Brief regering : Eerste appreciatie TNO onderzoek: Afbakening in de modellering van depositiebijdragen van individuele projectbijdragen (Fase 2)
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 192
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juli 2022
In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft TNO,
in samenwerking met externe deskundigen, onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor
een modelmatig onderbouwde en goed uitlegbare afbakening in de berekening van stikstofdepositie
van individuele emissiebronnen (projecten en mitigerende maatregelen).
Als bijlage vindt u fase 2 van dit onderzoek, zoals TNO dit op 6 mei 2022 aan ons
heeft doen toekomen1. In deze brief geef ik de Tweede Kamer een eerste appreciatie van de bevindingen
van het onderzoek.
Aanleiding onderzoek
Dit TNO-onderzoek vloeit voort uit de toezeggingen in de kabinetsreactie van 13 oktober
2022 op de bevindingen en aanbevelingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof
onder voorzitterschap van de heer Hordijk met betrekking tot AERIUS Calculator (Kamerstuk
35 334, nr. 132).
Het onderzoek is een nadere uitwerking van de aanknopingspunten uit het RIVM onderzoek2 om tot een begrenzing te komen waarbuiten een berekende waarde niet meer redelijkerwijs
toerekenbaar is aan een project en mitigerende bronmaatregel in het kader van toestemmingverlening
(bijlage bij Kamerstuk 334, nr. 158).
Fasering onderzoek
Het TNO onderzoek kent twee fasen. De eerste fase omvat een onderzoek op basis van
beschikbare kennis en inzichten over de werking van de rekenmodellen. In juli 2021
is fase 1 van dit onderzoek afgerond en met het parlement gedeeld3 (bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 158). Fase 1 geeft technisch-modelmatige argumenten voor de onderbouwing van de maximale
rekenafstand van 25km.
In fase 2 zijn nadere kwantitatieve analyses uitgevoerd. Deze fase kan worden gezien
als een verdieping van fase 1. Ook voert fase 2 een verkenning uit naar een rekenkundige
ondergrens.
Onderzoeksvragen Fase 2
In fase 2 is ingegaan op de volgende onderzoeksvragen:
1. Hoe verloopt de onzekerheid in de berekening van de depositiebijdrage van een enkel
project met de afstand en welke parameters zijn daarbij belangrijk?
Tegelijkertijd is onderzocht hoe de onzekerheid voor een enkele bron zich verhoudt
tot de onzekerheid voor alle (meerdere) NOx- of NH3 bronnen tezamen.
2. Is aan de hand van fysische- of model-technische overwegingen een rekenkundige ondergrens
af te leiden?
Bevindingen vraag 1: Onzekerheid in relatie tot de afstand
Uit een gevoeligheidsanalyse met STACKS, een implementatie van het Nieuw Nationaal
Model (NNM), blijkt dat de onzekerheid in de berekende depositie van een individuele
bron na enkele tientallen km sterk toeneemt. Dit geldt voor zowel ammoniak als voor
stikstofoxiden. Ook blijkt de onzekerheid in depositieberekening ten gevolge van een
enkele bron duidelijk groter te zijn dan die voor de som van meerdere bronnen.
Dit was eerder geconcludeerd in fase 1 op basis van kwalitatieve en statistische overwegingen,
en nu tonen de onderzoekers het kwantitatief aan met een gevoeligheidsanalyse.
De resultaten van deze gevoeligheidsanalyse gelden naar oordeel van de onderzoekers
ook voor de onzekerheid in relatie tot de afstand van depositiebijdragen van een individuele
bron berekend met OPS, dat wordt gebruikt in AERIUS. Tevens concluderen de onderzoekers
dat de uitgevoerde onzekerheidsanalyse een onderschatting geeft van de werkelijke
onzekerheid.
Reactie bevindingen vraag 1
De bevindingen uit dit onderzoek ondersteunen de technisch modelmatige argumenten
voor het hanteren van een maximale rekenafstand van 25 km.
Eén van deze argumenten is dat de nauwkeurigheid van depositieberekeningen voor een
enkele bron toeneemt met de afstand en de berekening van de depositiebijdrage op grotere
afstanden van de bron niet meer met een redelijke nauwkeurigheid uitgevoerd kan worden.
Waar deze afbakening in afstand precies behoort te liggen, is niet eenduidig uit onzekerheidsbeschouwingen
af te leiden.
Belangrijkste argument voor het bepalen van de afbakening (zoals uitgewerkt in fase 1
van dit onderzoek4) is dat modellen, in alle redelijkheid, gevalideerd behoren te zijn binnen het toepassingsbereik.
Dit is voor individuele bronnen gebeurd tot afstanden tot 20 km. Om AERIUS aan te
laten sluiten op het toepassingsbereik van het Nederlandse consensusmodel «NNM», dat
sterk verwant is aan OPS, is de maximale rekenafstand voor individuele emissiebronnen
bepaald op 25 km.
Bevindingen vraag 2: Rekenkundige ondergrens
Bij het beoordelen van een project geldt momenteel een rekenkundige ondergrens van
0,005 mol/ha/jaar. Deze ondergrens is destijds bepaald op basis van de modelcapaciteit
(dat wil zeggen op basis van rekentijd en de stabiliteit van het systeem).
De berekende depositie vertoont fluctuaties (de zogenaamde «ruis») die ertoe leiden
dat een berekende lage depositie niet meer te onderscheiden is van nul. Argumenten
zijn geïnventariseerd die een, meer vanuit overwegingen uit de fysica, onderbouwde
schatting voor de precisie van depositieberekeningen opleveren. Op verschillende gronden
is de precisie (ook wel ruis) geschat.
In dit TNO-onderzoek is niet geanalyseerd welke invloed van het hanteren van een hogere
rekenkundige ondergrens zal hebben op de vergunningverlening of de totale depositie.
De onderzoekers bevelen aan om een dergelijk onderzoek uit te voeren, waarbij vooraf
wordt ingeschat dat de resultaten daarvan, samen met het voorzorgprincipe, kunnen
leiden tot het continueren van een lage rekenkundige ondergrens.
Reactie bevindingen vraag 2
De analyse in het onderzoek reikt mogelijke argumenten aan om vanuit de fysica te
kiezen voor een rekenkundige ondergrens voor de depositie tussen 1 en 10 mol/ha/jaar.
De eventuele keuze voor een hogere ondergrens betekent niet dat de depositie hiermee
verdwijnt; de stikstofemissie van projecten daalt op dezelfde manier neer op de natuur.
Wel zou het betekenen dat veel minder projecten een vergunning in het kader van de
Wet natuurbescherming nodig hebben, waardoor de totale depositie kan toenemen ten
opzichte van de situatie met de huidige rekenkundige ondergrens. Als daarmee de doelstelling
uit het coalitieakkoord (minimaal 74% van het areaal stikstofgevoelige natuur in beschermde
Natura 2000-gebieden onder de KDW in 2030) in gevaar komt, zijn aanvullende maatregelen
nodig. Dit leidt dan tot een verschuiving van project-specifieke naar generieke maatregelen.
De in dit onderzoek bepaalde rekenkundige ondergrens is vanuit de fysica en modeleigenschappen
beschouwd. Het onderzoek toont aangrijpingspunten voor een rekenkundige ondergrens,
maar levert geen eenduidig rekenkundige ondergrens voor depositieberekeningen. Voor
het nemen van een besluit over de vaststelling van een rekenkundige ondergrens is
verder relevant om de juridische kaders te betrekken en rekening te houden met de
consequenties voor de totale deposities en de natuur.
Op korte termijn lijkt er daarom geen ruimte voor een hogere rekenkundige ondergrens,
mede gelet op de huidige staat van de natuur en de prioriteit die het kabinet geeft
aan het treffen van noodzakelijk bron- en natuurmaatregelen voor behoud en verbetering
van de natuur in Natura 2000-gebieden. Daarom houd ik nu vast aan de huidige rekenkundige
ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar. Als er in de toekomst ruimte komt voor een hogere
rekenkundige ondergrens of een beleidsmatig gekozen drempelwaarde, is het logisch
nader te onderzoeken welke invloed het hanteren van deze hogere rekenkundige ondergrens
of drempelwaarde heeft op de vergunningverlening en de totale depositie en de in dat
verband mogelijk benodigde aanvullende passende maatregelen. Ik zie het TNO-onderzoek
als een eerste stap in het onderzoek naar wat een rekenkundige ondergrens zou kunnen
zijn, gebaseerd op fysische- en model-technische overwegingen.
De resultaten van het TNO-onderzoek zullen in ieder geval worden betrokken in het
Nationaal Kennisprogramma Stikstof.
Indien noodzakelijk volgt er na het zomerreces een nadere appreciatie van dit onderzoek.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof