Brief regering : Verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 636 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van verschillende aangenomen moties
en toezeggingen over het primair en voortgezet onderwijs. Daarnaast informeer ik u
over de voortgang op een aantal thema’s en bied ik u diverse onderzoeken aan.
1. Diverse zaken Covid-19
a. Kwetsbare gezondheid en COVID-19
Graag kom ik terug op een toezegging van mijn voorganger tijdens de Begrotingsbehandeling
Onderwijs van 18 november 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 24, item 12). Er is toegezegd te achterhalen of professionals problemen veroorzaken als ouders
kinderen met een kwetsbare gezondheid thuis houden door het risico op een coronabesmetting.
Het Ministerie van OCW heeft dergelijke signalen niet ontvangen. Zolang er sprake
is van de Covid-19 pandemie is het van belang om rekening te houden met personen met
een kwetsbare gezondheid, die meer risico lopen op ernstige gevolgen van een coronabesmetting.
Bij leerlingen en hun ouders/verzorgers kan de vraag leven of het voor hen verstandig
is om naar school te gaan. Wanneer een behandelend (kinder-)arts adviseert om een
kind niet naar school te laten gaan, ook niet met eventueel extra beschermende maatregelen,
moet worden aangesloten bij de bepalingen die gelden voor leerlingen die vanwege een
medische aandoening niet naar school kunnen gaan. Scholen dienen voor deze leerlingen
een alternatief onderwijsaanbod te verzorgen.
Er is overleg tussen ouders, leerling en school nodig over wat daarin mogelijk is.
Tips, vragen en antwoorden en handreikingen staan in een handelingskader voor wanneer
leerlingen thuisblijven omwille van corona.1 Wanneer de school en ouders het met elkaar eens zijn over een alternatief onderwijsprogramma,
wordt de leerling geacht dat programma daadwerkelijk te volgen. Indien het verplichte
onderwijsprogramma (deels) bestaat uit online- of afstandsonderwijs, en een leerling
daar niet aan mee doet, dan moeten scholen het ongeoorloofd verzuim melden; de leerplichtambtenaar
kan vervolgens contact zoeken met de ouders/verzorgers.
b. Aantal klassen thuis wegens Covid-19
Uw Kamer heeft mijn voorganger tijdens de begrotingsbehandeling Onderwijs op 18 november
2021 tevens gevraagd of er een overzicht is van het aantal klassen dat thuiszit vanwege
corona. Tot 1 mei jl. is er een meldpunt schoolsluiting vanwege het coronavirus geweest.2
Het meldpunt gaf belangrijke informatie om zicht te houden op de gevolgen van het
coronavirus voor scholen en de continuïteit van onderwijs. Het meldpunt binnen het
Internet Schooldossier was bedoeld om te registeren welke scholen of vestigingen (po,
vo en so) en opleidingen of afdelingen (mbo) tijdelijk moesten sluiten als gevolg
van het coronavirus. Naast het meldpunt werd er aanvullend onderzoek gedaan naar de
gevolgen van het coronavirus voor het onderwijs. Dit onderzoek vond maandelijks plaats
en wordt uitgevraagd onder de scholen. Met de informatie uit het meldpunt en peilingsonderzoek
werd een maandelijkse rapportage opgesteld en met uw Kamer gedeeld.3
c. Reactie op het statement «Zet de belangen van kinderen echt voorop en open de scholen»
Op 21 januari jl. is mij door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
verzocht om een reactie te geven op het statement «Zet de belangen van kinderen echt
voorop en open de scholen» van Unicef.4 In deze brief riepen 60 organisaties op om de scholen na de kerstvakantie te openen.
Gelukkig hebben we de scholen in het primair en voortgezet onderwijs inderdaad vanaf
10 januari weer kunnen openen.
De sluiting van scholen in de laatste week voor de kerstvakantie is in een crisissituatie
genomen, na advisering door het OMT en mede ingegeven door onzekerheden rond de omikron-variant
van het virus. Mijn collega’s en ik onderkennen de enorme impact die een dergelijke
sluiting en alle beperkende maatregelen op leerlingen en studenten hebben gehad. Het
kabinet is zich ervan bewust dat een dergelijke scholensluiting schadelijk is. Het
over een langere periode aanbieden van afstandsonderwijs leidt tot een stapeling van
leervertragingen, verlaagt de kans op het bereiken van een bepaald onderwijsniveau
en vergroot de kansenongelijkheid. Een sluiting van het onderwijs heeft bovendien
niet alleen negatieve effecten op mentaal welzijn, fysieke gezondheid en het toekomstperspectief
van jongeren, maar zal uiteindelijk ook gevolgen (kunnen) hebben voor de economie
en de samenleving.
Ik ben mij, kortom, bewust van de grote impact die schoolsluitingen hebben gehad.
Daarom staat in de hoofdlijnen van de middellange termijnaanpak Covid-19 voor het
funderend onderwijs dat we de scholen alleen nog (gedeeltelijk) sluiten als er sprake
is van een volledige lockdown en een virusvariant waarbij de populatie in de scholen
en de kinderopvang direct gevaar loopt.5 Uiteraard hoop ik met de rest van Nederland dat we niet meer in zo’n situatie terechtkomen
en dat zulke vergaande maatregelen dan ook niet meer nodig zijn. Met het oog op rust
in de sector en de mogelijkheid om kwalitatief goed onderwijs te verzorgen, is voorspelbaarheid
ten aanzien van de coronamaatregelen zeer gewenst. In de brief aan de Tweede Kamer
over de lange-termijn-aanpak covid-19 worden vier scenario’s benoemd waar sectoren
zich op voor moeten bereiden, en zijn deze vertaald naar de situatie voor het funderend
onderwijs. Ook in het geval van een opleving van het virus zal het onderwijs pas als
laatste te maken krijgen met (contactbeperkende) maatregelen indien het om een vergelijkbare
virusvariant gaat. Er zal daarbij meer tijd voor besluitvorming ingeruimd worden zodat
de sectoren voldoende inregel- en doorlooptijd hebben voor de te nemen maatregelen).
Uw Kamer heeft het sectorplan – gelijktijdig met het plan voor mbo/ho en de kinderopvang
– op 4 juli jl. ontvangen.
2. Versterken onderzoekende houding en lerende cultuur
Recent zijn twee moties aangenomen om het delen van kennis en goede voorbeelden uit
de praktijk en voor de praktijk te stimuleren. Het betreft de gewijzigde motie van
lid Segers (CU) en de motie van de leden Peters (CDA) en Wassenberg (PvdD).6, 7 Ik steun de doelstelling van beide moties. Zoals ook aangekondigd is door mijn voorganger,
geef ik hier op de korte termijn invulling aan middels de NP onderwijs Kenniscommunity.8 De NP onderwijs Kenniscommunity is een infrastructuur die een onderzoekende houding
en lerende cultuur bij leraren en schoolleiders faciliteert. Daarnaast wordt het werken
met bewezen effectieve interventies breder gestimuleerd binnen het NP Onderwijs en
bij verschillende ambities uit het coalitieakkoord, zoals het masterplan basisvaardigheden.
Op de middellange termijn wil ik de versterking van evidence-informed onderwijs borgen
middels het programma Ontwikkelkracht. Vanuit dit Groeifondsvoorstel wordt de komende
jaren € 101 miljoen beschikbaar gesteld. € 231 miljoen is voorwaardelijk toegekend
voor de periode na 2026, wanneer aan vooraf vastgestelde criteria van de commissie
Nationaal Groeifonds is voldaan. Er zijn vier soorten activiteiten die vanuit Ontwikkelkracht
vanaf 2023 aanboden worden aan scholen in het funderend onderwijs:
• De onderzoeks- en verbetercultuur op scholen, door middel van werkwijzen wordt opgezet
en versterkt, om zo te komen tot een lerende cultuur;
• In co-creatie labs worden door onderwijsprofessionals en onderzoekers nieuwe effectieve aanpakken gecreëerd
over onderwerpen waar scholen behoefte aan hebben;
• Er komt een netwerk van onderzoek- en ontwikkelscholen die andere leraren en schoolleiders professionaliseren o.b.v. effectieve aanpakken
door middel van expertschoolleiders en expertdocenten; en
• Er vindt op onafhankelijk en praktijkgerichte wijze kennisdeling plaats over wetenschappelijke kennis en effectieve aanpakken.
In 2022 voer ik samen met de betrokken veldpartijen de voorbereidingen uit, zodat
vanaf 2023 leraren en schoolleiders zich kunnen aanmelden voor deelname aan de activiteiten.
3. Toelaatbaarheidsverklaringen Praktijkonderwijs
Uw Kamer heeft in een motie van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GL) van 8 september
2021 gevraagd te monitoren of toelaatbaarheidsverklaringen voor leerlingen die uitstromen
naar het praktijkonderwijs of vmbo met leerwegondersteuning op tijd worden afgegeven,
zodat er geen problemen ontstaan bij de aanmelding voor het voortgezet onderwijs.9
Naar aanleiding van de motie heb ik dit onderwerp besproken met de betrokken partijen.
Navraag bij de samenwerkingsverbanden wees uit dat een mogelijk probleem op dit terrein
niet herkend werd. Dit gaat naar behoren. Toelating tot het praktijkonderwijs en leerwegondersteuning
in het vmbo is namelijk, in tegenstelling tot de toelating tot het (voortgezet) speciaal
onderwijs, gebaseerd op strikte landelijk vastgestelde criteria. Ook hebben scholen
voor praktijkonderwijs slechts te maken met één samenwerkingsverband, waardoor de
communicatie en afstemming eenduidiger is en men beter van elkaar weet wat de (vorm-)vereisten
zijn waaraan een aanvraag moet voldoen. Op basis van deze uitvraag onder de samenwerkingsverbanden
lijkt het niet nodig om te monitoren of de toelaatbaarheidsverklaringen op tijd worden
afgegeven.
Desalniettemin kunnen ook het praktijkonderwijs en het vmbo als het gaat om de leerwegondersteuning
profiteren van het landelijk format voor toelaatbaarheidsverklaringen dat is opgesteld.
De invoering start na de zomer. Hieraan vooraf gaat een pilotfase, waarin ook wordt
gekeken of de doorlooptijd van de aanvragen hierdoor positief beïnvloed wordt.
4. Aanvraagregeling voor brede campus binnen beperkte afstand
Vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs waarop het onderwijsaanbod van vbo
tot en met vwo wordt aangeboden, genaamd een campus, kunnen een bijdrage leveren aan
het tegengaan van segregatie, doordat leerlingen van verschillende onderwijsniveaus
elkaar ontmoeten. Ook kunnen op deze vestigingen leerlingen soepeler op- en afstromen,
zonder dat zij naar een andere school hoeven. Voor deze vestigingen is reeds geregeld
dat zij een aanvullend bedrag ontvangen van € 227.160,97. De regeling voor vestigingen
met een breed onderwijsaanbod heb ik uitgebreid met een aanvraagregeling voor scholen
die als campus het brede onderwijsaanbod aanbieden en zo een bijdrage leveren aan
het tegengaan van segregatie. Met deze uitbreiding wordt invulling gegeven aan de
motie Van Meenen (D66), die de regering verzoekt om brede scholengemeenschappen met
twee locaties binnen een beperkte straal gelijk te stellen aan brede scholengemeenschappen
op één locatie.10
Om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van segregatie is het uiteraard wel van
belang dat de vestigingen dicht bij elkaar liggen en de leerlingen van vbo tot en
met vwo elkaar daadwerkelijk ontmoeten in de schoolgebouwen. Daarom moet een aanvraag
voor de regeling voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
1. De twee vestigingen moeten dichtbij elkaar gelegen zijn op hemelsbreed een gemeten
afstand van maximaal 300 meter;
2. De leerlingen van vbo tot en met vwo komen samen in reguliere onderwijstijd.
Schoolbesturen moeten jaarlijks uiterlijk op 1 mei een aanvraag indienen, met uitzondering
van dit kalenderjaar 2022. Dit jaar kon een aanvraag worden ingediend van 29 april
tot 1 juni zodat schoolbesturen dit eerste jaar een maand extra tijd hebben voor hun
aanvraag. Er zijn 10 aanvragen binnen.
5. Reactie visiegroep Buurtalen
De Kamer heeft verzocht om een reactie op de brief van de Visiegroep Buurtalen. De
Visiegroep Buurtalen maakt zich zorgen over het aandeel Frans en Duits in het landelijke
curriculum. Het gaat de visiegroep om de verhouding tot het geheel, de zogeheten ontwerpruimte.
De visiegroep is van mening dat dit aandeel moet worden vergroot, zodat scholen meer
tijd zullen besteden aan lessen Frans en Duits. De totale ontwerpruimte of beschikbare
tijd is 100%. Het opvolgen van deze oproep betekent dan ook automatisch dat de ruimte
voor andere leergebieden of vakken moet krimpen en dat vind ik niet wenselijk. Het
model van ontwerpruimte dat voor de bijstelling van de kerndoelen en examenprogramma’s
wordt gebruikt, is gebaseerd op onderzoek naar nationale en internationale normen.
Ook is meegewogen dat de basisvaardigheden een stevige plek moeten krijgen. Daarom
zie ik geen noodzaak om wijzigingen in het model aan te brengen.
De vakvernieuwingscommissies van de vakken Frans en Duits krijgen de opdracht om het
curriculum aan te laten sluiten bij internationale inzichten. Hiermee volg ik het
advies van SLO op over het Europees Referentiekader.11 Uiteraard monitor ik ook de uitwerking van het bijgestelde curriculum in de onderwijspraktijk,
om te zien of leraren er goed mee kunnen werken.
6. EHBO in het Voortgezet Onderwijs
In de motie van het lid Michon-Derkzen (VVD) van april 2021 verzocht uw Kamer de regering
een verkenning uit te voeren om te bezien «op welke manier EHBO-kennis en vaardigheden
[…] beste overgebracht kan worden binnen het voortgezet onderwijs.»12 Daarna zijn verschillende EHBO-partijen samen met de SLO in de zomer van 2021 gestart
met het maken van een curriculum voor EHBO in het voortgezet onderwijs. Ik verwacht
dat de SLO dit curriculum met de start van het schooljaar 2022–2023 op zal leveren.
Vervolgens kunnen scholen aan de slag met kwalitatief goed EHBO-onderwijs. Het staat
scholen uiteindelijk vrij te kiezen om EHBO aan te bieden. Met de oplevering van het
curriculum komt een einde aan een bijzonder proces dat begon met het burgerinitiatief
van het Rode Kruis. Ik dank de initiatiefnemers voor het op de agenda zetten van dit
onderwerp.
7. Evaluatie jury Excellente scholen
Op 18 januari 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over het predicaat Excellente Scholen.13 In het instellingbesluit jury excellente scholen in het primair, speciaal en voortgezet
onderwijs staat dat per 1 januari 2021 de jury geëvalueerd moet worden.14 Deze evaluatie zet ik hieronder uiteen. Vooraf wil ik alvast aangeven dat de jury
sinds de oprichting in 2015 constant bezig is om haar eigen werkwijzen te evalueren
en te verbeteren. Feedback van scholen is daarbij belangrijke input. Ook de Inspectie
van het Onderwijs (hierna inspectie) stuurt, als verantwoordelijke voor het traject
Excellente scholen, actief op de professionalisering van de jury. Ik wil, in het kader
van deze evaluatie, twee zaken uitlichten. Ten eerste de gegevens over de jury uit
het rapport «Kenmerken en voorbeeldfuncties van Excellente scholen»15 en ten tweede de input van scholen over de jury.
Hoewel de conclusies uit het eerder genoemde rapport zich richten op Excellente scholen,
wordt de professionaliteit en actieve houding van de jury hieruit ook zichtbaar. Ten
behoeve van het onderzoek zijn op kwalitatieve wijze juryrapporten van de jury Excellente
scholen geanalyseerd. Hieruit komt een samenhangend beeld van kwaliteitskenmerken
van deze scholen naar voren. Als de bevindingen van de jury Excellente scholen naast
de gegevens van de inspectie gelegd worden, dan lijkt er een behoorlijke samenhang
te zijn in hun oordeel over scholen.
Na de uitreiking van de predicaten zet de inspectie een vragenlijst uit onder de scholen
die het predicaat hebben aangevraagd. Uit de resultaten van de trajecten in 2018 en
2019 blijkt dat de scholen het traject als waardevol ervaren en dat ze tevreden zijn
over het jurybezoek, het voorbereidingsgesprek en het juryrapport. Twee derde van
de scholen noemt het bezoek van de jury zelfs zeer prettig. Bovendien ervaarden deze
scholen de jury als onafhankelijk van de inspectie. Momenteel worden de vragenlijsten
uitgezet voor het traject dat in 2022 eindigde.
Zowel uit de input van scholen als uit passages uit het rapport over Excellente scholen
blijkt dat de jury op een professionele manier te werk gaat. De jury is kritisch op
de eigen werkwijzen en ook de inspectie voorziet de jury, onder andere via vragenlijsten,
van feedback. De jury wordt hierdoor gestimuleerd zichzelf continu te verbeteren.
Deze uitkomsten zal ik meenemen in de doorontwikkeling van het traject Excellente
scholen.
8. Leerlingendaling
In september 2021 zijn in het kader van de subsidie Incidentele Middelen Leerlingendaling
(IML) de aanvragen gehonoreerd van de schoolbesturen die samen de beste plannen hebben
ingediend om in hun regio de leerlingendaling op te vangen en kwalitatief goed en
thuisnabij voortgezet onderwijs aan te kunnen blijven bieden. In 39 regio’s zijn inmiddels
schoolbesturen gezamenlijk aan de slag gegaan met de uitvoering van hun plan. Eind
dit jaar wordt door de regio’s een eerste tussenrapportage opgesteld. Ook verwacht
ik dan de eerste bevindingen van de onafhankelijke monitor die in het kader van IML
wordt aanbesteed. In mijn volgende voortgangsbrief over leerlingendaling wil ik uw
Kamer graag kunnen informeren over de uitkomsten van de monitor en de tussenrapportages.
Deze brief verschijnt daarom niet – zoals eerder toegezegd – in de loop van 2022,
maar begin 2023.16
9. Samen naar schoolklassen
In het debat passend onderwijs op 30 maart 2022 (Kamerstuk 31 497, nr. 434) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de mogelijkheden voor de Samen naar
Schoolklassen, zowel binnen het experiment voor onderwijszorgarrangementen (oza’s)
als binnen de routekaart naar inclusiever onderwijs.
De ondersteuning van de Samen naar Schoolklassen wordt in goed overleg met de Stichting
Het Gehandicapte Kind vormgegeven. Er komt op korte termijn een handreiking beschikbaar
om samenwerkingsverbanden, scholen en initiatieven te ondersteunen bij het vormgeven
van Samen naar Schoolklassen binnen het huidige stelsel voor primair onderwijs, inclusief
de mogelijkheden voor het ontvangen van onderwijsbekostiging. Met het Steunpunt passend
onderwijs wordt gewerkt aan een ondersteuningsstructuur die past binnen de ondersteuning
die door het steunpunt nu al wordt verzorgd, bijvoorbeeld aan de experimenten en andere
initiatieven op het terrein van de samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs.
De Samen naar Schoolklassen kunnen zich net als andere initiatieven waar leerlingen
komen met een complexe ondersteuningsbehoefte op het gebied van onderwijs en zorg,
aanmelden voor het experiment onderwijszorgarrangementen, dat start per 1 januari
2023. De deelname aan dit experiment is beperkt tot 80 initiatieven en voor de Samen
naar School Klassen gelden dezelfde criteria voor toelating als voor de andere initiatieven.
Daarnaast wordt in het kader van de routekaart naar inclusiever onderwijs gewerkt
aan een brede regeling inclusie, waarin mogelijkheden worden gegeven voor een intensieve
samenwerking tussen regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs
in een geïntegreerde voorziening. In de regeling zal expliciet aandacht zijn voor
het vormgeven van Samen naar schoolklassen in zowel primair als voortgezet onderwijs.
Deze regeling zal naar verwachting in 2023/2024 in werking treden.
10. Eindevaluatie verslag proeftuinen onderwijszorgarrangementen
Per 1 januari 2023 start het experiment onderwijszorgarrangementen. Het afgelopen
jaar hebben 15 proeftuinen – begeleid door adviesbureau BMC – verkend welke knelpunten
in wet en regelgeving nu ervaren worden bij het aanbieden van maatwerk aan kinderen
met een complexe ondersteuningsbehoefte. Bij deze brief vindt u de eindevaluatie die
BMC heeft opgesteld naar aanleiding van de begeleiding van de proeftuinen (bijlage
1). In opdracht van OCW en VWS heeft BMC het afgelopen jaar de 15 onderwijszorginitiatieven
begeleid. Deze begeleiding had als doel om bestaande initiatieven te helpen binnen
de huidige wet- en regelgeving zich te ontwikkelen en verduurzamen, kennis en ervaringen
van de deelnemende initiatieven over wat wel en niet werkt te delen en om in kaart
te brengen welke knelpunten er zijn in het bieden van maatwerk op het snijvlak van
onderwijs en zorg binnen de onderwijszorgarrangementen.
Uit de rapportage komt naar voren dat er in de wet- en regelgeving vier knelpunten
zijn: onderwijstijd, onderwijslocatie, bekostiging en kerndoelen. Deze knelpunten
zijn meegenomen bij de vormgeving van het experiment onderwijszorgarrangementen dat
in januari 2023 van start zal gaan. Het experiment is voorgehangen aan de Tweede Kamer.
Een jaar na het experiment start de voorbereiding voor de wetswijziging.
11. Invoering pedagogisch beleidsmedewerker in voorschoolse educatie
Vanaf 1 januari 2022 zijn gemeenten wettelijk verplicht ervoor te zorgen dat in de
voorschoolse educatie (ve) pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet. Deze inzet
is bedoeld om de kwaliteit van ve te verhogen. Voor elke doelgroeppeuter moet minimaal
10 uur per jaar een pedagogisch beleidsmedewerker worden ingezet in ve. De inzet van
de pedagogisch beleidsmedewerker in ve wordt gefinancierd uit het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid
(GAOB).
Met de Monitor Implementatie en besteding GOAB (2019–2023) van het consortium Sardes,
Oberon en Cebeon wordt in opdracht van OCW onder meer de invoering van deze pedagogisch
beleidsmedewerkers gevolgd, vanuit het perspectief van gemeenten en vanuit het perspectief
van ve-aanbieders. In deze derde meting, die eind 2021 plaatsvond is nagegaan of gemeenten
en ve-aanbieders er in slagen de pedagogisch beleidsmedewerker op tijd in te voeren
in ve. Veruit de meeste gemeenten (89%) en ve-aanbieders (94%) verwachtten einde 2021
op tijd, namelijk op 1 januari 2022, een pedagogisch beleidsmedewerker in ve te hebben
ingevoerd.
Bij een deel van de ve-aanbieders is krapte op de arbeidsmarkt van de kinderopvang
een reden waarom zij verwachtten dat het mogelijk niet op alle plaatsen zou lukken
op tijd een pedagogisch beleidsmedewerkers in de ve ingevoerd te krijgen. Met de vierde
en tevens laatste meting van de Monitor Implementatie en besteding goab (2019–2023) in het najaar van 2022, zal worden teruggeblikt op de stand van zaken per 1 januari
2022 en zullen we weten of het alle gemeentes op alle plaatsen is gelukt een pedagogisch
beleidsmedewerker in te zetten in de ve.
Ik bied u hierbij het rapport van de derde meting aan (bijlage 2). Naast dit rapport
is een publicatie gemaakt met vijf gemeentelijke portretten (bijlage 3). Ook zijn
twee infographics gemaakt, één over gemeenten en één over ve-aanbieders (bijlage 4
en bijlage 5).
12. NCO Onderzoeksrapport Ondersteuningsbehoefte
Bij deze bied ik u het onderzoeksrapport van het vooronderzoek voor de NCO-Module
«Volgen van leerlingen met ondersteuningsbehoeften» aan (bijlage 6), zoals onlangs
aangekondigd in de beantwoording van de schriftelijke vragen inzake de Staat van het
Onderwijs 2022.17 Aanleiding voor dit onderzoek is het verminderd zicht op leerlingen met ondersteuningsbehoeften,
zoals ook door de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs weer is
gesignaleerd.18 Doordat met de invoering van passend onderwijs het landelijk indicatiesysteem voor
toewijzen van ondersteuning is losgelaten, kan er op regionaal niveau en schoolniveau
beter en flexibeler ondersteuning worden geboden.19 Gevolg hiervan is echter ook dat het inzicht in de aantallen leerlingen met ondersteuningsbehoeften
in het regulier onderwijs en het verloop van hun schoolloopbanen op landelijk niveau
is verminderd. Dit inzicht kan bijvoorbeeld nuttig zijn om te bepalen of leerlingen
met extra ondersteuningsbehoeften dezelfde kansen krijgen, en wat de impact van beleid
is op de aantallen en stromen van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in
het regulier onderwijs.
In het NCO-onderzoek is aan scholen en samenwerkingsverbanden gevraagd welke gegevens
zij over leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte registreren, en welke behoeften
zij hierbij hebben. Het onderzoek geeft inzicht in de kansen en uitdagingen om meer
landelijk en regionaal zicht te krijgen op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften
en hun schoolloopbanen.
Uit het vooronderzoek komt naar voren dat scholen en samenwerkingsverbanden gegevens
registeren om ondersteuningsbehoeften van leerlingen vast te stellen, hierover te
communiceren, en ondersteuning toe te wijzen, te organiseren en financieren. Voor
deze gegevens registeren zij niet op gestandaardiseerde wijze. Er is bij scholen en
samenwerkingsverbanden geen eenduidig beeld over de behoefte aan meer landelijk zicht
en registraties.
Na de zomer zal ik verder verkennen wat de mogelijkheden zijn voor het vergroten van
het landelijk zicht op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in het regulier
onderwijs, gegeven de mogelijkheden, uitdagingen en mogelijke administratieve last
die in dit vooronderzoek naar voren zijn gekomen. Ik informeer u daar nader over.
13. Nieuwe leerweg in het vmbo
De Kamer heeft signalen ontvangen dat er al scholen aan de slag zijn met de nieuwe
leerweg in het vmbo. Daarom heeft zij verzocht om een stand van zaken brief over de
nieuwe leerweg inclusief de formele besluitvorming en planning.
Scholen zijn nog niet aan de slag met de nieuwe leerweg. De nieuwe leerweg gaat over
de samenvoeging van de gemengde (gl) en theoretische leerwegen (tl) in het vmbo. Wél
loopt er op dit moment een pilot in de gl en tl met 140 scholen die bezig zijn met
verschillende concept-praktijkgerichte programma’s. Dit is een vak waarbinnen praktische
vaardigheden centraal staan. Leerlingen gaan aan de slag met levensechte opdrachten
van opdrachtgevers uit bedrijven, instellingen en vervolgonderwijs. Deze pilot wordt
gemonitord door het NRO. De resultaten van de pilot en de monitor zijn medebepalend
voor hoe de nieuwe leerweg eruit gaat zien. U ontvangt na de zomer een brief met de
resultaten.
Het is belangrijk om de verschillende beleidsinitiatieven gericht op het beroepsonderwijs
in samenhang op te pakken en zo het beroepsonderwijs te versterken. De brief na de
zomer bevat onze visie op de doorstroom in de beroepskolom van het po, via het voortgezet
onderwijs tot aan het mbo. Daarin zal ook besluitvorming ten aanzien van de nieuwe
leerweg aan de orde komen, waar uw kamer zich vervolgens over kan uitspreken.
14. Breed gesprek rollen en verantwoordelijkheden in en om de school
In het coalitieakkoord zijn vier opdrachten opgenomen, die raken aan de thema’s zeggenschap
en medezeggenschap op school en in de schoolorganisatie.20 Deze opdrachten raken allemaal aan de verhoudingen, rollen en verantwoordelijkheden
binnen de schoolorganisatie. Daarom is het van belang deze opdrachten in samenhang
in te vullen. Om zo te komen tot een logische, evenwichtige en vooral werkbare inrichting
van de governance op schoolniveau. Om dat te bereiken wil ik eerst breed in gesprek over de rollen
en verantwoordelijkheden in de schoolorganisatie; met ouders, leerlingen, leraren,
schoolleiders, schoolbestuurders, intern toezichthouders en medezeggenschapsraadleden.
Dit gesprek is ook in de opzet voor de werkagenda afgesproken met de partners van
het onderwijsakkoord. De bedoeling is om medio 2023 uitkomsten van deze gesprekken
beschikbaar te hebben. Om op basis daarvan vervolgens concrete maatregelen aan u voor
te stellen. Deze consultatie betekent wel dat het wetsvoorstel, waarmee instemming
van de medezeggenschapsraad op de hoofdlijnen van de begroting wordt geregeld, langer
op zich laat wachten. Ik wil de mogelijkheid hebben om dit wetsvoorstel op basis van
de uitkomsten van de gesprekken te versterken.
Tot slot is recent de motie van leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) in uw
Kamer aangenomen.21 In deze motie verzoekt u de regering om het functioneren van de bestuursstructuur
in het funderend onderwijs ook te evalueren in het kader van de wet versterking bestuurskracht.
Ik verwacht met het breed gesprek over rollen en verantwoordelijkheden in en om de
school invulling te geven aan de in de motie gevraagde evaluatie.
15. Inspectierapport herstelonderzoek Gomarus
In het commissiedebat over sociale veiligheid van 9 maart 2022 (Kamerstuk 29 240, nr. 124) heb ik u toegezegd een brief te sturen als het inspectierapport over het herstelonderzoek
op de Gomarus is gepubliceerd. Het rapport is inmiddels verschenen, en u treft het
als bijlage 7 bij deze brief aan. Een uitgebreidere reactie hierop volgt na het zomerreces.
Dan kan ik u ook meer melden over de aangehouden moties van het lid Wassenberg (PvdD).22
16. Vereenvoudiging bekostiging primair onderwijs
Vanaf 1 januari 2023 wordt de wijze waarop de budgetten van scholen in het primair
onderwijs en samenwerkingsverbanden wordt bepaald vereenvoudigd. De bekostigingssystematiek
wordt simpeler, beter uitlegbaar en beter voorspelbaar. Enkele maatregelen die in
dit kader worden genomen zijn het reduceren van het aantal indicatoren en parameters,
het volledig bekostigen op kalenderjaarbasis (in plaats van deels op schooljaarbasis)
en het samenvoegen van de budgetten voor personele en materiële bekostiging. Uw Kamer
heeft op 18 januari 2021 het wetsvoorstel hiervoor besproken en op 27 januari met
algemene stemmen aangenomen.
Aanvankelijk was het plan om ook de bedragen per leerling voor het basisonderwijs
(bo), speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so) aan elkaar gelijk te
maken. Dit was niet zozeer een maatregel die echte vereenvoudiging bracht, maar vooral
als signaal een mooi streven. Het gelijkstellen van de bedragen per leerling is mogelijk
door correcties door te voeren in de ondersteuningsbekostiging die leerlingen in het
sbo en so krijgen. Zo krijgt een school evenveel geld, maar verandert alleen het gedeelte
dat direct vanuit het Rijk of vanuit samenwerkingsverbanden komt.
Echter, nieuwe budgetten worden steeds vaker gericht en daarmee niet gelijk verdeeld
over het bo, sbo en so. Bijvoorbeeld bij de werkdrukmiddelen in het po. Het bedrag
per leerling voor sbo-scholen en (v)so-scholen is respectievelijk 1,5 en 2 keer zoveel
als in het bo. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zal blijven gebeuren bij
nieuwe budgetten. Zulk soort verschillen leiden steeds weer tot aanpassingen in de
ondersteuningsbekostiging en daarmee in het budget van samenwerkingsverbanden. Dit
kan ook betekenen dat een samenwerkingsverband door het toevoegen van extra budget
uiteindelijk minder overhoudt. Ik vind dat onwenselijk. Daarom heb ik, na consultatie
bij de PO-Raad, besloten om de bedragen per leerling voor het bo, sbo en so te differentiëren.
De vereenvoudiging blijft hiermee volledig in stand en scholen zullen financieel geen
hinder hiervan ondervinden. Juridisch en uitvoeringstechnisch is dit ook mogelijk.
17. Tweede advies Platform Perspectief Jongeren
Op 16 juni jl. hebben de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en ik u het
tweede advies van het Platform Perspectief Jongeren (PPJ) aangeboden.23 Deze commissie is ingesteld om de keuzes en bestedingen van het Nationaal Programma
Onderwijs te volgen en daarbij te adviseren over de impact op jongeren, geplaatst
binnen het bredere beleid voor de positie van jongeren, en daarbij te kijken naar
lange termijn effecten en impact op kansen(on)gelijkheid. Langs deze route wil ik
mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap graag inhoudelijk reageren
op dit advies.
Allereerst wil ik graag dank uitspreken voor het gebalanceerde advies dat de commissie
heeft uitgebracht. De brede blik die deze commissie biedt vanuit de vele expertises
die hierin samenkomen, is zeer waardevol. Voor het advies zijn door haar gesprekken
gevoerd met onderwijsprofessionals en jeugdprofessionals en kinderen en jongeren zelf
over de impact van de coronapandemie en over het NP Onderwijs. Het is zeer bemoedigend
om te lezen dat uit die gesprekken naar voren komt dat het programma een impuls geeft
aan de kwaliteitscultuur en het lerend vermogen op onderwijsinstellingen. De schoolscan
die scholen maken en het schoolprogramma dat scholen opstellen in het kader van het
programma dragen bij aan een meer reflectieve kwaliteitscultuur. De middelen geven
scholen de ruimte om passende interventies te kiezen. Deze positieve aspecten geven
onderwijsprofessionals energie. De commissie is positief over de verlengde looptijd
van het programma. Er zijn ook zorgen. De commissie signaleert dat door de sluitingen
van onderwijsinstellingen de pedagogische relatie tussen leraar en leerling en docenten
en studenten onder druk is komen te staan. Het is belangrijk dat leerlingen ervaren
dat ze gezien worden op school, dat ze betrokken en gemotiveerd worden en dat ze zich
goed voelen op school. De commissie vraagt dan ook aandacht voor het belang van het
herstel van de pedagogische relatie.
Het belang van die pedagogische relatie onderschrijf ik. Per sector zal de invulling
en ook het belang van die relatie verschillen, maar zeker voor kinderen en adolescenten
geldt dat die relatie bepalend is voor de sfeer in de klas, de motivatie en ook bijdraagt
aan het welbevinden van leerlingen en studenten. Allemaal zaken die een voorwaarde
zijn om tot prestaties te komen. Het is vanaf de start van het programma nadrukkelijk
de bedoeling dat scholen en instellingen ook werken aan welbevinden, sociaal-emotionele
ontwikkeling en executieve vaardigheden van leerlingen en studenten. Ik ben blij om
te zien dat die handschoen ook wordt opgepakt en er veel gekozen wordt voor interventies
op het gebied van welbevinden. In het funderend onderwijs zijn interventies op het
gebied van welbevinden één van de meest gekozen interventies. In het mbo-ho gaat bijna
evenveel geld naar studentenwelzijn en sociale binding met de opleiding, als naar
het voorkomen en herstellen van studievertraging. Zoals het PPJ zelf ook schrijft,
betekent dat niet dat er niet tegelijkertijd ook kan worden gewerkt aan de leerprestaties.
Het gaat om de balans. Daarbij geldt ook dat onderzoek laat zien dat er sprake is
van een wisselwerking tussen leren en welbevinden: leren en presteren zijn omgekeerd
ook bevorderlijk voor motivatie en welbevinden van leerlingen en studenten. Het is
in de eerste plaats aan scholen en instellingen om te kiezen voor een samenhangend
pakket aan maatregelen dat past bij de behoeften van leerlingen en studenten en om
daarbij ook te bewaken of nog sprake is van een gezonde prestatiedruk.
Denk- en oplossingsrichtingen voor het funderend onderwijs
De commissie geeft een aantal denk- en oplossingsrichtingen waardoor scholen meer
ruimte ervaren om aan het herstel van de pedagogische relatie te werken. Zij kunnen
eerst werken aan normalisatie van het onderwijs. Op die aanbevelingen, die vooral
betrekking hebben op de situatie in het funderend onderwijs, ga ik hieronder in.
De commissie adviseert om de menukaart aan te bieden als inspiratiebron en niet als
verplichte kost. Het klopt dat in het funderend onderwijs van scholen wordt verwacht
dat zij interventies kiezen uit de menukaart. Voor het instrument van de menukaart
is bij de start van het programma gekozen, om scholen te helpen bij het maken van
hun plannen door een overzicht te geven van bewezen effectieve interventies. Dit draagt
ook bij aan de doelmatige besteding van de middelen. De menukaart is ontwikkeld in
samenspraak met het veld en wetenschap en uit de monitoring komt naar voren dat het
instrument door scholen behulpzaam wordt gevonden. Dat heeft geresulteerd in een menukaart
die veelzijdig is en niet alleen interventies bevat gericht op leerprestaties, maar
ook interventies gericht op het bevorderen van welbevinden en de motivatie van leerlingen.
Met het handhaven van de menukaart benadruk ik de urgentie die er nog steeds is om
aandacht te hebben voor wat corona bij leerlingen teweeg heeft gebracht en daar gericht
en met bewezen effectieve interventies aan te werken. Dit is weliswaar geen afdwingbare
verplichting, maar wel een stevig advies.
De commissie stelt ook voor om leerlingen – in de eerste plaats in het vo – meer onderwijstijd
te geven en adviseert om de leerinhoud meer gespreid aan te bieden in de tijd. In
het kader van de (middel)lange termijn aanpak COVID-19 voor het onderwijs ben ik met
sector en de inspectie in gesprek hierover.24 De doorstroom van leerlingen is primair een afweging die op schoolniveau wordt gemaakt.
En dat is ook goed, omdat scholen de kennis hebben over wat het best past bij hun
leerlingen. Het is aan scholen om te bekijken of het wenselijk is om sommige leerlingen
meer tijd te geven, zonder dat zij blijven zitten en simpelweg alle lesstof nog een
keer over moeten doen. Dergelijke oplossingen kunnen leerlingen bijvoorbeeld helpen
om hun studieloopbaan uiteindelijk op een hoger niveau af te ronden.
De commissie stelt mede in het licht van het pleidooi voor meer onderwijstijd voor
om het toezicht blijvend aan te passen en ook in de verdere toekomst scholen niet
hard af te rekenen op resultaten en rendement. De Inspectie van het Onderwijs heeft
afgelopen schooljaar de leerresultaten van scholen in het po en vo niet beoordeeld.
Het ging daarbij nadrukkelijk om een tijdelijke afwijking van wet- en regelgeving,
omdat door de coronapandemie betrouwbare gegevens ontbraken om die resultaten te kunnen
beoordelen. Vanaf volgend schooljaar (2022–2023) worden de leerresultaten weer, zoals
voorheen, beoordeeld door de inspectie. Dat is van groot belang, omdat we zicht moeten
hebben op waar de onderwijskwaliteit tekort schiet, zodat we kunnen werken aan het
verhogen van de onderwijskwaliteit. Ik ben het aan leerlingen verplicht om in te grijpen
als de kwaliteit van onderwijs onder de maat is en de school er niet voldoende in
slaagt daar iets aan te doen. In de normering die gehanteerd wordt voor de beoordeling
van de leerresultaten houdt de inspectie overigens wel rekening met de bijzondere
omstandigheden en de impact van de pandemie, daarnaast is er altijd ruimte voor de
inspectie om rekening te houden situatie en de uitleg van de school. Van een harde
afrekening louter op leerresultaten of (vertraagde) studievoortgang is nooit sprake,
de inspectie kijkt altijd naar vele verschillende aspecten van het onderwijs op een
school.
Motie van Baarle NP Onderwijs
Daarnaast kom ik nog terug op de motie van het lid Van Baarle (DENK).25 In deze motie verzoekt Van Baarle om, naast instemming van de MR ná de planvorming,
nadrukkelijker te borgen dat leerlingen worden betrokken bij de totstandkoming van
de plannen. Dit is in het Stappenplan Actualisering Schoolscan op de website van het
NP Onderwijs26 opgenomen bij stap 6. In deze stap beschrijven we dat de bevindingen van de schoolscan
(waarin o.a. in gesprek met leerlingen de achterstanden worden geïnventariseerd, zie
stap 3) moeten worden besproken met de MR, waar de leerlingen in zitten. Daarna vindt
de planvorming/bijstelling plaats (stap 9). Daarnaast is de leerlingbetrokkenheid
ook besproken in het bestuurlijk overleg met beide raden. Hierdoor benadrukken en
borgen we het belang van het betrekken van de MR en leerlingen bij de planvorming.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.