Brief regering : Reactie op petitie ‘Minder privacy bij moord’ en problematiek inzake het medisch beroepsgeheim in relatie tot strafzaken
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
27 529 Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) in de Zorg
Nr. 731 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2022
Op 22 maart 2022 is de petitie «Minder privacy bij moord» aan uw Kamer aangeboden.
De aanleiding voor het indienen van de petitie is een treurige gebeurtenis rond het
terrein van ggz-instelling Parnassia in Den Haag. De petitie verzoekt om de medische
dossiers van psychiatrische patiënten vrij te geven wanneer zij worden verdacht van
een misdrijf. Tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid van 31 maart 2022 is besloten om de Minister van Justitie en Veiligheid
te verzoeken om de Tweede Kamer een reactie op deze petitie en het medisch beroepsgeheim
in relatie tot strafzaken in het algemeen te doen toekomen. Omdat deze vraag zich
met name richt op het medisch beroepsgeheim, zal ik deze als Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport beantwoorden. Ik zal hieronder ingaan op het medisch beroepsgeheim
bij strafzaken in het algemeen en vervolgens op de aanleiding voor het indienen van
de petitie. Ook zal ik kort beschrijven hoe hulpverleners in met name de geestelijke
gezondheidszorg (ggz) ondersteund worden bij het maken van een hun afweging rond het
medisch beroepsgeheim. Tot slot zal ik de vraag die in de petitie wordt gesteld, beantwoorden.
Medisch beroepsgeheim in strafzaken
Het medisch beroepsgeheim ondersteunt de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de
hulpverlener en waarborgt de vrije toegang tot zorg. Het zorgt ervoor dat een patiënt
erop kan vertrouwen dat alles wat met de hulpverlener wordt gedeeld tussen patiënt
en hulpverlener blijft. Een patiënt moet zich niet gehinderd voelen om de nodige zorg
te zoeken en te spreken met hulpverleners vanwege de angst dat er mogelijk informatie
bij derden kan belanden.
Het medisch beroepsgeheim houdt in dat hulpverleners een zwijgplicht hebben. Dit betekent
dat een hulpverlener verplicht is om te zwijgen over alles wat hij of zij over een
patiënt te weten komt. Er bestaan echter uitzonderingssituaties waarin er informatie
aan derden mag of moet worden gegeven. Allereerst kunnen meestal gegevens van de patiënt
gedeeld worden indien de patiënt dit wenst/hier toestemming voor geeft, of wanneer
toestemming kan worden verondersteld. Daarnaast kan de zorgverlener in een «conflict
van plichten» verkeren als de zorgverlener meent dat het beroepsgeheim doorbroken
moet worden vanwege een ander zwaarwegend belang en met doorbreking ernstige schade
voorkomen kan worden. Ook kan er een wettelijk recht of een wettelijke plicht zijn
om informatie te delen. De zorgverlener houdt te allen tijden een eigenstandige verantwoordelijkheid
in de afweging om informatie te delen.
Naast de zwijgplicht hebben hulpverleners een verschoningsrecht: het recht om zich
tegenover politie, officier van justitie en rechter te verschonen van het afleggen
van een getuigenis of van het beantwoorden van vragen wanneer door te spreken het
beroepsgeheim wordt geschonden. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden gaat
het vinden van de waarheid voor op het medische beroepsgeheim. Dat kan het geval zijn
als door het verstrekken van informatie aan politie of justitie voorkomen kan worden
dat een persoon ernstige schade oploopt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van
de hulpverlener zelf om per geval een afweging te maken of zich een omstandigheid
voordoet die kan of moet leiden tot doorbreking van het beroepsgeheim. In sommige
gevallen is het mogelijk om een casus geanonimiseerd te bespreken om op deze wijze
advies van een collega in te winnen, maar de uiteindelijk beslissing ligt altijd bij
de hulpverlener zelf. Als de hulpverlener zich naar de mening van het Openbaar Ministerie
(OM) ten onrechte op het verschoningsrecht beroept, kan het OM de kwestie ter beoordeling
voorleggen aan de rechter. De rechter beoordeelt of het verschoningsrecht in dat specifieke
geval moet wijken voor het belang van waarheidsvinding en de hulpverlener de informatie
dient te overleggen.
De petitie «Minder privacy bij moord»
De petitie «Minder privacy bij moord» is ingediend naar aanleiding van het stopzetten
van een opsporingsonderzoek dat was ingesteld na het overlijden van vier personen
op en rond het terrein van ggz-instelling Parnassia in Den Haag in 2007 en 2008. Er
was in deze gevallen bij de politie sprake van een vermoeden van een strafbaar feit.
Parnassia besloot het medisch dossier van een patiënt niet ter beschikking van de
politie te stellen en werd hierbij in het gelijk gesteld door de rechter, die oordeelde
dat er onvoldoende grond was om de medische informatie over betrokkene op te vragen.
De betrokkene is niet als verdachte in deze zaak aangemerkt. Het onderzoek in deze
zaken is stopgezet omdat geen verdachte(n) in beeld is/zijn gekomen.
In het voorjaar van 2009 hebben de toenmalige Minister van Justitie en Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer nader geïnformeerd over de redenen om het
medisch beroepsgeheim niet te doorbreken in deze zaken1. Zij concludeerden hierbij dat de omstandigheden geen aanleiding vormden voor een
wijziging van de bestaande wetgeving en stelden vast dat er voldoende ruimte bestaat
voor hulpverleners om het belang van de opsporing en de veiligheid af te wegen tegen
het belang van de zwijgplicht en het verschoningsrecht. In dit geval speelt specifiek
als argument dat zolang patiënten zich vrijelijk tot hun behandelaars kunnen blijven
wenden zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken dat er informatie wordt gedeeld
met vervolgende instanties, mogelijk toekomstige schade kan worden voorkomen.
De petitie verwijst naar de mogelijkheid om het beroepsgeheim te doorbreken in geval,
of bij vermoeden, van huiselijk geweld en kindermishandeling. Op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015 mogen hulpverleners met een beroepsgeheim in specifieke
gevallen zonder toestemming van de betrokkene gegevens verstrekken aan Veilig Thuis.
Het betreft hier een meldrecht: het is aan de hulpverlener om af te wegen of het delen
van medische gegevens noodzakelijk is om kindermishandeling en/of huiselijk geweld
te stoppen of om een redelijk vermoeden hiervan te laten onderzoeken. De door de petitie
genoemde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht
het vaststellen en gebruik van een meldcode door organisaties en individuele hulpverleners
bij signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. De meldcode regelt hoe
de hulpverlener om moet gaan met het medisch beroepsgeheim in relatie tot kindermishandeling
en huiselijk geweld. Het gaat in dit geval dus om het voorkomen van concrete, toekomstige
schade, in tegenstelling tot het ophelderen van verdachte omstandigheden of een mogelijk
misdrijf.
Ondersteuning van hulpverleners in de ggz bij informatie-uitwisseling
De afweging waar hulpverleners mee kunnen worden geconfronteerd met betrekking tot
het al dan niet doorbreken van het medisch beroepsgeheim is ingewikkeld. De afgelopen
jaren is in uw Kamer naar aanleiding van diverse ingrijpende gebeurtenissen het gesprek
gevoerd over het maken van deze afweging en de ondersteuning die hulpverleners hierbij
krijgen in de vorm van kennis, werkbare standaarden en praktische handvatten2. Op 8 juli 2021 informeerde de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport uw Kamer over gegevensuitwisseling tussen hulpverleners werkzaam in de ggz
en partijen als politie en OM3. In deze brief wordt een overzicht gegeven van de beschikbare handreikingen voor
hulpverleners en de verschillende verbanden waarbinnen informatie wordt uitgewisseld
tussen onder meer het zorg- en veiligheidsdomein. De beroepsorganisaties hebben voor
dit onderwerp aandacht in hun vakbladen en organiseren nascholingsactiviteiten en
cursussen. Ook houden zij de ontwikkelingen omtrent regelgeving en jurisprudentie
in de gaten en passen daar zo nodig hun handreikingen en richtlijnen op aan. Hulpverleners
worden zo voldoende ondersteund bij het maken van hun individuele afweging omtrent
de mogelijke doorbreking van hun medisch beroepsgeheim, waar specifiek aandacht is
voor de gevallen waar politie en/of justitie bij betrokken is.
Conclusie
Ik betreur het dat de nabestaanden achterblijven met onbeantwoorde vragen en ik realiseer
mij dat dit kan zorgen voor een onbevredigend gevoel. Ik onderschrijf echter de conclusie
van mijn voorgangers dat de gebeurtenissen op en rond het terrein van Parnassia geen
aanleiding vormen voor een aanpassing van wet- en regelgeving om een algemene regel
te introduceren. De wet biedt reeds ruimte om in individuele gevallen het beroepsgeheim
te doorbreken als andere belangen zwaarder wegen, bijvoorbeeld als er een direct gevaar
dreigt voor andere personen. Of dit het geval is, dient per geval door de hulpverlener-
en zo nodig door de rechter – beoordeeld te worden.
Dit is geen eenvoudige afweging en daarom wordt er blijvend geïnvesteerd in de ondersteuning
van hulpverleners hierbij door onder andere de beroepsverenigingen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.