Brief regering : Haalbaarheidsstudie kwantitatief onderzoek klassenjustitie
35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022
Nr. 159
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Hierbij bieden wij u de rapportage aan van het WODC over de haalbaarheidsstudie waarin
inzicht wordt gegeven in hoeverre mogelijke systematische directe selectiviteit binnen
de strafrechtketen meetbaar te maken is, en welke kwantitatieve methoden en technieken
gebruikt kunnen worden om dit in kaart te brengen. Bij brief van 3 februari jl aan
u, hebben wij deze rapportage reeds aangekondigd.1
Het lid Van Nispen (SP) heeft op 22 november 2018 een motie heeft ingediend met het
verzoek aan de regering een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren,
dat moet uitwijzen of en, zo ja in welke omvang er sprake is van klassenjustitie in
Nederland, wat de oorzaken zijn en waar de kwetsbaarheden zitten.2 Door onze ambtsvoorgangers is het WODC gevraagd na te gaan hoe een dergelijk onafhankelijk
onderzoek naar het bestaan van klassenjustitie het beste vorm kan worden gegeven.
Daarop heeft het WODC laten weten een vergelijkbare analyse te willen laten uitvoeren
als in het eerder uitgevoerde onderzoek uit 1999, maar met een bredere opzet. Het
onderzoek zou zich, evenals in 1999 richten op de strafrechtketen. Over de oorspronkelijke
opzet van het onderzoek bent u bij brief van 24 juni 2019 nader geïnformeerd.3 Deze voorzag aanvankelijk in een kwantitatieve analyse (in aansluiting op een kwalitatieve
analyse) op gegevens over de strafrechtspleging om na te gaan of er sprake is van
(aanwijzingen voor) selectiviteit bij de behandeling van (potentiële) justitiabelen
met verschillende achtergrondkenmerken (rekening houdend met verschillen in het type
misdrijf waarvoor zij in aanraking zijn gekomen met justitie).
Bij brief van 22 juni 2021 heeft u reeds het rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek
naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen» ontvangen.4 Uitspraken over de mate waarin of frequentie waarmee klassenjustitie in de strafrechtketen
in Nederland voorkomt, konden op basis van dat onderzoek niet worden gedaan.
Zoals wij u hebben laten weten in onze brief van 3 februari jl. bleek het in aanvulling
op het kwalitatieve onderzoek nodig een haalbaarheidsstudie te verrichten waarin inzicht
wordt geboden in hoeverre mogelijke systematische directe selectiviteit (klassenjustitie)
binnen de strafrechtketen meetbaar te maken is, en welke kwantitatieve methoden en
technieken gebruikt kunnen worden om dit in kaart te brengen. Het doel van deze studie
was om de haalbaarheid van het kwantificeren van klassenjustitie in kaart te brengen
en nadrukkelijk niet om klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen daadwerkelijk
kwantitatief aan te tonen. De haalbaarheidsstudie is slechts een verkenning van mogelijkheden
om klassenjustitie te kwantificeren. Bijgevoegde rapportage bevat dan ook geen kwantitatieve
resultaten en geeft dus ook nog geen antwoord op de vraag of en in welke mate klassenjustitie
in Nederland voorkomt. Aan de hand van de bevindingen van de verkenning hebben de
onderzoekers wel een aantal waardevolle aanbevelingen gedaan over de wijze waarop
toekomstige kwantitatieve analyses aangepakt kunnen worden.
Bijgaand treft u het rapport van de haalbaarheidsstudie aan, die het WODC heeft uitgevoerd.
Kortheidshalve verwijzen wij naar de bevindingen en aanbevelingen in het rapport.
Gelet op de bevindingen van dit onderzoek constateren wij dat een gedegen kwantitatief
onderzoek naar klassenjustitie niet, althans niet zonder meer en op korte termijn,
zal kunnen worden uitgevoerd. De diversiteit aan sociaaleconomische kenmerken van
justitiabelen, de delicten waarvoor ze veroordeeld worden en de verschillende beslissingen
die in de strafrechtketen genomen kunnen worden, maken het onmogelijk klassenjustitie
als een algemeen verschijnsel te meten. Bij iedere type beslissing zal bovendien gekeken
moeten worden of er genoeg gegevens beschikbaar en bruikbaar zijn, en of deze van
voldoende kwaliteit zijn. Doordat de betrokken organisaties in de strafrechtsketen
over het algemeen gegevens registreren in het kader van het primaire (operationele)
proces, zorgt dit ervoor dat gegevens die voor dat proces minder van belang zijn ook
minder goed en minder vaak geregistreerd worden. Hierdoor sluiten ze niet meteen aan
bij wat gevraagd wordt voor een kwantitatieve analyse (van selectiviteit). Voor de
gegevens die wel beschikbaar zijn, geldt vaak dat er eerst nog een aantal bewerkingen
nodig zijn voordat ze bruikbaar zijn.
Ook indien de focus van een dergelijk onderzoek in eerste instantie, zoals de onderzoekers
voorstellen, zal worden gelegd op de beslissingen die in de eerste fase van het strafproces
(opsporing en/of vervolging) worden genomen, is het de vraag of met een dergelijk
onderzoek het daarmee beoogde doel zal worden bereikt. Immers, ook hiervoor geldt
dat niet alle relevante data daarvoor voorhanden zijn, terwijl er op grond van de
resultaten volgens onderzoekers geen algemene uitspraken zullen kunnen worden gedaan
over of, en zo ja, hoe wijdverbreid, in het Nederlandse strafrecht sprake is van klassenjustitie.
Het zou hoogstens aanwijzingen kunnen opleveren, die daarna aan een kwalitatief onderzoek
dienen te worden onderworpen.
Het voorgaande betekent niet dat wij de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers
voor kennisneming aannemen en overgaan tot de orde van de dag. Daarvoor is het onderwerp
te belangrijk en kan raken aan de basisprincipes van de rechtstaat en het vertrouwen
van burgers in het strafrechtelijke apparaat in het bijzonder en in de overheid als
geheel.
Daarom zullen wij de bevindingen van dit onderzoek met de ketenpartners in het strafrecht
en met de onderzoekers nader bespreken om te kijken of het mogelijk is om, en zo ja
hoe, te komen tot het treffen van de noodzakelijke maatregelen zoals de registratie
van de nodige data, en het schetsen van de kaders waarbinnen een gedegen kwantitatief
onderzoek naar klassenjustitie zal kunnen worden vormgegeven. Wij zullen uw Kamer
over de uitkomsten te zijner tijd informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming