Brief regering : Het besluitvormingsproces van COA en gemeenten om een reguliere asielopvanglocatie te vestigen
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2943
BRIEF VAN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2022
Op 18 mei jl. heeft uw Kamer verzocht om inzicht te bieden in de besluitvormingsprocessen
bij het COA en gemeenten om een reguliere asielopvanglocatie te vestigen. Met deze
brief voldoe ik graag aan dat verzoek.
1. Opmerkingen vooraf
In deze brief ga ik hoofdzakelijk in op de besluitvormingsprocessen bij het Centraal
Orgaan opvang asielzoekers (COA). Allereerst worden de kaders beschreven die het COA
hanteert bij het beoordelen van aanbiedingen voor mogelijke opvanglocaties. Ook wordt
een generieke schets gegeven van de verschillende stappen in het proces die doorgaans
worden doorlopen. In algemene zin kan gesteld worden dat het COA zoekt naar opvanglocaties
die voldoen aan de wettelijke vereisten en voor het overige zoveel mogelijk overeenstemmen
met vastgestelde kaders. Daarbij wordt niet uit het oog verloren dat er ruimte voor,
veelal lokaal, maatwerk moet zijn.
Het proces van vestiging van een opvanglocatie is altijd een samenspel tussen het
COA en gemeenten. Belangrijke kanttekening is dat het bij gemeenten niet goed mogelijk
is om op dezelfde wijze inzicht te bieden in de besluitvormingsprocessen. De reden
is dat het proces per gemeente verschilt. Verantwoording daarover is aan het lokaal
bestuur. Wel wijs ik op de handreiking van de VNG aan haar leden, waarin een uitgebreid
modelproces vanuit gemeentelijke invalshoek wordt beschreven.1 Voor het overige vertrouw ik erop dat met deze beantwoording een getrouw beeld wordt
gegeven van de manier waarop het COA met gemeenten interacteert bij de totstandkoming
van locaties.
De diversiteit aan opvanglocaties is enorm. Zo zijn er locaties die nadrukkelijk gekoppeld
zijn aan een bepaalde fase van het asielproces, zoals het aanmeldcentrum en de vrijheidsbeperkende
locatie in Ter Apel. Ook zijn er locaties die speciaal bedoeld zijn voor bepaalde
doelgroepen. Hierbij kan gedacht worden aan alleenstaande minderjarige kinderen of
uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen. Als gevolg van de huidige opvangproblematiek
zijn daar recent (crisis)noodopvanglocaties bijgekomen. Het besluitvormingsproces
kan, zowel in termen van kaders als processtappen, verschillen naar gelang het soort
locatie. In deze brief wordt onder het begrip »reguliere opvanglocatie» een asielzoekerscentrum
(azc) begrepen.2 Waar relevant worden verbijzonderingen van andersoortige locaties vermeld.
Het startpunt voor iedere opvanglocatie is een aanbieding. Het COA is dankbaar voor
alle aanbiedingen die zij, al dan niet via gemeenten of eigenaren van vastgoed, krijgt.
Dit geldt te meer in het licht van de huidige acute zoektocht naar opvangplekken.
Dat betekent echter niet dat iedere aanbieding ook tot een locatie leidt. Zowel het
COA als gemeenten kunnen potentiele locaties afwijzen. De redenen daarvoor zijn dusdanig
uiteenlopend dat een uitputtend overzicht van afwijzingsgronden niet gegeven kan worden.
Wel worden vaker voorkomende afwijzingsgronden aan de hand van praktijkvoorbeelden
nader toegelicht.
Tot slot, het COA stelt alles in het werk om zorgvuldig om te gaan met alle aangedragen
mogelijkheden. Het proces dat daartoe is opgesteld wordt in de regel naar behoren
doorlopen met de betrokken gemeente en aanbieder. Vanwege de enorme druk die iedere
dag uitgaat van het capaciteitsvraagstuk kan het echter voorkomen dat praktijkervaringen
met het COA te wensen overlaten. Gedacht kan worden aan het uitblijven van een tijdige
reactie op een aanbieding of het afwijzen van een aanbod om onvoldoende begrijpelijke
dan wel onderbouwde redenen. Binnen de mogelijkheden die de organisatie heeft, streeft
het COA ernaar om een betrouwbare gespreks- en samenwerkingspartner te zijn.
2. Kaders voor de ontwikkeling van opvanglocaties
De ontwikkeling van opvanglocaties gebeurt zoveel mogelijk volgens vastgestelde kaders.
Een dergelijke werkwijze is gebruikelijk bij publieke organisaties met een vastgoedportefeuille.
De kaders zijn in de eerste plaats ingegeven door wet- en regelgeving. Dwingendrechtelijke
bepalingen kunnen onder meer worden gevonden in Europees recht. Zo heeft de Europese
Unie minimumnormen voor de opvang van asielzoekers vastgelegd in richtlijn 2013/33,
beter bekend als de Opvangrichtlijn.3 Op nationaal niveau zijn de noodzakelijke middelen of basisvoorzieningen waarop asielzoekers
recht hebben, vastgelegd in de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005.4 Ook met niet-migratiegerelateerde wet- en regelgeving moet het COA rekening houden,
bijvoorbeeld op het gebied van brandveiligheid, ruimtelijke ordening en arbeidsomstandigheden.
De mogelijkheid om van dergelijke verplichtingen af te wijken, is afhankelijk van
de ruimte die de betreffende wet- en regelgeving daartoe biedt. De Opvangrichtlijn
bevat in artikel 18, onder lid 9, een bepaling op basis waarvan in uitzonderlijke
omstandigheden afwijkende opvangvoorzieningen mogen worden geboden. Een dergelijke
omstandigheid doet zich voor als de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit
tijdelijk uitgeput is. In dat geval mogen asielzoekers dus worden opgevangen in ruimten
die daar niet speciaal voor zijn bedoeld, zoals evenementenhallen of tenten. Hier
worden echter drie belangrijke voorwaarden aan gesteld, namelijk dat deze situatie
«naar behoren» gemotiveerd moet worden, dat het slechts voor een «zo kort mogelijke
redelijke termijn» mag plaatsvinden en dat de afwijkende voorzieningen in elk geval
de basisbehoeften moeten dekken.5
Naast juridische beginselen zijn ook bestuurskundige beginselen, in het bijzonder
doeltreffendheid en doelmatigheid, bepalend voor de kaders die het COA hanteert. Het
COA heeft een wettelijke taak ten aanzien van het bieden van opvang en verstrekkingen
aan asielzoekers. Van het COA wordt verwacht dat de organisatie op doeltreffende en
doelmatige wijze uitvoering geeft aan deze taak en de daartoe bestemde publieke middelen
ook zo besteedt. In het geval van opvanglocaties betekent dit dat de betreffende locaties
het doel van het bieden van opvang moeten dienen, maar ook dat de realisatie ervan
met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen wordt bereikt. Met andere woorden,
de middelen die het COA beschikbaar heeft, moeten zo efficiënt mogelijk worden besteed.
Verder geven ook zogeheten welzijnsnormen invulling aan de kaders van het COA. Dat
zijn normen over onder meer leefbaarheid, veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en
sociale zaken. Hierbij kunnen zaken als het gebouw, het terrein, de directe omgeving
en de aldaar aanwezige voorzieningen een rol spelen. Dergelijke normen zijn niet zonder
meer juridisch bindend, maar naleving ervan is wel wenselijk. Het COA heeft deze meer
overkoepelende normen in de uitvoeringspraktijk doorvertaald naar concrete criteria
oftewel minimale eisen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen basisvereisten,
die in principe voor alle soorten opvanglocaties gelden, en Programma´s van Eisen,
die zijn toegespitst op specifiek soorten opvanglocaties.
2.1 Basisvereisten
Voor het realiseren van reguliere opvanglocaties met een looptijd van minimaal een
jaar gelden de volgende vereisten:6
– Leegstaand vastgoed vanaf 3.000 m2 bruto vloeroppervlak, geschikt voor minimaal 300 opvangplaatsen;
– Leegstaand vastgoed van 1.500 tot 4.500 m2 bruto vloeroppervlak, voor 100–250 plaatsen. De eigenaar exploiteert de locatie en
maakt die geschikt als aanvullende opvanglocatie. Of de locatie ligt in de nabijheid
(ongeveer 7 km) van een bestaand azc, van waaruit aansturing kan plaatsvinden;
– Terreinen groter dan 3 hectare die gemakkelijk zijn aan te sluiten op water, elektriciteit
en riolering (bij voorkeur bouwrijpe grond);
– Vastgoed onder de 100 plaatsen: alleen waar COA direct, zonder werkzaamheden, asielzoekers
veilig en leefbaar kan huisvesten (bijvoorbeeld hotels en vakantieparken).
Voor twee soorten opvanglocaties hanteert het COA vereisten die zijn aangepast ten
opzichte van de basisvereisten, namelijk noodopvanglocaties en kleinschalige woonvoorzieningen
voor alleenstaande minderjarige kinderen (amv’s).7
Noodopvanglocaties zijn tijdelijke opvangvoorzieningen die een sober, doch adequaat
kwaliteits- en voorzieningenniveau zouden moeten hebben, zoals evenementenhallen (zie
artikel 18, lid 9 Opvangrichtlijn). Op het moment van schrijven zijn zowel de duur
als de kwaliteit van de opvang een aanhoudend punt van zorg. Voor noodopvanglocaties
gelden de volgende uitgangspunten:
– Minimale omvang is 300 opvangplaatsen;
– Gelet op een efficiënte opvang wordt gestreefd naar opvanglocaties met een minimale
looptijd van 3 maanden tot maximaal 12 maanden;
– De opbouw van nieuwe locaties vindt plaats binnen een periode van enkele weken, na
besluitvorming door COA en gemeente;
– Nieuwe locaties worden bij voorkeur zo dicht mogelijk bij een bestaande locatie geplaatst
met het oog op een efficiënte verplaatsing van personen;
– Geen van de ruimten op een noodopvang wordt nadrukkelijk toegankelijk gemaakt voor
mindervalide of hoogzwangere.
Kleinschalige woonvoorzieningen zijn bedoeld voor opvang van amv’s die, vanwege hun
kwetsbare status, bijzonder opvangbehoeften hebben.8 Het gaat om jongeren in de leeftijd van 15 tot 18 jaar. Dergelijke voorzieningen
zijn in de buurt van, net buiten of in een apart gebouw op het terrein een azc gevestigd
en hebben een maximum aantal plekken. Er is 24 uurs-begeleiding aanwezig, tenzij jongeren
in de woonvoorziening minder begeleiding nodig hebben. Bij het bereiken van de leeftijd
van 18 jaar kunnen zij het azc instromen. Voor kleinschalige woonvoorzieningen gelden
de volgende vereisten:
– Leegstaande panden met 350 tot 700 m2 bruto vloeroppervlak, voor 30–100 opvangplaatsen (het aaneenschakelen van panden
is bespreekbaar);
– Op fietsafstand van het centrum van de stad of het azc van de betreffende regio;
– In of dichtbij een woonwijk;
– Op korte termijn beschikbaar;
– Met een bestemming «wonen» of «maatschappelijk vastgoed».
2.2 Programma’s van Eisen
De Programma’s van Eisen (PvE’s) van het COA beschrijven in meer detail de wensen
en eisen aan de bewoning door asielzoekers. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende
eisen:
– Eisen met betrekking tot de locatieopzet en ruimtelijke eisen bij opvangvormen (bijvoorbeeld
hoeveel vierkante meter per persoon), inclusief factoren ten behoeve van het welzijn
van asielzoekers;
– Eisen met betrekking tot de financiering, het verblijf van kinderen in de opvang,
legionellapreventie, normen voor de werkplekken van COA-medewerkers, mindervalide
asielzoekers, het ruimteniveau (in overeenstemming met het Bouwbesluit en wet- en
regelgeving inzake brandveiligheid);
– Eisen met betrekking tot duurzaamheid wanneer het COA opvanglocaties ontwikkelt. Zo
worden onderhoudsvriendelijke bouwmaterialen toegepast, realiseert het COA een laag
energiegebruik en moeten locaties ook na vertrek van het COA nog goed te gebruiken
zijn.
2.3 Ruimte voor maatwerk
De hierboven beschreven kaders dragen eraan bij dat het COA kwalitatief toereikende
en doelmatige opvang kan bieden op opvanglocaties. Of een locatie midden in een woonwijk
wordt gevestigd of in landelijk gebied, feit is dat locaties in Nederland zich altijd
in een gemeente bevinden. De lokale context is om meerdere redenen van groot belang,
te beginnen met de noodzaak van bestuurlijk draagvlak. Het COA is voor de vestiging
van locaties immers afhankelijk van de medewerking van gemeenten. Daarnaast speelt
ook maatschappelijk draagvlak een belangrijke rol. Waar de komst en opvang van asielzoekers
in de ene gemeente in relatieve rust verloopt, kan het in een andere gemeente juist
zorgen voor spanningen en zelfs ongeregeldheden.
Vanzelfsprekend hecht het COA grote waarde aan het creëren en/of behouden van draagvlak.
Daarom biedt het COA ruimte om, naast de generieke kaders, aanvullende specifieke
kaders in de bestuursovereenkomst op te nemen.9 Op die manier worden gemeenten in staat gesteld om speciale, veelal lokale, wensen
en behoeften te accommoderen en daarmee een optimaal functioneren van de locatie in
de plaatselijke gemeenschap te bewerkstelligen. Zo kan gedacht worden aan afspraken
die hebben betrekking op het maximaal aantal op te vangen asielzoekers en de looptijd
van een locatie. Ook over de toegang tot bepaalde voorzieningen, zoals onderwijs en
zorg, kunnen nadere afspraken worden gemaakt. Er zijn echter ook voorbeelden waar
het COA niet of lastig in staat is om aan een wens gehoor te geven, omdat dit ertoe
zou leiden dat een juridische, bedrijfsmatige of andere ondergrens niet in acht wordt
genomen.
Waar de ondergrens precies ligt, is veelal contextgebonden en hangt dus van de situatie
en de wens af. Gaat het om een wens die indruist tegen wet- en regelgeving, dan spreekt
het voor zich dat het COA hierin niet tegemoet kan komen. Een treffend voorbeeld betreft
de wens om een korting op de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders
te krijgen als een gemeente een opvanglocatie opent of verlengt. Dit is namelijk in
strijd met de Huisvestingswet.10 Ook de wens om bepaalde doelgroepen wel of niet op te vangen ligt juridisch lastig.
Het COA is gehouden om alle asielzoekers op te vangen die daar recht op hebben. Omdat
de omvang en samenstelling van de bewonerspopulatie kan veranderen, loopt het COA
als gevolg van doelgroepgebonden beperkingen in het plaatsingsbeleid een risico dat
het niet iedereen van een plek kan voorzien. Ter illustratie kan gedacht worden aan
de situatie waarin er een toename is van asielzoekers uit veilige landen terwijl voor
meerdere locaties is bedongen dat het COA hen daar niet zal onderbrengen.
Een mooi voorbeeld van een wens waar de grenzen van de vigerende kaders meer en meer
worden opgezocht is kleinschaliger opvang. Grotere locaties hebben omwille van doelmatigheid
de voorkeur; de ideale omvang is 450 tot 500 opvangplekken. Al langere tijd werd door
medeoverheden opgeroepen tot kleinschaliger opvang. Locaties die beter aansluiten
bij de omvang van gemeenten zouden namelijk op meer draagvlak kunnen rekenen. Als
gevolg van de aanhoudende zoektocht naar opvangplekken is die roep almaar luider geworden.
Tegen deze achtergrond is de afweging tussen financiële kosten en maatschappelijke
baten in een nieuw licht komen te staan. Zodoende kregen gemeenten vanaf medio 2020
de mogelijkheid om te experimenteren met kleinschaliger opvang. Gedacht werd aan ca.
10 locaties met een minimale omvang van 150 plekken, maar helaas heeft dit niet geleid
tot daadwerkelijk gerealiseerde pilots. Als onderdeel van de actualisering en versnelling
van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen wordt gekeken naar verdere ontwikkeling
van de mogelijkheden tot kleinschaliger opvang.
3. Generieke procesbeschrijving
Het proces om te komen tot een opvanglocatie bestaat uit verschillende, veelal vaststaande
stappen met als doel om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. In de regel begint
het proces met een aanbieding. Veel voorkomende aanbieders zijn gemeentes en provincies,
maar ook marktpartijen die bijvoorbeeld een stuk grond, een gebouw of een vakantiepark
in bezit hebben. Tevens kan het COA zelf potentiele aanbieders benaderen (»koude acquisitie»),
dit naar aanleiding van suggesties uit haar netwerk. Eenmaal ontvangen door bij het
COA doorlopen alle aanbiedingen een stap-voor-stap beoordelingsproces. Dit is niet
hetzelfde als, maar hangt wel samen met het besluitvormingsproces door gemeenten.
3.1 Beoordelingsproces COA
De eerste stap bestaat uit het aanbieden van locaties via een speciaal daartoe ingerichte
website van het COA.11 De aanbieder wordt een aantal vragen gesteld om te onderzoeken om wat voor soort
aanbod het gaat. Gaande deze processtap zien aanbieders direct of hun aanbod voldoet
aan minimale eisen, meer specifiek de basisvereisten, en worden vervolgstappen gepresenteerd.
Ook wordt de aanbieder erop gewezen dat basisvereisten kunnen wijzigen waardoor een
aanbod dat in eerste instantie is afgewezen op een later moment alsnog in aanmerking
komt. Een actueel voorbeeld betreft aanbiedingen die weliswaar niet geschikt zijn
bevonden als reguliere opvanglocaties, maar wel ingezet kunnen worden als noodopvanglocaties
indien de capacitaire druk daartoe noopt.
Wanneer deze eerste selectie heeft plaatsgevonden, vindt een zogeheten «papieren schouw»
plaats. Dit gebeurt onder regie van de vastgoedregisseur van het COA. Op papier worden
de schriftelijke gegevens en tekeningen van de locatie dan vergeleken met het PvE
dat van toepassing is. De uitkomst van de papieren schouw is bepalend voor het al
dan niet voortzetten van het verwervingstraject.
Als uit de «papieren schouw» volgt dat een locatie past binnen de kaders volgt een
fysieke schouw van de locatie. Bij de schouw bezoeken daarvoor gekwalificeerde medewerkers
van het COA de locatie en bekijken zij de technische staat en leefbaarheid van het
gebouw. Op basis hiervan kan, vanwege de risico’s van het gebouw, een technisch onderzoek
door experts plaatsvinden. Ook hier is het van toepassing zijnde PvE leidend. Na de
fysieke schouw wordt een schouwrapport en een kostenraming opgesteld. Vervolgens wordt
een van drie mogelijke conclusies getrokken, namelijk dat een aanbod geschikt is,
geschikt kan worden gemaakt met een redelijke investering of ongeschikt is. Wat een
redelijke investering is, valt ook hier niet op voorhand te zeggen. Bij wijze van
voorbeeld kan wel gezegd worden dat gebouwen geschikter zijn als ze voldoen aan brandveiligheidseisen,
al beschikken over verwarming en asbestsanering niet aan de orde is.
Wanneer een aanbod geschikt is, wordt nog een aantal noodzakelijke voorbereidende
stappen genomen, zoals het opstellen van een businesscase en een startnotitie. Pas
daarna worden de noodzakelijke contracten opgesteld en kan de realisatie starten.
Daadwerkelijke realisatie valt of staat met de medewerking van gemeenten. Al in een
vroeg stadium taxeert het COA daarom de bestuurlijke welwillendheid met betrekking
tot een mogelijke locatie. Bestuurlijk overleg vindt doorgaans nog voor de papieren
schouw plaats.
3.2 Besluitvormingsproces gemeenten
etHet besluitvormingsproces aan gemeentelijke zijde laat zich minder nauwgezet omschrijven,
niet omdat het niet bestaat, maar omdat het niet eenduidig is. Er zijn zoveel verschillende
processen als er gemeenten zijn. Ook de handreiking van de VNG getiteld »Proces tot realisatie opvanglocatie asielzoekers erkent» dat er »niet een standaardaanpak is.« Desalniettemin worden op basis van praktijkervaringen
acht fasen onderscheiden, namelijk (1) principebesluit nemen; (2) vaststellen proces;
(3) adviseren over locatiekeuze; (4) definitief besluit nemen; (5) realiseren van
de locatie; (6) evalueren van het proces; (7) beheer van de locatie; en (8) afbouw
van de locatie. Hierop kan aangevuld worden dat het COA, waar opportuun, gemeenten
bij de verschillende fasen begeleidt, bijvoorbeeld door haar kennis en expertise ten
aanzien van bewonersbijeenkomsten ter beschikking te stellen.
Belangrijk om in dit verband te benoemen, is dat het besluitvormende primaat voor
de realisatie van opvanglocaties in beginsel bij gemeenten ligt. Anders dan het COA
hebben gemeenten op dit moment geen wettelijke taak ten aanzien van asielopvang. Het
COA is voor de uitvoering van haar taak dus afhankelijk van de vrijwillige medewerking
van gemeenten. Om die reden hecht het grote waarde aan het bestaan van bestuurlijk
draagvlak; het COA wil welkom zijn in een gemeente en een constructieve samenwerkingsrelatie
opbouwen. Dit vertaalt zich naar de thans geldende uitvoeringspraktijk dat in goed
overleg een bestuursovereenkomst wordt gesloten voordat een locatie wordt gerealiseerd.
De afhankelijkheid komt ook tot uiting in de juridische randvoorwaarden om een opvanglocatie
mogelijk te maken, zoals het wijzigingen van bestemmingsplannen en vergunningverlening.
Hierin hebben naar gelang de situatie de gemeenteraad of het college van burgemeester
en Wethouders (B&W) een rol.
3.3 Afwijzingen
De realiteit is dat vraag en aanbod niet altijd succesvol bij elkaar gebracht kunnen
worden. Er kunnen diverse redenen zijn waarom een traject rondom een potentiele opvanglocatie
geen doorgang kan vinden, en de reden kan zowel aan de kant van de gemeente als aan
de kant van het COA liggen. Op basis van praktijkervaringen zijn veelvoorkomende afwijzingsgronden
in kaart gebracht:
– Verschillen in zienswijze tussen eigenaar en gemeente: Soms wil de eigenaar een pand
aan het COA aanbieden, maar is de gemeente niet voornemens mee te werken aan het realiseren
van een opvanglocatie. In veel gevallen stopt een traject dan omdat medewerking van
de gemeente noodzakelijk is.
– Lokale dynamiek ten aanzien van draagvlak: Het kan voorkomen dat een locatie niet
gerealiseerd kan worden omdat het maatschappelijk draagvlak op of rond de locatie
te beperkt is. Op basis van een inschatting van reacties en sentimenten moet het college
van B&W dan besluiten dat het niet wil meewerken aan de realisatie van de locatie.
– Juridische of bedrijfsmatige belemmeringen: Gemeenten kunnen bepaalde voorkeuren hebben,
bijvoorbeeld met betrekking tot schaalgrootte, doelgroepen of specifieke onderwerpen.
Pertinente onmogelijkheden zullen natuurlijk altijd tot afwijzing leiden, bijvoorbeeld
wanneer een gesloten opvanglocatie wordt bedongen.
– Disproportionele investering noodzakelijk of realisatie kan niet tijdig: Onder de
locaties die worden aangeboden, zijn veel panden die een of meerdere aanpassingen
vergen alvorens ze geschikt zijn voor asielopvang. Soms zijn de noodzakelijke aanpassingen
te duur of niet tijdig gereed, bijvoorbeeld als gevolg van de gebrekkige beschikbaarheid
van aannemers of door de aanwezigheid van asbest.
– Basale voorzieningen zijn niet beschikbaar: In bepaalde regio’s bestaan tekorten in
de zorg en het onderwijs. Leerplichtige asielzoekerskinderen moeten onderwijs volgen.
Asielzoekers hebben recht op toegang tot zorg. Wanneer deze voorzieningen lokaal niet
beschikbaar zijn, kan een opvanglocatie niet openen.
– Niet tijdig verkrijgen van vergunningen: In bepaalde situaties kunnen de benodigde
vergunningen niet tijdig worden verkregen. Een typisch voorbeeld hiervan is een locatie
waar in het kader van natuur en milieu geen vergunning kan worden verstrekt in verband
met de aanwezigheid van zeldzame diersoorten.
In de praktijk gaat het veelal om een combinatie van verschillende redenen en factoren.
Doordat vergunningverlening bijvoorbeeld niet op tijd plaatsvindt kunnen noodzakelijke
aanpassingen aan het gebouw vertraging oplopen. Afwijzingen zijn dus in hoge mate
situationeel bepaald. Het voordeel daarvan is dat wanneer de omstandigheden veranderen,
er alsnog een mogelijkheid ontstaat om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Hierbij
kan gedacht aan voor de hand liggende ontwikkelingen als het aantreden van een nieuwe
gemeenteraad en college van B&W. Naast externe ontwikkelingen kunnen ook interne ontwikkelingen,
zoals de eerdergenoemde heroverweging omtrent kleinschaliger opvang, een hernieuwde
kans bieden.
4. Ten slotte
Mijn hoop is dat deze beantwoording een bijdrage levert aan de door mij gewenste transparantie
over het besluitvormingsproces van het COA. Bij wijze van afsluiting maak ik van de
gelegenheid gebruik om dit verzoek in het bredere perspectief van de aanhoudende opvangproblematiek
te plaatsen. Momenteel blijft het iedere dag onzeker in hoeverre asielzoekers opgevangen
kunnen worden. De druk op het COA om voldoende opvanglocaties te realiseren is enorm.
Dat onder druk alles vloeibaar wordt, geldt ook hier. Van het globale raamwerk dat
is geschetst, wordt in toenemende mate afgeweken omwille van het ledigen van de acute
opvangnood. Dat doet echter niet af aan het uitgangspunt dat het COA bij haar zoektocht
altijd streeft naar een verdedigbare balans tussen overeenstemming met vastgestelde
kaders enerzijds en ruimte voor (lokaal) maatwerk anderzijds.
Op een fundamenteel punt wordt niet van het raamwerk afgeweken. Het kabinet blijft bij voorkeur inzetten om, op basis
van vrijwilligheid en in gezamenlijkheid met gemeenten, voldoende opvangcapaciteit
te realiseren, zoals nu ook gebeurt met de Veiligheidsregio´s. Leidraad hierbij is
de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen die, onder regie van het Rijk, versneld
wordt uitgevoerd. Tegelijkertijd concludeert het kabinet, mede op aangeven van medeoverheden,
dat een wettelijke taak voor gemeenten om locaties beschikbaar te stellen wenselijk
en nodig is. Daarbij wordt evenwel niet uit het oog verloren dat het voor gemeenten
aantrekkelijker kan worden gemaakt om opvang te realiseren. De mogelijkheid van kleinschaliger
opvang is al genoemd. Daarnaast kan de inzet van flexibele opvangvormen, waar naast
asielzoekers ook aandachtsgroepen verblijven, helpen. Deze en andere aspecten worden
betrokken bij het stabiele en flexibele opvanglandschap waar het kabinet gestaag aan
werkt.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Indieners
-
Indiener
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid