Brief regering : Antwoord op de vraag van het lid Edgar Mulder, gesteld tijdens de plenaire vergadering van 7 september 2022, over hoe de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap uitwerkt bij een aanmerkelijkbelanghouder die zich vanuit een niet EU-land in Nederland gaat vestigen (immigratie) (Kamerstuk 35496)
35 496 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Invorderingswet 1990 ter bestrijding van belastinguitstel en -afstel als gevolg van excessief lenen bij een eigen vennootschap (Wet excessief lenen bij eigen vennootschap)
Nr. 26
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2022
Tijdens het plenair debat op 7 september jl. van het wetsvoorstel «Wet excessief lenen
bij eigen vennootschap» (Handelingen II 2021/22, nr. 105, Wet excessief lenen bij eigen vennootschap) heb ik uw Kamer toegezegd om vóór de
stemming van dit wetsvoorstel nader in te gaan op de vraag van het lid Edgar Mulder
hoe het wetsvoorstel uitwerkt bij een aanmerkelijkbelanghouder die zich vanuit een
niet EU-land in Nederland gaat vestigen (immigratie). Met deze brief kom ik aan deze
toezegging tegemoet.
Als een aanmerkelijkbelanghouder in Nederland gaat wonen dan wordt op grond van het
wetsvoorstel het maximumbedrag gesteld op het totaalbedrag van schulden aan de eigen
vennootschap op het moment van immigratie, maar ten minste op € 700.000. Het is in
de voorgestelde regeling niet relevant of de aanmerkelijkbelanghouder immigreert vanuit
een lidstaat van de Europese Unie of vanuit een zogenoemd derde land. Vanuit EU-perspectief
is het niet toegestaan EU-ingezetenen te beperken in hun verkeersvrijheden. Het EU-recht
schrijft voor dat geen ongerechtvaardigde belemmeringen opgelegd mogen worden ter
zake van (onder meer) het vrije verkeer van personen en vestiging. Bij de vormgeving
van het wetsvoorstel is gekozen om aanmerkelijkbelanghouders die vanuit een derde
land immigreren niet anders te behandelen dan aanmerkelijkbelanghouders die immigreren
vanuit een EU-lidstaat. De voorgestelde wijze voor het bepalen van het maximumbedrag
bij immigratie is in lijn met de manier waarop de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk
belang bij immigratie wordt vastgesteld.
Bij immigratie wordt op basis van de huidige wet- en regelgeving de verkrijgingsprijs
van het aanmerkelijk belang in beginsel gesteld op de waarde die de aandelen op het
moment van immigratie hebben (step-up). Dit is van belang voor het vaststellen van
de toekomstige omvang van de vervreemdingsvoordelen, omdat Nederland slechts inkomstenbelasting
heft over de in Nederland opgebouwde waarde van de aandelen. In het wetsvoorstel wordt
voorgesteld om bij immigratie een vergelijkbare step-up te geven door het maximumbedrag
te stellen op het totaalbedrag van de schulden van de aanmerkelijkbelanghouder aan
de eigen vennootschap bij immigratie, maar ten minste op het reguliere maximumbedrag
van € 700.000. Hiermee wordt rekening gehouden met de in het buitenland opgebouwde
waarde en (latente) inkomstenbelastingheffing over de in het buitenland opgebouwde
schuld. Daarnaast wordt voorkomen dat gelden die buiten de periode van Nederlandse
belastingplicht als lening aan de vennootschap zijn onttrokken in de Nederlandse heffing
worden betrokken.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën