Brief regering : Reactie op verzoek commissie over derogatie
33 037 Mestbeleid
Nr. 446 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2022
Op 27 juni 2022 heeft de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                  mij verzocht de Tweede Kamer te informeren over de meest waarschijnlijke uitkomst
                  en de gevolgen van het mogelijk niet verlengen van de derogatie en hoe die gevolgen
                  zich verhouden tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Met deze brief
                  informeer ik de Tweede Kamer hierover.
               
In mijn brief van 26 april 2022 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het proces
                  voor het verkrijgen van een nieuwe derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 439). Ik heb in deze brief aangegeven dat ik in de derogatieonderhandelingen een balans
                  zoek tussen een inzet die haalbaar is in Brussel, maar die ook (langjarig) duidelijkheid
                  geeft voor de sector en aansluit bij de noodzakelijke transitie van de landbouw in
                  het kader van de gebiedsgerichte aanpak. Hierbij heb ik toegelicht dat ik inzet op
                  drie kernvoorwaarden en dat ik de optimale ruimte zal zoeken en hierin het noodzakelijke
                  zal doen. De drie kernvoorwaarden zijn:
               
• gelet op de rechtszekerheid voor boeren is het mijn inzet om een derogatiebeschikking
                        voor 4 jaar te verkrijgen;
                     
• door het inmiddels gevorderde stadium van het uitrijdseizoen, is mijn inzet om de
                        omvang van de derogatie voor 2022 op hetzelfde niveau te houden als de afgelopen jaren;
                     
• ten slotte streef ik naar een derogatie zonder directe interventies vanuit de EC in
                        gebiedsgerichte aanpak gedurende de looptijd van de beschikking.
                     
De Tweede Kamer is in eerdere Kamerbrieven en in debatten geïnformeerd dat het zonder
                  meer verkrijgen van deze derogatie niet vanzelfsprekend is. In voornoemde brief van
                  26 april 2022 heb ik aangegeven dat we er rekening mee moeten houden dat voortzetting
                  van de derogatie, zoals die voorgaande jaren aan Nederland was toegekend, steeds lastiger
                  wordt. In de afgelopen periode is meermaals overleg gevoerd met de diensten van de
                  Europese Commissie over de inhoud en voorwaarden van de derogatie.
               
Deze gesprekken verlopen moeizaam. Ik span mij echter maximaal in om in gesprekken
                  op ambtelijk en politiek niveau te komen tot een derogatieverlening
               
In de derogatieonderhandelingen blijf ik inzetten op een balans tussen een inzet die
                  haalbaar is in Brussel maar die ook (langjarig) duidelijkheid geeft voor de sector
                  en rechtdoet aan de noodzakelijke transitie van de landbouw in het kader van de gebiedsgerichte
                  aanpak. De komende periode worden de gesprekken voortgezet. Ik vraag nogmaals begrip
                  van de Tweede Kamer om nu niet in te gaan op de meest waarschijnlijke uitkomst van
                  de onderhandelingen, omdat dit de onderhandelingspositie mogelijk kan schaden.
               
Eerder heb ik aangegeven dat ik verwachtte in juni uitsluitsel te kunnen geven over
                  de uitkomst van deze onderhandelingen. Helaas is de verwachting dat ik u niet voor
                  de aanvang van het zomerreces van de Tweede Kamer verder kan informeren. Het is mijn
                  streven de Tweede Kamer in de eerste helft van volgende week meer duidelijkheid te
                  geven over het verloop van de gesprekken.
               
In voornoemde brief van 26 april 2022 aan de Tweede Kamer heb ik de consequenties
                     van het verlies van derogatie toegelicht en ben ik ingegaan op de grootste verschuivingen
                     die ik verwacht ten aanzien van de sectoren.
                  
Samengevat betekent geen verlening van derogatie dat in Nederland voor alle landbouwgronden
                     uitgegaan moet worden van de stikstofgebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 170 kilogram per hectare, zoals in de Nitraatrichtlijn
                     is bepaald. Dit zal, op korte termijn, grote gevolgen hebben voor de mestmarkt in
                     Nederland, waarbij naar verwachting melkveehouders de mest, die op het eigen bedrijf
                     geproduceerd wordt niet langer volledig op het eigen bedrijf kunnen plaatsen, waardoor
                     mest van het bedrijf naar elders zal moeten worden afgezet. De behoefte aan stikstof
                     zal worden ingevuld met andersoortige meststoffen dan dierlijke mest, bijvoorbeeld
                     door kunstmest. De akkerbouw zal naar verwachting minder mest uit de varkenshouderij
                     toepassen en meer gebruik gaan maken van de mest uit de melkveehouderij. Tenslotte
                     zal de afzet van mest naar buiten Nederland toenemen evenals het belang van mestverwerking.
                     Als gevolg van deze veranderingen zullen de mestafzetkosten voor de veehouderijbedrijven
                     sterk stijgen en voor melkveehouderijbedrijven zullen de kosten voor kunstmest toenemen.
                  
Het effect op de waterkwaliteit van het niet verkrijgen van een derogatie is moeilijk
                  precies te voorspellen. Het gebruik van dierlijke mest zal afnemen, maar omgekeerd
                  zal het gebruik van kunstmest toenemen. Bij stijgende mestafzetkosten en regionale
                  overschotten van dierlijke mest, neemt het risico op overbemesting en fraude toe.
                  Het vervallen van de derogatievoorwaarde om 80% van de oppervlakte grasland te hebben,
                  kan leiden tot het scheuren van grasland. Dit kan gepaard gaan met grotere stikstofverliezen
                  naar grond- en oppervlaktewater. Scheuren van grasland heeft ook een negatief effect
                  op CO2 vastlegging in de bodem. Ook vanuit de optiek van milieukwaliteit is het niet verkrijgen
                  van een derogatie ongunstig.
               
Verschillende urgente opgaven maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink
                  zal moeten veranderen. De draagkracht van onze natuur en ons bodem- en watersysteem
                  wordt op veel plekken overschreden. Bovendien vraagt de klimaatopgave om een sterke
                  daling van de broeikasgasemissies van landbouw en landgebruik. Om deze doelen te realiseren
                  richt het kabinet het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) in, waarvan u op
                  10 juni de startnotitie heeft ontvangen (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 96). Het al dan niet verkrijgen van een derogatie heeft geen invloed op de doelstellingen
                  van het NPLG. In de gebiedsprocessen worden met alle betrokkenen samen de plannen
                  uitgewerkt. Hierbij is de deelname van alle betrokkenen partijen van groot belang.
                  Zij kennen immers bij uitstek het gebied en zijn gebruikers van een groot deel van
                  het land.
               
Ik streef naar een derogatie voor Nederland die ondersteunend is aan de werkwijze
                  en doelen voor natuur (stikstof), water, klimaat en biodiversiteit, zoals omschreven
                  in het Nationaal Programma Landelijk gebied en daarnaast werkbaar is voor de agrarische
                  sector Vanuit het belang dat ik hecht aan duidelijkheid en zekerheid, zal de Minister
                  voor Natuur en Stikstof zodra de uitkomsten van de onderhandelingen bekend zijn, deze
                  betrekken bij de nadere vormgeving van de gebiedsprocessen en de maatregelen die daarin
                  worden voorgesteld.
               
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit