Brief regering : Instelling Adviescollege landelijke publieke omroep
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 252
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2022
Tijdens het debat over de Hoofdlijnenbrief Media op 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 827, nr. 250) heb ik uw Kamer toegezegd om u na het zomerreces te informeren over het voornemen
uit het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) van dit kabinet om een adviescollege in te stellen. Het adviescollege zal adviseren
over toelatings- en verantwoordingscriteria voor de landelijke publieke omroep en
een voorstel doen voor een nieuwe beoordelingssystematiek voor (toekomstige) landelijke
omroepen om de maatschappelijke worteling en kwaliteit van omroepen beter te borgen.
Met deze brief doe ik die toezegging gestand.
Historische context
De Mediawet 2008 vereist dat omroepverenigingen hun maatschappelijke binding aantonen
door middel van een aantal leden, voor aspirant-omroepverenigingen 50.000 leden en
voor omroepverenigingen 100.000 leden, en dat zij een maatschappelijke, culturele,
religieuze of geestelijke stroming in de samenleving vertegenwoordigen.1
Met de ontzuiling vanaf de jaren zestig verschenen de eerste omroepverenigingen die
niet uit een zuil voortkwamen, zoals TROS en Veronica. Dit leidde tot een maatschappelijk
debat over de legitimiteit van omroepverenigingen. Dat debat wordt nog steeds gevoerd.
Of een nieuwe omroep een nieuwe doelgroep of stroming bedient en vertegenwoordigt,
is lastig te beoordelen.De wetgever is er in de afgelopen vijftig jaar niet in geslaagd
het begrip «stroming» nader te definiëren of te vervangen.2
Ledenaantallen lopen daarnaast terug. Sinds de jaren negentig is het aantal omroepleden
per huishouden gehalveerd. Lidmaatschap is tegenwoordig niet meer de enige manier
waarop mensen hun waardering voor en betrokkenheid bij de doelen en activiteiten van
een vereniging tonen.
In 2004 wees de WRR in het rapport Focus op Functies al op de noodzaak van aanvullende criteria, naast het ledencriterium.3In de visiebrief van 14 juni 20194 kondigde voormalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Slob aan
om de ledenleis te verlagen en te zullen kijken naar andere legitimatiecriteria naast
lidmaatschappen. Deze nieuwe eisen zouden moeten gelden vanaf de erkenningsperiode
die in 2027 aanvangt. Ook in het Coalitieakkoord is opgenomen dat nieuwe toelatings-
en verantwoordingscriteria worden vastgesteld om de kwaliteit en maatschappelijke
worteling van omroepen beter te borgen.
Urgentie
De urgentie voor nieuwe erkenningscriteria kwam weer naar voren in het proces voorafgaand
aan de erkenningsperiode van 2021. In de erkenningsadviezen gaven de adviesorganen
(Raad van Cultuur, het Commissariaat voor de Media en de NPO) aan dat het wettelijk
kader weinig houvast biedt voor de beoordeling van de omroepverenigingen. Dit geldt
met name voor de onduidelijkheid over langs welke maatschappelijke assen pluriformiteit
gemeten kan worden, wat verstaan kan worden onder het vertegenwoordigen van een stroming
en hoe individuele omroepen zich verhouden tot de gezamenlijke publieke mediaopdracht
zoals geformuleerd in artikel 2.1 van de Mediawet 2008. Aanvullende erkenningscriteria
en nadere uitwerking of aanpassing van het stromingsvereiste zijn volgens de NPO,
Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media noodzakelijk om het publieke
bestel betekenisvol te houden.
Het kabinet hecht waarde aan het beginsel van externe pluriformiteit. Dit beginsel
brengt met zich mee dat omroepen vanuit hun identiteit en missie een helder en gedefinieerd
profiel hebben, een goed uitlegbare en zichtbare binding hebben met de samenleving
en daarin onderscheidend zijn. Als identiteit en missie verwateren, dan verliest externe
pluriformiteit aan betekenis. Omroepen zullen daarom bij aanvang van de nieuwe erkenningsperiode
en ook tussentijds zich hierover moeten verantwoorden. Het gaat dan om de vraag hoe
zij vanuit hun identiteit en door middel van hun aanbod bijdragen aan de pluriformiteit
van het bestel. De omroepen zouden hierop te beoordelen moeten zijn, met mogelijke
consequenties voor de erkenning. Alleen dan zorgen we er voor dat externe pluriformiteit
daadwerkelijk een uitgangspunt is.
Daarnaast is het van belang dat het publieke bestel beheersbaar blijft. Een open bestel
met ruimte voor nieuwe omroepen zorgt ervoor dat de publieke omroep bij de tijd blijft
en kan inspelen op nieuwe geluiden in de samenleving. Maar omdat er zelden een omroep
het bestel verlaat, ligt het risico van versnippering van het media-aanbod op de loer,
evenals negatieve gevolgen voor de beheersbaarheid van het stelsel. Voor een betekenisvolle
en beheersbare publieke omroep die gebaseerd is op externe pluriformiteit zijn daarom
nieuwe criteria nodig.
Samenvattend leiden de teruglopende ledenaantallen en het feit dat de samenleving
niet langer is georganiseerd in een beperkt aantal stromingen tot de vraag hoe de
representativiteit en pluriformiteit van het publieke bestel als geheel beter gewaarborgd
kan worden en hoe de omroepverenigingen binnen dit bestel zijn gelegitimeerd.
Keuze voor een onafhankelijk adviescollege
De zoektocht naar alternatieve criteria is geen sinecure. De verkenning naar mogelijke
criteria van onderzoeksbureau AEF heeft geen operationaliseerbare criteria opgeleverd
voor de beoordeling of een omroepvereniging qua structuur en programmering een maatschappelijke,
culturele, godsdienstige of geestelijke stroming vertegenwoordigt.5 Ook de Raad voor Cultuur concludeert dat toelatingscriteria niet vindbaar zijn.6 Het Commissariaat voor de Media geeft in zijn reflectie aan dat het bijstellen van
het bestel op losse onderdelen de knelpunten niet oplost en soms ook nieuwe problemen
veroorzaakt.7
Tegelijkertijd is er een wens om het unieke Nederlandse omroepbestel dat gebaseerd
is op externe pluriformiteit te behouden. Om dit bestel betekenisvol te houden, is
een andere manier nodig om te beoordelen of een omroepvereniging tot het bestel kan
toetreden én in welk geval een omroepvereniging zal uittreden. Mijn verwachting is
dat een adviescollege, waarin verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn en dat
volledig onafhankelijk opereert van politiek en media, in staat zal zijn om te adviseren
over deze complexe problematiek. De onafhankelijke blik van de leden uit het adviescollege
leiden naar verwachting tot nieuwe inzichten in de zoektocht naar nieuwe criteria.
Samenstelling adviescollege
Ik heb het voornemen om de volgende personen te benoemen tot lid van het Adviescollege
landelijke publieke omroep:
– Drs. P. L. B.A. (Pieter) Van Geel (voorzitter);
– Prof. Dr. I. (Irene) Costera Meijer;
– Dr. Y. (Yoeri) Albrecht;
– M.E. (Marleen) Slot MSc;
– I. (Enaam) Ahmed Ali MSc.
Ik heb er vertrouwen in dat het adviescollege in deze samenstelling in staat is om
tot een goed afgewogen advies te komen waarbij alle relevante invalshoeken worden
betrokken.
Opdracht adviescollege en randvoorwaarden
Het adviescollege heeft tot taak om te adviseren over een afgewogen, zoveel mogelijk
wetenschappelijk onderbouwd en breed gedragen voorstel voor toelatings- en verantwoordingscriteria
voor de landelijke publieke omroep, waarbij de belangen van eigentijdsheid, kwaliteit,
pluriformiteit en maatschappelijk draagvlak gewaarborgd blijven. Dit advies bevat
in ieder geval:
a. criteria voor toelating en verantwoording voor bestaande en nieuwe omroepen;
b. een uitgewerkt voorstel voor een beoordelingssystematiek;
c. een beschrijving van de taken en rollen van relevante partijen; en
d. een voorstel voor een systematiek voor periodieke herijking van de toelatings- en
verantwoordingscriteria op basis van een integrale afweging, zodat de beheersbaarheid
van het bestel in de toekomst meer dan nu kan worden bewaakt.
Op basis van de door het adviescollege voorgestelde beoordelingssystematiek en de
gekozen criteria moet kunnen worden beoordeeld of een omroepvereniging bijdraagt aan
de algemene doelstellingen en publieke waarden van de publieke omroep. Daarnaast moet
op basis van de criteria vastgesteld kunnen worden dat de omroep geworteld is in de
samenleving en dus bijdraagt aan een pluriforme en representatieve publieke omroep
die de samenleving bedient. Tot slot moeten de criteria leiden tot een beheersbaar
publiek bestel. Het adviescollege geeft waar nodig ook de randvoorwaarden aan die
relevant zijn voor implementatie van het uit te brengen advies. Daarbij zijn de volgende
randvoorwaarden van belang:
Randvoorwaarde 1: het adviescollege richt een interactief proces in, waarin zichtbaarheid
en transparantie centraal staan.
Om te komen tot een afgewogen en breed gedragen advies wordt het adviescollege gevraagd
een interactief proces in te richten. Naast de belangrijkste belanghebbenden (Raad
voor Cultuur, NPO, het Commissariaat voor de Media en de omroepverenigingen) worden
ook andere experts en organisaties betrokken zoals creatieve professionals, vertegenwoordigers
van maatschappelijke en culturele organisaties, het bedrijfsleven en mediagebruikers.
Daarnaast wordt het adviescollege verzocht om wetenschappelijke inzichten en inzichten
uit het buitenland bij het advies te betrekken.
Een cruciale stap is ook om wensen en behoeften van (potentiële) mediagebruikers waaronder
jongeren mee te nemen in de beleidsontwikkeling. Dit kan nieuwe inzichten opleveren.
Het is bovendien passend dat een traject dat streeft naar een verbetering van de worteling
in de samenleving van omroepverenigingen input ophaalt bij de (potentiële) gebruiker
van deze omroepverenigingen. Door vanuit een brede maatschappelijke blik naar de dit
vraagstuk te kijken bevordert het adviescollege draagvlak voor het uiteindelijke beleidsvoorstel.
Randvoorwaarde 2: het advies biedt een heldere richting en focus.
Om richting en focus aan te brengen wordt het adviescollege gevraagd om in ieder geval de volgende vragen mee te nemen in de advisering:
• Is de voorkeur te geven aan één set criteria of meerdere sets criteria? Overwegingen
zijn daarbij onder meer:
○ In hoeverre is een onderscheid tussen criteria voor toelating en criteria voor verantwoording
wenselijk, mogelijk en zinvol?
○ In hoeverre is een onderscheid tussen criteria voor aspirant-omroepverenigingen (omroepen
met een voorlopige erkenning) en criteria voor omroepenverenigingen met een erkenning
wenselijk, mogelijk en zinvol?
○ In hoeverre is een onderscheid tussen criteria ter beoordeling van de bijdrage van
de omroepverenigingen aan het bestel als geheel en criteria ter beoordeling van de
individuele prestaties van de omroepverenigingen8 wenselijk, mogelijk en zinvol?
• Het huidig wettelijk kader bepaalt dat bestaande omroepverenigingen elke vijf jaar
moeten aantonen dat zij aan de criteria voldoen. In hoeverre is het wenselijk om daarnaast
de mogelijkheid voor tussentijdse verantwoording te creëren? Zo ja, op basis van welke
beoordelingssystematiek?
• Kan de toetreding van (aspirant-)omroepen tot het bestel losgekoppeld blijven van
de uittreding uit het omroepbestel? Dit hangt samen met de vraag of de samenwerkingsomroepen
die noodgedwongen ontstaan ook bijdragen aan de herkenbaarheid en maatschappelijke
worteling van de omroepen.
Tijdpad
Het adviescollege zal in juli 2023 zijn advies opleveren. Het advies zal vervolgens
met uw Kamer worden gedeeld. Daarna volgt mijn beleidsreactie. In december 2022 komt
het adviescollege met een tussenrapportage die met uw Kamer zal worden gedeeld. Hierin
gaat het adviescollege in ieder geval in op de wijze waarop het invulling gaat geven
aan de taakopdracht.
Het advies zal leiden tot een wetgevingstraject, zodat de nieuwe criteria in de Mediawet
2008 kunnen worden vastgelegd. Het streven is om dit wetsvoorstel uiterlijk in de
zomer van 2025 in werking te laten treden, zodat zowel bestaande als nieuwe omroepen
ruim van tevoren weten aan welke eisen zij moeten voldoen om voor een erkenning in
aanmerking te komen.
Ik wens de leden van het adviescollege veel wijsheid toe bij het volbrengen van deze
belangrijke taak en zie uit naar het debat met uw Kamer over de vervolgstappen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap