Brief regering : Voortgang implementatie Wet open overheid
33 328 Voorstel van wet van de leden Snels en Sneller houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid)
Nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2022
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Met deze nieuwe wet
is een belangrijke stap gezet naar een opener overheid. De Woo vergroot voor iedereen
de toegang tot overheidsinformatie, bevordert de actieve openbaarmaking en actualiseert
de regels voor openheid en openbaarheid. Tegelijkertijd is de maatschappelijke opgave
daarmee nog niet afgerond. Een open overheid stopt niet bij wet- en regelgeving, maar
is in sterke mate afhankelijk van de uitvoering van de wet- en regelgeving. Een goede
implementatie en uitvoering van de Woo is daarom essentieel.
Op 26 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de invoering van de Woo.1 In die brief is primair stilgestaan bij de actieve openbaarmaking (Platform Open
Overheidsinformatie) en de oprichting van het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding.
In deze brief zal ik – zoals toegezegd in de brief van 26 april jl. (Kamerstuk 33 328, nr. 42) – uitgebreider ingaan op (de voortgang van) de maatregelen die in gang zijn gezet
om de afhandeling van Woo-verzoeken (voorheen: Wob-verzoeken) te verbeteren. Daarnaast
zal ik in deze brief ook stilstaan bij de actieve openbaarmaking en de benoeming van
de voorzitter en twee andere leden van het adviescollege. Ik eindig deze brief met
een toelichting op de voortgang van de uitvoering van de verschillende toezeggingen
die mijn ambtsvoorganger heeft gedaan tijdens de behandeling van de Woo in de Eerste
Kamer (28 september 2021; Handelingen I 2021/22, nr. 1, items 11).
Een brief van gelijke strekking wordt gelijktijdig aangeboden aan de Eerste Kamer.
Openbaarmaking op verzoek (Woo-verzoeken)
De toegang tot overheidsinformatie is een essentieel onderdeel van onze democratische
rechtsstaat. De Woo verankert dit recht wettelijk voor eenieder. Dit recht wordt op
twee manieren vormgegeven, namelijk door het actief openbaar maken van overheidsinformatie
en door het openbaar maken van informatie op verzoek (de zogeheten Woo-verzoeken).
De afhandeling van een verzoek om informatie is primair de verantwoordelijkheid van
ieder individueel bestuursorgaan. Er moet echter geconstateerd worden dat de tijdige
en adequate uitvoering van informatieverzoeken al geruime tijd rijksbreed onder druk
staat. Het recentelijk verschenen rapport Ondraaglijk traag2 laat zien dat in veel gevallen de wettelijk voorgeschreven termijn voor de afhandeling
van Woo-verzoeken door departementen niet wordt gehaald.
Het niet halen van de afhandelingstermijnen heeft te maken met verschillende oorzaken.
Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op vragen van het lid Arib deze problematiek
al eerder geschetst.3 Hoe hard men ook op de Woo-afdelingen van de departementen werkt, het lukt op dit
moment bij een belangrijk deel van de Woo-verzoeken niet om die binnen de termijnen
te voldoen. Een belangrijke oorzaak hiervan is het feit dat een verzoek om informatie
op allerlei soorten documenten, waaronder ook e-mails en chatberichten, betrekking
kan hebben en daarmee in potentie zeer omvangrijk kan zijn. Bij de meer dan 350 Woo-verzoeken
die bij mijn collega van VWS zijn ingediend over COVID-19 gaat het bijvoorbeeld om
circa 7,2 miljoen documenten die verwerkt moeten worden. Dit gegeven, in combinatie
met het feit dat de informatiehuishouding bij het Rijk niet op orde is, zorgt ervoor
dat het zoeken naar de relevante informatie zeer veel tijd vraagt. Een andere oorzaak
is dat er op de passieve openbaarmakingsplicht een intensieve belangenafweging rust.
Alle betrokken documenten moeten aan de Woo getoetst worden en informatie waarop uitzonderingsgronden
van toepassing zijn, zoals privacygevoelige informatie, moet gelakt worden. Bij mogelijke
openbaarmaking van documenten waarbij belangen van derden zijn betrokken, moet die
derde om een zienswijze worden gevraagd. Dit zijn tijdrovende processen die ook veel
personele capaciteit vergen, zeker wanneer het gaat om een grote hoeveelheid informatie.
De afhandeling van (bepaalde) informatieverzoeken is een grote opgave en vraagt veel
van het ambtelijk apparaat, met name bij mijn collega van VWS waar het gaat om het
afhandelen van de verzoeken over COVID-19. Vanwege deze grote uitvoeringslast en de
uitdagingen op het gebied van open overheid worden op verschillende ministeries aparte
directies opgezet die zich primair bezighouden met de afhandeling van Woo-verzoeken
en/of het onderwerp open overheid. De hiervoor beschreven oorzaken maken bij elkaar
opgeteld dat het om een complex probleem gaat en zorgen ervoor dat de huidige situatie
niet van vandaag op morgen is opgelost. Met name bij de complexe en omvangrijke Woo-verzoeken
– waarbij het bijvoorbeeld gaat om een groot aantal documenten over verschillende
jaren in verschillende systemen, een verzoek waarbij interdepartementale afstemming
noodzakelijk is en/of wanneer het een dossier betreft waarbij de beleidsverantwoordelijkheid
door de jaren heen is overgegaan tussen verschillende bewindspersonen van verschillende
ministeries – blijft het binnen de huidige context lastig om die binnen de wettelijke
termijn af te handelen.
Het halen van de afhandelingstermijnen is een wettelijke plicht voor alle bestuursorganen.
Het kabinet moet derhalve, ondanks de beschreven complexiteit, de huidige situatie
omtrent de afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken verbeteren. Voor het kabinet is
dit een belangrijke doelstelling. Alle departementen nemen daarom maatregelen om de
afhandeling van Woo-verzoeken binnen het eigen departement waar mogelijk te versnellen.
Een voorbeeld daarvan is dat departementen aan de voorkant zo nodig tijdig met de
Woo-verzoeker contact opnemen om de informatiebehoefte snel inzichtelijk te hebben
en afspraken te kunnen maken over prioritering en behandeltermijnen.
Daarnaast zie ik het als stelselverantwoordelijke Minister voor het openbaarheidsbeleid
als mijn verantwoordelijkheid om de afhandeling van Woo-verzoeken rijksbreed te verbeteren.
Met dat doel heb ik verschillende maatregelen in gang gezet.
Rijksbrede maatregelen
Een goed functionerende informatiehuishouding is een voorwaarde voor het tijdig kunnen
afhandelen van informatieverzoeken. De informatiehuishouding van het Rijk is echter
niet op orde. Het kabinet investeert dan ook een substantieel bedrag in het rijksbreed
verbeteren van de informatiehuishouding met het generiek actieplan Open op Orde.4 De verbetering van de informatiehuishouding is echter niet op stel en sprong geregeld
en dit betreft dan ook een meerjarig traject. Daarom worden er aanvullende maatregelen
genomen om de afhandelingstermijnen van Woo-verzoeken in de tussentijd toch te kunnen
verkorten.
In het kader van de verbetering van de afhandeling van Woo-verzoeken wordt rijksbreed
gewerkt aan de verbetering van de inrichting van nieuwe dossiers, de versterking en
ondersteuning van de informatiefunctie, de verbetering van ICT-tooling en «archiving
by design».
Zo zijn er vanuit het actieprogramma Open op Orde flexibele teams geformeerd voor
de ondersteuning van rijksorganisaties bij complexe Woo-verzoeken. Daarnaast zijn
door Doc-Direkt in opdracht van het programma aanpassingen en uitbreidingen gedaan
aan de technische voorzieningen voor het doorzoeken van grote hoeveelheden informatie
in het kader van Woo-verzoeken. De aanschaf van nieuwe gemeenschappelijke tooling
is nagenoeg afgerond. Het gaat hier bijvoorbeeld om software voor ontdubbelen en anonimiseren
van openbaar te maken informatie. De inzet van de extra capaciteit en middelen heeft
als doel de doorlooptijden van informatieverzoeken te verminderen.
Om Woo-verzoeken tijdig af te kunnen handelen, is het van belang dat het volume aan
documenten en mails beheersbaar is. Momenteel wordt daarom onderzocht hoe een aantal
aandachtspunten (zoals privacy en de ondersteuning van medewerkers) op het gebied
van e-mailarchivering het best opgelost kan worden. Daarnaast zal ook onderzocht worden
welke beheersmaatregelen m.b.t. zoektechnologie mogelijk zijn zodat sneller een selectie
van relevante e-mails in het kader van een Woo-verzoek gemaakt kan worden. In het
kader van ordentelijk archiefvorming wordt daarnaast nagedacht over hoe medewerkers
het archief aan de voorkant op orde krijgen door beter te selecteren.
In samenwerking met het Nationaal Archief wordt een algemene handreiking «archiveren
by design» opgesteld. Deze handreiking biedt inzicht in archiveren «by design» als
methodiek. In het kader van Open op Orde gaat het Nationaal Archief rijksorganisaties
nauwer ondersteunen bij het duurzaam toegankelijk maken én houden van informatie.
Om informatie duurzaam toegankelijk te houden moeten de betrokken informatiesystemen
daarop ingericht zijn (of worden). Er wordt momenteel gewerkt aan een algemene set
met concrete modeleisen aan informatiesystemen. Aan de hand van deze eisen zullen
de nodige maatregelen worden getroffen op het moment dat een systeem wordt gekocht,
gebouwd, aangepast of afgeschaft. Daarmee wordt geborgd dat informatie duurzaam toegankelijk
blijft. Door het toepassen van deze maatregelen wordt het vinden en selecteren van
de relevantie informatie in het kader van een Woo-verzoek makkelijker.
Tot slot wordt er bij de diverse departementen ingezet op (verdere) uitbreiding van
de capaciteit ten behoeve van de afhandeling van Woo-verzoeken.
Rapportage
Monitoring en sturing zijn belangrijke elementen om de afhandeling van Woo-verzoeken
te kunnen verbeteren. Tijdens het vragenuur van 1 februari 2022 heb ik daarom ook
de toezegging gedaan om jaarlijks te gaan rapporteren over de doorlooptijden van de
informatieverzoeken (Handelingen II 2021/22, nr. 44, item 3). De Woo-cijfers zullen vanaf volgend jaar worden opgenomen in de Jaarrapportage
Bedrijfsvoering Rijk (JBR). Zoals toegezegd tijdens dit vragenuur zal die rapportage
niet alleen bestaan uit de Woo-cijfers, maar ook ingaan op welke stappen zijn gezet
en gezet gaan worden om de afhandeling van Woo-verzoeken te verbeteren. De JBR verschijnt
jaarlijks in mei op verantwoordingsdag.
Ik bezie nog in welke vorm deze rapportage definitief wordt vormgeven en onderzoek
daarbij ook de mogelijkheden om gebruik te maken van een rijksbreed dashboard informatiehuishouding.
Internationale vergelijkingen
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens de behandeling van de Woo in de Eerste Kamer toegezegd
om een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek uit te laten voeren naar openbaarheidswetgeving
in andere landen. Dit onderzoek wordt momenteel in opdracht van het Ministerie van
BZK uitgevoerd door de Universiteit Leiden. De verwachting is dat het onderzoeksrapport
medio september 2022 wordt opgeleverd. Zodra het onderzoek is afgerond, zal ik het
onderzoeksrapport met uw Kamer delen.
Daarnaast hebben in het kader van kennisuitwisseling en het opdoen van nieuwe inzichten
op het gebied van open overheid in de afgelopen maanden verschillende internationale
(digitale) werkbezoeken plaatsgevonden. Zo hebben er fysieke en digitale werkbezoeken
plaatsgevonden naar Denemarken, Estland, Letland en Finland. Binnenkort zal ook nog
een digitaal werkbezoek aan Noorwegen worden afgelegd. In een volgende Kamerbrief
omtrent (de Wet) open overheid zal ik verslag doen van deze werkbezoeken, aangeven
tot welke inzichten deze werkbezoeken hebben geleid en wat ik met deze inzichten in
de Nederlandse context wil gaan doen, onder andere om de afhandeling van informatieverzoeken
te verbeteren.
Departementale maatregelen
Artikel 3.5 van de Woo schrijft voor dat departementen in hun jaarlijkse begroting
en jaarverslag een openbaarheidsparagraaf opnemen. In deze paragraaf wordt aandacht
besteed aan de beleidsvoornemens inzake de uitvoering van de Woo en verslag gedaan
over de uitvoering van de wet, mede in relatie tot de beleidsvoornemens. In de openbaarheidsparagraaf
zullen de departementen expliciet opnemen welke maatregelen zij gaan nemen (begroting)
of al hebben genomen (jaarverslag) ter verbetering van de informatiehuishouding en
het versnellen van de afhandeling van Woo-verzoeken binnen het eigen departement.
De departementen hebben in hun jaarverslag over 2021 voor het eerst een openbaarheidsparagraaf
opgenomen.
Actieve openbaarmaking
De Wet open overheid bevordert de actieve openbaarmaking van overheidsinformatie.
Het kabinet vindt dit een goede en belangrijke ontwikkeling. De beweging naar meer
actieve openbaarmaking volgt niet alleen uit de inwerkingtreding van de Woo, maar
maakt bijvoorbeeld ook onderdeel uit van het streven naar het verbeteren van de informatievoorziening
aan het parlement. Zo heb ik uw Kamer op 13 juni jl. geïnformeerd over de volgende
fase inzake de actieve openbaarmaking van de onderliggende departementale nota’s.5 In deze brief informeer ik uw Kamer over twee stappen die in relatie tot de Wet open
overheid zijn gezet op het gebied van de actieve openbaarmaking, namelijk de implementatiestrategie
van de actieve openbaarmaking onder de Woo en de actieve openbaarmaking van de adviezen
van de Raad van State.
Implementatiestrategie actieve openbaarmaking Woo
De Woo verplicht overheidsorganisaties onder meer tot de actieve openbaarmaking van
zeventien gespecificeerde informatiecategorieën door middel van het Platform Open
Overheidsinformatie. Deze verplichting wordt gefaseerd ingevoerd (bij koninklijk besluit),
om organisaties de tijd te gunnen de openbaarmaking van deze categorieën in te richten.
Tijdens de plenaire behandeling van de Woo in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger
toegezegd uw Kamer te informeren over deze gefaseerde inwerkingtreding en over het
aansluitplan voor het platform. Inmiddels is in overleg met departementen, uitvoeringsorganisaties
en koepels van decentrale overheden (VNG, UvW, IPO) een implementatiestrategie actieve
openbaarmaking uitgewerkt en vervolgens vastgesteld in de stuurgroep Platform Open
Overheidsinformatie, waarin deze overheden vertegenwoordigd zijn. In deze strategie
komen zowel de fasering van de inwerkingtreding als het aansluitplan aan de orde.
De implementatiestrategie komt in hoofdlijnen op het volgende neer:
• Fasering vindt primair plaats op basis van informatiecategorie, niet op basis van
bestuurslagen. Implementatie vindt derhalve (na besluitvorming in de stuurgroep) overheidsbreed
categorie-gewijs plaats. Per informatiecategorie wordt gestart met een voorbereidingsfase,
waarna het platform voor die categorie wordt opengesteld. Vanaf dat moment kunnen
bestuursorganen informatie in die categorie gaan aanleveren, op voorwaarde dat aan
de (technische) aanlevereisen wordt voldaan. Pas wanneer de aanlevering van een informatiecategorie
zich in de praktijk heeft bewezen bij een representatief deel van de bestuursorganen,
wordt een verplichtingsdatum voor die categorie overeengekomen in de stuurgroep en
bij koninklijk besluit vastgesteld. Dit implementatieproces kan voor verschillende
informatiecategorieën deels parallel verlopen.
• Er wordt stapsgewijs te werk gegaan: er wordt van tevoren geen totaalvolgorde of -tijdpad
voor alle informatiecategorieën vastgelegd. Meer dan duizend zeer diverse bestuursorganen
moeten zich voorbereiden om zeventien uiteenlopende categorieën informatie actief
openbaar te maken door middel van een platform dat nog in ontwikkeling is. Dit vergt
een flinke aanpassing van de interne informatiehuishouding en de administratieve processen
binnen die organisaties. Een stapsgewijze aanpak acht ik in dit geval het meest passend.
De aanpak richt zich op het zetten van stappen die te overzien en beheersbaar zijn
en die op zichzelf meerwaarde opleveren, niet alleen doordat meer overheidsinformatie
vindbaar wordt, maar ook doordat praktijkervaring wordt opgedaan met de aansluit-
en aanleverprocedure en het wettelijk verplichte platform.
Dat betekent dat er nu eerst gestart wordt met de implementatie van een beperkt aantal
categorieën. De ervaringen die daarbij worden opgedaan worden meegenomen naar de volgende
openbaar te maken categorieën. Dit zorgt voor focus en een lerende aanpak. In de stuurgroep
wordt telkens besloten over volgende openbaar te maken categorieën, waarbij gebruik
kan worden gemaakt van de ervaringen met categorieën waarvan het implementatietraject
al eerder is gestart of zelfs afgerond.
De impact in termen van totale doorlooptijd is op dit moment niet realistisch in te
schatten. Voor inzicht in een langere-termijnplanning van de uitvoering zijn het lopende
scenario-onderzoek en de dit jaar nog te verrichten uitvoeringstoets van belang. Naar
verwachting is het op basis van de eerste praktijkervaringen en op basis van deze
onderzoeken in 2023 mogelijk om een eerste totaalplanning op te stellen.
• Bestuursorganen kunnen vooruitlopen op de «officiële» fasering die wordt gehanteerd
voor het platform, door documenten openbaar te maken op een eigen webomgeving.
• Heldere sturing en het borgen van draagvlak: alle stappen in de implementatie worden
voorbereid en doorlopen in nauw overleg met de betrokken overheidsorganen.
Na consultatie van betrokken bestuursorganen is in de stuurgroep besloten om de volgende
informatiecategorieën als eerste in het implementatietraject ter hand te nemen:
• bereikbaarheidsgegevens van het bestuursorgaan en wijze waarop een verzoek om informatie
kan worden ingediend (Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel e, van de Woo);
• vergaderstukken van vertegenwoordigende lichamen van decentrale overheden (Artikel
3.3, tweede lid, onderdeel c, van de Woo);
• convenanten (Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel f, van de Woo);
• Woo-verzoeken, inclusief de schriftelijke beslissingen op die verzoeken en de daarbij
verstrekte informatie (Artikel 3.3, tweede lid, onderdeel i, van de Woo).6
Naar verwachting zal het platform begin 2023 worden opengesteld voor aansluiting en
aanlevering van een of meer van deze informatiecategorieën. Als aansluitstrategie
wordt hierbij gehanteerd dat bestuursorganen die technisch en organisatorisch klaar
zijn voor aansluiting en aanlevering, worden aangesloten in volgorde van aanmelding.
Het Kennis- en Exploitatiecentrum Officiële Overheidspublicaties (onderdeel van BZK
en bouwer en beheerder van het platform) gaat daarnaast door met het via het platform
vindbaar maken van documenten in de bij KOOP al aanwezige collecties.
Tot slot is het Adviescollege ICT-toetsing begin juni begonnen met een toets op het
programma PLOOI. Deze zal na de zomer leiden tot een eindrapport. De implementatie
van actieve openbaarmaking onder de Woo is in gang gezet. De uitkomst van de toets
op het Platform Open Overheidsinformatie door het adviescollege zal worden meegenomen
in het verdere implementatietraject.
Actieve openbaarmaking adviezen Raad van State
Met ingang van 1 mei maakt de Afdeling advisering van de Raad van State wekelijks
haar nieuwe adviezen openbaar op de eigen website.7 Dit gebeurt op maandagochtend in de week na vaststelling van de adviezen in de wekelijkse
vergadering van de Afdeling op woensdagmiddag. Dat is een grote verandering ten opzichte
van de oude werkwijze. Toen werd een advies pas openbaar gemaakt op het moment waarop
het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend of als de algemene maatregel van
bestuur in het Staatsblad werd bekendgemaakt.8 Dat is dus met ingang van 1 mei 2022 veranderd. Daarmee samenhangend maakt de regering
de aan de Afdeling voorgelegde verdragen, ontwerpen van wetten en algemene maatregelen
van bestuur, alsmede de voordracht aan de Afdeling, per 1 mei actief openbaar via
de wetgevingskalender,9 zodat het voorstel waarover de Afdeling adviseert eveneens openbaar is. Hiermee wordt
vooruitgelopen op de inwerkingtreding van de actieve openbaarmakingsverplichtingen
van artikel 3.3, eerste en tweede lid, Woo, waar het deze categorieën van documenten
betreft.
Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding
In de brief van 26 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken
omtrent het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding (Kamerstuk 33 328, nr. 42). In die brief gaf ik aan dat de werving van collegeleden gaande was. Bij de werving
is gezocht naar vier leden met verschillende achtergronden en expertises, namelijk:
openbaar bestuur, wetenschap (bij voorkeur ICT en/of de archiefwetenschap), journalistiek
en juridisch. Voor de eerste expertises zijn twee leden gevonden; de procedure rondom
de andere twee leden loopt nog. Ik heb, in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Cultuur en Media, mevrouw Ineke van Gent (tevens voorzitter), mevrouw drs. Amma
Asante (openbaar bestuur) en de heer mr. Martin Berendse MA (ICT en archiefwetenschap)
op 3 juni aan de ministerraad voorgedragen als leden van het adviescollege. De ministerraad
heeft vervolgens ingestemd met de benoeming van deze leden.
Openstaande toezeggingen wetsbehandeling Woo 28 september 2021
Tijdens de plenaire behandeling van de Woo in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger
verschillende toezeggingen gedaan omtrent de Woo. Hieronder informeer ik uw Kamer
over de stand van zaken van deze verschillende toezeggingen.
Toezeggingen Verdrag van Tromsø
Naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks) heeft mijn ambtsvoorganger
toegezegd om in kaart te brengen welke (juridische) belemmeringen er zijn om het verdrag
van Tromsø10 van de Raad van Europa (hierna: het verdrag) te kunnen ondertekenen. Ook andere fracties
hadden daarnaar gevraagd. De leden Dassen en Omtzigt11 van uw Kamer hebben voorts op 19 mei jl. een motie ingediend, waarvan de stemming
vooralsnog is aangehouden, waarin de regering wordt verzocht het Verdrag van Tromsø
alsnog te ondertekenen en binnen vier maanden een wetsvoorstel tot ratificatie aan
de Kamer te doen toekomen. In deze brief ga ik in op wat de relevante vragen zijn
voor het partij worden van Nederland bij het verdrag ten behoeve van de afweging daarover
door de regering en het parlement.
Het verdrag is op 18 juni 2009 opengesteld voor ondertekening en is op 1 december
2020 na ratificatie door de 10e lidstaat van de Raad van Europa in werking getreden. Inmiddels hebben 20 lidstaten
van de Raad van Europa het verdrag ondertekend en hebben 12 van deze lidstaten het
verdrag geratificeerd.12 Sommige staten hebben daarbij een verklaring afgelegd over het toepassingsbereik
van het verdrag of een voorbehoud gemaakt ten aanzien van specifieke punten uit het
verdrag om rekening te houden met bijzonderheden in hun nationale openbaarheidsregelgeving.
Het verdrag geeft een algemeen recht op toegang tot officiële overheidsdocumenten,
waarbij openbaarheid alleen achterwege kan blijven vanwege de bescherming van andere
rechten en legitieme belangen. Dit is vergelijkbaar met het uitgangspunt van de Woo
(artikel 1.1). Zoals ook mijn ambtsvoorganger in het debat heeft gezegd, sluiten de
geest van de wet en de geest van het verdrag goed op elkaar aan. Bijgevoegd bij deze
brief geef ik een meer gedetailleerde juridische vergelijking van de Woo en het verdrag
aan de hand van achtereenvolgens de reikwijdte, het systeem van beperkingen op de
openbaarheid van officiële documenten en tot slot enkele andere aandachtspunten.
Uit de juridische vergelijking van de Woo en het verdrag komt naar voren dat de absolute
uitzonderingsgrond vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens (artikel 5, eerste lid, onder c, Woo) aangemerkt kan worden als een juridische belemmering
na aanvaarding van het amendement13, waarmee deze uitzonderingsgrond van een relatieve in een absolute grond is gewijzigd.
Daarnaast kan de relatieve uitzonderingsgrond inzake de onevenredige benadeling (artikel 5, vijfde lid, Woo) mogelijk ook als juridische belemmering worden aangemerkt,
afhankelijk van hoe deze uitzonderingsgrond wordt toegepast.
Alvorens het kabinet een standpunt inneemt over het wel of niet partij worden bij
het verdrag, wil ik daarover ook met de koepels van de medeoverheden in gesprek gaan.
Indien Nederland partij wordt bij het verdrag, zou het verdrag immers ook op de medeoverheden
van toepassing zijn. Daarnaast wil ik nader onderzoeken hoe de uitzonderingsgronden
van het verdrag zich verhouden tot de openbaarmaking en geheimhouding die zijn opgenomen
in specifieke sectorale wetten (de bijzondere openbaarmakingsregimes). Ik verwacht
uw Kamer in de tweede helft van dit jaar te kunnen informeren over het standpunt van
het kabinet inzake het wel of niet partij worden bij het verdrag.
Toezegging Lijsten en rankings over informatievoorziening
Naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (Fractie-Nanninga) heeft
mijn ambtsvoorganger toegezegd om na te gaan welke relevante lijsten en rankings bestaan
met betrekking tot informatievoorziening. In 2018 is door Ecorys in opdracht van mijn
ministerie een onderzoek uitgevoerd naar internationale ranglijsten over «open overheid».14 Bij dit onderzoek is naar dertien verschillende ranglijsten en studies over open
en responsieve overheid gekeken. De dertien geselecteerde ranglijsten leggen nadruk
op verschillende thema’s, waarbij de focus vooral ligt op toegang tot overheidsinformatie,
en technologie en innovatie. Daarnaast kunnen de ranglijsten in twee groepen verdeeld
worden: een aantal ranglijsten/studies beoordeelt landen op de aanwezigheid van regelgeving
omtrent open overheid en/of aanwezigheid van een wettelijk kader omtrent transparantie,
terwijl andere ranglijsten/studies vooral beoordelen op hoe het land open overheid
in de praktijk uitvoert. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat een land op de ene
ranglijst een goede score behaalt en bij een andere ranglijst een mindere score behaalt.
Op basis van een aantal specifieke aspecten heeft Ecorys vervolgens gekeken welke
ranglijsten voor het onderzoek het meest bruikbaar waren. Op basis daarvan heeft Ecorys
vijf ranglijsten geselecteerd: European data portal, Global Open Data Index, Global
Right to Information Rating, Open Data Barometer en WJP Open Government Index.15
Uit het onderzoek van Ecorys kwam naar voren dat Nederland het goed doet op de verschillende
ranglijsten, met als enige uitzondering de Global Right to Information Ranking. Deze
ranking kijkt enkel naar het wettelijke kader van een land en niet naar de kwaliteit
van de uitvoering van de wetgeving. Als gevolg hiervan geeft deze ranglijst een onvolledig
beeld van de werkelijke mate van openbaarheid van overheidsinformatie in een land.
Scandinavische landen zoals Zweden en Denemarken – die vaak gezien worden als landen
die vooroplopen waar het gaat om toegang tot overheidsinformatie – staan bijvoorbeeld
op respectievelijk plek veertig en honderdnegen van deze ranking. Los van de positie
van Nederland op de verschillende ranglijsten streeft het kabinet – conform de letter
en de geest van de Woo – naar zoveel mogelijk openbaarheid en verbetering van de toegang
tot overheidsinformatie voor eenieder.
Toezegging Vrijwillige openbaarmaking met koepels bespreken
De koepelorganisaties van de medeoverheden (VNG, IPO en UvW) vallen niet onder de
reikwijdte van de Wet open overheid. Tijdens het debat van 28 september 2021 werd
aan mijn ambtsvoorganger het verzoek gedaan om, gegeven het karakter van het werk
van de koepelorganisaties, in gesprek te gaan met de koepels over vrijwillige openbaarmaking
van stukken van de koepels. Tijdens het debat is toegezegd om hierover met de koepelorganisaties
in gesprek te gaan. Inmiddels heeft dit gesprek plaatsgevonden. De koepels maken documenten
die zij opstellen in veel gevallen al actief openbaar. De besturen van de koepels
hebben, ondanks dat ze niet onder de Wet open overheid vallen, afgesproken optimale
transparantie na te streven waarbij de eigen websites als instrument worden ingezet.
De leden van de koepels zijn wel bestuursorganen en vallen daarmee onder de reikwijdte
van de Wet open overheid.
Toezegging Wetswijzigingen op het punt van Waterschappen in artikel 5.2 derde lid
Woo
Tot slot heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om – zodra zich daartoe een gelegenheid
voordoet – de waterschappen toe te voegen aan artikel 5.2, derde lid, van de Wet open
overheid. Tot op heden heeft zich nog geen gelegenheid voorgedaan.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties