Invoeringstoetsen pakket Belastingplan 2022
Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2022 is uw Kamer toegezegd om
begin 2023 invoeringstoetsen aan te bieden over enkele onderwerpen in het Belastingplan
2022. De selectie is weergegeven in tabel 1 en bestaat uit onderwerpen die burgers
en/of bedrijven raken en waarbij risico’s blijken uit de uitvoeringstoets of de doenvermogenscan.
Na de toezegging om begin 2023 invoeringstoetsen aan te bieden heeft de Minister voor
Rechtsbescherming aan uw Kamer gemeld dat een invoeringstoets niet altijd een jaar
na inwerkingtreding mogelijk is. Het moment waarop de invoeringstoets naar verwachting
gereed is, staat vermeld bij de onderwerpen.
Tabel 1. Onderwerpselectie invoeringstoets BP 2022
Naam wijziging wet- en regelgeving
Invoeringstoets afgerond
Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling i.v.m. de steunpakketten vanwege COVID-19
April 2023
Verduidelijking dat de bpm is bedoeld voor motorrijtuigen die van de weg gebruik maken
April 2023
Gerichte vrijstelling thuiswerkkosten
Juli 2023
Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezamenlijke aankoop en financiering van een eigen
woning door fiscale partners en bij overlijden van een van de partners
Januari 2024
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting
November 2023
Historisch tarief BPM
November 2023
De Belastingdienst zal de invoeringstoetsen meesturen met de eerstvolgende stand-van-zaken-brieven
volgend op het gereedkomen van de invoeringstoets.
Certificeringen CPB en adviezen ATR
Het kabinet heeft vanwege de hoge energierekening en inflatie tijdens de augustusbesluitvorming
een uitgebreid koopkracht samengesteld. Daardoor is er tot relatief veel maatregelen
besloten. De ramingstoelichtingen ontvangt uw Kamer als bijlage bij deze brief. Het
CPB en de ATR hebben begrijpelijkerwijs aangegeven niet tijdig voor Prinsjesdag alle
certificeringen en adviezen af te kunnen ronden. Dit wordt naar verwachting eind september
aan uw Kamer verstuurd.
Wetsvoorstel Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane
Laatstelijk bij brief van 3 juni 2022 heb ik u geïnformeerd dat ik een wetsvoorstel
Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane in voorbereiding
heb waarvan het doel is om de wettelijke grondslagen voor de verwerking van (persoons)gegevens
te verstevigen en te voorzien in waarborgen.14 Als gevolg van ontwikkelingen in de rechtspraak en maatschappij en van adviezen van
de Autoriteit Persoonsgegevens zijn ook fundamentele vraagstukken aan het licht gekomen.
Bezien wordt nu of en in hoeverre de inhoud van het wetsvoorstel aanpassing behoeft.
In december informeer ik u verder over de voortgang.
Onderzoek massaalbezwaarprocedure
Met de aangenomen motie Grinwis15 is het kabinet verzocht om de gevolgen van de wetswijziging van 2016 en het functioneren
van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken en mogelijkheden tot verbetering te
bezien. Het voornaamste verschil tussen de regeling van de massaalbezwaarprocedure
tot 2016 en de huidige regeling is dat onder de regeling tot 2016 ook bepaalde aanslagen
waartegen geen bezwaar was gemaakt moesten worden herzien als de rechterlijke uitspraak
in de procedure voordelig was voor belastingplichtigen. Dit waren aanslagen die nog
niet onherroepelijk vaststonden op het moment van aanwijzen van de massaalbezwaarprocedure.
De achtergrond van deze bepaling was de in de motie-Hofstra16 verwoorde wens om in het specifieke kader van massaal bezwaar een uitspraak van de
rechter in het voordeel van de belastingplichtige te laten doorwerken naar belastingplichtigen
die (nog) geen bezwaar hebben aangetekend.17 Bij de wetswijziging per 2016 heeft het toenmalige kabinet gekozen voor een gelijke
behandeling tussen een regulier bezwaar zoals in het gehele bestuursrecht en een massaalbezwaar.18 Enerzijds verbetert daarmee de rechtseenheid en de budgettaire controle. Anderzijds
betekent dit ook dat van een belastingplichtige meer wordt verwacht dan vóór 2016.
Sinds 2016 is het namelijk nodig dat een belastingplichtige tijdig bezwaar maakt om
in aanmerking te komen voor een vermindering van de aanslag op grond van de uitkomst
van de massaalbezwaarprocedure.
Ik ben mij ervan bewust dat de massaalbezwaarprocedure zoals die vanaf 2016 geldt
kan schuren met het rechtsgevoel bij belastingplichtigen die geen tijdig bezwaar hebben
gemaakt. Ik onderschrijf dan ook de aangenomen motie Grinwis dat het van belang is
om te onderzoeken hoe wij de massaalbezwaarprocedure beter kunnen laten functioneren.
Het bieden van (praktische) rechtsbescherming heb ik hoog in het vaandel. Het in 2021
verschenen rapport «Burgers beter beschermd» biedt een aantal duidelijke handvaten
om de (praktische) rechtsbescherming te verbeteren. Een van de aanbevelingen is om
te «deformaliseren». Zoals ook al in de brief van 22 april jl.19 aangaf vind ik deze aanbeveling een goed idee en loopt hiernaar een onderzoek hoe
een gedeformaliseerde werkwijze het beste (juridisch) kan worden ondersteund. Ik streef
naar een oplossing waarmee beide wensen, deformalisering en de verbetering van de
massaalbezwaarprocedure, gezamenlijk goed tot uiting komen. Ik zal uw Kamer aan het
einde van het jaar opnieuw informeren over de voortgang van het onderzoek en daarmee
ook de verbeteringen voor de massaalbezwaarprocedure.
Onderzoek informatiebeschikking
Per 1 juli 2011 is de Wet Dezentjé (de informatiebeschikking) in werking getreden.
Doel van de informatiebeschikking is dat belastingplichtigen zich via een directe,
effectieve rechtsingang kunnen beschermen tegen onrechtmatige informatieverzoeken
van de inspecteur. De Eerste Kamer was bij de behandeling van het wetsvoorstel toegezegd
dat in de evaluatie van de informatiebeschikking onder meer zou worden bezien of er
sprake was van eventuele vertragingstactieken van kwaadwillende belastingplichtigen.20 In september 2016 is een rapport uitgebracht waarin de Wet Dezentjé is geëvalueerd.21 In een brief over de in het evaluatierapport genoemde knelpunten is een wetsvoorstel
aangekondigd en is een aantal oplossingsrichtingen met betrekking tot de geconstateerde
knelpunten voorgesteld.22 Die oplossingsrichtingen zijn: (i) de informatiebeschikkingsprocedure verkorten door
het schrappen van één feitelijke beroepsinstantie, (ii) beperking van de rechtsstrijd
in de informatiebeschikkingsprocedure (de rechtmatigheid van de omkering en verzwaring
van de bewijslast zou daardoor alleen in de procedure tegen de aanslag ter discussie
kunnen worden gesteld), en (iii) de administratie- en bewaarplicht niet langer onder
het bereik van de informatiebeschikking laten vallen. Wegens capaciteitsredenen en
prioritering is het aanvankelijk beoogde wetstraject niet gehaald. Aan uw Kamer is
vervolgens toegezegd dat in 2022 een internetconsultatie zou worden gestart.23 In de fiscale beleids- en uitvoeringagenda van 3 juni jl. is vermeld dat opnieuw
werd bekeken in hoeverre de in 2018 opgestelde oplossingsrichtingen anno 2022 nog
passend en noodzakelijk zijn. Mede in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen
vormt het inmiddels gedateerde evaluatierapport uit 2016 voor mij onvoldoende basis
om de informatiebeschikkingsprocedure op dit moment te wijzigen. Er wordt daarom een
nieuw onderzoek naar de werking van de informatiebeschikking ingesteld. De opzet van
het onderzoek wordt op dit moment uitgewerkt. Er zal zowel een kwantitatief als kwalitatief
onderzoek plaatsvinden. Ik zal u in het voorjaar informeren over de stand van zake
en de onderzoeksopzet met u delen.
Afwegingskader toepassing beleidsbesluiten vooruitlopend op wetgeving
In het nader rapport bij het Belastingplan 202224 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financien – Fiscaliteit en Belastingdienst,
mede namens de toenmalige Minister van Financiën en Staatssecretaris Toeslagen en
Douane, naar aanleiding van een advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State (de Afdeling) toegezegd terughoudend om te gaan met en een kader te ontwikkelen
voor de toepassing van beleidsbesluiten vooruitlopend op wetgeving. Momenteel werkt
het kabinet een afwegingskader uit voor de voorwaarden waaronder het gebruik van een
beleidsbesluit aanvaardbaar kan zijn om vooruitlopend op wetgeving in te zetten. Ik
streef ernaar om beide Kamers in oktober een brief te zenden waarin ik mede namens
de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane
dit afwegingskader schets.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën