Brief regering : Windenergie op zee 2030-2050
33 561 Structuurvisie Windenergie op Zee (SV WoZ)
Nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2022
Windenergie op zee zal sterk en snel doorgroeien. Dit is nodig om onze samenleving
te verduurzamen en draagt bij aan het vergroten van onze energie-onafhankelijkheid.
De realisatie van windenergie op zee is versneld naar ca. 21GW rond 2030.1 Hiervoor zijn nagenoeg alle benodigde ruimtelijke procedures al gestart2 en voor de zomer heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe ik de realisatie van deze verhoogde
ambitie wil vormgeven.3
In deze brief geef ik – mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK),
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening (VRO), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) en de Minister voor Natuur en Stikstof N&S) – aan wat de visie van het kabinet
is op de verdere realisatie van windenergie op zee na 2030 en wat er nodig is om deze
verdere realisatie succesvol vorm te geven. Windenergie op zee is onderdeel van een
groter energiesysteem. In de Kamerbrief Contouren Nationaal plan energiesysteem4 heb ik op hoofdlijnen geschetst hoe ik aankijk tegen de langetermijnontwikkeling
van het energiesysteem. Door het opstellen van richtpunten en routes beoog ik voldoende sturing te geven aan het energiesysteem als geheel om tot tijdige
en efficiënte verduurzaming te komen. In deze brief werk ik dat verder uit voor windenergie
op zee.
Het afgelopen jaar zijn in mijn opdracht twee onderzoeken uitgevoerd5 om beter in beeld te krijgen hoe de realisatie van windenergie op zee succesvol kan
blijven. Bij deze onderzoeken lag de focus op de uitdagingen in het energiesysteem
en de hiervoor relevante stakeholders zoals de windsector, netbeheerders en de industrie.
De resultaten van de onderzoeken licht ik nader toe bij de relevante onderdelen in
deze brief. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij deze brief aan de Kamer aangeboden.
Met de verdere groei van windenergie op zee na 2030 neemt ook de druk toe op andere
gebruikers van de Noordzee. Datzelfde geldt voor belanghebbenden op land in de aanlandregio’s.
Windenergie op zee is niet alleen onderdeel van de energietransitie, maar raakt ook
de natuurtransitie (versterken biodiversiteit) en voedseltransitie (verduurzaming
visserij en voedselproductie)6 van de Noordzee. Deze transities moeten met elkaar in balans blijven. Hier zal ik
in deze brief dan ook uitgebreid bij stil staan.
Met deze brief geef ik ook invulling aan de motie van leden Erkens en Boucke7 over internationale samenwerking op het gebied van waterstof op zee, aan de motie
van leden Agnes Mulder en Sienot8 (en de toezegging9 aan de Kamer van mijn voorganger van gelijke strekking) over onderzoek naar gecombineerde
tendermodellen en de motie Sienot en Van der Lee over beleidsopties voor kostenefficiënte
uitrol van windenergie op zee10.
Opbouw brief
Ik begin de brief met het beschrijven van de kernboodschap. Daarna licht ik deze verder
toe aan de hand van drie delen:
• DEEL 1: In het eerste deel licht ik toe welke uitdagingen er spelen rondom de verdere
groei van windenergie op zee en hoe dit raakt aan publieke belangen.
• DEEL 2: Hier zet ik uiteen welke aanpak ik nodig acht om de toekomstige groei van
windenergie op zee ook op langere termijn succesvol te houden. Ook geef ik aan welke
acties in gang worden gezet om te borgen dat de realisatie van windenergie op zee
ook na 2030 zonder onderbreking door kan gaan.
• DEEL 3: Dit is een overzicht van de beleidsagenda die ik voor windenergie op zee voor
me zie de komende jaren.
De kernboodschap
Het kabinet gaat bij de toekomstige realisatie van windenergie op zee verder vooruit
plannen maken. Hiervoor ga ik in het Nationaal plan energiesysteem, in samenspraak
met stakeholders voor de Noordzee, richtdoelen voor windenergie op zee in 2035, 2040 en 2050 vaststellen. Het is nodig dat we de
stap zetten van scenario’s met brede bandbreedtes naar heldere richtdoelen die helpen
om keuzes nu gericht te kunnen maken. Uitgangspunt voor deze richtdoelen is dat tijdige
verduurzaming van onze Nederlandse samenleving gehaald kan worden en dat Nederland
haar verantwoordelijkheid neemt binnen de EU om als geheel te kunnen verduurzamen
en de energie-onafhankelijkheid te vergroten. Hoe het energiesysteem er in de toekomst
uit gaat zien, is nu niet met zekerheid te zeggen. Hoeveel windenergie op zee er precies
nodig zal zijn in 2050 hangt van veel factoren af. Het kabinet wil zeker zijn dat
tijdige verduurzaming van de samenleving mogelijk is. Daarom wil het kabinet in de
voorbereidende stappen voor de verdere uitrol van windenergie op zee na 2030 kijken
naar de bovenkant van de bandbreedte van energie-scenario’s. Dit betekent dat er gekeken
wordt naar ca. 50 GW in 2040 en ca. 70 GW in 2050. Het kabinet gaat onderzoeken hoe
deze doorgroei er concreet uit kan zien en of dit ook daadwerkelijk haalbaar is, gezien
de ecologische impact en andere gebruiksfuncties op de Noordzee.11 Het kabinet is gestart met de Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027
waarin deze vraagstukken worden opgepakt en uiteindelijk nieuwe windenergiegebieden
voor de periode na 2030 zal worden aangewezen. Op het moment van vaststelling van
de Partiële Herziening zal ook de dekking en verdeling van de (gevolg)kosten van windenergie-op-zee
moeten zijn overeengekomen.
Bij de verdere doorgroei van windenergie op zee na 2030 verwacht het kabinet dat naast
elektriciteit er ook waterstof op de Noordzee geproduceerd zal worden. Na 2030 zal
windenergie op zee grotendeels in groter verder gelegen gebieden op de Noordzee komen.
Het kabinet gaat daarom bij de uitrol van windenergie op zee werken met een hub-gebaseerde
aanpak waarbij voor deze grotere gebieden integraal bekeken wordt in welke vorm (elektronen
of moleculen) de opgewekte energie het beste aan land gebracht kan worden. Hier is
een integrale visie op het energiesysteem om de Noordzee voor nodig. Op basis van
het realisatiepad richting 2050 en op basis van toekomstige keuzes over de ruimtelijke
inrichting van de Noordzee (via het Programma Noordzee), zal ook een Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 worden opgesteld met daarin een strategisch beeld waar het kabinet energiehubs verwacht
en welke infrastructuur hiervoor nodig is. TenneT blijft de netbeheerder van het net
op zee voor elektrische infrastructuur. Voor waterstoftransport onderzoek ik welke
marktordening het beste past en wil ik voor het einde van het jaar een besluit nemen
over welke eventuele rol hierin het beste past voor Gasunie.
De verdere groei van windenergie op zee na 2030 betekent ook dat de druk op andere
belangen op de Noordzee groeit. Daarom kijkt het kabinet zorgvuldig hoe de groei van
windenergie op zee kan samen gaan met andere activiteiten op de Noordzee. De energietransitie
op de Noordzee moet gelijk oplopen met de voedseltransitie en de natuurtransitie op
de Noordzee. De huidige Europese richtlijnen voor natuur en milieu12 eisen dat activiteiten op zee binnen de randvoorwaarden van een goede milieutoestand
van het mariene milieu en een gunstige staat van instandhouding van bepaalde soorten
en habitattypen plaatsvinden. Daarnaast blijft ook ruimte nodig voor activiteiten
van nationaal belang zoals (veilige) scheepvaart, zandwinning en defensie en mijnbouw.
Voor de voedseltransitie is ruimte nodig voor een duurzame voedselwinning uit zee,
met visserij die economisch levensvatbaar is en voldoende ruimte heeft om te voorzien
in de vraag. De afweging tussen deze belangen wordt voor de realisatie na 2030 zorgvuldig
gemaakt, zowel in het Programma Noordzee als bij de verkaveling van windenergiegebieden
en altijd in overleg met stakeholders voor de Noordzee. Daarbij kan een knelpunt ontstaan.
Met name het belang en de harde (juridische) ecologische en ruimtelijke grenzen op
de Noordzee en het belang en de harde (juridische) eisen om tot een klimaatneutrale
samenleving te komen kunnen in de toekomst gaan knellen. Naast een algemene inzet
op energiebesparing wordt daarom ook specifiek ingezet op extra natuurversterkende
maatregelen om dit knelpunt zoveel als mogelijk te voorkomen en te zorgen dat de groei
van windenergie op zee binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee blijft. Ook
Noordzee-brede samenwerking is hierbij van belang en een gezamenlijke zorg voor ecologische
draagkracht.
De toekomstige realisatie van windenergie op zee vraagt ook nieuwe technologische
toepassingen. Dit betreft met name waterstofproductie op zee en de ontwikkeling van
energiehubs. Het kabinet verwacht dat windenergie op zee in de toekomst voor een belangrijk
deel op zee omgezet zal worden in waterstof en dat in toekomstige verder gelegen gebieden
energie-hubs zullen worden ontwikkeld. Om Rijk en markt hierop voor te bereiden, zet
het kabinet in op het realiseren van een aantal demonstratieprojecten voor waterstof
op zee nog voor 2030. Daarnaast kunnen na 2030 mogelijk ook zon op zee of andere duurzame
energiebronnen een rol gaan spelen binnen windparken op zee, ook weer in samenhang
met ander mogelijk medegebruik.
Het kabinet wil zich tijdig voorbereiden op deze nieuwe ontwikkelingen, om de uitrol
van windenergie op zee ook na 2030 succesvol te houden. Daarom wil ik, in samenwerking
met relevante partijen binnen de overheid, netbeheerders en stakeholders voor de Noordzee,
het Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee opstarten. Met dit programma wil ik borgen dat nieuwe technieken en beleidskaders
die nodig zijn voor de verdere groei van windenergie op zee na 2030 tijdig beschikbaar
zijn.
DEEL 1: Publiek belang en uitdagingen bij de doorgroei windenergie op zee
De huidige realisatie van windenergie op zee is erg succesvol, maar kent ook grote
uitdagingen. Met de recent aan uw Kamer gestuurde Aanvullende routekaart windenergie op zee 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 53) kan, in combinatie met hernieuwbare energieopwek op land, het huidige elektriciteitsgebruik
in Nederland voor het grootste deel worden verduurzaamd. De verdere groei van windenergie
op zee zal dienen om andere sectoren te verduurzamen die fossiel energieverbruik vervangen
door groene elektriciteit of moleculen. De realisatie van windenergie op zee – en
de aanleg van de benodigde infrastructuur daarvoor – zal in nauwe samenhang moet gebeuren
met het tempo en de manier van verduurzaming van relevante sectoren en de landen om
ons heen. De windparken zorgen namelijk pas voor klimaatwinst, als de energie uit
die windparken fossiel energiegebruik met CO2-uitstoot vervangt. Daarom vind ik het van belang om in deze brief stil te staan bij
welke uitdagingen er spelen voor de toekomstige realisatie van windenergie op zee
zodat de aanpak zo kan worden ingericht dat het publiek belang ook in de toekomst
zoveel als mogelijk gediend is.
In de Rijksvisie Marktontwikkeling voor de Energietransitie13 is door mijn voorganger reeds uiteengezet wat de bepalende publieke belangen zijn
voor de energietransitie in het geheel: schoon/duurzaam, veilig, betrouwbaar/leveringszeker,
betaalbaar en ruimtelijk inpasbaar. De doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050
uit de Klimaatwet geldt hierbij als uitgangspunt voor de verduurzaming van de samenleving.
Dit kabinet heeft daarnaast als doelstelling om de biodiversiteit te versterken.
Windenergie op zee draagt bij aan een duurzame en betaalbare energievoorziening. De verdere groei van windenergie op zee is geen doel op zich.
De unieke uitgangspositie die Nederland heeft om grootschalig en efficiënt windenergie
op zee te realiseren, biedt een enorme potentie voor de kostenefficiënte verduurzaming
van onze Nederlandse samenleving en Europa. Windenergie op zee is in Nederland één
van de goedkoopste bronnen van duurzame energie en speelt dus ook een belangrijke
rol in het betaalbaar houden van de energievoorziening. De verdere groei van windenergie op zee zorgt er
daarnaast voor dat Nederland en Europa minder afhankelijk worden van (fossiele) energie
uit andere landen (voor een belangrijk deel buiten Europa).
Windenergie op zee heeft ruimtelijke impact, zowel op de Noordzee als op land. De ruimtelijke inpassing van de energietransitie
is een ingewikkeld vraagstuk. De Noordzee is druk en het is van belang dat er ruimte
blijft voor alle gebruiksfuncties en dat de ruimtelijke ontwikkeling binnen ecologische
draagkracht van de Noordzee plaatsvindt. Deze afweging vindt zeer zorgvuldig plaats
op planniveau in het Programma Noordzee14 en op inrichtingsniveau bij de verkaveling, in de kavelbesluiten en bij de vergunningverlening,
maar is ook uitdagend. Ook de ruimtelijke inpassing bij de aanlanding van de elektriciteitskabels
(en toekomstige waterstofleidingen) is ingewikkeld. Met de verdere groei van windenergie
op zee zullen er meer kabels aan land moeten komen. Het belang om onze samenleving
te verduurzamen geldt hierbij als uitgangspunt, maar tegelijkertijd is het goed te
erkennen dat dit veel vraagt van de regio’s waar deze kabels of buisleidingen moeten
aanlanden. Hierbij is voorspelbaarheid voor een regio (hoeveel kunnen we nog verwachten
in de verdere toekomst?), een integrale blik (niet alleen windenergie op zee, maar
wat komt er daarnaast nog meer, aan bijvoorbeeld verzwaring van het elektriciteitsnet
op land of grootschalige elektrolyse?) en het volwaardig meenemen en afwegen van de
impact op natuur en belanghebbenden (zijn er aanvaardbare alternatieven? Of compensatie?)
nodig. Ik zal hier later in voorliggende brief nader op in gaan.
Windenergie op zee zal naar verwachting de grootste bron van nationale energieproductie
worden. Dit betekent dat windenergie op zee vitaal is voor onze voorzienings- en leveringszekerheid. Het is van belang dat het energiesysteem op de Noordzee robuust is, veilig is, en
niet te afhankelijk wordt van één of enkele (buitenlandse) private partijen. Voldoende
aandacht voor de veiligheid van vitale infrastructuur op zee en de handhaving hiervan
is nodig.
Naast de directe publieke belangen waaraan windenergie op zee raakt, is het ook goed
om aandacht te hebben voor de impact van windenergie op zee op het verdienvermogen
van Nederland. Als windenergie op zee niet snel genoeg kan meegroeien met de vraag
naar duurzame energie van met name de in Nederland aanwezige industrie, zal dit impact
hebben op de concurrentiepositie van deze bedrijven en het vestigingsklimaat in Nederland.
In de kabinetsvisie op de verduurzaming van de basisindustrie15 heeft het kabinet reeds uiteengezet hoe belangrijk het is dat onze industrie, op
een duurzame manier, internationaal kan concurreren. Dit is nodig voor ons verdienvermogen
als land en levert banen op. In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is daarom ook afgesproken om steviger in te zetten op het verduurzamen van de industrie.
Voor de zomer heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven welke stappen worden
gezet om door middel van maatwerkafspraken de verduurzaming van de industrie te versnellen.16
Daarnaast biedt de groei van windparken op zee kansen voor de Nederlandse bedrijven
die actief zijn bij het ontwikkelen en exploiteren van windparken op zee. Met name
in de installatie- en onderhoudswerkzaamheden zijn Nederlandse bedrijven wereldwijd
toonaangevend. Een voortvarende groei van windenergie op zee in Nederland biedt nieuwe
kwalitatieve werkgelegenheid en biedt kansen voor Nederlandse bedrijven om voor nieuwe
technologieën (zoals energiehubs en waterstof op zee) kennis en ervaring op te doen
en deze wereldwijd te exploiteren.
Uitdagingen en knelpunten toekomstige realisatie windenergie op zee
De toekomstige realisatie van windenergie op zee kenmerkt zich door vier grote overkoepelende
uitdagingen:
1. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing (zowel op de Noordzee als op land bij de aanlanding
van kabels of buisleidingen), in balans met mogelijkheden voor natuur, voedsel en
andere gebruiksfuncties, binnen de ecologische draagkracht en in samenhang met de
ruimtelijke invulling van omringende landen;
2. Een efficiënte integratie in het (internationale) energiesysteem en de tijdige beschikbaarheid
van de benodigde technologie;
3. Het borgen van de veiligheid en voorzieningszekerheid van het energiesysteem op de
Noordzee, als grootste nationale energiebron; en
4. Voldoende uitvoeringskracht bij de (arbeids-)markt en overheid en voldoende beschikbaarheid
van (kritieke) grondstoffen voor de daadwerkelijke uitvoering en realisatie.
Dit zijn complexe uitdagingen. In het volgende deel van de brief ga ik in op welke
aanpak ik nodig acht om hier goed mee om te gaan.
DEEL 2: Aanpak voor toekomstige realisatie windenergie op zee richting 2050
In dit onderdeel van de brief wil ik nader toelichten hoe ik de aanpak voor de toekomstige
realisatie van windenergie beoog vorm te geven en welke acties ik in gang zet zodat
de realisatie ook na 2030 zonder onderbreking door kan gaan. Ik zal allereerst ingaan
op de noodzaak van het ontwikkelen van een stip op de horizon voor windenergie op
zee, een richtinggevend langetermijnperspectief. Daarna ga ik in op welke rolverdeling
ik hier nodig acht tussen overheid, netbeheerders en markt voor het energiesysteem
op de Noordzee. Vervolgens licht ik toe hoe ik beoog met het Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee de juiste acties in gang te zetten om ons tijdig voor te bereiden op de realisatie
van grootschalige energiehubs. Als laatste licht ik toe welke stappen het kabinet
in gang zet om te borgen dat er tijdig nieuwe windenergiegebieden zijn aangewezen
voor na 2030 en ook tijdig nieuwe aanlandmogelijkheden beschikbaar zijn.
Regie en langetermijnvisie vanuit het Rijk
De realisatie van windenergie op zee wordt in de toekomst complexer en raakt aan veel
belangen. Om tijdige en zorgvuldige realisatie van windenergie op zee mogelijk te
maken blijft een sturende rol ook na 2030 vanuit het Rijk noodzakelijk. Er spelen
bij de realisatie van windenergie op zee meerdere complexe coördinatievraagstukken,
zowel op de Noordzee als in het energiesysteem, waarbij het nodig is dat er met een
integrale blik gekeken wordt en tijdig keuzes worden gemaakt die gunstig zijn voor
de samenleving als geheel. De overheid kan dit beter dan de markt. Dit geldt met name
voor 1) het optimaal benutten van de schaarse ruimte op zee – in relatie tot andere
gebruiksfuncties en de natuur –, 2) het optimaal benutten van de beperkte aanlandcapaciteit
en 3) het borgen van samenhang tussen de realisatie van windparken op zee en de benodigde
infrastructuur op land en op zee. Uit het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 blijkt ook dat marktpartijen in de keten beperkte mogelijkheden hebben om de benodigde
coördinatie zelf of onderling tot stand te brengen. Zonder deze regie is er een groot
risico dat het potentieel van windenergie op zee inefficiënt, onvoldoende of te laat
wordt benut.
Het Rijk bepaalt om deze redenen ook in de periode na 2030 waar, wanneer, onder welke
voorwaarden en met welke flankerende maatregelen windparken op zee worden gebouwd.
Om deze keuzes goed te kunnen maken vanuit een integraal perspectief en om ons tijdig
voor te bereiden, is het nodig dat er veel verder vooruit wordt gekeken naar welke
groei van windenergie op zee wenselijk is. Keuzes over waar windenergie op de Noordzee
kan komen en hoe en waar dit kan aanlanden, kunnen alleen zorgvuldig worden gemaakt
als er zicht is op wat er richting 2050 aan windparken op zee nog nodig is. Dit is
ook nodig om tijdig te kunnen bepalen wat er nodig is aan strategische versteviging
of uitbreiding van infrastructuur op land en de realisatie hiervan op tijd in gang
te kunnen zetten.
In het Nationaal plan energiesysteem (NPE) wordt een realisatiepad voor windenergie
op zee opgenomen tot 2050. Dit realisatiepad is niet een «in beton gegoten» eindvisie,
maar een vanuit het energiesysteem bezien gewenste stip op de horizon, die richting
geeft aan keuzes die nu gemaakt moeten worden. De realisatie van windenergie op zee
moet adaptief blijven en invulling geven aan wat daadwerkelijk nodig is om tijdig
tot verduurzaming te komen van Nederland en Europa. Voor elektriciteit zal onze nationale
opwek gelijke tred moeten houden met de nationale vraag. Voor moleculen (groene waterstof
produceren uit wind) zal de nationale opwek afhankelijk zijn van de mate waarin Nederland,
nadrukkelijk bezien in een Europees verband, (on)afhankelijk wil zijn van energie-import
en tegen welke prijs dit kan. Ook de integrale ruimtelijke afweging in het Programma
Noordzee kan een aanpassing van het realisatiepad vergen. Dit betekent dat het realisatiepad
periodiek moeten worden herijkt, wat voorzien is in de werkwijze van het Nationaal
plan energiesysteem. Het realisatiepad stelt ons bijvoorbeeld beter in staat om ontwikkelingen
die een zeer lange doorlooptijd hebben tijdig te starten, zoals de ontwikkeling van
grootschalige energie-hubs of strategische verzwaringen van infrastructuur op land.
Het vast te stellen realisatiepad zal de balans moeten vinden tussen enerzijds wat
nodig is vanuit het energiesysteem en anderzijds wat bij de ruimtelijke competitie
tussen – of binnen combinatiemogelijkheden van – verschillende gebruiksfuncties past
en dient binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee plaats te vinden. De ruimte
op de Noordzee is schaars en bovendien ook eindig. Ik zal het realisatiepad dan ook
opstellen in overleg met stakeholders van de Noordzee en in samenhang met het Programma
Noordzee. Om het realisatiepad in het Nationaal plan energiesysteem te realiseren
zal in het Programma Noordzee periodiek en tijdig voldoende windenergiegebieden moeten
worden aangewezen. Op het aanwijzen van nieuwe gebieden kom ik later in deze brief
terug.
Van kavel-gebaseerde aanpak naar hub-gebaseerde aanpak
Het ontsluiten van toekomstige verder gelegen windenergiegebieden vindt plaats met
zowel elektriciteitskabels als met buisleidingen voor het transport van waterstof.
Uit het rapport Systeemintegratie Windenergie op zee 2040 blijkt dat er voordelen aan zitten om grotere verder gelegen gebieden integraal in
te zetten voor zowel de productie van elektriciteit als van waterstof op zee. Door
dit op zee slim te combineren is het mogelijk om kosten te besparen en zoveel mogelijk
flexibiliteit in het energiesysteem te behouden.
Voor de periode na 2030 voorziet het kabinet dan ook een nieuwe manier van aanleggen
van energie-infrastructuur voor windenergie op zee: niet specifiek per windpark, zoals
tot nu toe het geval is, maar gericht op grootschalige energiehubs waarmee gebieden
met een integraal plan (elektronen en moleculen) ontsloten kunnen worden. Hierin wordt
ook meegenomen welke (internationale) verbindingen met andere energiehubs aantrekkelijk
zijn. Ook zal de infrastructuur, of delen daarvan, voor een langere periode mee moeten
gaan. Momenteel wordt het net op zee afgestemd op het individuele windpark met een
specifieke levensduur en capaciteit. Het kabinet wil voortaan (delen van) de infrastructuur
ontwerpen met de langere termijn in gedachte. Immers, kabels en buisleidingen kennen
een langere technische levensduur dan windparken. De energie-infrastructuur op zee
wordt geoptimaliseerd voor de beschikbare ruimte, de uitdagingen bij aanlanding, de
impact op het energiesysteem op land en onderlinge en internationale verbindingen.
De vormgeving en omvang van energiehubs kan verschillen. Een energie-hub op zee heeft
de functie om de energie van omliggende windparken te verzamelen, (deels) om te zetten
naar waterstof en van daaruit aan te landen (of transporteren naar een andere energie-hub
of land). De mate waarin deze functies relevant zijn kan per energie-hub verschillen.
Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050
De concrete uitwerking van het realisatiepad in het Nationaal plan energiesysteem wordt vormgegeven in het nog op te stellen Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050. Dit plan is een strategische visie op welke energie-infrastructuur op de Noordzee
nodig en efficiënt is. Het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 gaat uit van het realisatiepad uit het Nationaal plan energiesysteem 2050 en van de
windenergiegebieden en zoekgebieden uit de Partiële Herziening van het huidige Programma
Noordzee. In dit plan wordt uitgewerkt waar energie-hubs verwacht worden, welke energie-infrastructuur
hiervoor nodig is en welke internationale verbindingen er vanuit dit totaalbeeld aantrekkelijk
zijn. Indien de vormgeving van de hubs vraagt om specifieke ruimtelijke keuzes worden
deze meegenomen in het Programma Noordzee. Het opstellen van het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 sluit aan op de onlangs in werking getreden TEN-E-richtlijn17. In deze richtlijn worden alle lidstaten gevraagd gezamenlijk concrete (niet bindende)
doelstellingen voor de realisatie van windenergie op zee te stellen voor 2040 en 2050
en hier op strategisch niveau een infrastructuurplan voor op te stellen.
Windenergie op zee zal richting 2030 uitgroeien tot de grootste nationale bron van
duurzame energie en zal dat richting 2050, met de verdere groei na 2030, ook blijven.
Dit benadrukt het belang van voldoende aandacht en borging van de (cyber)veiligheid
van de vitale infrastructuur die deze grootste energiebron met ons land verbindt.
Hierbij is ook voldoende aandacht nodig voor de handhaafbaarheid van de veiligheid
op zee. Ik zal hier ook voldoende aandacht aan besteden bij de keuzes die ik maak
in het opstellen van het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050.
Het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 zal bestaan uit:
• Een kaart met daarin getekend waar de beoogde capaciteit op de Noordzee zou kunnen
komen18;
• Een richtinggevende onderverdeling tussen aanlanding van elektriciteit en moleculen;
• Een strategische visie op de benodigde infrastructuur, met concreet zicht op waar
energiehubs, elektriciteitsverbindingen en waterstofleidingen logisch zijn;
• Een overzicht welke internationale verbindingen tussen windparken of energiehubs aantrekkelijk
zijn.
De ambitie is om in 2023 een eerste versie van het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 klaar te hebben. Samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, dat verantwoordelijk
is voor de ruimtelijke planning op de Nederlandse Noordzee, is mijn ministerie onlangs
een voorverkenning gestart naar energiehubs op zee, mogelijke locaties daarvoor en
de meest geschikte constructievormen. Ik zal bij het opstellen van het Infrastructuur
Plan samenwerken met stakeholders voor de Noordzee en uit de energieketen. Er is grote
samenhang tussen het opstellen van het Infrastructuur Plan, het aanwijzen van nieuwe
windenergiegebieden in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027
en het vinden van nieuwe aanlandlocaties in het Programma Aanlanding Windenergie op
zee 2031–2040 (Programma VAWOZ). Vanwege de krappe tijdlijnen zullen deze processen
parallel en in samenhang worden opgepakt.
Ik verwacht er tegen het einde van het jaar de voorlopige uitkomsten van de verkenning
naar energiehubs te hebben en zal deze dan naar de Kamer sturen.
TenneT blijft de netbeheerder voor elektrische infrastructuur op zee
Een van de succesfactoren van de Nederlandse aanpak van windenergie op zee is de rol
die TenneT vervult in het aansluiten van windparken op zee op het elektriciteitssysteem
op land. Het kabinet heeft – in het licht van de eerdergenoemde publieke belangen
en uitdagingen en het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Algemene Rekenkamer
over de rol van staatsdeelnemingen in de energietransitie19 –, de rol van TenneT bij de toekomstige realisatie van windenergie op zee opnieuw
gewogen. In het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 is op mijn verzoek ook expliciet ingegaan op de voor- en nadelen van het ook in de
toekomst inzetten van TenneT als netbeheerder van het net op zee voor het aansluiten
van windparken. Ik ben mede op basis van dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat
het noodzakelijk is om TenneT ook voor de periode na 2030 te behouden als netbeheerder
voor elektrische infrastructuur op zee.
De redenen om TenneT ook in de toekomst als netbeheerder de taak te geven om de elektrische
aansluitingen te realiseren zijn als volgt:
• De samenhang tussen het energiesysteem op land en het systeem op zee wordt in de toekomst
steeds belangrijker en ook complexer. Er zal voor toekomstige windparken op zee niet
altijd voldoende ruimte op het hoogspanningsnet zijn om aan te sluiten.20 Er is dus grote samenhang tussen de ontwikkeling van het net op zee en de verzwaring
en uitbreiding van het elektriciteitsnet op land. TenneT kan als netbeheerder de benodigde
coördinatie voor een goede koppeling met het energiesysteem op land beter uitvoeren
dan marktpartijen.
• Ook zullen er op zee onderling tussen windparken of energiehubs (ook internationaal)
meer verbindingen worden gerealiseerd. Daarvoor is (internationaal) nauwgezette afstemming
vereist. Dit is deels technisch (systemen moeten op elkaar kunnen aansluiten), maar
ook deels maatschappelijk/politiek (verbindingen hebben consequenties voor lidstaten),
bijvoorbeeld doordat zij invloed hebben op prijs(zekerheid) van zowel afnemers als
de windparken, en op de leveringszekerheid. Het maken van afspraken hierover is makkelijker
indien een netbeheerder verantwoordelijk is voor de infrastructuur.
• Door standaardisatie van onderdelen van de infrastructuur (zoals de platforms op zee)
kunnen kosten bespaard worden op ontwerp en onderhoud. Ook ontstaan er schaalvoordelen
bij de inkoop doordat een serie platforms besteld kan worden.
• Energie-infrastructuur op zee zal in toenemende mate meerdere partijen moeten kunnen
bedienen. Zo kan naast windenergie op zee ook energie van andere hernieuwbare energiebronnen
op zee, zoals zon op zee, worden getransporteerd, of kunnen afnemers op zee worden
aangesloten, zoals olie- en gasproductie en CO2-opslaginstallaties. Hierbij helpt een onafhankelijk beheerder.
• De ontwikkeling van windenergie op zee gaat trager als marktpartijen zelf de netaansluitingen
realiseren. Dit komt omdat TenneT in aanloop naar de tender voor het windpark al voorbereidingen
kan treffen voor de realisatie van het net. In landen waar de netaansluiting niet
door een netbeheerder wordt gerealiseerd maar door de partij die het windpark bouwt,
is de doorlooptijd van projecten significant langer. Dit verhoudt zich slecht tot
de opgave om de realisatie van windenergie op zee te versnellen en ook in de toekomst
adaptief te blijven.
Ook in andere landen rondom de Noordzee is een trend te zien waarbij de netbeheerders
een stevigere rol krijgen rondom de verdere realisatie van windenergie op zee.
Waterstof op zee en marktordening
Een van de belangrijkste ontwikkelingen voor de toekomstige groei van windenergie
op zee is waterstof op zee. Waterstof op zee is het produceren van waterstof op zee
met behulp van windenergie en deze waterstof door middel van buisleidingen naar land
transporteren. De productie van waterstof op zee uit ontzilt zeewater kan technisch
zowel centraal (door middel van een grote elektrolyser op een platform bij het windpark)
of decentraal in de voet van elke afzonderlijke turbine.
Met nationale productie van hernieuwbare waterstof kan deels worden voorzien in de
nationale behoefte aan waterstof en wordt bovendien de energieafhankelijkheid van
landen buiten Europa verminderd. Het vorige kabinet heeft reeds aangegeven dat waterstof
een essentiële rol heeft in het energiesysteem van de toekomst21 en dat hiervoor, naast import, significante nationale productie nodig zal zijn22. Dit kabinet heeft in het Coalitieakkoord ook de ambitie opgenomen om de opschaling
van productie van hernieuwbare waterstof te ondersteunen. De geopolitieke ontwikkelingen
van de afgelopen maanden benadrukken nogmaals het belang van deze binnenlandse productie.
Het grootste voordeel van waterstof op zee produceren (ten opzichte van waterstofproductie
op land waarbij de groene elektronen ook grotendeels van zee zullen moeten komen)
is dat de energie door middel van een buisleiding naar land kan worden gebracht, in
plaats van via elektriciteitskabels. Eén buisleiding kan waterstof vervoeren van 10GW
aan productie op zee, evenveel als vijf elektriciteitskabels van 2GW die TenneT nu
als standaard gebruikt voor nieuwe windparken. Dit maakt dat de impact op de kustregio’s
waar de kabels en buisleidingen van windenergie op zee aanlanden kan worden beperkt
omdat er minder aansluitingen nodig zijn. Een tweede belangrijk voordeel is dat de
verdere groei van windenergie op zee steeds verder op de Noordzee zal plaatsvinden
en dat voor deze verder gelegen gebieden het maken van waterstof op zee – volgens
de Studie systeemintegratie Wind op zee 2030–2040 - naar verwachting goedkoper is dan het maken van waterstof op land met de elektriciteit
die van deze verder gelegen windparken zou komen.
De techniek om waterstofproductie op zee toe te passen is nieuw, maar wordt momenteel
snel ontwikkeld. De verwachting is dat de techniek vanaf 2030 op grote schaal beschikbaar
kan zijn. Met PosHydon23 is een eerste pilot van start gegaan van elektrolyse op zee, maar dit betreft nog
een heel kleine schaal. Het is belangrijk dat de verdere opschaling van deze techniek
tijdig plaatsvindt. Ik wil de ontwikkeling van waterstof op zee ondersteunen en zal
de komende maanden, in samenwerking met marktpartijen, een innovatieprogramma opzetten.
Onderdeel hiervan is een nieuw op te richten kennisplatform. Ik betrek hier TKI Wind
op Zee en TKI Nieuw Gas bij, alsmede reeds lopende onderzoeksprogramma’s zoals het
North Sea Energy Programme24 om onderlinge samenhang te borgen en overlap met wat al gebeurt te voorkomen.
Naast onderzoek en innovatie wil ik ook concrete grootschaligere demonstratieprojecten
ondersteunen. Deze projecten zijn beoogd om vóór 2030 gerealiseerd te worden en bedoeld
als opstap naar GW-schaal projecten in het volgende decennium. Ik bekijk hier momenteel
verschillende opties voor, waaronder een pilot van ca. 100MW die als onderdeel van
een gepland windpark uit de huidige routekaart windenergie op zee gerealiseerd kan
worden en een optie van een zelfstandig project van ca. 500MW dat als aparte losse
waterstof-op-zee-tender in de markt wordt gezet. Het doel van deze demonstratieprojecten
is om zowel de markt als het Rijk voor te bereiden op grootschalige waterstofproductie
op de Noordzee.
Het komende jaar wil ik nader uitwerken hoe de marktordening rondom waterstof op zee
eruit gaat zien, waaronder de vraag of er, net als voor elektriciteit, een rol is
voor een netbeheerder op zee voor waterstof. In het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 is ook apart gekeken naar wat de beste manier is om waterstoftransportinfrastructuur
op zee te reguleren. Waterstoftransportinfrastructuur op de Noordzee zal een vitale
rol spelen in ons toekomstige energiesysteem. Rondom de ontwikkeling en het beheer
van deze infrastructuur is een hoge mate van coördinatie nodig tussen enerzijds de
waterstofinfrastructuur op land en op zee en anderzijds met de infrastructuur voor
elektriciteit op zee. Daarbij komt dat voor buisleidingen geldt dat deze bij aanleg
gedimensioneerd moeten worden met het oog op de toekomstige realisatie van meer waterstof
op zee. Op basis van deze afwegingen onderzoek ik momenteel welke rol passend is voor
Gasunie, ook in het licht van hun beoogde taak op land als beheerder van het landelijke
waterstoftransportnet. Ik verwacht voor het einde van het jaar hier meer duidelijkheid
over te kunnen geven.
Een relevante vraag hiervoor is of en in welke mate bestaande gasinfrastructuur op
zee geschikt is voor transport en opslag van de op zee geproduceerde waterstof. Daarom
heb ik onlangs een onderzoek opgestart om uit te zoeken wat het potentieel is voor
het hergebruiken van bestaande gasinfrastructuur op de Noordzee voor waterstof. Hierbij
houd ik rekening met de functie die deze infrastructuur nog zal hebben de komende
jaren om ook aardgas vanuit de Noordzee aan land te brengen. Ik verwacht de uitkomsten
van dit onderzoek in het najaar. Deze bestaande gasinfrastructuur is momenteel grotendeels
in handen van en wordt beheerd door private partijen.25 Mocht de infrastructuur geschikt zijn voor hergebruik dan ga ik in gesprek met deze
partijen en zal ik bezien hoe hergebruik zo kan worden vorm gegeven dat de publieke
belangen geborgd zijn en een eerlijk speelveld voor de realisatie van windenergie
en waterstof op zee behouden blijft. Ik kijk hierbij ook naar de rol die EBN – die
participeert in alle bestaande gasinfrastructuur op de Noordzee – kan hebben in het
onderzoeken en ondersteunen van pilots of initiatieven die gericht zijn op hergebruik
van deze infrastructuur voor waterstof gerelateerde activiteiten. Ik kom hier op terug
in de appreciatie van het onderzoek over het hergebruik van bestaande gasinfrastructuur.
Nederland is uiteraard niet het enige land waar waterstof op zee in ontwikkeling is.
Ook in de ons omringende landen worden hierin stappen gezet. Om goed samen te werken,
heb ik TNO gevraagd om een analyse op te stellen op welke thema’s samenwerking gewenst
is en hoe deze kan worden vormgegeven. Mijn ambitie is om deze samenwerking in eerste
instantie op te pakken met de koploperslanden die de Declaration of Esbjerg hebben ondertekend (hier ga ik verderop in de brief op in) en daarna breder met alle
relevante Noordzeelanden.
Integratie energiesystemen op de Noordzee
Voor de toekomstige realisatie van windenergie op zee is de integratie met andere
energie-opwek of -gebruik op de Noordzee van belang. Het kabinet verwacht dat windenergie
op zee op de lange termijn verreweg de grootste bron van energie op de Noordzee zal
worden. De Nederlandse olie- en aardgasvoorraden zullen tegen 2050 naar verwachting
in grote mate uitgeput zijn. Daarnaast nadert een groot aantal van de olie- en gasvelden
in de komende twee decennia al het einde van hun economische levensduur. Andere opwektechnieken
(zoals zon op zee) zullen mogelijk een significante rol gaan spelen in combinatie
met windparken op zee, maar moeten zich op grote schaal nog bewijzen. Ook de Offshore
Renewable Energy Strategy van de Europese Commissie26 schetst dit beeld met windenergie op zee als dominante energiebron op de Noordzee.
Met de hub-gebaseerde aanpak zal ook gekeken worden welke synergie of koppelkansen
er zijn te behalen met andere (bovengenoemde) energietoepassingen in een windenergiegebied.
Het beleid rondom de realisatie van windenergie op zee blijft primair gericht op het
succesvol houden van de opwek van energie (elektronen en moleculen) uit windenergie.
De grootste koppelkansen met andere energietoepassingen liggen op het vlak van efficiënt
gebruik van de infrastructuur. Het net op zee blijft primair bedoeld voor het aansluiten
van windparken op het elektriciteitsnet op land, maar met de Energiewet beoog ik mogelijk
te maken dat in de toekomst ook afnemers op zee (zoals olie- en gasplatforms die willen
elektrificeren) en andere opwektechnieken (zoals zon op zee) gebruik kunnen maken
van het net op zee. Uitgangspunt hierbij is wel dat het de exploitatie van windparken
niet mag hinderen. Daarnaast zal het net op zee, als in de toekomst energiehubs op
de internationale Noordzee onderling verbonden worden, ook als interconnectie gaan
dienen tussen de verbonden landen.
Internationale samenwerking
Om als Europese Unie gezamenlijk te komen tot verduurzaming van onze samenleving en
onze energie-afhankelijkheid van landen buiten de EU af te bouwen, is intensieve samenwerking
nodig. Samen met omringende landen als Denemarken, Duitsland en België wil Nederland
een koplopersrol vervullen in het samenwerken naar deze gezamenlijke visie. Het opstellen
van een realisatiepad richting 2050 en het opstellen van het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 is hiervoor vanuit Nederland een eerste stap. Daarnaast zal de samenwerking met deze
landen geïntensiveerd worden en zal de komende jaren verkend worden hoe de groei van
windenergie op zee richting 2050 gezamenlijk vormgegeven kan worden, met aandacht
voor de benodigde verbindingen tussen windparken of energiehubs en voor de samenhang
tussen energieproductie, natuur en ander gebruik.
Deze intensievere samenwerking heb ik onlangs bekrachtigd door op 18 mei jl. samen
met de Minister-President namens het kabinet de Declaration of Esbjerg te ondertekenen. In deze verklaring spreken Denemarken, Duitsland, België en Nederland
af om gezamenlijk – als kopgroep binnen de Europese Unie – intensief samen te werken
aan het realiseren van het toekomstige energiesysteem op de Noordzee. Ook is afgesproken
om gezamenlijk te streven naar ten minste 150GW aan opgesteld vermogen windenergie
op zee in 2050.
Nederland werkt momenteel al samen met omringende landen van de Noordzee in de North Seas Energy Cooperation (NSEC) en zal deze samenwerking intensiveren. Nederland zal in het jaar 2023 het voorzitterschap
van de NSEC op zich nemen om onze koplopersrol ook in breder Europees verband vorm
te geven. Als voorzitter zijn we in staat om de samenwerking te intensiveren en belangrijke
thema’s zoals ecologie, het ontwerpen van een gezamenlijke lange termijn visie op
het energiesysteem op de Noordzee en de ontwikkeling van waterstof op zee en grootschalige
energiehubs internationaal op te pakken.
Op het gebied van inpassing van windenergie op zee in relatie tot ander gebruik en
de ecologie ondervinden andere Noordzeelanden vergelijkbare uitdagingen als Nederland.
Daarom onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om in internationaal verband oplossingen
te vinden die bijdragen aan het waarborgen van de balans tussen de energietransitie,
de voedseltransitie en de natuurtransitie en andere vormen van gebruik.
Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee
Bovengenoemde ontwikkelingen rondom het toekomstige energiesysteem op de Noordzee
hangen heel nauw met elkaar samen. Er zullen dit lopende jaar en het komend jaar meerdere
onderzoeken en voorbereidingen worden gedaan om de tijdige realisatie van energiehubs
en waterstof op zee mogelijk te maken. Dit moet in samenhang worden bezien. Ik doe
dit door, mede op basis van het Programma Noordzee, de verschillende initiatieven
en onderzoeken in samenhang op te pakken in het nieuw op te starten Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee. Ik zal de komende tijd in samenspraak met relevante stakeholders de opzet van dit
programma verder uitwerken en uw Kamer hier na de zomer nader over informeren.
Concreet zal hier onder komen te vallen:
• Een concrete uitwerking te maken van hoe het in het Nationaal plan energiesysteem
vastgestelde realisatiepad op de Noordzee gerealiseerd kan worden en een plan opstellen
welke infrastructuur hiervoor nodig is (Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050).
• Een concrete uitwerking te maken van de vormgeving van een eerste grootschalige hub.
Hier worden ook aspecten rondom marktordening zoals de rol voor netwerkbedrijven in
meegenomen.
• Het borgen dat nieuwe technieken zoals waterstof op zee en energie-hubs tijdig beschikbaar
zijn door een integraal innovatieprogramma op te zetten en, indien nodig, demonstratieprojecten
te ondersteunen.
• De benodigde wettelijke – en beleidskaders tijdig op orde te brengen om energiehubs
en waterstof op zee vanaf 2030 te kunnen realiseren.
Routekaart windenergie op zee krijgt voortrollend karakter
De routekaart windenergie op zee blijft behouden als instrument en krijgt een voortrollend
karakter. De routekaart windenergie op zee bevat de planning van concrete projecten
die worden gerealiseerd. De routekaart zal een continu voortrollend realisatieschema
worden dat ca. 10 jaar vooruitkijkt.
Een belangrijke succesfactor van de huidige windenergie op zee aanpak is de one-stop-shop systematiek. Door alle voorbereidingen die de overheid doet voor het realiseren van
windparken op zee (kavelbesluit, locatiestudies en netaansluiting) zijn de tenders
voor windparken op zee in Nederland toegankelijk voor partijen en vermindert dit risico’s
voor de partijen die een aanvraag voor een vergunning willen indienen in een tender.
Dit heeft geleid tot competitieve tenders met zeer goede aanvragen die hebben bijgedragen
aan een enorme kostendaling van windenergie op zee – en daarmee het betaalbaar houden
van de energietransitie – en kwalitatieve projecten die wereldwijd innovatief zijn
op het gebied van systeemintegratie en ecologie. Daarom wil ik ook richting de toekomst
het one-stop-shop principe als uitgangspunt behouden. De overheid zal dus ook in de toekomst de voorbereidende
onderzoeken doen voor de locaties en zorgen dat de infrastructuur tijdig beschikbaar
is. Dit laat vervolgens nog ruimte om binnen de routekaart keuzes te maken hoe de
tenders vorm te geven.
Om concrete projecten in de routekaart te kunnen opnemen is zicht nodig op de verwachte
vraag. De markt zal uit zichzelf onvoldoende zicht kunnen bieden op de ontwikkeling
van de energievraag 10–15 jaar vooruit. Bij de planvorming van de routekaart en het
selecteren van aanlandlocaties in de Programma VAWOZ wordt de samenwerking met de
industriële clusters (als belangrijkste vraagsector) gezocht. De Cluster Energie Strategieën
(CES’en) bieden goed inzicht in de potentie van de industriële clusters, maar of en
wanneer deze projecten tot realisatie komen is op basis van de CES’en alleen onzeker.
Partijen die willen verduurzamen zullen op basis van normale bedrijfseconomische afwegingen
doorgaans niet 10–15 jaar van tevoren zekerheid kunnen geven hoe en wanneer ze gaan
verduurzamen.
Ik wil daarom in de vormgeving van het beleid voor de vraagkant (met name de uitwerking
van verwachte Europese verplichtingen voor hernieuwbare waterstof en de maatwerkafspraken
voor de verduurzaming van de industrie) rekening houden met deze doorlooptijd voor
windenergie op zee. Daarbij is het belangrijk om tijdig inzicht te krijgen in hoeveel
elektrolyse er nodig is voor deze termijn en waar deze komt. Ook zal ik bij de uitwerking
van de maatwerkafspraken met de grootste uitstoters van broeikasgassen rekening houden
met de noodzaak om duidelijkheid te kunnen bieden 10–15 jaar vooruit. Vice versa is
het van belang om bij het toevoegen van nieuwe projecten aan de voortrollende routekaart
windenergie op zee rekening te houden met maatwerkafspraken en de beoogde elektrolysecapaciteit.
Zo sluiten vraag en aanbod op elkaar aan.
Uitvoerbaarheid
Een belangrijke uitdaging voor de realisatie van grote hoeveelheden windenergie op
zee in de toekomst is voldoende uitvoeringskracht bij zowel overheid als bedrijven.
Zowel voor de uitvoerende diensten in de overheid die aan de realisatie van windenergie
op zee werken, als voor TenneT en marktpartijen is daarom van belang om de realisatie
van windenergie op zee voorspelbaar te houden. Dit heeft ook meegewogen in de keuze
om ook na 2030 te blijven werken met een routekaart met een voorspelbaar realisatiepad.
Ook zal in het Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee aandacht worden besteed
aan het opleiden van voldoende mensen die het benodigde werk kunnen doen voor nieuwe
technieken en ontwikkelingen zoals waterstof op zee en energiehubs.
Een tweede belangrijke uitdaging ten aanzien van de uitvoerbaarheid is de beschikbaarheid
van voldoende grondstoffen, waaronder kritieke metalen. De belangrijkste manier waarop
windenergie op zee (en de energietransitie in bredere zin) hier aan kan bijdragen
is borgen dat alle grondstoffen kunnen worden hergebruikt. Daarom zet het kabinet
met de Routekaart circulaire windparken (als onderdeel van de adviesroutekaart circulaire
maakindustrie)27 in op het borgen van circulariteit van windparken op zee. Daarbovenop, zoals aangegeven
in de brief met de Aanvullende Routekaart windenergie op zee 203028, bekijk ik richting toekomstige tenders ook of circulariteit en internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen als criterium een rol kunnen spelen.
Tendersystematiek na 2030
In de Kamerbrief over de Noordzee Energie Outlook 2050 heeft mijn voorganger aangegeven
om te bezien hoe – ook in het licht van de toekomstige uitdagingen voor windenergie
op zee – de windparken op zee worden vergund, omdat toekomstige windparken op zee
groter worden en meer flexibiliteit nodig hebben. Ook is aangegeven dat – in lijn
met motie/toezegging motie Mulder en Sienot en motie Sienot en van der Lee29 – de mogelijkheid voor het gecombineerd tenderen van windenergie op zee en waterstof
nader zou worden onderzocht. Dit is beide meegenomen in het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 van Guidehouse.
Subsidievrij vergunnen blijft het uitgangspunt voor de realisatie van windenergie
op zee in de toekomst. Dit borgt dat partijen die windparken ontwikkelen de juiste
prikkels hebben om een project succesvol te realiseren. Partijen hebben een prikkel
om te zorgen dat de stroom van het windpark effectief gebruikt kan worden in het energiesysteem
en daarmee daadwerkelijk leidt tot verduurzaming. Guidehouse constateert ook op basis
van marktconsultatie in het kader van het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 dat de windsector het uitgangspunt van subsidievrije windenergie op zee deelt. Ik
vind dit een goed teken dat blijk geeft dat windenergie op zee de afgelopen jaren
een volwassen markt geworden is.
In het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 is door Guidehouse ook gekeken welk subsidie-instrument het meest geschikt is als
subsidievrije realisatie niet lukt en het tijdelijk nodig is om toch enige steun aan
projecten te geven. Hierbij is – in lijn met motie/toezegging motie Sienot en van
der Lee30- onder meer ook de optie van een contract for difference
31 bekeken. Guidehouse concludeert dat indien subsidie nodig is om projecten tot realisatie
te laten komen, een instrument zoals de SDE++ (een sliding fixed premium) het beste
instrument is, omdat dit ten opzichte van een contract for difference betere prikkels oplevert bij de ontwikkelaar om te investeren in het efficiënt integreren
van het windpark in het energiesysteem. Ik constateer hierbij dan ook dat er geen
aanleiding is om het huidig wettelijk kader op dit punt aan te passen om andere instrumenten
zoals een contract for difference mogelijk te maken.
Op de nadere invulling van de tendersystematiek tot 2030 ben ik reeds ingegaan in
de Kamerbrief voor de zomer over de realisatie van windenergie op zee tot 2030.32 Binnenkort zal ik de nadere uitwerking hiervan met het oog op de aankomende tender
voor IJmuiden Ver naar de Kamer sturen. Na 2030 zal de realisatie van windenergie
op zee uitgaan van de eerder benoemde hub-gebaseerde aanpak. Windparken zullen onderdeel
zijn van een (internationaal) verbonden hub en bovendien zullen er elektronen en moleculen
op zee geproduceerd worden. Of dit aanpassingen vergt in de tendersystematiek – met
name voor waterstof-op-zee-projecten – werk ik uit als onderdeel van het Ontwikkelprogramma
Energiesysteem Noordzee. Ik betrek hierbij ook hoe in relatie tot de tendersystematiek
andere gebruiksfuncties op de Noordzee (waaronder voedsel en natuur) en andere maatschappelijke
criteria (zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen en circulariteit) voldoende
geborgd kunnen worden.
Combi-tendering windenergie op zee en waterstof
In het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 is ook aandacht besteed aan het verder uitwerken van de manier waarop het combi-tenderen
van windenergie op zee met waterstof op land kan worden vormgegeven. Uit eerder onderzoek
in opdracht van mijn voorganger33 was reeds gebleken dat het in samenhang ontwikkelen van windenergie op zee en waterstof
op land synergiën oplevert. In het onderzoek Policy Options for Offshore Wind 2040 is in meer diepgang gekeken naar vier specifieke modellen en zijn voor- en nadelen
in kaart gebracht. Deze modellen verschillen in de mate waarin projecten gekoppeld
worden in de tendersystematiek. Op basis van deze analyse concludeer ik dat het gecoördineerd
realiseren van windenergie op zee en waterstof nodig is. Dit betekent concreet dat
vanuit de rijksoverheid actief, in samenspraak met de stakeholders in industriële
clusters, wordt gekeken naar hoe de coördinatie op de locaties van grootschalige elektrolyse
kan worden vormgegeven in samenhang met de geplande windparken die daar aanlanden
tot ontwikkeling kan komen.34
Of het bovenop de bovengenoemde coördinatie nog voordelen biedt om ook in de tenders
van windparken op zee een directe koppeling te leggen met waterstofproductie is nog
niet te zeggen, omdat nog moet worden uitgewerkt hoe de coördinatie op grootschalige
elektrolyse wordt vormgegeven. Ik ga hierover nog in gesprek met stakeholders aan
zowel de windenergie op zee kant als de industrie (als beoogde afnemers).
Samenhang met andere belangen op de Noordzee
De groei van windenergie op zee op de Noordzee na 2030 betekent ook dat er een hogere
druk op andere belangen op de Noordzee zal komen. Hier is een integrale afweging voor
nodig. Dit gebeurt in het Programma Noordzee en in overleg met stakeholders aan het
Noordzee-overleg (NZO).
De realisatie van windparken op zee heeft gevolgen voor de natuur. Zowel bij de bouw
als de exploitatie hebben windparken effecten op de natuur, zowel onder als boven
water. Voorbeelden van negatieve effecten zijn verstoring door onderwatergeluid, habitatverlies,
aanvaringen van vogels en vleermuizen.
Het behalen van de klimaatdoelstellingen en herstel en behoud van de biodiversiteit
zijn uitgangspunten voor dit kabinet. De instandhoudingsdoelen van de Vogelrichtlijn
(VR), Habitatrichtlijn (HR) voor bepaalde soorten en habitattypen en de goede milieutoestand
van het mariene milieu in het kader van de Kaderichtlijn Mariene Strategie (KRM) stellen
grenzen aan de impact van windenergie op de ecologie. Met de toename van windparken
op zee zullen de ecologische effecten ook toenemen. Het kabinet zet daarom in op onderzoek
om deze effecten zo goed mogelijk in kaart te brengen, op mitigatie om effecten te
voorkomen, en op natuurversterking om bij te dragen aan de weerbaarheid van de natuur
op zee. Daarnaast kan realisatie van windparken ook positieve effecten hebben op onderwaternatuur
door windparken natuurinclusief te laten bouwen.
Op basis van de huidige ecologische kennis, wordt zonder extra maatregelen de ecologische
grens (voor een aantal soorten) bij het bouwen van nieuwe windparken op korte termijn
bereikt. Dit ecologische knelpunt is urgent en daarom heb ik in een brief over de
aanvullende Routekaart tot 203035 reeds toegelicht welke acties het Rijk in gang zet om dit knelpunt te voorkomen en
om te borgen dat de doelstellingen voor zowel de natuur als de energietransitie gehaald
kunnen worden. Uiteraard blijft dit potentiele ecologische knelpunt ook voor de verdere
uitrol van windenergie op zee na 2030 nadrukkelijk van belang. Het blijft daarom dan
ook zowel vanwege de natuurherstelopgave, maar ook in het licht van de benodigde groeiruimte
voor windenergie op zee, van belang om ook voor de periode na 2030 de ecologische
kennis als ecologische ruimte te versterken.
Ook andere gebruiksfuncties op de Noordzee zijn van belang bij de verdere realisatie
van windenergie op zee. Zo moet er voldoende ruimte blijven voor activiteiten van
nationaal belang, zoals de natuur- en voedseltransitie, scheepvaart op de Noordzee,
zandwinning, defensie en mijnbouw. In het Programma Noordzee wordt – in afstemming
met stakeholders – uitgewerkt hoe aan deze belangen gelijktijdig met de verdere uitrol
van windenergie op zee tegemoetgekomen kan worden. Bij de verdere groei van windenergie
op zee na 2030 zal geborgd moeten zijn dat er voldoende perspectief blijft voor deze
gebruiksfuncties en dat eventueel benodigd instrumentarium (en de middelen hiervoor)
ook beschikbaar zijn.
Met betrekking tot mijnbouw bekijk ik momenteel opties om de ruimtelijke samenhang
tussen nieuwe windenergie op zee projecten en nieuwe gaswinningsprojecten te verbeteren.
Dit vraagt om een zorgvuldige inpassing zodat zo veel mogelijk voorkomen kan worden
dat knelpunten ontstaan. Daar waar knelpunten toch ontstaan zal er een integrale afweging
moeten worden gemaakt. Daarom bekijk ik momenteel samen met onder andere de Staatsecretaris
van mijnbouw hoe de coördinatie tussen de uitrol van windparken op zee en vergunningverlening
voor nieuwe gaswinning op de Noordzee kan worden verbeterd om knelpunten te voorkomen.
Het kabinet zal hier in het najaar uw Kamer nader over informeren.
Voor de scheepvaart is naast voldoende ruimte ook van belang dat geborgd is dat de
scheepvaartveiligheid op orde blijft. De afweging wat er voor nodig is om dit te borgen
zal elke keer gemaakt moeten worden bij ruimtelijke keuzes voor de verder uitrol van
windenergie op zee.
Met de verdere doorgroei van windenergie op zee en de sluiting van natuurgebieden
neemt de vrije ruimte voor visserij steeds verder af. Zoals reeds aangekondigd in
de recente brief over de toekomst van de visserij36, zullen de verantwoordelijke Ministers (LNV, N&S, I&W, VRO) samen met het NZO onderzoeken
of we meer duidelijkheid kunnen bieden hoe we de ruimte op de Noordzee optimaal kunnen
blijven benutten voor voedselwinning uit zee. Daarbij gaat het zowel om de vrije ruimte
als de ruimte in windparken. De grote uitdaging is om daarbij een goede balans te
vinden tussen enerzijds het bieden van duidelijkheid en anderzijds het behoud van
voldoende flexibiliteit om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het vraagstuk
van de ruimte voor visserij/voedselwinning is onderdeel van de integrale ruimtelijke
afweging in het kader van het Programma Noordzee, maar ook bij gebiedsverkenningen
en gebiedspaspoorten die richting geven aan de concrete invulling en mogelijkheden
voor medegebruik van windparken.
De realisatie van windparken op de Noordzee heeft ook impact op het cultureel erfgoed.
De bodem van de Noordzee kent zowel de sporen van vroegere bewoning als sporen van
meer recente datum in de vorm van scheepswrakken. Sommige hiervan zijn ook oorlogsgraven.
Een zorgvuldige omgang hiermee is noodzakelijk, maar de grootschalige ontwikkeling
van windparken biedt ook kansen om meer te weten te komen over onze eigen geschiedenis.
Daartoe zal ook in de toekomst, net als nu, in de realisatiefase tijdig archeologische
deskundigheid betrokken worden.
Aanwijzen nieuwe windenergiegebieden voor na 2030 in Partiële Herziening Programma
Noordzee 2022–2027
Om tijdig nieuwe windenergiegebieden aan te wijzen voor de periode na 2030 start het
kabinet met een Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027. Gezien de
ambitie om onze samenleving tijdig en geheel te verduurzamen en de keuze van het kabinet
om hierbij vooral in te zetten op windenergie op zee houdt het kabinet er rekening
mee dat windenergie op zee richting 2050 moet kunnen doorgroeien naar ca. 70GW. Daarnaast
is van belang dat, zoals ik reeds heb toegelicht in de Kamerbrief over de contouren
van het Nationaal plan energiesysteem, met de ambities uit het fit-for-55 pakket om
het ETS-systeem aan te scherpen, de elektriciteitssector en industrie in 2040 al op
netto 0 uitstoot van broeikas-emissies moeten zitten.37 Dit betekent dat het kabinet er rekening mee houdt dat rond 2040 reeds ca. 50 GW
aan windenergie op zee nodig kan zijn. Of er daadwerkelijk zoveel windenergie op zee
nodig zal zijn en ingepast kan worden op de Noordzee is niet zeker. De integrale afweging
hiervoor vindt plaats in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee.
In de Partiële Herziening van het Programma Noordzee moet de juiste balans gezocht
worden tussen de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden en andere belangen en ecologische
draagkracht op de Noordzee. Om geen gat te laten vallen in de uitrol na de huidige
routekaart windenergie op zee (die tot 2031 loopt), is het van belang dat nieuwe gebieden
snel worden aangewezen. Tegelijkertijd is het ook wenselijk om zicht te hebben op
welke gebieden gebruikt kunnen worden voor de uitrol van windenergie op zee richting
2050. Dit tweede aspect vergt meer onderzoek en staat daarmee op gespannen voet met
de ambitie om snel gebieden aan te wijzen. Het kabinet zal in Q1 van 2023 met een
uitwerking komen hoe invulling te geven (ambitie, scope en planning) aan de Partiële
Herziening.
Aanlanding van infrastructuur: gebiedsgerichte aanpak en start Programma Verkenning
Aanlanding Windenergie Op Zee (Programma VAWOZ) 2040
Windenergie op zee heeft – behalve op de Noordzee – ook ruimtelijke gevolgen op land.
De elektriciteitskabels, en in de verdere toekomst ook buisleidingen, moeten ruimtelijk
en ecologisch ingepast worden op zee en land. Deze inpassing van de energietransitie
is een ingewikkeld vraagstuk. De ruimtelijke inpassing van elektriciteitskabels op
zee en op land is uitdagend en schuurt door het schaarser worden van de ruimtelijke
mogelijkheden in steeds sterkere mate met andere belangen zoals ecologie en landbouw.
Naast de kabels en buisleidingen (met bij behorende converter of – aanlandstations)
van windenergie op zee, zal ook de realisatie van infrastructuur op land en de inpassing
van grootschalige elektrolyse impact hebben. De (ecologische) inpassing is afhankelijk
van de daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid van onder meer
het doorkruisen van delen van de Noordzee en/of Waddenzee. Dit moet blijken uit nader
onderzoek en de daaropvolgende integrale belangenafweging.
Na 2030/2031 zullen er naast waterstofverbindingen zeker ook nog meer elektrische
aanlandingen nodig zijn. Het belang om onze samenleving te verduurzamen geldt hierbij
als uitgangspunt, maar tegelijkertijd is het goed te erkennen dat dit veel vraagt
van de regio’s waar deze verbindingen moeten aanlanden. Daarom hecht ik er veel waarde
aan om ook het onderzoeken van de aanlandingsmogelijkheden van windenergie op zee
in de periode 2031–2040 en de daaropvolgende ruimtelijk procedures in samenspraak
met belanghebbenden vorm te geven. Voor alle belanghebbenden is het wenselijk om zo
goed mogelijk te weten waar ze aan toe zijn, zodat vanuit dat langetermijnperspectief
afspraken kunnen worden gemaakt. Daarom ben ik van plan om voor de regio’s waar de
aanlanding van kabels en buisleidingen zal plaatsvinden een integraal gebiedsproces
te starten waarin tussen Rijk en regio afspraken kunnen worden gemaakt vanuit een
langetermijnperspectief wat er vanuit de aanlanding van windenergie op zee in de betreffende
regio mogelijk nog gaat komen. Hierin zal ik ook tezamen met de regio integraal kijken
naar wat er in die regio’s aan energie-infrastructuur vanuit het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) op land en de inpassing van elektrolyse nodig
en te verwachten is.
Voor het aanlanden van windenergie op zee voor de periode 2031–2040 start ik dit najaar
een nieuw onderzoek naar kansrijke mogelijkheden voor het aanlanden van zowel elektronen
als moleculen uit windparken die in de periode 2031–2040 gebouwd worden, met een doorkijk
naar 2050. Dit zal ik doen in een programma onder de Omgevingswet, in samenhang met
de Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027. Op basis van de kansrijke
aanlandlocaties uit het Programma verbindingen aanlanding wind op zee 2031–2040 en
de windenergiegebieden die in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee worden
aangewezen, worden dan voor de periode na 2030 concrete projecten toegevoegd aan de
routekaart windenergie op zee. Voor deze projecten wordt dan vervolgens de ruimtelijke
procedures voor de netaansluitingen gestart.
Met het oog op een goede start van het programma aanlandingen wind op zee 2031–2040
heb ik de VAWOZ 2030 geëvalueerd. De belangrijkste conclusies uit de evaluatie zijn
dat er ten tijde van VAWOZ 2030 onvoldoende zicht was op een toekomstig energiesysteem
en dat de gebiedsgerichte aanpak is in de VAWOZ 2030 zeer positief gewaardeerd werd
door stakeholders. Met het Nationaal Plan Energiesysteem en een daarbij behorende
overkoepelende regie op de verschillende programma’s in de gehele vraag-aanbod keten
en de hierboven beschreven integrale gebiedsgerichte aanpak meen ik goed invulling
te geven aan deze evaluatiepunten. Ik beoog belanghebbenden zo meer comfort en toekomstperspectief
te bieden door de aanlandingen te verkennen binnen een toekomstbeeld wind op zee 2050
en dit in samenhang te bezien met andere ontwikkelingen in energie-infrastructuur
in een gebied.
DEEL 3: Concrete beleidsagenda komende jaren
In dit deel van de brief wil ik nog een bondig overzicht geven welke acties ik onderneem,
wanneer ik hiervan resultaten verwacht en hoe deze zich onderling tot elkaar verhouden.
De acties zijn onder te verdelen in twee categorieën: het opstellen van een lange
termijn richtinggevend beeld (Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050) en het voorbereiden op het toekomstig energiesysteem op de Noordzee enerzijds, en
het vorm geven van de concrete realisatie (de voortrollende routekaart windenergie
op zee) na 2030 anderzijds. Er is met name grote samenhang tussen het Infrastructuur
Plan, de Partiële Herziening van het Programma Noordzee en het Programma Verkenning
Aanlanding Windenergie op Zee 2031–2040. De strategische visie op de infrastructuur
uit het Infrastructuur Plan is in principe richtinggevende input voor de Partiële
Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027 en het Programma Verbindingen Aanlanding
Windenergie op zee 2031–2040 (VAWOZ), zodat de keuzes die in deze programma’s gemaakt
worden zoveel mogelijk in lijn zijn met het eindplaatje voor 2050. Vanwege de krappe
tijdlijnen zullen deze processen echter parallel worden opgepakt. Het opstellen van
dit Plan zal in nauwe samenhang moeten plaats vinden met de Partiële Herziening van
het huidige Programma Noordzee en het Programma VAWOZ.
Nationaal plan energiesysteem
Resultaat
Richtdoelen vaststellen voor windenergie op zee voor 2035, 2040 en 2050
Q2 2023
Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee
Onderzoek naar potentie hergebruik gasinfrastructuur op de Noordzee voor waterstof
Najaar 2022
Nadere uitwerking marktordening en mogelijke rol publieke netbeheerder voor waterstof
op zee
Najaar 2022
Opstarten innovatieprogramma energiehubs en waterstof op zee
Najaar 2022
Opstellen Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050. Eind 2022 resultaten eerste verkenning,
Eind 2023
Vormgeven breder beleidskader (marktordening, regulering en tendersystematiek) voor
waterstof op zee en energiehubs (+eventueel benodigd wetgevingstraject daarna)
2022–2023
Voortrollende routekaart Windenergie op zee
Uitwerking tendersystematiek voor resterende kavels routekaart windenergie (ca. 21GW)
tot 2031
Q4 2022
Partiële herziening Programma Noordzee 2022–2027 wijst windenergiegebieden en zoekgebieden
aan voor realisatie na 2031
Q1 2023 keuze voor ambitie, scope en tijdspad
Programma VAWOZ 2031–2040 brengt opties voor aanlanding elektrisch en moleculen in
beeld.
2024
Aanvullen Routekaart windenergie op zee met projecten na 2031
2024
Tot slot
Windenergie op zee is tot nu toe een succesfactor geweest van de energietransitie
in Nederland. Windenergie op zee zal in de toekomst naar verwachting de grootste bron
van nationale energieproductie in Nederland worden. Dit brengt enorme kansen met zich
mee maar ook uitdagingen en lastige afwegingen. Met deze brief hoop ik de Kamer te
betrekken bij deze afwegingen en ik nodig de Kamer dan ook nadrukkelijk uit om hierin
mee te denken en richting te geven. Windenergie op zee raakt aan veel publieke belangen
dus alleen door samen en tijdig hierover na te denken, houden we de realisatie van
windenergie op zee succesvol.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Samenhang beleidsprogramma’s en -plannen
In deze brief komen veel bestaande en een tweetal nieuwe programma’s en plannen aan
de orde. In dit kader wordt bondig toegelicht wat de samenhang tussen deze programma’s
en plannen is. Deze zijn vanuit het perspectief van windenergie op zee onder te verdelen
in de strategische stip op de horizon, de concrete realisatie van windparken op
zee en de ketenintegratie van windenergie op zee.
Het Nationaal plan energiesysteem biedt een strategische stip op de horizon voor het energiesysteem, waaronder een beoogd
realisatiepad voor windenergie op zee. Dit wordt vertaald in een strategische visie
op de ontwikkeling van het energiesysteem op de Noordzee in het Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050. Deze plannen zijn dus een strategische richtinggevende langetermijnblik op de ontwikkeling van het energiesysteem en geen concrete dwingende realisatieplannen. Om te borgen dat techniek en beleidskaders
tijdig op orde zijn voor dit energiesysteem – dat zal bestaan uit meerdere grootschalige
energiehubs – wordt het Ontwikkelprogramma Energiesysteem Noordzee opgestart.
Om van deze strategische langetermijnblik op het energiesysteem tot realisatie te
komen zal de afweging met andere belangen moeten plaats vinden. De rijksoverheid houdt
hierbij de regie. Windenergiegebieden worden periodiek met een voldoende horizon vooruit
aangewezen in het Programma Noordzee. In het Programma
Aanlanding Windenergie op Zee (VAWOZ) wordt daarnaast gezocht naar geschikte kabel- en buisleidingentracés en aanlandlocaties.
Het aanwijzen van gebieden en het kiezen van kansrijke aanlandlocaties moet in samenhang
gebeuren. Uiteindelijk worden concrete windparken in de voortrollende routekaart windenergie op zee opgenomen en getenderd. Het langetermijnperspectief van 2050 is richtinggevend voor
de stappen om tot concrete realisatie te komen (Programma Noordzee, Programma VAWOZ
en routekaart windenergie op zee). Hiermee wordt geborgd dat de stappen die we nu
zetten ook passen in het verwachte energiesysteem in 2050.
Dan zijn er nog programma’s en plannen die moeten borgen dat deze windenergie op zee
goed geïntegreerd kan worden in het energiesysteem. Het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat is gericht op het tijdig beschikbaar hebben van infrastructuur van nationaal belang
op land, zoals de nationale waterstofbackbone. De Maatwerkafspraken met de industrie en het Beleid voor de opschaling van waterstofproductie moet borgen dat, in aanvulling op het ETS en de SDE++, de energievraagkant tijdig
kan verduurzamen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie