Brief regering : Verschillende aangekondigde onderzoeken volkshuisvesting
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 925
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Bijgaand treft u een aantal aangekondigde onderzoeken aan. Daarnaast geef ik met deze
brief invulling aan verschillende toezeggingen en moties. Het gaat om achtereenvolgens:
– De definitie van sociale huur en het onderzoek naar nieuwbouw van gereguleerde huurwoningen
door marktpartijen;
– Onderzoek naar het opkopen van vakantieparken;
– Ervaringen met de wet Eenmalige huurverlaging 2021;
– Evaluatie van de Subsidieregeling experimenten en kennisoverdracht wonen 2013 en de
evaluatie van Platform31.
Definitie sociale huur
Bij het oplossen van het woningtekort zijn lokaal veel partijen betrokken. Er zijn
signalen dat gereguleerde woningen steeds vaker ook worden gebouwd en geëxploiteerd
door marktpartijen (anders dan corporaties). Daarbij is de zorg ontstaan dat deze
woningen worden gepresenteerd als sociale huur, terwijl daaraan niet de voorwaarden
worden gesteld die bij sociale huur verwacht mogen worden. Om meer inzicht te krijgen
in de nieuwbouw van huurwoningen met een prijs onder de liberalisatiegrens door marktpartijen
heb ik opdracht gegeven tot nader onderzoek. Bijgevoegd treft u dit onderzoek van
Rigo aan.
In het commissiedebat Volkshuisvestelijke en ruimtelijk ordeningsaspecten d.d. 16 september
20211 en in antwoord op schriftelijke Kamervragen2 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de ontwikkeling en omvang
van dit fenomeen. Hierbij voldoe ik aan die toezeggingen. Naast het onderzoek van
Rigo heb ik ook met stakeholders gesproken over dit onderwerp en, zoals aangekondigd,
de mogelijkheden verkend om tot een betere definitie van sociale huur te komen. Hieronder
ga ik hierop nader in en geef ik invulling aan de motie van de leden Grinwis en Boulakjar
over dit onderwerp.3
Eenduidig begrip
Zoals in het onderzoek van Rigo geconstateerd, is er geen eenduidig begrip van sociale
huur. In het programma «Een thuis voor iedereen»4 heb ik aangekondigd dat we toe werken naar een meer evenwichtige verdeling in de
woonvoorraad met een streven van 30 procent sociale huurwoningen per gemeente. Om
invulling te geven aan dit streven is het van belang dat er een gedeeld beeld is over
wat we onder sociale huur verstaan. In de prestatieafspraken die ik onlangs heb gesloten,
in het kader van het vervallen van de verhuurderheffing, hebben we dan ook afgesproken
om een nieuwe definitie van sociale huur vast te leggen. Onze ambitie is dat nieuwe
sociale huur ook volwaardig en langjarig beschikbaar moet zijn. De nieuwe definitie
moet leidend worden bij sturing op de nieuwbouw van sociale huur. Dit betekent niet
dat er geen ruimte is voor huurwoningen die onder andere voorwaarden door marktpartijen
binnen het gereguleerde segment worden gebouwd. Ook dat kan bijdragen aan een betaalbare
voorraad en het tegengaan van het woningtekort. Het kan dan echter niet worden gezien
als sociale huur.
In het commissiedebat Staat van de woningmarkt d.d. 16 februari 2022 heb ik toegezegd
om in beeld te brengen hoeveel sociale huurwoningen in bezit zijn van niet corporaties.5 Uit de cijfers afkomstig uit het WoonOnderzoekNederland 2021 (WoON2021)6 blijkt dat het gaat om 502.000 gereguleerde huurwoningen. In het kader van het programma
«Een thuis voor iedereen» wordt per regio en gemeente in kaart gebracht wat de omvang
van de sociale voorraad is en welk groeimodel per regio en gemeente past om tot het
streven van ten minste 30 procent sociale huur te komen. Abf Research heeft hiertoe
een dashboard7 ontwikkeld. Het is de bedoeling dat vanaf eind dit jaar ook inzicht kan worden gegeven
in het aantal huurwoningen onder de liberalisatiegrens van andere verhuurders. Het
dashboard wordt verder geactualiseerd wanneer een eenduidige en meetbare definitie
van sociale huurwoningen wordt vastgesteld.
Huidige praktijk
Uit het rapport van Rigo komt naar voren dat nieuwbouw van huurwoningen onder de liberalisatiegrens
door marktpartijen in veel gemeenten voorkomt, zowel in grote als in kleine gemeenten
en in het hele land. In rond 70% van de geënquêteerde gemeenten is sprake van nieuwbouw
en verhuur door marktpartijen onder de liberalisatiegrens. Circa 13% van de gerealiseerde
huurwoningen (afgelopen 2 a 3 jaar) onder de liberalisatiegrens is door marktpartijen
gebouwd. Voor de plannen die de komende 2 à 3 jaar worden gerealiseerd is dit aandeel
9%. De verschillen tussen gemeenten zijn groot, van een paar procent tot meer dan
30 procent. Op basis van het onderzoek kan niet direct geconcludeerd worden dat gemiddeld
genomen het aandeel binnen plannen aan het toenemen is ten opzichte van het recente
verleden. Er zijn zowel gemeenten waar het toeneemt als ook gemeenten waar het juist
afneemt in de plannen. Dit wordt verklaard doordat één project een grote invloed kan
hebben op het totale beeld per gemeente.
Uit de interviews komt naar voren dat deze woningen vaak worden gezien als een aanvullend
(betaalbaar) segment op de woningen die verhuurd worden door corporaties. Het kan
gaan om appartementencomplexen (met name in de grotere steden), maar ook vaak nieuwe
appartementen boven winkels (ook in de dorpskernen). Daarbij lijkt het een apart segment
met kleine studio’s gericht op studenten, starters en buitenlandse studenten of arbeidsmigranten.
In gesprekken met stakeholders werd genoemd dat gemeenten dit segment soms inzetten
voor middeninkomens die moeilijk aan andere woningen kunnen komen. Ook wordt aangegeven
dat binnen een project de «sociale huurwoningen» na oplevering soms worden overgenomen
door een corporatie. Wanneer het één complex betreft is dit doorgaans niet mogelijk,
omdat dit het beheer bemoeilijkt.
Rigo constateert dat gemeenten verschillende voorwaarden stellen aan nieuwbouw van
huurwoningen onder de liberalisatiegrens door marktpartijen, en dat gemeenten verschillende
instrumenten hebben om dat te doen. Het gaat met name om voorwaarden aan de huurprijs,
de instandhoudingstermijn en/of de doelgroep. Het toewijzen van deze woningen aan
specifieke doelgroepen zoals woonurgenten, senioren, starters en statushouders vindt
maar in een zeer beperkt aantal gemeenten plaats. Het beleid van gemeenten op dit
segment vertoont grote verschillen en is nog volop in ontwikkeling. Veel gemeenten
lijken momenteel meer voorwaarden voor marktpartijen te willen gaan opnemen.
Het meest gebruikte instrument onder de geënquêteerde gemeenten is de anterieure overeenkomst
die wordt gesloten op projectniveau. In de gesprekken met stakeholders wordt aangegeven
dat dit privaatrechtelijke instrument ook de meeste mogelijkheden biedt om aanvullende
voorwaarden te stellen. Indien aanpassing van het bestemmingsplan nodig is voor nieuwbouw,
kan de gemeente op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) «sociale huur»
ook als categorie opnemen in het bestemmingsplan, waarbij de instandhouding voor de
in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na
ingebruikname is verzekerd. De Huisvestingswet 2014 biedt gemeenten de mogelijkheid
om regels voor woonruimteverdeling en het wijzigen van de woningvoorraad van schaarse
woningen vast te leggen in een huisvestingsverordening. Gemeenten kunnen in de huisvestingsverordening
categorieën woonruimten aanwijzen waarvoor bovenstaande zaken alleen met een vergunning
mogen plaatsvinden. Iets meer dan de helft van de gemeenten heeft een huisvestingverordening.8
Voornemens
Zoals aangekondigd in de Nationale woon- en bouwagenda en het programma Woningbouw9 werk ik aan het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting. Om tot een eenduidig
beeld te komen over wat sociale huur is, is mijn voornemen om hierin ook de definitie
van sociale huur te regelen. Het Bro bevat een definitie, maar er worden ook andere
instrumenten ingezet om te sturen. In het wetsvoorstel zal ik uitwerken hoe ik een
definitie van sociale huur meer algemeen kan laten gelden. Daarnaast ben ik voornemens
om de voorwaarden ten opzichte van de definitie in het Bro in ieder geval op twee
punten aan te scherpen. Door nadere eisen te stellen aan de doelgroep kan worden voorkomen
dat huishoudens die aangewezen zijn op sociale huur niet in aanmerking komen voor
deze woningen. Ook de inzet van instrumenten als bijvoorbeeld een woonruimteverdeelsysteem
draagt daaraan bij. Daarnaast voorkomt een verlenging van de minimale instandhoudingstermijn
dat sociale huurwoningen sneller uit de voorraad kunnen verdwijnen dan ze kunnen worden
gerealiseerd. De huidige minimale termijn van 10 jaar is gelijk aan de gemiddelde
duur van het totale traject dat voor nieuwbouw moet worden doorlopen.10
Hiermee geef ik ook invulling aan de motie van de leden Grinwis en Boulakjar voor
wat betreft het verzoek daarin, om de bestaande wetgeving betreffende sociale verhuur
door niet-toegelaten instellingen tegen het licht te houden (Kamerstuk 35 25 VIII, nr. 75). Daarnaast wordt in de motie verzocht om verhuurders en huurders beter te informeren
over wat reële servicekosten zijn en wat te doen wanneer te hoge servicekosten in
rekening worden gebracht. Dit is in mijn ogen niet alleen relevant voor de sociale
huur, maar voor alle woningen die onder de liberalisatiegrens worden aangeboden. Onderdeel
van mijn programma betaalbaar wonen11 is het versterken van de informatiepositie van huurders. Samen met belanghebbende
organisaties besteed ik op verschillende manieren (online, lokaal) aandacht hieraan.
Zoals ik u eerder heb bericht, bereid ik in 2022 een huurrechtcampagne voor om huurders
te informeren over huurrechtzaken die extra toelichting behoeven.12 Hierin zal ook aandacht zijn voor reële servicekosten en wat te doen als te hoge
servicekosten in rekening worden gebracht. Ook de Huurcommissie werkt aan toegankelijkere
informatie voor huurders over hun rechten. Zo wordt de website van de Huurcommissie
vernieuwd en toegankelijker gemaakt. Ook werkt de Huurcommissie aan een klantcontactcentrum
waar huurders en verhuurders terecht kunnen met vragen over hun geschil, maar ook
over huurbeleid in het algemeen. Hiermee wordt ook de informatievoorziening aan minder
digitaal vaardige mensen verbeterd.
Opkopen van vakantieparken
Op 23 november 2021 heeft de Kamer twee moties van het lid Beckerman over het opkopen
van parken aangenomen.13 De moties verzoeken de regering om binnen zes maanden een onderzoek af te ronden
naar het opkopen van vakantieparken door investeerders. Ook werd verzocht om te onderzoek
wat de impact van het opkopen is op de ruimtelijke ordening (met name de natuurgebieden
betreffend) en de zittende eigenaren/huurders op deze parken. Tenslotte werd verzocht
om onderzoek te doen naar uitbreiding van rechten van deze huurders in wet- en regelgeving.
Omdat beide moties op dezelfde ontwikkeling, betrekking hebben, heb ik de uitvoering
van deze moties gecombineerd in één onderzoek. Ik heb dit onderzoek samen met de Minister
van Economische Zaken en Klimaat laten uitvoeren. Dit onderzoek vindt u bijgevoegd
bij deze brief.
Ontwikkelingen
Het rapport geeft aan dat er in Nederland 3.881 vakantieparken zijn met 364.461 standplaatsen
en verhuuraccommodaties (chalets en vakantievilla’s). Op 961 vakantieparken vinden
de onderzoekers 119.111 jaarplaatsen. Van alle parken heeft 25% jaarplaatsen.
Tussen 2011 en 2022 hebben op 165 Nederlandse vakantieparken transities plaatsgevonden.
De onderzoekers definiëren een transitie als een verandering in eigendom van het vakantiepark
en/of een verandering in de opzet van het vakantiepark. Het aantal transities versnelt
de afgelopen twee jaar (2021–2022) fors. De trigger voor een transitie is in veel
gevallen een verkoop (78%). Meest voorkomende transitie is het uitbreiden van het
aantal verhuureenheden (73%) dit gaat vaak ten koste het aantal kampeerplaatsen (veelal
jaarplaatsen).
Dit heeft gevolgen voor huurders van jaarplaatsen. De onderzoekers concluderen dat
het aantal jaarplaatsen is afgenomen met 5% over de periode 2002–2022. Zij verwachten
dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar zal verminderen. De vakantiemogelijkheden
voor mensen met minder koopkracht verkleinen als vakantiewoningen in particulier bezit
komen. De klassieke vorm van gebruik als tweede woning, door mensen met minder koopkracht,
neemt hierdoor af.
In het grote geheel is de afname van het aantal jaarplaatsen beperkt maar vanwege
een branche brede ontwikkeling zijn er weinig vrij beschikbare jaarplaatsen. Dit maakt
het lastig voor huurders omdat zij, in het geval van een opheffing van hun jaarplaats,
voor hun kampeermiddel geen nieuwe standplaats vinden.
Ketenorganisaties
In Nederland zijn 24 ketens actief, samen hebben ze 335 parken (aandeel 14%). Ketens
zijn de voornaamste kopers van vakantieparken. De ketens hebben 29% van de totale
capaciteit aan standplaatsen en verhuureenheden in handen. Van alle jaarplaatsen is
20% in handen van een keten.
Van de 24 ketenorganisaties kennen 21 hun oorsprong in Nederland, de andere drie betreffen
van oorsprong Franse organisaties. Een derde van de ketens is in handen van buitenlandse
partijen. Vier partijen van de 24 zijn (grotendeels) in handen van (inter)nationale
investeringsfondsen.
Impact van transities
Volgens de onderzoekers varieert de impact van de transities van jaarplaatsen naar
verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening
en de natuur per thema. Na een transitie zijn deze parken zelf in potentie duurzamer,
maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie
van bezoekers. Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact
op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen.
Wettelijk instrumentarium
Gemeenten hebben goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van
parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen.
Bij het inzetten van deze instrumenten worden decentrale overheden echter geconfronteerd
met de lastige afweging tussen de belangen van de ondernemers en die van de huurders,
waardoor hier niet altijd gebruik van wordt gemaakt.
Huurders van een vaste standplaats vallen onder het algemeen huurrecht waarin de plichten
van zowel de verhuurder als de huurder zijn geregeld. De oplossing voor de problemen
die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak
daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst
moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht. Volgens
onderzoekers is het niet proportioneel om huurbescherming in te zetten voor de recreatiemarkt.
Reactie
Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname
is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel
in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad
jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar).
Desondanks begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar
jaarplaats een vervelende gebeurtenis is. Het is daarom belangrijk om op zoek te gaan
naar een goede balans tussen de belangen van de verhuurder en de huurder.
Ik zal dit rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op
de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden. Daarnaast zal het Ministerie van EZK
in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten
over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom
jaarplaatsen. Met deze acties verwacht ik dat er meer aandacht zal zijn voor de belangen
van de huurders, leefomgeving en natuur. De Minister van Economische Zaken en Klimaat
en ik onderschrijven de conclusie van het rapport dat toepassing van het huurrecht
zoals voor woningen disproportioneel is voor de recreatiemarkt. Ook onderschrijven
we het belang om een goede balans te vinden tussen de huurder en de verhuurder. Tot
slot wil ik nog opmerken dat het rapport ook opmerkt dat overnames kunnen leiden tot
vitalere vakantieparken. Hier wordt ook aan gewerkt met de actieagenda vitale vakantieparken.
Wet Eenmalige huurverlaging 2021
De wet Eenmalige huurverlaging voor huurders met een lager inkomen (Kamerstuk 35 578) is in 2021 ingezet om huishoudens die wonen in een corporatiewoning te helpen als
zij in verhouding tot hun inkomen veel huur betalen. Deze wet regelt dat huurders
van woningcorporaties met een laag inkomen en een hoge huurprijs, in 2021 recht op
huurverlaging hebben. De woningcorporaties moesten hiervoor van alle huishoudens die
een hogere huurprijs betalen dan de lage aftoppingsgrens voor de huurtoeslag (€ 633,25)
bij de Belastingdienst opvragen of het huishoudinkomen van 2019 onder of boven de
inkomensgrens voor passend toewijzen lag. In de brief van 8 november 202114 is toegezegd de Tweede Kamer voor het zomerreces 2022 te informeren over de eenmalige
huurverlaging. In de brief van 29 november 202115 is terugkoppeling gegeven van de stand van zaken tot 4 oktober 2021. In mei 2022
zijn de totale cijfers over 2021 besproken met de Belastingdienst/Toeslagen en is
het traject kort geëvalueerd. Hierbij voldoe ik aan die toezegging.
Cijfers 2021 en evaluatie
Op basis van de gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen is bekend dat in 2021 van
circa 167.000 huurtoeslag ontvangende huishoudens de huurprijs door de woningcorporatie
verlaagd. Woningcorporaties hebben voor circa 161.000 huishoudens een huurverlaging
doorgegeven. Indien er sprake is van een inkomensdaling na 2019, was het voor de huurder
daarnaast mogelijk zelf huurverlaging bij de woningcorporatie aan te vragen. Ingeschat
wordt dat circa 6.000 huurverlagingen op basis van een verzoek van de huurder daartoe
zijn toegepast. De aan de Dienst Toeslagen gemelde huurverlaging is gemiddeld € 38
(op de maandhuur) per huishouden.
Het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de uitvoering
van de eenmalige huurverlaging door het rijk in samenwerking met de Belastingdienst
geëvalueerd. De Belastingdienst heeft enerzijds op aanvraag van de woningcorporaties
de inkomenscategorie van het huishoudinkomen van huurders verstrekt, waarbij werd
aangegeven of het huishoudinkomen van 2019 binnen de toepasselijke inkomensgrens voor
passend toewijzen lag («laag inkomen») of niet («geen laag inkomen»). Ingeval het
huishoudinkomen in de categorie «laag inkomen» viel, vermeldde de Belastingdienst
ook het aantal ingeschreven bewoners; met dat gegeven kon de woningcorporatie bepalen
tot welke huurprijs zij de huur moesten verlagen, tot € 633,25 voor huishoudens van
een of twee personen en tot € 678,66 voor huishoudens van drie of meer personen. Anderzijds
moest de Belastingdienst/Toeslagen de huurverlagingen verwerken voor het bepalen van
de hoogte van de huurtoeslag. Zowel BZK als de Belastingdienst (het onderdeel dat
de inkomenscategorieën verstrekte en de Dienst Toeslagen) zijn – gezien de korte termijn
voor voorbereiding en implementatie – zeer tevreden over het uitvoeringsproces en
het voor het aanvragen van inkomenscategorieën gebruikte webportaal, en hebben de
onderlinge samenwerking als prettig ervaren. Er zijn weinig klachten of problemen
ontvangen van woningcorporaties. Enkel de communicatie richting de huurder bij de
kennisgeving door de Belastingdienst dat de woningcorporatie de inkomenscategorie
van het huishouden van de huurder bij de Belastingdienst heeft opgevraagd, kan verduidelijkt
worden. Doel van deze verduidelijking is om de verhouding en verschillende verantwoordelijkheden
tussen de betreffende woningcorporatie (inkomenscategorie bij de Belastingdienst opvragen
en ingeval van een laag inkomen de huur verlaging als die hoger was dan de voor het
huishouden toepasselijke aftoppingsgrens16) en de rol van Belastingdienst /Toeslagen (verstrekking inkomenscategorieën ten behoeve
van de huurverlaging en verwerking van de verlaagde huren voor de huurtoeslag) te
verduidelijken.
Correctiemechanisme
Bij de wetsbehandeling heb ik zowel aan de Tweede Kamer als aan de Eerste Kamer toegezegd
de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een »correctiemechanisme» te onderzoeken (Handelingen
II 2020/21, nr. 23, items 11 en 13). Een mogelijk correctiemechanisme biedt woningcorporaties de mogelijkheid om de
huur enkele jaren later, bijvoorbeeld in 2024 weer te verhogen indien aan de hand
van gegevens van de Belastingdienst (aan te vragen door de woningcorporaties) blijkt
dat het huishoudinkomen van de huurder, die verlaging op basis van eigen inkomensgegevens
(over de laatste zes maanden voorafgaande aan het verzoek) heeft aangevraagd en kregen
op basis van deze wet, na 2021 is gestegen tot boven de toepasselijke inkomensgrens.
Uit onderzoek is gebleken dat de enige mogelijkheid voor het uitvoeren van een correctiemechanisme
ingeval van gestegen inkomen samenwerking met de Belastingdienst vergt. De Belastingdienst
is de enige partij die beschikt over een geregistreerd (gezamenlijk) inkomen van de
huurders. In het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van een correctiemechanisme heeft
de Belastingdienst laten weten dat de uitvoering van een correctiemechanisme op de
eenmalige huurverlaging in de kern geen fiscale taak betreft. Voorts maakt slechts
een relatief kleine groep huurders (circa 6.000) gebruik van de mogelijkheid een huurverlaging
aan te vragen op basis van eigen inkomensgegevens), daarmee is ook het risico van
een onterechte verkregen huurverlaging beperkt. Gezien de geringe grootte van de betreffende
groep en prioritering van deze niet-fiscale taak geeft de Belastingdienst als alternatieve
uitvoeringsmethode aan dat de huurder in reactie op een huurverhogingsvoorstel van
de woningcorporatie zelf een inkomensverklaring van de bewoners aan de woningcorporatie
verstrekt. Die inkomensverklaringen over hun inkomen (voorheen IB60-formulieren) kunnen
mensen gratis bij de Belastingdienst opvragen. Een dergelijke wijze van uitvoering
van een correctiemechanisme maakt dat de volledige verantwoordelijkheid voor het verstrekken
van de (juiste en volledige) inkomensgegevens bij de huurder wordt gelegd en de uitvoering
omslachtig wordt. Gezien de geringe grootte van de groep en het beperkte risico vind
ik dit niet wenselijk. Om deze redenen ben ik voornemens om geen correctiemechanisme
in te voeren. De op basis van de wet Eenmalige huurverlaging 2021 toegepaste huurverlagingen
blijven dus voor zittende huurders doorwerken, ook in het geval dat het huishoudinkomen
van de huurder na 2021 tot boven de toepasselijke inkomensgrens is gestegen.
Subsidieregeling experimenten en kennisoverdracht wonen 2013
Hierbij stuur ik u het eindrapport van de evaluatie van de Subsidieregeling experimenten
en kennisoverdracht wonen 2013 en de evaluatie van Platform31. De Subsidieregeling
Experimenten en Kennisoverdracht Wonen 2013 (SEKW) is bedoeld om subsidie te verstrekken
voor het uitvoeren van experimenten en kennisoverdrachtactiviteiten op het terrein
van verduurzaming, wonen, bouwen en de woonomgeving.
Ecorys heeft de regeling in 2021 geëvalueerd. Ecorys concludeert dat de SEKW als subsidieregeling
overwegend doeltreffend en doelmatig is. De evaluatie geeft daarmee aanleiding om
de SEKW te continueren. Wel wijst Ecorys wijst erop dat veel subsidies een component
van kennisontwikkeling omvatten, maar dat deze grond ontbreekt in de regeling. In
de nieuwe regeling is de subsidiegrond «kennisontwikkeling» daarom toegevoegd. De
nieuwe regeling is per 1 april 2022 ingegaan. Daarnaast geeft Ecorys suggesties om
de werking van het instrument te verbeteren, waaronder het vergoten van de interne
en externe bekendheid. Die worden in de komende periode verder verkend en uitgewerkt.
Evaluatie Platform13
Via de SEKW wordt ook subsidie verstrekt aan Platform31. De werkzaamheden van platform31
zijn in 2021 door Andersson Elffers Felix (AEF) apart geëvalueerd. AEF concludeert
dat een stevige onderbouwing van de doeltreffendheid en doelmatigheid van Platform31
eigenlijk niet mogelijk is, gegeven het unieke karakter van deze organisatie. Er ontbreekt
een vergelijkbare organisatie als controlegroep. Wel is er op basis van interviews
geconstateerd dat Platform31 grotendeels doeltreffend werkt. De producten worden door
afnemers over het algemeen als praktisch en goed toepasbaar beoordeeld. Daarnaast
concludeert AEF dat in ieder geval deels doelmatig is. Daarbij weegt mee dat de unieke
kennis- en netwerkrol bepalend is voor het succes van de activiteiten en dat dit zonder
subsidie niet kan.
AEF beveelt aan de samenwerkingsrelatie en de positionering van Platform31 opnieuw
te bezien in samenspraak met andere subsidiegevers en partners. AEF constateert dat
de onafhankelijke positie van Platform31 onder druk staat. Dit heeft te maken met
interne ontwikkelingen, maar ook met de eerder verzakelijking van de relatie, die
is ingezet op basis van de voorgaande evaluatie in 2017.
De verzakelijk heeft geleid tot meer sturing aan Platform31 en er is een arbeidsintensieve
overlegstructuur ontstaan. Er wordt met Platform31 gewerkt aan hernieuwde afspraken
over de werkrelatie en het goedkeuren van projectplannen vanaf 2023.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening