Brief regering : Gevoeligheidsanalyse DNB
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2022
Het doel van het wetsvoorstel toekomst pensioenen is een toekomstbestendig pensioenstelsel,
door eerder perspectief te bieden op een koopkrachtig pensioen, door het pensioen
persoonlijker en transparanter te maken en door het stelsel zo in te richten dat het
beter kan omgaan met arbeidsmarktveranderingen. Een essentieel onderdeel van dit wetsvoorstel
is het transitiekader wat fondsen de mogelijkheid geeft om op een evenwichtige manier
over te gaan naar het nieuwe stelsel. Door de huidige aanspraken en uitkeringen in
te varen naar het nieuwe stelsel kunnen de doelen van het wetsvoorstel, en daarmee
de voordelen voor deelnemers en gepensioneerden, eerder en sneller bereikt worden.
Sociale partners kunnen daartoe verzoeken en pensioenfondsen mogen daartoe besluiten.
De effecten van het invaren zijn in het verleden veelvuldig kwantitatief inzichtelijk
gemaakt.1 In de Kamerbrief van 30 juni jl. (Kamerstuk 32 043, nr. 590) heb ik aangekondigd dat ik DNB zou vragen om aanvullend op alle berekeningen die
reeds zijn uitgevoerd een aantal gevoeligheidsanalyses en berekeningen van de transitie-effecten
uit te voeren. Hierbij bied ik u deze aanvullende berekeningen aan2.
Gevoeligheidsanalyses
DNB heeft in deze studie gekeken naar de effecten van de overstap op een nieuw pensioencontract
voor de deelnemers. In deze analyse worden deze transitie-effecten weergegeven in
termen van netto profijt en in termen van uitkeringsniveaus.
Het netto profijt is een indicator die zicht geeft op de verwachte generatie-effecten.
Netto profijt is het verschil in marktwaarde van toekomstige pensioenuitkeringen en
toekomstige premie inleg. Met netto profijt kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel
bepaalde leeftijdsgroepen er door de transitie in waarde van hun pensioen op voor
of achteruit gaan. Door dit in kaart te brengen voor alle geboortejaren wordt de mate
van herverdeling tussen verschillende leeftijdscohorten inzichtelijk. In het wetsvoorstel
toekomst pensioenen is opgenomen dat uitvoerders verplicht zijn om de (verwachte)
netto profijteffecten van de transitie in beeld te brengen. Dat impliceert niet dat
deze effecten «0» moeten zijn.
Fondsen kunnen bij het inzichtelijk maken van de transitie-effecten ook andere maatstaven
gebruiken, zoals de verwachte pensioenuitkeringen, om te onderbouwen waarom de totale
transitie evenwichtig wordt geacht.
Naast netto profijt wordt de gemiddelde hoogte van de uitkeringen die een deelnemer
over de gehele uitkeringsfase ontvangt weergegeven, gecorrigeerd voor inflatie. Hierbij
zijn zowel de verwachte uitkeringsniveaus (in het mediane scenario) als de uitkeringsniveaus
in slechtweerscenario’s (5e percentiel) in kaart gebracht.
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen staan twee rekenmethoden beschreven waarmee
de pensioenaanspraken kunnen worden omgezet in persoonlijk (voor de uitkering gereserveerd)
pensioenvermogen. Dit betreft de zogenoemde standaardmethode en de vba-methode. Uiteindelijk
bepalen fondsen welke methode zij passend achten en toepassen. DNB heeft de transitie-effecten
van beide methoden in kaart gebracht. In de basisvariant is uitgegaan van de overgang
naar een solidaire premieregeling bij een dekkingsgraad van 122% en de rentetermijnstructuur
van maart 2022. Vervolgens zijn de volgende gevoeligheidsanalyses uitgevoerd:
− De impact van toepassing van een compensatiedepot3 bij de standaardmethode;
− De impact van invaren bij een hogere (140%) en een lagere (105%) invaardekkingsgraad;4
− De impact van een renteschok van +1%-punt en –1%-punt;
− De impact van een overgang naar een flexibele premieregeling (zonder risicodelingsreserve).
Hiernaast heeft DNB een kwalitatieve analyse opgesteld van de impact van een hogere
inflatie op de transitie-effecten.
Het meest zichtbare effect van de overgang naar het nieuwe stelsel is op het niveau
van de individuele deelnemer de ontwikkeling van de verwachte pensioenuitkering. Voor
sociale partners en fondsen geldt daarbij dat zij de overgang naar het nieuwe stelsel
moeten beoordelen op basis van evenwichtigheid van alle deelnemerscohorten. Hiervoor
dienen zij zich ten minste op netto-profijteffecten te baseren, maar kunnen ook meerdere
aspecten worden meegenomen zoals de verwachte pensioenuitkeringen.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de transitie-effecten afhangen van een
groot aantal factoren. Denk aan de economische omgeving, financiële positie van het
pensioenfonds, fondsbeleid, contractkeuze, invaarmethodiek en populatiesamenstelling.
Resultaten basisvariant
Bij beide invaarmethodes nemen de verwachte uitkeringen in de solidaire premieregeling
bij een brede range aan dekkingsgraadniveaus toe ten opzichte van de verwachte uitkeringen
onder het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel worden uitkeringen naar verwachting
sneller verhoogd en is geen sprake van een fiscale bovengrens op pensioenverhogingen
(«genoeg is genoeg»). Hierdoor pakken de verwachte pensioenuitkeringen in het mediane
scenario hoger uit. Daar staat tegenover dat de pensioenuitkering in het nieuwe stelsel
meer onzekerheid kent dan een db-regeling in het huidige stelsel. Dat is terug te
zien in de verwachte uitkeringen in het slechtweerscenario (5%-percentiel), die lager
uitvallen. Dat is een logisch gevolg van een pensioenstelsel waarbij wordt gewerkt
met lagere buffers.
Wat betreft de netto profijt effecten geldt dat de vba methode in zichzelf meer ruimte
biedt om direct te sturen op het minimaliseren van de netto profijteffecten. In deze
doorrekeningen is verondersteld dat de bestuurlijke ruimte binnen deze methode zo
wordt ingezet dat het netto profijteffect wordt geminimaliseerd. Hierdoor zijn de
netto profijteffecten van de vba-methode in deze studie beperkt (tussen de 0 en 2 procent).
Zoals DNB opmerkt kunnen fondsen de bestuurlijke ruimte ook gebruiken om andere doelstellingen
bereiken.
Compensatiedepot
De toepassing van de standaardmethode resulteert in de basis in hogere nettoprofijtuitslagen
(variërend van –6% voor een 35-jarige en +8% voor oudere generaties). De analyse van
DNB laat zien dat binnen deze methode de herverdelingseffecten kunnen worden gedempt
door inzet van een compensatiedepot. Zoals aangegeven zijn fondsen verplicht om de
netto profijteffecten van de transitie in beeld te brengen en te verantwoorden.
Een hogere (lagere) rente leidt tot een hogere (lagere) invaardekkingsgraad. Bij een
hogere invaardekkingsgraad is de stijging van de verwachte pensioenen in het nieuwe
stelsel ten opzichte van de verwachte pensioenen onder het huidige stelsel nog hoger
(omdat er meer vermogen versneld kan worden uitgedeeld). Een neveneffect van een hogere
rente is dat de impact van de afschaffing van de doorsneesystematiek groter is, in
het bijzonder voor de cohorten tussen de 35 en 55 jaar. Dit toont zich vooral in negatieve
netto profijt effecten. Door de hogere invaardekkingsgraad is er echter ook meer ruimte
om middels een compensatiedepot gerichte compensatie te bieden aan deze groepen, waarmee
deze negatieve effecten worden gedempt.
Flexibele premieregeling
Bij de overgang naar een flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve is eveneens
zichtbaar dat ten opzichte van het huidige stelsel de uitkeringen in het verwachte
scenario meer zullen toenemen. De netto profijteffecten zijn iets hoger, omdat de
in de doorrekeningen gehanteerde implementatie van de vul- en uitdeelregels van de
solidariteitsreserve zo werken dat deze herverdelingseffecten dempen en voor de flexibele
premieregeling is gerekend zonder risicodelingsreserve. Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen
moeten echter ook een risicodelingsreserve hanteren bij de uitvoering van de flexibele
premieregeling. DNB merkt in de studie op dat het toevoegen van een risicodelingsreserve
de resultaten van de flexibele premieregeling meer in lijn kan brengen met de solidaire
premieregeling (afhankelijk van de precieze invulling).
Inflatie
Tenslotte heeft DNB de impact beschreven van een tijdelijk hogere inflatie op de transitie-effecten.
Hierbij is gekeken naar een hoge inflatie in aanloop naar de transitie en naar een
hoge inflatie op het moment van transitie. Allereerst dient hierbij opgemerkt te worden
dat inflatie in de praktijk doorwerking kan hebben op andere macro-economische variabelen.
Inflatie kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de rente, en dat kan weer gevolgen
hebben voor aandelenrendementen of rendementen op vastgoed. Een hogere inflatie in
de jaren voorafgaand aan het invaarmoment, leidt er – ceteris paribus – toe dat er
onder de huidige ftk-regels (en ook onder de regels van het transitie-ftk) meer ruimte
komt voor indexatie. Dat komt omdat binnen het huidige wettelijke kader de ruimte
voor indexatie afhangt van de hoogte van de loon- of prijsindexatie. Een hogere inflatie
leidt bij de huidige dekkingsgraden dus tot meer indexatie en heeft daarmee een drukkend
effect op de dekkingsgraad bij invaren.
Een hoge inflatie op het moment van de transitie heeft geen directe gevolgen bij toepassing
van de standaardmethode, anders dan de mogelijke impact op de dekkingsgraad in de
jaren voorafgaand aan de transitie. Bij toepassing van de vba-methode stijgt de marktwaarde
van de opgebouwde aanspraken in het huidige stelsel omdat er meer wordt geïndexeerd.
Hierdoor blijft er minder onverdeeld vermogen over om specifieke bestuurlijke invaardoelen,
bijvoorbeeld het minimaliseren van netto profijteffecten, te realiseren.
Als er tenslotte naar het effect van een (tijdelijk) hogere inflatie in het nieuwe
pensioenstelsel wordt gekeken valt op dat er in het nieuwe stelsel geen directe koppeling
meer is tussen de hoogte van de inflatie en verhoging van uitkeringen. Of uitkeringen
in het nieuwe stelsel kunnen worden verhoogd hangt enkel af van de gerealiseerde overrendementen
en niet van de werkelijke inflatie. Het nieuwe stelsel biedt meer stuurmiddelen voor
stabiele koopkracht van pensioenuitkeringen. Dit zijn de inrichting van collectief
beleggingsbeleid, toedeling van beleggingsrendementen, de keuze van beschermings-
en projectierendementen en een solidariteitsreserve. Zo kan een fonds kiezen voor
een directe beschermingsportefeuille op basis van een reëel beschermingsrendement.
In het projectierendement kan een inflatieafslag worden verwerkt om stabiele reële
uitkeringen te borgen. Een mogelijk doel van de solidariteitsreserve is het bieden
van inflatiebescherming.
Afronding
Deze doorrekeningen laten zien dat dat de overgang naar een stelsel met premieregelingen
in de meeste scenario’s voor de huidige deelnemers eerder zicht biedt op een koopkrachtig
pensioen. Bij de overgang naar het nieuwe stelsel geldt dat sociale partners en pensioenuitvoerders
binnen de wettelijke waarborgen tot generatie-evenwichtige afspraken moeten komen.
De verschillende gevoeligheidsanalyse, waaronder deze recente studie van DNB, laat
zien dat dit een evenwichtige overgang mogelijk is onder verschillende omstandigheden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen