Brief regering : Stand van zaken Nederlandse inzet VN-Biodiversiteitsverdrag
26 407 Biodiversiteit
Nr. 143
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2022
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer, mede namens de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over de stand van zaken van de onderhandelingen
over het VN-Biodiversiteitsverdrag, alsmede met betrekking tot de voortgang van enkele
toezeggingen die zijn gedaan tijdens het commissiedebat over de Nederlandse inzet
voor het VN-Biodiversiteitsverdrag op 13 april jongstleden (Kamerstuk 26 407, nr. 140).
Onderhandelingsproces
Ik heb de Tweede Kamer reeds geïnformeerd over het proces in aanloop naar de 15de
Conferentie van Partijen (COP) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) waar een nieuw
strategisch plan, het zogenoemde Global Biodiversity Framework (GBF), moet worden overeengekomen voor de periode tot 2030 (Kamerstuk 26 407, nr. 138 & Kamerstuk 26 407, nr. 139). Het Global Biodiversity Framework moet ertoe leiden dat biodiversiteitsverlies is gestopt en een aanzienlijk deel van
de natuur wordt hersteld in 2030. Hoewel het niet de status van een verdrag heeft
is het Global Biodiversity Framework in potentie van vergelijkbaar belang voor het behoud van biodiversiteit als het Akkoord
van Parijs voor het tegengaan van klimaatverandering. Sinds de vorige onderhandelingsronde
in maart hebben verschillende bijeenkomsten plaatsgevonden met als doel voortgang
te boeken op deelonderwerpen, waaronder expertbijeenkomsten over financiering, het
review mechanisme, mariene biodiversiteit en het monitoringsraamwerk. Daarnaast werd
van 21 tot en met 26 juni jongstleden in Nairobi de vierde Open Ended Working Group (OEWG) gehouden. Aan het begin van de bijeenkomst werd bekend gemaakt dat het tweede
gedeelte van COP-15 niet plaats vindt in China (Kunming) maar van 5 tot en met 17 december
aanstaande in Canada (Montréal). Tijdens de bijeenkomst is verder gesproken en onderhandeld
op basis van de concepttekst van de hoofdoelen voor 2050 en de actiedoelen voor 2030
zoals die tijdens de vorige onderhandelingsronde in maart was vastgesteld.
De kabinetsinzet tijdens de vierde OEWG onderhandelingen was ongewijzigd ten opzichte
van de inzet zoals beschreven in mijn brief van 8 april 2022 over Nederlandse inzet
voor de top over het VN-Biodiversiteitsverdrag (Kamerstuk 26 407, nr. 139). Als voorbereiding op de bijeenkomst is de manoeuvreerruimte binnen de EU-positie
in kaart gebracht door kernelementen en mogelijke compromissen te identificeren met
het oog op het zetten van een volgende stap in de onderhandelingen. Daarnaast is met
zowel opponenten als gelijkgestemde landen gesproken om verder draagvlak en toenadering
te zoeken.
Het beeld naar aanleiding van de onderhandelingsronde in Nairobi is zorgelijk. In
algemene zin bleken Verdragspartijen onvoldoende bereid om compromissen te sluiten
met betrekking tot de belangrijkste vraagstukken. De focus lag tijdens de onderhandelingen
op het verbeteren van de concepttekst die tijdens de vorige onderhandelingsronde was
vastgesteld. Dit heeft geleid tot overeenstemming over de actiedoelen over capaciteitsopbouw
en -ontwikkeling en duurzaamheid in urbane gebieden. Ook voor enkele andere actiedoelen
is de tekst zover verbeterd dat mag worden aangenomen dat de laatste uitstaande twistpunten
tijdens COP-15 opgelost kunnen worden. Zo was er onder meer brede steun om een actiedoel
gericht op het bevorderen van gendergelijkheid en de participatie van vrouwen en meisjes
op te nemen.
Ten aanzien van de helft van de actiedoelen en de hoofddoelen, is echter nog onvoldoende
progressie geboekt en is de voortgang beperkter dan vooraf werd verwacht. Het is met
name zorgelijk dat er onvoldoende steun is voor ambitieuze actiedoelen gericht op
de bescherming van ecosystemen en het stoppen van biodiversiteitsverlies. Een ander
punt van divergentie blijft dat voor een deel van de Verdragspartijen ambitie wordt
bepaald door de mate van (publieke) financiële middelen en capaciteitsopbouw en -ontwikkeling
die worden toegezegd voor de implementatie van het Global Biodiversity Framework. Naast de hierboven geschetste knelpunten blijft ook het review mechanisme, waarbij
wordt toegezien op de monitoring, rapportage en aansprakelijkheid van Verdragspartijen,
een punt van discussie. De onderhandelingen over Digital Sequence Information (DSI) verliepen voorspoediger dan verwacht met als uitkomst van de onderhandelingen een
concepttekst waarin de bouwstenen zijn opgenomen voor een mogelijke oplossing voor
het delen van de baten die voortvloeien uit het gebruik van DSI uit genetische bronnen.
DSI blijft echter een spannend agendapunt omdat verschillende landen hebben aangegeven
dat zij alleen kunnen instemmen met een Global Biodiversity Framework als dat een oplossing bevat voor het delen van de baten die voortvloeien uit het
gebruik van DSI uit genetische bronnen. Nederland is voorstander van vrije toegang
tot DSI in publieke databanken vanwege het belang voor onderzoek en innovatie in vele
domeinen, waaronder landbouw, biodiversiteit, biotechnologie, klimaatadaptatie en
volksgezondheid.
In algemene zin is de voortgang van de onderhandelingen nog te beperkt om tijdens
COP-15 een ambitieus post-2020 Global Biodiversity Framework aan te kunnen nemen. Met het oog op de resterende werkvoorraad is daarom besloten
om in de tussenliggende periode een kleine, regionaal gebalanceerde groep landen te
mandateren om verder te werken aan een compromisvoorstel. Voorafgaand aan COP-15 zal
nog een korte 5de
Open Ended Working Group worden gehouden waar het nieuwe compromisvoorstel wordt besproken dat vervolgens tijdens
de COP zal worden onderhandeld en hopelijk worden vastgesteld. Via het hierboven geschetste
proces moet de doelstelling om tijdens COP-15 een overeenkomst te bereiken over het
Global Biodiversity Framework alsnog binnen bereik komen. Het is daarbij van groot belang om in aanloop naar Montréal
het politieke momentum voor biodiversiteit wereldwijd verder te versterken. Met het
oog daarop wordt in aanloop naar COP-15 een high-level bijeenkomst voorzien om het
proces te versnellen. Ook tijdens COP-15 in Montréal wordt een high-level bijeenkomst
gepland waarbij regeringsleiders en Ministers over de finale versie van het Global Biodiversity Framework zullen onderhandelen. De verwachting is dat er tijdens deze high-level bijeenkomsten
compromissen zullen worden gesloten die tot een doorbraak moeten leiden over de belangrijkste
openstaande vraagstukken.
Toezeggingen
Als toegezegd in het debat op 13 april jongstleden, wil ik de Tweede Kamer graag melden
dat ik als verantwoordelijke bewindspersoon namens het kabinet zal deelnemen aan de
geplande high-level bijeenkomst tijdens COP-15 in Montréal. De Minister-President
en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn vanwege
buitenlandse reizen en buitenlandse politieke verplichtingen helaas niet in de gelegenheid
deel te nemen. Daarnaast zal ik mij in aanloop naar de Milieuraad van 24 oktober inzetten
voor het vaststellen van een ambitieuze en effectieve Europese inzet voor COP-15 in
de vorm van Raadsconclusies.
Verder heb ik toegezegd om in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) te bekijken of een onderzoek naar subsidies die mogelijk schadelijk zijn voor
natuur en biodiversiteit ook voor andere ministeries kan worden uitgevoerd. Hier geeft
het kabinet uitvoering aan door eerst het begrip «schadelijk» nader te definiëren,
zodat subsidies van de betrokken ministeries hierlangs gelegd kunnen worden. Vervolgens
zal transparant worden aangeven of subsidies schadelijk zijn en wordt bekeken of deze
beëindigd moeten worden of dat er andere maatschappelijke belangen zijn die erom vragen
deze subsidies toch voort te zetten. Overigens werk ik ook aan het beter opnemen van
biodiversiteit in het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving en evalueer
ik het gebruik (en belemmeringen voor het gebruik) van Maatschappelijke Kosten-Batenanalyses
bij initiatieven met mogelijke natuur-impact.
Als toegezegd in het debat op 13 april jongstleden, kom ik langs deze weg ook terug
op de mogelijkheid voor het opnemen van tussendoelen over ontbossing in het Global Biodiversity Framework. Het Global Biodiversity Framework bestaat uit vier overkoepelende doelen die de inzet voor 2050 beschrijven; en 22 actiedoelen
daaronder met als tijdlijn 2030. Deze actiedoelen kunnen daarmee de facto als «tussendoelen»
worden beschouwd. Het huidige Global Biodiversity Framework bevat reeds actiedoelen met betrekking tot de bescherming, restoratie en het duurzaam
beheer van ecosystemen. Daar zijn ook bossen onder begrepen. Het ontbreekt echter
aan het draagvlak om dit ook expliciet te benoemen bij de tussendoelen, omdat zo’n
verbijzondering naar type ecosystemen het risico draagt van uitsluiting van andere
ecosystemen. De EU-inzet is er daarom op gericht de actiedoelen uit het Global Biodiversity Framework op generiek alle ecosystemen te laten zien. Een mogelijkheid die wel bestaat is,
is om één of meerdere indicatoren met betrekking tot ontbossing op te nemen in het
monitoringraamwerk onder het Global Biodiversity Framework. Via het monitoringraamwerk worden de actiedoelen geoperationaliseerd en valt hun
voortgang te meten. In de huidige versie van het raamwerk zijn reeds verschillende
aan bossen gerelateerde indicatoren opgenomen. Naar aanleiding van de toezegging heeft
het kabinet het initiatief genomen om aanvullend nog twee indicatoren voor te stellen
met betrekking tot ontbossing. Mochten deze uiteindelijk ook worden opgenomen in het
monitoringsraamwerk dan worden Verdragspartijen geacht om hun voortgang hierop via
nationale rapportages te communiceren, waardoor de transparantie wordt versterkt.
Buiten het VN-Biodiversiteitsverdrag zet het kabinet zich voorts als onderdeel van
haar bredere inzet gericht op het stoppen van wereldwijde ontbossing en bosdegradatie
in 2030 in om landen, al voor 2030, tot concretere ambitie te bewegen; onder meer
via het Amsterdam Declarations Partnership waarvan Nederland voorzitter is in de tweede helft van dit jaar.
Nationale implementatie
Ten slotte vond op 17 juni jl. aansluitend aan de Natuurtop een brede stakeholdersbijeenkomst
plaats met als doel stakeholders te betrekken bij het onderhandelingsproces en de
maatschappelijke betrokkenheid bij de implementatie van de doelstellingen van het
Global Biodiversity Framework te vergroten. De bijeenkomst werd in nauwe samenwerking met MVO-NL, IUCN-NL, Naturalis Biodiversity Center en Deltaplan Biodiversiteitsherstel georganiseerd. Tijdens de stakeholdersbijeenkomst
werd de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het VN-biodiversiteitsverdrag
besproken. Ook werd vooruitgeblikt op de eerste stappen van de nationale implementatie
van het Global Biodiversity Framework, namelijk het opstellen van een National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) en National Biodiversity Finance Plan (NBFP). Het kabinet streeft ernaar deze plannen binnen een jaar na afloop van COP-15
gereed te hebben.
Het Global Biodiversity Framework is niet alleen in mondiaal verband, maar ook voor Europa en Nederland van belang.
De nationale implementatie ervan is voor een belangrijk deel gebaseerd op het staande
kabinetsbeleid en de daarbij behorende middelen voor natuurherstel en het oplossen
van de stikstofproblematiek. Daarbij ondersteunt en versterkt het Global Biodiversity Framework het via de Agenda Natuurinclusief 1.0 ingezette beleid op weg naar een natuurinclusieve
samenleving (Kamerstuk 33 576, nr. 272). Deze inzet is belangrijk om ook in de toekomst de diensten die ecosystemen ons
leveren, zoals schoon water, vruchtbare grond en bestuiving voor voedselgewassen te
waarborgen. Het Global Biodiversity Framework richt zich daarnaast op het mainstreamen van biodiversiteit op verschillende niveaus en lagen van beleid en in relevante maatschappelijke
sectoren, waaronder de landbouw en de financiële sector. Dit betekent dat ook andere
ministeries en mede overheden een bijdrage zullen moeten leveren aan het integreren
van biodiversiteit in beleid. Op basis van de definitieve versie van het Global Biodiversity Framework zal bekeken moeten worden op welke beleidsterreinen aanvullende inspanningen zijn
vereist.
In het kader van de implementatie van het Global Biodiversity Framework vind ik het belangrijk om ook niet-statelijke actoren aan te moedigen bij te dragen
aan de implementatie van de doelstellingen. Daarbij is het van belang de transparantie
en afrekenbaarheid van hun inspanningen te verbeteren. Om die reden heeft Nederland
het United Nations Environmental Programme World Conservation Monitoring Centre (UNEP-WCMC) ondersteund bij de ontwikkeling van een internationaal platform om de
bijdragen van non-statelijke actoren in beeld te brengen. Het platform1levert een belangrijke bijdrage bij aan de Actieagenda voor niet-statelijke actoren
van het VN-Biodiversiteitsverdrag en brengt gebiedsgerichte initiatieven in beeld
die niet alleen bijdragen aan biodiversiteit, maar in veel gevallen ook aan klimaatmitigatie
en -adaptatie, landherstel en verduurzaming van voedselvoorziening. Het kabinet zal
de komende jaren de verdere ontwikkeling en toepassing van het platform blijven ondersteunen,
mede in relatie tot het faciliteren van publieke en private investeringen.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof