Brief regering : Beleidsconsequenties uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 8 juni 2022 inzake terugkeerbesluiten amv's
29 344 Terugkeerbeleid
Nr. 152
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2022
Op 8 juni jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna:
                  de Afdeling) uitspraak gedaan1 in de zaak die ten grondslag lag aan het arrest T.Q. van het Hof van Justitie van
                  de EU (hierna: het Hof) d.d. 14 januari 2021.2 In het arrest T.Q. heeft het Hof geoordeeld dat de huidige Nederlandse praktijk waarin
                  terugkeerbesluiten worden opgelegd aan amv’s voordat er vast is gesteld of er al dan
                  niet sprake is van adequate opvang in het land van herkomst/terugkeer, in strijd is
                  met het Unierecht. Volgens het Hof moet, gelet op het belang van het kind, de situatie
                  van een alleenstaande minderjarige grondig worden getoetst, waarbij de mogelijkheden
                  van adequate opvang onderzocht moeten worden, vóór het nemen van een terugkeerbesluit.
                  Dit om onzekerheid bij de minderjarige te voorkomen met betrekking tot zijn wettelijke
                  status en zijn toekomst.
               
In haar uitspraak stelt de Afdeling dat het onderzoek naar adequate opvang zo spoedig
                  mogelijk nadat een verzoek om asielbescherming is ingediend, dient te starten. Dit
                  kan aan de hand van verklaringen van de vreemdeling, verifieerbare adresgegevens en
                  algemene ambtsberichten. Dit zal echter niet in alle gevallen voldoende zijn. In die
                  gevallen waarin er individuele deskundigenberichten en traceringsonderzoeken nodig
                  zijn en/of waarbij de medewerking van hulporganisaties of de autoriteiten van het
                  land van herkomst nodig is, kan dit onderzoek veel tijdrovender zijn. Dit kan er aan
                  in de weg staan dat het onderzoek naar adequate opvang binnen de termijn van de asielprocedure
                  wordt afgerond. De Afdeling oordeelt dan ook dat er enige tijd gegund moet worden
                  om het onderzoek naar adequate opvang af te kunnen ronden. Hierbij moet wel voortvarend
                  gehandeld worden aangezien een kind niet onnodig lang in onzekerheid mag verkeren
                  over zijn verblijfsstatus. Dit is volgens de Afdeling in strijd met het belang van
                  het kind en belemmert de verwezenlijking van de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn
                  waardoor aan deze richtlijn haar nuttige werking kan worden ontnomen.
               
Vorengaande leidt tot de volgende drie manieren waarop voldaan kan worden aan de uitspraak:
1. De IND concludeert op basis van het gedurende de asielprocedure verrichte onderzoek
                        dat er adequate opvang aanwezig is en slaat zowel een afwijzende beschikking als een
                        terugkeerbesluit.
                     
2. De IND concludeert op basis van het gedurende de asielprocedure verrichte onderzoek
                        dat er evident geen sprake is van adequate opvang en verleent een buitenschuldvergunning.
                     
3. De IND concludeert dat er op het moment van het besluit in de asielprocedure nog nader
                        onderzoek vereist is om vast te kunnen stellen of er sprake is van adequate opvang
                        en neemt enkel een besluit op de asielaanvraag en draagt het dossier over aan de DT&V
                        die het onderzoek naar adequate opvang voortvarend zullen voortzetten en binnen een
                        redelijke termijn zullen afronden.
                     
Rechtmatig verblijf
Om aan de uitspraak van het Hof te voldoen heeft mijn ambtsvoorganger ervoor gekozen
                  om een vorm van uitstel van vertrek vergelijkbaar met art. 64 Vw 2000 in het leven
                  te roepen. Om dit te bewerkstelligen is een wetswijziging vereist en mijn ambtsvoorganger
                  heeft de Kamer per brief d.d. 20 december jl. geïnformeerd over dit voornemen.3 In dezelfde brief heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat hangende deze wetswijziging
                  het beleid reeds gewijzigd zal worden om ook nu opvolging te kunnen geven aan het
                  arrest T.Q.
               
Gelet op de Afdelingsuitspraak is het niet langer meer nodig om via de route van uitstel
                  van vertrek te voorzien in rechtmatig verblijf voor amv’s zonder een terugkeerbesluit.
                  De Afdeling heeft namelijk geoordeeld dat amv’s worden verondersteld rechtmatig verblijf
                  te houden op basis van artikel 8 onder f Vw 2000, in de gevallen waarin het onderzoek
                  na afloop van de asielprocedure plaatsvindt. Immers, de materiële asielaanspraken
                  zijn dan al wel beoordeeld, maar de vreemdeling is dan nog steeds in afwachting van
                  het besluit of hij in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op reguliere gronden
                  zo redeneert de Afdeling.
               
Gelet op vorengaande acht ik het niet langer meer nodig om de wet op dat punt te wijzigen
                  en zal ik het beleid waarmee momenteel uitstel van vertrek wordt verleend aan amv’s
                  zonder terugkeerbesluit intrekken.
               
Redelijke termijn
Zoals reeds vermeld heeft de Afdeling geoordeeld dat er voortvarend gehandeld moet
                  worden in het onderzoek naar adequate opvang ten einde amv’s niet onnodig in onzekerheid
                  te laten verkeren ten aanzien van hun verblijfsstatus. In geval van het voortzetten
                  van het onderzoek na het uitvaardigen van de asielbeschikking stelt de Afdeling dat
                  deze termijn per situatie kan verschillen en dat de drie jaar vanaf het moment van
                  het indienen van de verblijfsaanvraag in ieder geval te lang is.
               
Ik ben het met de Afdeling eens dat het onwenselijk is om amv’s in onzekerheid te
                  laten verkeren ten aanzien van hun verblijfsstatus. Om deze reden is het daarom ook
                  wenselijk om amv’s zo snel mogelijk te informeren over hun perspectieven. Het is gelet
                  op de rol van de IND echter niet goed mogelijk voor hen om een duidelijke inschatting
                  te maken van de verschillende factoren die een rol kunnen spelen bij het vervolgonderzoek
                  door DT&V. In overleg met de DT&V is daarom geconcludeerd dat een uiterlijke termijn
                  van 1 jaar, startende op het moment van de afwijzende beschikking op de asielaanvraag
                  een realistische termijn is om het onderzoek naar adequate opvang af te kunnen ronden,
                  indien de amv en alle andere relevante partijen hun volledige medewerking verlenen.
                  Dit jaar betreft een periode om onder andere een band op te bouwen met de amv en de
                  autoriteiten van het land van terugkeer te raadplegen zodat er zicht komt op de situatie
                  van de amv en vertrekmogelijkheden. Gedurende dat jaar zal daarnaast ook gekeken worden
                  of er vertrekmogelijkheden zijn, die buiten de medewerking van de amv om, benut kunnen
                  worden.
               
Het streven blijft onverminderd om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over
                  de vraag of er adequate opvang beschikbaar is. Mocht er eerder duidelijkheid zijn,
                  dan zal de DT&V uiteraard ook eerder advies uitbrengen aan de IND en hoeft de maximale
                  termijn niet benut te worden. Ik heb er op basis van vorengaande voor gekozen om in
                  het beleid op te nemen dat een termijn van 1 jaar voor het onderzoek naar adequate
                  opvang door de DT&V na afloop van de asielprocedure als redelijk beschouwd kan worden.
                  Kanttekening hierbij is wel dat in gevallen waarin een amv een voorlopige voorziening
                  toegewezen krijgt of een herhaalde dan wel opvolgende asielaanvraag indient de termijn
                  opgeschort zal worden omdat de DT&V in dergelijke gevallen niet in contact kan treden
                  met het land van terugkeer.
               
Verlenging
Hoewel de Afdeling duidelijk is in de opvatting dat er voortvarend gehandeld moet
                  worden in het onderzoek naar adequate opvang, bestaat er de mogelijkheid dat een amv
                  niet meewerkt aan dit onderzoek, of het zelfs actief frustreert door onvolledige of
                  onjuiste informatie te verstrekken. In dergelijke situaties kan het onderzoek mogelijk
                  niet binnen de hierboven genoemde termijn afgerond worden. De Afdeling oordeelt in
                  haar uitspraak weliswaar dat een amv gehouden is medewerking aan het onderzoek te
                  verlenen, maar velt geen oordeel over de consequenties die er aan verbonden moeten
                  worden indien de amv niet meewerkt. Volgens de Afdeling zal het onderzoek altijd leiden
                  tot ofwel een terugkeerbesluit ofwel een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid.
                  Dit wringt omdat een buitenschuldvergunning enkel verleend kan worden indien een vreemdeling
                  zich actief heeft ingezet om zijn vertrek te realiseren.
               
Gelet op vorengaande acht ik het noodzakelijk om een verlenging van de eerder genoemde
                  termijn mogelijk te maken indien een amv geen medewerking verleent dan wel het onderzoek
                  anderszins frustreert. Een dergelijke verlenging zal goed onderbouwd moeten worden
                  en gecommuniceerd worden aan de amv. Het is daarbij van belang dat concreet kan worden
                  gemaakt dat een amv niet meewerkt of informatie achterhoudt.
               
Vertrek met onbekende bestemming
De systematiek van de Afdeling zoals hierboven uiteengezet biedt zoals gezegd drie
                  mogelijkheden om te voldoen aan de uitspraak van het Hof. Indien een amv met onbekende
                  bestemming vertrekt, kan geen van deze conclusies echter met zekerheid getrokken worden.
                  Desalniettemin blijft de amv voorzien van rechtmatig verblijf terwijl hij niet in
                  beeld is bij de bevoegde instanties en daarmee bovendien het onderzoek naar adequate
                  opvang frustreert.
               
Uit het feit dat een amv met onbekende bestemming vertrekt hangende het onderzoek
                  naar adequate opvang, kan worden opgemaakt dat de amv geen behoefte lijkt te hebben
                  aan dit onderzoek. In beginsel kan aangenomen worden dat hij zelf voorzien heeft in
                  een vorm van opvang. Hoewel de Afdeling zich niet heeft uitgelaten over deze casus
                  acht ik het onwenselijk dat een amv die met onbekende bestemming vertrekt desalniettemin
                  rechtmatig verblijf blijft behouden.
               
Om deze reden heb ik ervoor gekozen om in het beleid op te nemen voor amv’s die met
                  onbekende bestemming vertrekken aan te nemen dat zij afzien van het onderzoek naar
                  adequate opvang en dat zij elders adequate opvang hebben gevonden en om in dergelijke
                  gevallen een terugkeerbesluit te nemen.
               
Gevolgen voor de uitvoering
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt zoals genoemd dat al tijdens de asielprocedure
                  moet worden gestart met de opsporing van gezinsleden van amv’s en dat er voortvarend
                  moet worden gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang. Dit betekent voor de
                  IND dat de doorlooptijd van aanmeldgehoren, waarin in het licht van adequate opvang
                  wordt gevraagd naar adressen en de aanwezigheid van familieleden, zal toenemen. Verder
                  zal de ambtshalve toets aan het amv buitenschuld beleid meer werk voor de IND betekenen,
                  met name vanwege een extra beoordelingsmoment na het onderzoek naar adequate opvang
                  door de DT&V. De IND verwacht daarnaast omvangrijkere beroepsprocedures bij een afgewezen
                  asielaanvraag van een amv. Ook krijgt de IND te maken met een extra beroepsmogelijkheid
                  voor de amv als deze van mening is dat het onderzoek naar adequate opvang onvoldoende
                  voortvarend verloopt of dat de onderzoekstermijn wordt overschreden dan wel ten onrechte
                  is verlengd. Ook voor de DT&V betekent de uitspraak een toename van werkzaamheden,
                  daar zij het eerder genoemde extra beoordelingsmoment zal moeten voorzien van ondersteunend
                  advies.
               
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
                  E. van der Burg
Indieners
- 
              
                  Indiener
 E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
