Brief regering : Belasting op excessieve winsten van energiebedrijven
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 134
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE EN VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE
ZAKEN EN KLIMAAT EN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2022
In het debat over de klimaatplannen van de regering van 23 februari 2022 (Handelingen
II 2021/22, nr. 54, item 5) heeft de Minister voor Klimaat en Energie uw Kamer toegezegd in een brief terug
te komen op het idee om excessieve winsten van energiebedrijven te benutten ten gunste
van mensen die moeite hebben rond te komen als gevolg van de gestegen energieprijzen.
Daarnaast heeft ook de Staatsecretaris van Financiën tijdens het voorjaarsnotadebat
(Handelingen II 2021/22, nr. 100, Debat over de voorjaarsnota 2022) toegezegd om nader in te gaan op een dergelijke
heffing.
In deze brief wordt allereerst ingegaan op de energiebedrijven in Nederland. Vervolgens
wordt ingegaan op de mogelijkheid tot de introductie van een specifieke solidariteitsheffing.
Daarna wordt ingegaan op de mijnbouwheffingen en tot slot wordt ingegaan op de vennootschapsbelasting.
In de bijlage treft u de beantwoording van de schriftelijke vragen die de leden Bontenbal
en Van Dijk (CDA) hebben gesteld over de winsten van oliebedrijven (Aanhangsel Handelingen
II 2021/22, nr. 3352) en de vragen die het lid Dassen (Volt) heeft gesteld over de excessieve winsten
van energiebedrijven (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3354).
Energiebedrijven in Nederland
De groep energiebedrijven in Nederland is divers. Allereerst is in Nederland een aantal
bedrijven actief die op land en in de Noordzee olie en gas winnen. Het gaat hierbij
onder andere om de NAM, ONE-Dyas, Neptune Energy en Vermilion Energy. De sector bestaat
naast deze operators ook uit non-operating partners of investeerders. Naar verwachting
maken deze bedrijven meer winst als gevolg van de hoge energieprijzen. De mate waarin
is afhankelijk van de mix van contracten die zij hebben afgesloten. Deze bedrijven
zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting en betalen daarnaast een aantal aparte
heffingen die zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet. Gecombineerd ontvangt de Nederlandse
Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald met binnenlandse olie- en gasproductie.
Het percentage ontvangsten voor Nederland is daarmee al hoger dan de totale afdracht
in het Verenigd Koninkrijk ná de introductie van de aangekondigde windfall tax (65%).
Daarnaast zijn in Nederland elektriciteitsproducenten actief. Een deel van hen maakt
gebruik van hernieuwbare energie of kernenergie. Zij kunnen mogelijk profiteren van
de gestegen elektriciteitsprijs (die is gestegen door de hogere gasprijs), terwijl
ze niet altijd hogere kosten maken. Naar verwachting neemt ook de winst van (een deel
van) deze bedrijven toe. Kanttekening hierbij is dat elektriciteitsproducenten die
SDE+(+) ontvangen, minder subsidie ontvangen als de elektriciteitsprijs hoger wordt.
De SDE+(+) subsidieert namelijk enkel de onrendabele top ten opzichte van de reguliere
elektriciteitsprijs.
Elektriciteitsproducenten die fossiele brandstof moeten inkopen (gascentrales) hebben
waarschijnlijk te maken met een hogere inkoopprijs, waardoor in zijn algemeenheid
naar verwachting geen sprake is van extra winsten. Ook leiden volatiele prijzen tot
hogere onderpanden (margin calls) waardoor deze producenten meer liquiditeit nodig hebben om dit op te vangen. Elektriciteitsproducenten
zijn veelal supranationale bedrijven, waarbij het niet inzichtelijk is waar een eventuele
excessieve winst neerslaat.
Specifieke solidariteitsheffing voor energiebedrijven
Met een meevallersheffing, solidariteitsheffing of windfall tax wordt doorgaans een eenmalige belasting bedoeld die gericht is op bedrijven die profiteren
(excessieve winsten maken) door een gebeurtenis waar zij niet verantwoordelijk voor
zijn en waarvan gesteld kan worden dat deze buiten de reikwijdte van (positief) ondernemersrisico
valt (in dit geval: flink stijgende energieprijzen door o.a. de geopolitieke situatie).
Meerdere landen hebben een dergelijke heffing geïntroduceerd of aangekondigd. In de
beantwoording van de genoemde vragen van het lid Dassen wordt hierop nader ingegaan
(zie bijlage). De introductie van een nieuwe, specifieke solidariteitsheffing om excessieve
winsten van alle energiebedrijven te belasten is op korte termijn niet mogelijk en
kent een aantal knelpunten.
Allereerst ontbreekt een grondslag voor een nieuwe heffing, omdat op dit moment geen
meetbaar criterium voorhanden is, waarmee kan worden bepaald of sprake is van een
excessieve winst waar een solidariteitsheffing bij aan kan sluiten. Gedacht kan worden
aan (een aandeel van) de toename van de winst of omzet. Er kunnen echter verschillende
redenen zijn voor winst- of omzetgroei. Denk aan verkoop van een bedrijfsonderdeel,
of simpelweg betere bedrijfsvoering. Er zou dan dus een aanname moeten worden gemaakt
van het aandeel van de stijging van de winst die excessief zou zijn. Naar het oordeel
van het kabinet is een dergelijke aanname dermate ruw dat de belasting niet goed aansluit
op de daadwerkelijke excessieve winst, hetgeen het vertrouwen in de markt schaadt
en onvoldoende kan worden onderbouwd.
Daarbij is eveneens sprake van afbakeningsproblematiek. Het is op dit moment nog niet
geheel duidelijk of en zo ja bij welke energieproducenten of -leveranciers in Nederland
excessieve winsten worden geboekt. Bovendien zit de geboekte winst niet per se bij
de energieleverancier maar vooral ook elders in de keten van handel en productie,
bij bedrijven buiten Nederland. Grote producenten zijn veelal internationaal opererende
bedrijven, waardoor de eventuele winst dus niet per definitie in Nederland neer hoeft
te slaan.
Voor een nieuwe belasting moet een nieuw aangiftesysteem worden gebouwd en dat duurt
minimaal twee jaar na start van de implementatie. Ook het generiek verhogen van de
vennootschapsbelasting voor uitsluitend een specifieke sector (in dit geval alleen
energiebedrijven) is vanwege het selectieve karakter niet mogelijk in verband met
staatssteunrechtelijke aspecten. Deze bezwaren komen in grote mate overeen met de
knelpunten, die bij de vraag om een solidariteitsheffing voor bedrijven die tijdens
de coronacrisis excessieve winsten hebben behaald, zijn gesignaleerd.1
Mijnbouwheffingen
Een mogelijke route om winsten van olie- en gasbedrijven aanvullend te belasten, is
door een verhoging van de mijnbouwheffingen. Het aanvullend belasten van een sector
waar overwinsten worden gemaakt is in theorie economisch efficiënt en verstoort de
economie beperkter dan andere lastenverhogingen die als dekking voor koopkrachtverbetering
ingezet zouden kunnen worden. Een generieke verhoging van de mijnbouwheffingen treft
alle bedrijven in de sector. Niet elk bedrijf in de sector heeft overwinsten, dat
is onder meer afhankelijk van kosten en of het bedrijf langlopende prijsafspraken
heeft voor de afzet. Hiermee wordt – binnen de grenzen van uitvoerbaarheid – zo in
beginsel goed en gericht mogelijk het effect van het belasten van overwinsten nagebootst,
weliswaar met een generieke maatregel binnen de sector. Ook reguliere winsten in de
mijnbouwsector worden hiermee zwaarder belast.
Huidige systematiek
Houders van een winningsvergunning om olie of gas uit de Nederlandse bodem te halen
(zowel onshore als offshore) betalen mijnbouwheffingen. De mijnbouwheffingen bestaan
uit oppervlakterecht, cijns en winstaandeel. Cijns worden geheven ten aanzien van
de omzet die wordt behaald met het gewonnen gas of de gewonnen olie. Het tarief voor
de omzet uit op zee gewonnen olie of gas is 0%, dit komt voort uit de reeds hoge ontwikkelkosten
voor projecten op zee. Het tarief voor op land gewonnen olie of gas wordt bepaald
door het gewogen gemiddelde te berekenen van de tarieven in een aantal schijven (van
0% tot en met 7%). Het winstaandeel wordt geheven van de winst en bedraagt 50%. Het
winstaandeel kent een wisselwerking met de vennootschapsbelasting. Het winstaandeel
is als kosten aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, terwijl een fictief berekende
vennootschapsbelasting verrekenbaar is met het winstaandeel, het zogenaamde verrekenbare
bedrag. Hierdoor heeft een verhoging van het winstaandeel effect op de verschuldigde
vennootschapsbelasting en vice versa.
Daarnaast is de staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating
partner betrokken bij nagenoeg alle olie- en gasprojecten in Nederland met een belang
van in de regel 40%. De opbrengst hiervan komt grotendeels ten goede aan de schatkist.
Gecombineerd ontvangt de Nederlandse Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald
met binnenlandse olie- en gasproductie. Dat is overigens reeds meer dan de totale
afdracht in het Verenigd Koninkrijk ná introductie van de aangekondigde windfall tax aldaar (namelijk 65%). Deze heffing wordt in het VK gecombineerd met een belastingkorting
(80%) voor bedrijven die zich committeren aan nieuwe kapitaalinvesteringen om zo investeringen
in de exploratie in het VK te stimuleren.
Uitvoerbaarheid – verhoging mijnbouwheffing
Een verhoging van de cijns is naar verwachting per 1 oktober 2022 uitvoerbaar voor
de Belastingdienst, mits de behandeling van het wetsvoorstel ter verhoging daarvoor
is afgerond.2 Voor een wijziging van het tarief van het winstaandeel is ook een aanpassing van
de IT-systemen van de Belastingdienst nodig. Dit is voor de Belastingdienst uitvoerbaar
per 1 januari 2023, maar zal moeten worden ingepland in het reeds zeer volle IV-portfolio.
Definitief uitsluitsel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst als geheel
verloopt via een uitvoeringstoets, dat traject vindt in beginsel plaats in de fase
dat de wetgeving in concept gereed is. Cijns is een aftrekbare kostenpost voor zowel
het winstaandeel als de Vpb.
Budgettaire gevolgen – verhoging mijnbouwheffing
De huidige raming van de opbrengst van de cijns en het winstaandeel is respectievelijk
circa € 100 miljoen en € 900 miljoen in 2023. Het gelijktrekken van de cijns-tarieven
op land en zee levert een budgettaire opbrengst in 2023 van naar verwachting € 10 miljoen
(netto). Een andere maatvoering en het afschaffen van het 0%-tarief levert een hogere
budgettaire opbrengst op. Het verhogen van het winstaandeel van 50 naar bijvoorbeeld
70 procent zal ook tot een extra budgettaire opbrengst leiden. Deze opbrengst is op
dit moment moeilijk in te schatten, mede gezien de bovengenoemde systematiek. De extra
budgettaire opbrengst komt door een stijging van het tarief en doordat de grondslag
(=omzet uit olie- en gasactiviteiten) naar verwachting sterk stijgt door de huidige
hoge olie- en gasprijzen.
Juridische aandachtspunten
De hoogte van de cijns en het winstaandeel is in de Mijnbouwwet vastgelegd. Het verhogen
van (een van) deze heffingen betekent dat de Mijnbouwwet moet worden gewijzigd. De
Mijnbouwwet bevat een bepaling (artikel 55) die bepaalt dat wijzigingen ten aanzien
van het oppervlakterecht, het winstaandeel en de cijns in de Mijnbouwwet slechts toepassing
vinden op bestaande vergunningen indien de vergunninghouders daarom verzoeken. Om
een verhoging van de cijns of het winstaandeel effectief toepassing te laten vinden,
moet dit artikel gelijktijdig met de tariefverhoging (tijdelijk) buiten werking worden
gesteld. Ter voorbereiding op de augustusbesluitvorming zoekt het kabinet de juridische
mogelijkheid nader uit.
Mogelijke gevolgen voor het vestigings- en investeringsklimaat
Het kabinet geeft wel enkele opletpunten mee die moeten worden meegewogen bij overweging
van een tijdelijke verhoging van de mijnbouwheffingen.
De olie- en gasmaatschappijen dragen in belangrijke mate bij aan de gasleveringszekerheid
en er wordt op dit moment op verzoek van de Kamer nader bekeken op welke wijze een
versnelling van de verdere investering in exploratie en productie op de Noordzee mogelijk
is om de gasleveringszekerheid verder te waarborgen. In verband met het in Europa
onafhankelijk worden van Russisch gas dient de eventuele verhoging van de mijnbouwheffingen
zo vormgegeven te worden dat winning nog steeds aantrekkelijk blijft voor de olie-
en gasmaatschappijen. In 2021 kwam ongeveer 19 miljard m3 uit de binnenlandse productie van aardgas. Met een consumptie van ongeveer 40 miljard
m3 betreft dit praktisch de helft van de gasvoorziening in Nederland. Voor 2023 wordt
een Nederlandse productie van ongeveer 13,3 miljard m3 verwacht (inclusief Groningengas voor de waakvlam). Tegelijk liggen de betreffende
voorraden in Nederland, kunnen de betreffende maatschappijen niet «verhuizen» en zijn
zowel de huidige gasprijzen als de in de toekomst verwachte gasprijzen sterk gestegen,
waardoor het nu in beginsel aantrekkelijker is om te investeren in gasproductie (mede
afhankelijk van kosten en investeringshorizon). Alle exploratie & productie (E&P)
maatschappijen die in Nederland actief zijn, zijn ook actief in andere markten, wat
met zich meebrengt dat zij nieuwe investeringen langs een internationale meetlat leggen.
Verder kan een verhoging van de mijnbouwheffingen negatieve gevolgen hebben voor het
vestigings- en investeringsklimaat in Nederland in brede zin. De Minister van Economische
Zaken en Klimaat benoemde eerder de voorspelbaarheid van beleid als een van de twee
algemene punten van aandacht.3 Dit naar aanleiding van signalen waarin zorgen over de stabiliteit en voorspelbaarheid
van overheidsbeleid zijn geuit. Een (tijdelijke) verhoging van deze – in internationaal
perspectief reeds relatief hoge – heffing versterkt deze zorgen. Het vestigings- en
investeringsklimaat wordt bovendien door veel meer factoren bepaald dan alleen het
fiscale regime. Denk bijvoorbeeld aan de infrastructuur en opleidingsniveau van de
beroepsbevolking.
Tarief van de vennootschapsbelasting
Tot slot kan worden gekozen voor een tijdelijke verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting.
Een generieke verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting is niet alleen
gericht op energiebedrijven, maar raakt alle vennootschapsbelastingplichtigen. Om
bedrijven die overwinsten genereren extra te belasten, is deze optie daarom niet erg
gericht.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat door de eerdergenoemde wisselwerking met het
winstaandeel een verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting geen effect
heeft op belastingplichtigen voor het winstaandeel, aangezien het verrekenbare bedrag
in dezelfde mate wordt verhoogd. Om een verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting
effectief van toepassing te laten zijn op olie- en gasmaatschappijen die winstaandeel
verschuldigd zijn, zal derhalve het verrekenbare bedrag in de Mijnbouwwet moeten worden
aangepast.
Het verhogen van het tarief van de vennootschapsbelasting is mogelijk per 1 januari
2023. De budgettaire opbrengst bedraagt, uitgaande van de in de Voorjaarsnota reeds
aangekondigde verlaging van de schijfgrens naar € 200.000 (met een budgettaire opbrengst
van € 1,3 miljard), in de eerste schijf (nu 15%) € 403 miljoen per procentpunt verhoging
en in de hoogste schijf (nu 25,8%) € 884 miljoen per procentpunt verhoging.4
Ook hierbij geldt de kanttekening dat bij een verhoging van het tarief van de vennootschapsbelasting
de gevolgen voor het vestigings- en investeringsklimaat moeten worden meegewogen.
Binnen het vestigings- en ondernemingsklimaat blijft de vormgeving en aantrekkelijkheid
van het fiscale stelsel een belangrijkere factor voor de omvang van investeringen
en locatiebeslissingen van bedrijven. Bedrijven verlangen en verwachten hierbij een
voorspelbaar en stabiel fiscaal beleid. In de recent geüpdatete World Competitiveness
Index blijkt dat Nederland nog altijd een zeer concurrerende economie is, maar volgt
ook dat de fiscale aantrekkelijkheid een punt van aandacht is.5
Tot slot
Besluitvorming over een mogelijke windfall tax in de vorm van een verhoging van de mijnbouwheffingen of een generieke verhoging
van het tarief van de vennootschapsbelasting vindt plaats in augustus. Het kabinet
zal bovenstaande afwegingen meenemen en hierbij de wens van Uw Kamer meewegen.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
J.A. Vijlbrief
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën