Brief regering : Fiche: Richtlijn Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3467
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Richtlijn verminderen ongelijke behandeling vreemd en eigen vermogen en beperking
renteaftrek (Kamerstuk 22 112, nr. 3465)
Fiche: Mededeling Europees noodplan voor vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 3466)
Fiche: Richtlijn Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Richtlijn Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel van het Europees Parlement en de Raad voor een richtlijn betreffende ontneming
en confiscatie van vermogensbestanddelen
b) Datum ontvangst Commissiedocument
25 mei 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM (2022) 245
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52022PC0245 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2022) 245 EUR-Lex – 52022SC0245 – NL – EUR-Lex (europa.eu) – SWD (2022) 246 – EUR-Lex – 52022SC0246 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 82, tweede lid, artikel 83, eerste en tweede lid en artikel 87, tweede lid
van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 25 mei publiceerde de Commissie een richtlijnvoorstel met betrekking tot de verdere
uitwerking van de EU-strategie voor de aanpak georganiseerde criminaliteit (2021–2025).
Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen zijn hierin essentiële onderdelen
om het verdienmodel van criminele samenwerkingsverbanden te verstoren en de verwevenheid
tussen boven- en onderwereld te voorkomen.1 Voorafgaand aan de publicatie van dit richtlijnvoorstel heeft de Commissie drie bestaande
juridische instrumenten geëvalueerd. Geconcludeerd werd dat het bestaande juridische
kader de lidstaten onvoldoende equipeerde om het verdienmodel van de georganiseerde
criminaliteit doeltreffend te verstoren.
Met dit voorstel wil de Commissie dan ook de regels met betrekking tot bevriezing,
confiscatie, management en eventuele executie van vermogensbestanddelen harmoniseren
en samenbrengen in één richtlijn. Het richtlijnvoorstel vervangt hiermee de volgende
bestaande wet- en regelgeving Richtlijn 2014/42/EU betreffende de bevriezing en confiscatie
van opbrengsten van misdrijven;2 Besluit 2007/845/JBZ van de Raad betreffende samenwerking tussen nationale bureaus
voor ontneming van vermogensbestanddelen3 en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad inzake de confiscatie van opbrengsten van
misdrijven.4
Het voorstel introduceert regels ten behoeve van confiscatie en ontneming van vermogensbestanddelen
die zijn verkregen door middel van strafbare feiten zoals omschreven in artikel 83
VWEU. Dit zijn onder meer terrorisme, mensenhandel, illegale drugshandel, witwassen
van geld, corruptie en deelname georganiseerde criminaliteit. In een separaat voorstel
en bijbehorende mededeling5 wordt getracht om de niet-naleving van EU-sancties (zowel individuele, als sectorale)
aan de lijst van artikel 83 VWEU toe te voegen. De combinatie van het voorliggende
voorstel en het voorstel over de EU-sancties maakt het mogelijk om tegoeden te confisqueren
van partijen die de EU-sancties niet naleven. Over dit voorstel heeft uw Kamer op
28 juni jl. de kabinetsappreciatie per brief ontvangen.
Een belangrijk doel van het voorstel is het opstellen van een set aan geharmoniseerde
regels voor het opsporen en ontnemen van vermogensbestanddelen om de samenwerking
tussen de bevoegde autoriteiten (de Asset Recovery Offices (ARO’s)) in de lidstaten
te verbeteren.6 Hiervoor moeten alle lidstaten een ARO opzetten die verantwoordelijk is voor het
opsporen van vermogensbestanddelen en voor de samenwerking met de ARO’s in andere
landen. Om hun taak goed uit te kunnen voeren dienen ARO’s toegang te krijgen tot
belastinggegevens, kadaster en andere registers waarmee een beeld kan worden gevormd
van het vermogen van verdachten. Daarnaast wordt voorgesteld om ARO’s spoedbevriezing-bevoegdheden
toe te kennen om ervoor te zorgen dat crimineel vermogen niet wordt verplaatst in
afwachting van een formeel bevriezingsbevel. Het voorstel verplicht lidstaten tegelijkertijd
tot het bijhouden van statistieken ten aanzien van het aantal en de totale waarde
van geconfisqueerde vermogensbestanddelen. Daarnaast dienen ARO’s als gevolg van dit
voorstel elke vijf jaar een nationale strategie op te stellen waarin wordt vermeld
op welke manier er met ARO’s operationeel kan worden samengewerkt.
Het voorstel geeft regels voor de bevriezing van bezittingen en de confiscatie van
de opbrengsten van misdrijven. De maatregelen tot bevriezing omvatten de mogelijkheid
van spoedbevriezing, gedurende een periode van maximaal zeven dagen. De confiscatie
omvat de opbrengsten die zijn overgedragen aan derden, de uitgebreide confiscatie
(ook bezit ten aanzien waarvan het gerecht voldoende aangetoond acht dat dit door
strafbaar feiten is verkregen). Daarnaast wordt de mogelijkheid voor non conviction based confiscation geïntroduceerd in het geval van bepaalde omstandigheden, zoals bij ziekte, dood of
immuniteit van de verdachte. Tenslotte wordt voorzien in de confiscatie van onverklaarbaar
vermogen dat verband houdt met criminele activiteiten. De confiscatie tast de rechten
van slachtoffers op compensatie niet aan.
Nadat vermogensbestanddelen zijn bevroren of geconfisqueerd dient elke lidstaat het
beheer van dit vermogen onder te brengen bij een daarvoor aangewezen Asset Management Office (AMO).7 Doel hiervan is dat bevroren vermogensbestanddelen waarvan de waarde snel kan depreciëren,
adequaat worden beheerd totdat er een definitieve confiscatiebeslissing ligt en er
tot executie kan worden overgegaan. Daarnaast wordt het mogelijk om bevroren goederen
te verkopen voorafgaand aan een onherroepelijke confiscatiebeslissing, om te voorkomen
dat waarde verloren gaat.
b) Impact assessment Commissie
In het impact assessment worden vier, steeds verreikendere, opties beschreven die
alle ten doel hebben de gebreken in de huidige Europese aanpak van crimineel vermogen
en het ontnemen van criminele winsten te verbeteren. Uit de evaluatie van het huidige
juridische kader is namelijk gebleken dat naar schatting slechts 1% van de criminele
winsten die worden verdiend in de EU uiteindelijk leiden tot onherroepelijke confiscatie.8
Op basis van de verwachte effectiviteit van ieder van de scenario’s in het bereiken
van het doel (lidstaten beter equiperen om wedderrechtelijk verkregen vermogen te
kunnen confisqueren) is uiteindelijk gekozen voor het scenario met de voorstellen
zoals omschreven in dit richtlijnvoorstel.
Uit het assessment blijkt een verwachte toename van geconfisqueerd vermogen in de
toekomst, waarmee het criminele verdienvermogen van georganiseerde criminaliteit substantieel
kan worden verstoord. Dit heeft naar verwachting ook een positieve uitwerking op het
vertrouwen van de burger in de rechtspraak en geeft overheden meer mogelijkheden om
slachtoffers van georganiseerde criminaliteit te compenseren. De Commissie verwacht
bovendien positieve gevolgen voor het bedrijfsleven door het uitbreiden van de confiscatiemogelijkheden
naar strafbare feiten zoals Btw-fraude en de verkoop van namaak-producten. Daarnaast
leidt het voorstel, volgens de Commissie, tot hogere inkomsten voor de lidstaten aangezien
er meer crimineel vermogen kan worden geconfisqueerd.
De toename in geconfisqueerd vermogen kan bovendien de kosten voor het opzetten en
versterken van de ARO’s en AMO’s compenseren.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De aanpak van het criminele verdienmodel is een essentieel onderdeel van de aanpak
van georganiseerde criminaliteit. Belangrijk speerpunt hierbinnen is ervoor zorgen
dat crimineel verkregen vermogen kan worden geconfisqueerd. Het bestaande juridische
instrumentarium in het Wetboek van Strafrecht leidt ertoe dat veel wederrechtelijk
verkregen vermogen reeds kan worden geconfisqueerd (Plukze-wetgeving). Daarnaast wordt
er gewerkt aan een uitbreiding van het wettelijk instrumentarium zoals omschreven
in het Plan van Aanpak Criminele Geldstromen.9
Ten behoeve van de bevriezing en confiscatie van wederrechtelijk verkregen vermogen
is internationale samenwerking voor Nederland onontbeerlijk, omdat veel van het vermogen
buiten de Nederlandse landsgrenzen neerslaat Verordening 2018/1805 van het Europees
Parlement (EP) en de Raad, inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen
en confiscatiebevelen speelt een belangrijke faciliterende rol.10 Deze verordening heeft geleid tot verbetering van de internationale samenwerking
binnen de EU om criminele winsten af te kunnen nemen.
De harmoniserende richtlijn 2014/42/EU heeft ertoe geleid dat de mogelijkheden voor
het leggen van beslag in de lidstaten zijn verruimd en op uniforme wijze zijn geregeld.
Nederland heeft zich ten tijde van de onderhandelingen hierover voorstander getoond
en is dat nog steeds. Ter input van het huidige richtlijnvoorstel heeft Nederland
in 2021 een non-paper opgesteld met daarin de speerpunten voor de modernisering van
het juridische kader voor ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen.11 Hierin wordt de Nederlandse inzet langs drie hoofdlijnen beschreven. Ten eerste het
versterken van de samenwerking tussen lidstaten. Ten tweede het vermeerderen van sociaal
hergebruik van opbrengsten hulpmiddelen van criminaliteit en als laatste het verbeteren
van de doeltreffendheid van de EU bij het tegengaan van het gebruik van virtuele activa
door criminelen voor illegale doeleinden.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat overwegend positief tegenover dit richtlijnvoorstel. Het kabinet
is van mening dat met dit voorstel tegemoet wordt gekomen aan de roep vanuit lidstaten
om hen uit te rusten met meer bevoegdheden en mogelijkheden om winsten die voortvloeien
uit een wijd scala aan criminele activiteiten te kunnen ontnemen. Het voorstel draagt
daarbij bij aan de EU-strategie voor de aanpak georganiseerde criminaliteit (2021–2025)
en versterkt bevoegde autoriteiten in hun aanpak van de georganiseerde criminaliteit.
Bovendien sluit het voorstel aan bij de inzet van het kabinet zoals omschreven in
het Plan van Aanpak Criminele Geldstromen. Daarbij herkent het kabinet veel van de
suggesties die het heeft gedaan in haar non-paper. Daarnaast is het een positieve
ontwikkeling dat de taken van de ARO’s worden vastgelegd, alsmede tot welke informatie
zij toegang moeten hebben.
Ondanks deze eerste stap in de juiste richting is het kabinet van mening dat er nog
wijzigingen plaats kunnen vinden om het voorstel effectiever te laten zijn in het
doel dat het nastreeft: het effectief verstoren van het verdienmodel van georganiseerde
criminaliteit.
In het impact assessment heeft de Commissie een goed onderbouwde en realistische keuze
gemaakt tussen de daarin opgesomde beleidsalternatieven. Er is een goede afweging
gemaakt tussen de impact van de voorgestelde maatregelen ten opzichte van het beoogde
doel en de gevolgen daarvan voor de aanpak van de georganiseerde misdaad. Het kabinet
hoopt dat de verwachte toename in geconfisqueerd vermogen daadwerkelijk kan worden
gerealiseerd als gevolg van dit richtlijnvoorstel. Het is hierbij echter van belang
dat de bevoegde autoriteiten hiervoor ook voldoende geëquipeerd worden met het oog
op relatief nieuwere vormen van vermogen zoals crypto-valuta en NFT’s. Het beoogde
richtlijnvoorstel voorziet naar de mening van het kabinet nog onvoldoende in mogelijkheden
om ook deze vormen van vermogen adequaat te kunnen bevriezen en confisqueren.
Het kabinet verwelkomt in beginsel de verplichting tot het instellen van een ARO en
de uitbreiding van de bevoegdheden van deze ARO’s. Om te voorkomen dat vermogensbestanddelen
kunnen worden verplaatst is het belangrijk dat ARO’s snel beslag kunnen leggen. De
mogelijkheid voor een spoedige bevriezing van een vermogensbestanddeel in afwachting
van een bevriezingsbevel beschouwt het kabinet daarom als positief. Het kabinet zal
bij de Commissie aandacht vragen voor de uitvoering hiervan en het opnemen van noodzakelijke
waarborgen bij tijdelijke spoedbevriezing over te gaan. In lijn hiermee zet het kabinet
ook vraagtekens bij de haalbaarheid van de toekenning van bevoegdheden voor de ARO’s
ter opsporing van overtredingen van de sanctiewetgeving, die op dit moment nog niet
bij het ARO zijn belegd. Dit betekent naar verwachting een significante uitbreiding
van capaciteit en expertise die ten koste kan gaan van de andere taken van het ARO.
Het kabinet zal de Commissie vragen op welke manier zij voorziet dat hier invulling
aan wordt gegeven door de ARO’s.
Om invulling te kunnen geven aan haar bevoegdheden is het noodzakelijk dat ARO’s kunnen
beschikken over gegevens en toegang hebben tot databanken in de hele EU. De uitbreiding
van deze toegang tot fiscale gegevens en het kadaster is hierin een belangrijke eerste
stap.12 Het kabinet zal daarnaast aandacht vragen voor het belang van toegang tot nationale
bankgegevens. Via bijvoorbeeld een snelle hit-no-hit bevraging van het banksaldo van
een verdachte kan zo op een efficiënte manier worden bepaald of het waardevol is om
een Europees Bevriezingsbevel op te stellen. Ten behoeve van de snelle informatie-uitwisseling
staat het kabinet positief tegenover het voorstel om het contact tussen ARO’s te laten
verlopen via Secure Information Exchange Network Application (SIENA)13. Verwacht wordt dat de informatie-uitwisseling tussen ARO’s in de lidstaten zo op
een veilige en efficiëntere manier kan plaatsvinden.
Het kabinet kan zich overwegend goed vinden in de voorstellen met betrekking tot de
uitgebreide confiscatie en de confiscatie van onverklaarbaar vermogen. De verhouding
van de voorgestelde regeling van de confiscatie van onverklaarbaar vermogen (artikel
16) ten opzichte van de voorgestelde regeling van de verruimde confiscatie (artikel
14) roept echter vragen op en behoeft verheldering. Het kabinet staat in beginsel
eveneens positief ten aanzien van de voorgestelde uitbreiding van confiscatie tot
situaties waar de strafvervolging niet heeft geleid tot een veroordeling. De voorgestelde
regeling is echter beperkt tot bepaalde gevallen waarin strafvervolging is ingesteld.
Dit sluit minder goed aan bij het conceptwetsvoorstel aangaande non conviction based confiscation, dat in procedure is gebracht en dat voorziet in de mogelijkheid tot confiscatie
die niet afhankelijk is van strafvervolging. Confiscatie kan wenselijk zijn ook buiten
de gevallen waarin strafvervolging is ingesteld.
Het kabinet verwelkomt de oproep van de Commissie (artikel 18) om geconfisqueerde
vermogensbestanddelen aan te wenden voor slachtoffercompensatie. Het kabinet roept
daarbij op tot gedegen onderzoek over verdere mogelijkheden die in overeenstemming
zijn met nationaal, EU- en het internationale recht, waaronder de aanwending van geconfisqueerde
tegoeden van partijen die de EU-sancties overtreden, voor de wederopbouw van Oekraïne.
Het kabinet vraagt hierbij extra aandacht voor de mogelijkheid om de bevoegdheden
voor het traceren en identificeren van vermogen (zoals volgt uit artikel 17) ook mogelijk
te maken ten behoeve van slachtoffercompensatie en hiervoor onderzoeksbevoegdheden
in te kunnen zetten. In dit licht vraagt het kabinet ook aandacht voor het inzetten
van opsporingsbevoegdheden in de tenuitvoerleggingsfase, aangezien de huidige inrichting
van het voorstel onvoldoende is om verhuld vermogen op te kunnen sporen. Een mogelijk
voorbeeld hiervoor is het Nederlandse juridische kader van het Strafrechtelijk Executie
Onderzoek. Daarnaast is het belangrijk dat er een Europees Bevriezingsbevel (EBB)
ten behoeve van beslaglegging voor slachtoffercompensatie kan worden uitgevaardigd.
Om te garanderen dat bevroren vermogen adequaat wordt beheerd, zodat de waarde van
het bevroren goed bewaard blijft, stelt de Commissie voor om iedere lidstaat te verplichten
hiervoor een bevoegde autoriteit aan te wijzen en/of op te richten. Nederland heeft
reeds zeer positieve ervaringen met het AMO en verwelkomt daarom ook de oprichting
van soortgelijke instanties in andere lidstaten. Het lijkt echter in de praktijk niet
haalbaar om voorafgaand aan het bevriezen of confisqueren van een vermogensbestanddeel
een assessment op te stellen van de verwachte beheerskosten. Dit is met name het geval
als op voorhand niet bekend over welke vermogensbestanddelen een verdachte beschikt.
Het voorstel om AMO’s de bevoegdheid te geven om in beslag genomen voorwerpen tussentijds
te executeren wordt door het kabinet in beginsel ook positief ontvangen. Dit is met
name van belang bij voorwerpen die snel in waarde kunnen verminderen, zoals crypto-valuta.
Met betrekking tot deze vorm van vermogen vraagt het kabinet aandacht bij de Commissie
voor het fluïde karakter. Het is van groot belang dat bevoegde autoriteiten snel over
kunnen gaan tot beslag van crypto-valuta voordat de eigenaar deze valuta met één klik
op de knop kan verplaatsen. ARO’s zouden hiervoor de mogelijkheid moeten krijgen om
rechtstreeks gegevens op te vragen bij crypto exchanges die hiervoor een aangewezen
contactpersoon moeten aanwijzen in de EU. Daarnaast dient te worden verkend op welke
manier spoedbevriezing van crypto-wallets het best kan worden vormgegeven. Eén optie
hiervoor is het rechtstreeks vorderen van bevriezing bij een exchange, vooruitlopend
op een EBB. Met betrekking tot dit onderwerp zal het kabinet de aanbevelingen uit
het non-paper uit 2021 nogmaals onder de aandacht brengen bij de Commissie.
Het kabinet verwelkomt de waarborgen in verband met de fundamentele rechten van betrokkenen
uit hoofdstuk 5 (recht op informatie, recht op een effectief rechtsmiddel), maar vraagt
aandacht voor de informatieverplichting die voortvloeit uit artikel 22. Nederland
is voorstander om dit artikel te modelleren naar Verordening 2018/1805 artikel 11
jo artikel 32, waardoor het uitstel van informatievoorziening mogelijk is indien de
informatievoorziening ten nadele komt van het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast
kan het onwenselijk zijn om de eigenaar op de hoogte te stellen van het tussentijds
vervreemden van het bevroren of in beslag genomen object in het geval het gaat om
snel depreciërende objecten. Het recht om rechtsmiddelen aan te wenden kan hierbij
bovendien voor onnodige vertraging en complexiteit zorgen waardoor het bevroren goed
onnodig verder in waarde deprecieert en beheerskosten zullen toenemen.14 Hierbij stelt het kabinet voor om dit artikel te modelleren naar de Nederlandse kaders
waarin een betrokkene een rechtsmiddel tegen het beslag zelf heeft, en niet afzonderlijk
tegen tussentijdse vervreemding.
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de verstrekkende informatieverplichtingen over
confiscatie- en beslagprocedures, en over de opbrengsten daarvan. Daarnaast dient
te worden gerapporteerd over de waarde van gelegde beslagen op uiteenlopende momenten
van het beslag en worden vastgelegd in een centraal register. Het is echter nog onvoldoende
omschreven welke statistieken moeten worden bijgehouden. Bovendien moeten lidstaten
elke 5 jaar een nationale strategie presenteren. Deze gegevens worden gebruikt voor
metingen van de effectiviteit van die procedures en ter bevordering van de samenwerking
tussen lidstaten. Voor de werkbaarheid van de instrumenten in deze richtlijn zijn
deze administratieve verplichtingen volgens het kabinet niet noodzakelijk, terwijl
een minder verstrekkende informatieverplichting voldoende kan bijdragen aan eerder
vermelde metingen. Volgens het kabinet kunnen de verschillende bestaande platformen
(Europees Justitieel Netwerk, Europol, Camden Asset Recovery Inter-agency Network)
worden gebruikt om informatie te publiceren over de verschillende confiscatieprocedures
in de lidstaten zonder dat de ARO’s worden verplicht tot verdere administratieve handelingen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten nemen in algemene zin een positieve houding aan ten aanzien van de uitbreiding
van bevoegdheden ten behoeve van de strijd tegen georganiseerde criminaliteit. Er
bestaan echter zorgen over de rechtsstatelijkheid van artikelen 15 en 16 over non conviction based confiscation en confiscatie van onverklaarbaar vermogen. Lidstaten verwelkomen de vastgelegde
taakomschrijving van de ARO’s en de duidelijkheid over de gegevens waartoe een ARO
toegang zou moeten hebben. Enkele lidstaten staan kritisch tegenover de toegenomen
administratieve verplichtingen en beheerskosten die voortvloeien uit dit voorstel.
Het Europees Parlement zal naar verwachting positief zijn over het voorstel aangezien
een belangrijk onderdeel van de voorstellen voortkomt uit aanbevelingen die beide
instanties hebben gedaan.15
16 De Raad heeft daarnaast bij de Commissie erop aangedrongen om het juridische kader
voor het management van in beslag genomen goederen te verbeteren, en om spoedbevriezing
voor ARO’s mogelijk te maken.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 83, eerste en tweede lid, VWEU, artikel 82, tweede lid, VWEU
en artikel 87, tweede lid, VWEU. Op grond van artikel 83, eerste lid, VWEU is de EU
bevoegd om bij richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen betreffende de bepaling
van strafbare feiten en sancties in verband met vormen van bijzonder zware criminaliteit
met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van
deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke
basis te bestrijden. Artikel 83, tweede lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het
vaststellen bij richtlijnen van minimumvoorschriften met betrekking tot de bepaling
van strafbare feiten en sancties waarvoor harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld
indien dit nodig blijkt voor een doeltreffende uitvoering van beleid van de Unie op
dat gebied.
Op basis van artikel 87, tweede lid, VWEU is de EU bevoegd om in het kader van politiële
samenwerking maatregelen vast te stellen voor de onder meer de verzameling, opslag,
verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie.
Artikel 82, tweede lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen bij richtlijnen
van minimumvoorschriften met betrekking tot onder meer de rechten van slachtoffers
van misdrijven voor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen
en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken
met een grensoverschrijdende dimensie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen.
Op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht heeft de EU een met
de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub j, VWEU)
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit positief. Het voorstel heeft tot doel de
regels met betrekking tot bevriezing, confiscatie, management en eventuele executie
van vermogensbestanddelen te harmoniseren om zo criminelen te beroven van hun wederrechtelijk
verkregen vermogen. Ter realisatie van deze doelstelling is optreden op EU-niveau
gerechtvaardigd. Deze doelstelling kan door de lidstaten zelfstandig niet voldoende
worden gerealiseerd, aangezien meer dan 70 procent van criminele organisaties opereren
in meer dan 3 lidstaten. Het criminele vermogen dat hiermee gepaard gaat, kan om die
reden niet zelfstandig door lidstaten worden bevroren en eventueel worden geconfisqueerd.
Bij grensoverschrijdende criminaliteit, wegens de grensoverschrijdende aard hiervan,
kan een adequate samenwerking op EU-niveau de effectiviteit van de nationale autoriteiten
aanzienlijk vergroten. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts
op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit positief, met kanttekening. Het voorstel
heeft tot doel de regels met betrekking tot bevriezing, confiscatie, management en
eventuele executie van vermogensbestanddelen te harmoniseren om zo criminelen te beroven
van hun wederrechtelijk verkregen vermogen.
Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken en gaat grotendeels
niet verder dan noodzakelijk. Het kabinet is samen met de Commissie van oordeel dat
de bestaande wettelijke voorzieningen in de lidstaten een adequate Europese samenwerking
onvoldoende mogelijk maken. De voorgestelde instrumenten kunnen die samenwerking versterken
en acht het kabinet daarom geschikt om de doelstelling van het voorstel te behalen.
Het kabinet verwelkomt bijvoorbeeld de voorgestelde uitbreiding van confiscatie tot
situaties waar er om verschillende redenen geen veroordeling heeft plaats kunnen vinden,
geconfisqueerde vermogensbestanddelen aan te wenden voor slachtoffercompensatie, en
de uitbreiding van de bevoegdheden van ARO’s om met spoed vermogen te kunnen bevriezen.
Daarnaast beperkt de Commissie zich in het voorstel tot de uitbreiding van bevoegdheden
voor het traceren van vermogensbestanddelen tot strafbare feiten waarmee potentieel
hoge winsten kunnen worden behaald en gaat hiermee niet verder dan noodzakelijk.
Het kabinet plaatst echter een kanttekening bij de proportionaliteit van het voorgestelde
optreden aangaande het asset recovery strategic framework. Het voorstel betreft op dit punt verstrekkende jaarlijkse informatieverplichtingen
voor de ARO’s over confiscatieprocedures en beslagprocedures, en over de opbrengsten
daarvan. Daarnaast dient te worden gerapporteerd over de waarde van gelegde beslagen
op uiteenlopende momenten van het beslag. Deze gegevens worden gebruikt voor metingen
van de effectiviteit van die procedures. Voor de werkbaarheid van de instrumenten
in deze richtlijn zijn deze administratieve verplichtingen volgens het kabinet niet
noodzakelijk, terwijl een minder verstrekkende informatieverplichting voldoende kan
bijdragen aan eerder vermelde metingen. Het kabinet zal zich er voor inzetten om het
voorgestelde optreden op dit punt aan te laten passen in het verdere onderhandelingstraject.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens de Commissie heeft het voorstel geen budgettaire gevolgen voor de EU. Nederland
is van mening dat de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De financiële gevolgen voor de lidstaten worden door de Europese Commissie geschat
op ca. € 30–40 mln. Deze kosten vloeien voort uit de verplichte versterking van de
Asset Recovery Offices en het oprichten van Asset Management Offices. Nederland beschikt
al over beide instellingen, waardoor de kosten van dit voorstel naar verwachting lager
zullen liggen.
Budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting van
de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
Daarnaast verwacht de Commissie dat door deze richtlijn lidstaten beter in staat zullen
zijn om crimineel vermogen te confisqueren wat een positieve impact zal hebben op
de inkomsten van de overheid. De Commissie verwacht een verdubbeling van de inkomsten
uit confiscatie. Het kabinet acht deze verdubbeling echter niet haalbaar, zeker niet
in de eerste jaren na inwerkingtreding van een eventueel aangenomen richtlijnvoorstel.
Daarnaast merkt het kabinet op dat het genereren van inkomsten niet het voornaamste
doel moet zijn van dit richtlijnvoorstel, omdat daarmee een perverse prikkel zou ontstaan.
Het primaire doel is namelijk dat misdaad niet mag lonen en niet het vergroten van
inkomsten. Ten slot zij opgemerkt dat de keuze om geconfisqueerde vermogensbestanddelen
te verkopen alle tijden dient te worden afgewogen tegen de mogelijkheid om geconfisqueerde
vermogensbestanddelen ten goede te laten komen aan de samenleving of aan te wenden
voor slachtoffercompensatie nadrukkelijk.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Volgens de Commissie zijn er geen financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk
voor bedrijfsleven en burger
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Gezien de directe band tussen de oorlog in Oekraïne kan het onderhanden voorstel leiden
tot eventuele tegenmaatregelen van Rusland indien het voorstel daadwerkelijk leidt
tot effectievere naleving van EU-sancties c.q. tot werkelijke confiscatie van vermogen
van personen die sancties niet-naleven. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het
Europese en Nederlandse bedrijfsleven en het Nederlandse concurrentievermogen.
Het onderhanden voorstel is tegelijkertijd gepubliceerd met een voorstel ter opname
van het overtreden van sancties aan de lijst van EU-misdrijven (artikel 83, eerste
lid, VWEU.
Hiermee moet het op Europees niveau mogelijk worden om het bevroren vermogen van individuen
en bedrijven die deze sancties overtreden te kunnen confisqueren.
Dit voorstel maakt daarmee, ondanks de oorspronkelijke focus op het ontnemen van de
wederrechtelijk verkregen vermogen uit georganiseerde criminaliteit, direct deel uit
van de Europese aanpak van de Russische militaire agressie in Oekraïne. Het voorstel
voorziet daarnaast in de uitbreiding van de bevoegdheden van de Asset Recovery Offices
om eventuele overtredingen van sanctiemaatregelen te achterhalen.
Het kabinet zal zich in EU-verband blijven inzetten voor een gecoördineerd Europees
antwoord op de Russische militaire agressie in Oekraïne. Om ervoor te zorgen dat de
sancties tegen Rusland en Belarus effect hebben, is het belangrijk dat de sanctiemaatregelen
worden nageleefd. Het kabinet verwelkomt daarom de uitbreiding van de bevoegdheden
van de ARO’s om eventuele overtredingen te kunnen detecteren en de mogelijkheid om
vermogen te kunnen bevriezen en confisqueren van partijen die sancties niet naleven.
Een uitgebreide appreciatie hiervan, is opgenomen in de kamerbrief van 28 juni jl.
aangaande de wijziging van artikel 83, lid 1 VWEU.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Voor de implementatie van de richtlijn is naar verwachting (beperkte) aanpassing van
nationale wet- en regelgeving nodig.
Een belangrijk deel van de onderdelen van dit richtlijnvoorstel was al onderdeel van
richtlijn 2014/42/EU waardoor het huidige voorstel naar verwachting niet tot veel
aanpassingen in de nationale wetgeving zal leiden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Artikel 27 van het richtlijnvoorstel voorziet in een gedelegeerde handeling waarmee
extra criteria kunnen worden vastgesteld voor de statistieken die volgens artikel
27 moeten worden vastgelegd.
Hoewel door deze gelegeerde handeling het op dit moment nog onduidelijk is over welke
statistieken moet worden gerapporteerd, heeft het kabinet begrip voor het voorstel
voor gedelegeerde regelgeving. Het gaat om een niet-essentieel onderdeel van het voorstel
die ook in een later stadium verder kan worden vormgegeven, waardoor toekenning van
deze gelegeerde bevoegdheid mogelijk is. Ook acht het kabinet toekenning van deze
bevoegdheid wenselijk, met het oog op de snelheid van de wetgevingsprocedure. Het
kabinet kan zich vinden in de keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering), aangezien
de gedelegeerde handeling leidt tot een aanvulling van de richtlijn.
Het kabinet kan zich vinden in de wijze waarop de Commissie de gedelegeerde handeling
heeft vormgegeven. Door voorafgaand aan het instellen van nadere informatieverplichtingen
experts aangewezen door lidstaten te horen én de mogelijkheid voor het Europees Parlement
om bezwaar in te dienen, is het proces conform het IIA Beter Wetgeven met voldoende
waarborgen omgeven. Het kabinet is van mening dat de bevoegdheidsdelegatie inhoudelijk
voldoende is afgebakend. Voor het kabinet is het van belang dat eventuele nadere verplichtingen
ten aanzien van de informatievoorziening helder zijn omschreven en aansluiten bij
bestaande praktijken, en gericht zijn op de harmonisering van rapportages van lidstaten.
De bevoegdheidsdelegatie wordt in het voorstel toegekend voor onbepaalde tijd. Het
kabinet zal pleiten voor toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende
verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De richtlijn moet 1 jaar na publicatie te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
Naar de mening van het kabinet biedt deze termijn, mede gezien de benodigde wetswijziging
en de verstrekkende gevolgen voor uitvoering en handhaving, te weinig ruimte voor
Nederland om te kunnen voldoen aan de richtlijn. In de onderhandelingen het kabinet
daarom pleitten voor een verruiming van de implementatierichtlijn.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal 5 jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn een evaluatierapport
aanbieden aan het EP en de Raad. Het kabinet acht dit wenselijk, gezien het belang
van een daadkrachtige aanpak van de georganiseerde criminaliteit.
e) Constitutionele toets
In artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is het recht op eigendom vastgelegd.
Op grond van deze bepaling heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het
ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen
behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de
algemene beginselen van internationaal recht. Dit tast echter op geen enkele wijze
het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk
oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen
belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boetes te verzekeren.
Binnen artikel 1 kan onderscheid worden gemaakt tussen de ontneming van eigendom en
de regulering van eigendom. Het EHRM heeft de confiscatie gekwalificeerd als regulering
in gevallen waarin goederen werden geacht onrechtmatig te zijn verkregen of als instrumenten
van het strafbare feit hadden gediend. Het eigendomsbegrip ziet op zowel fysieke goederen
als vermogensrechten. Een inmenging in het eigendomsrecht kan op grond van de jurisprudentie
van het EHRM worden gerechtvaardigd als er bijvoorbeeld een gerechtvaardigd algemeen
belang gediend is.
Misdaadbestrijding – waaronder de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, drugscriminaliteit
en witwassen – is een door het EHRM geaccepteerd belang17. Een zwaarder wegend belang kan ook zijn het herstel van de maatschappelijke integriteit
of de maatschappelijke orde, in het kader waarvan goederen vanwege hun illegale herkomst
worden geconfisqueerd. De confiscatie dient dan als herstelmaatregel. Voorwaarde voor
confiscatie is dat er een norm is geschonden, die beoogt het zwaarwegend algemeen
of maatschappelijk belang te beschermen18. Hieruit kan worden opgemaakt dat het onderhavige richtlijnvoorstel met het oog op
de bestrijding van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit in overeenstemming
is met artikel 1 EVRM en tevens artikel 5 van de Grondwet.
Artikel 6 EVRM beschermt het recht op een eerlijk proces. Op grond van het eerste
lid van dat artikel heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten
en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde
vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak, binnen een redelijke
termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
De uitspraak moet in het openbaar worden gedaan. Voor zover het gaat om een vervolging
geldt op grond van het tweede lid de onschuldpresumptie; eenieder tegen wie een vervolging
is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen
vast te staan (artikel 6, tweede lid, EVRM). Het verdrag garandeert degene tegen wie
vervolging is ingesteld bepaalde rechten (artikel 6, derde lid, EVRM). Met betrekking
hiertoe zal het kabinet extra aandacht besteden aan een goed uitwerking van artikelen
15 en 16 in het onderhavige richtlijnvoorstel gericht op non conviction based confiscation en de confiscatie van onverklaarbaar vermogen zonder voorafgaande veroordeling.
De grondrechten richten zich primair tot natuurlijke personen. Voor zover dat naar
de aard van het betreffende grondrecht zin kan hebben, kunnen rechtspersonen zich
daarop beroepen. Natuurlijke personen kunnen zich beroepen op de grondrechten die
zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU. Naargelang de omstandigheden
kunnen rechtspersonen zich ook beroepen op bepaalde grondrechten, zoals het recht
op effectieve rechtsbescherming bij de rechter. Voor zover sprake is van een beperking
van die rechten, zullen bij de omzetting van deze richtlijn, die rechten in acht worden
genomen.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het richtlijnvoorstel heeft verstrekkende gevolgen voor de uitvoering en handhaving.
Dit ziet met name op de inzet van maatregelen die leiden tot het bevriezen en confisqueren
van tegoeden in gevallen waarin de EU-sancties niet worden nageleefd. Om hieraan te
kunnen voldoen bestaat de kans dat er een belangrijke claim wordt gelegd op de bestaande
capaciteit van het ARO die mogelijk ten koste gaat van de inzet op de aanpak van georganiseerde
criminaliteit. Dit ziet het kabinet als onwenselijk Daarnaast zal er extra geïnvesteerd
moeten worden in het verkrijgen van noodzakelijke expertise voor het opsporen van
overtredingen van sanctiewetgeving.
Daarnaast voorziet het voorstel in de oprichting van AMO’s in iedere lidstaat. Nederland
beschikt hier al over waardoor de implicaties relatief klein zullen zijn. De voorstellen
uit hoofdstuk VI verplichten de uitvoeringsinstanties (de ARO’s) tot extra administratieve
verplichtingen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het richtlijnvoorstel voorziet, naast het bevorderen van intra-Europese samenwerking
tussen ARO’s, ook in het verbeteren van samenwerking met soortgelijke instanties in
derde landen, inclusief ontwikkelingslanden. Hiermee wordt beoogd dat de confiscatie
van het criminele vermogen dat zich in derde landen bevindt ook kan worden versterkt,
met mogelijk positieve secundaire gevolgen voor landen waarvan de veiligheid, maatschappij
en economie lijden onder criminele activiteiten in kwetsbare sectoren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.