Brief regering : Antwoorden op vragen commissie over het verslag van de rapporteur over het jaarverslag Financiën en Nationale Schuld (IX) 2021 (Kamerstuk 36100-IX-1)
36 100 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2021
Nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2022
Naar aanleiding van de vragen van de commissie Financiën over het jaarverslag van
het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld (IX) 2021 (Kamerstuk 36 100 IX, nr. 1), die ons 22 juni 2022 zijn toegezonden, beantwoorden wij middels deze brief de gestelde
vragen per onderwerp. Omdat de onderwerpen in deze brief raken aan de portefeuilles
van alle drie de bewindspersonen, stuur ik deze brief mede namens de Staatssecretaris
van Fiscaliteit en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane.
1. Systeemverantwoordelijkheid en uitwerking taskforce
Tijdens het verantwoordingsdebat van 9 juni jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 90, Verantwoordingsdebat
over het jaar 2021) is gesproken over de rechtmatigheid en het financieel beheer van
zowel de gehele Rijksrekening als die van het Ministerie van Financiën. Om vorm te
geven aan de systeemverantwoordelijkheid voor het rijksbrede financieel beheer heb
ik aangegeven een taskforce in te stellen. Uw commissie vraagt wanneer de toegezegde
brief hierover te verwachten valt. Deze brief1 heb ik inmiddels aan uw Kamer verzonden.
De overschrijdingen van de tolerantiegrens bij de verplichtingen zijn afgelopen jaar
sterk verslechterd. Naast 2020, was ook in 2021 sprake van een marginale overschrijding
van de tolerantiegrens bij de uitgaven. De oorzaken van deze onrechtmatigheden liggen
meestal buiten de financiële administratie, bijvoorbeeld bij het niet correct volgen
van inkoop of Europese aanbestedingsregels (35 procent van de onrechtmatigheden op
de verplichtingen) of het niet tijdig informeren van de Tweede en/of Eerste Kamer
(42 procent). In het verleden is veel aandacht besteed aan goede verantwoording en
financieel beheer, bijvoorbeeld in de ministerraad maar ook via workshops en kennisuitwisseling.
Kijkend naar de toegekende onvolkomenheden lijkt onderliggend het financieel beheer
bij de rijksoverheid de afgelopen jaren juist wat verbeterd. De Algemene Rekenkamer
deelde over het jaar 2019 acht onvolkomenheden uit op het terrein van financiële administraties,
in 2020 waren dat er zeven en over 2021 waren er nog vijf onvolkomenheden bij financiële
administraties. Deze laatste daling komt doordat het Ministerie van JenV en het Kabinet
van de Gouverneur van Sint-Maarten onvolkomenheden hebben opgelost. De door de AR
geconstateerde verbetering van de financiële administraties bij het Rijk zien we niet
terug in de overschrijdingen van de tolerantiegrens bij de verplichtingen. Met het
instellen van de taskforce verbetering financieel beheer hoop ik bij te dragen aan
een beter financieel beheer bij de departementen maar ook aan het terugdringen van
de overschrijdingen van de tolerantiegrenzen. Mede daarom zal de taskforce zich ook
richten op het nader duiden en het wegnemen van onduidelijkheden rondom het verplichtingenbegrip.
Uw commissie vraagt om een update over de invulling van de financiële functie zoals
opgenomen in de brief van 2 november 2021. Deze kan ik u helaas niet verstrekken.
De kwantitatieve inventarisatie van het aantal fte’s werkzaam in de financiële functie
bij het Rijk wordt eens per twee jaar uitgevoerd. De laatste inventarisatie was in
2021. De eerstvolgende inventarisatie zal in 2023 plaatsvinden met als peildatum 1 januari
2023. Het jaarlijks volgen van deze ontwikkeling biedt in de praktijk ook weinig toegevoegde
waarde.
Uw opmerking dat de omvang van de directie FEZ van het departement van EZK is gedaald,
waar nu door de Algemene Rekenkamer tekortkomingen zijn geconstateerd wil ik graag
een kanttekening maken. Het klopt dat de omvang van de directie FEZ van EZK is afgenomen
(van 92,1 fte in 2017 tot 83,0 fte in 2021). Deze afname is veroorzaakt door de heroprichting
van het departement van LNV waarbij FEZ-medewerkers van EZK in het kader van mens
volgt werk naar LNV zijn gegaan. Op 1 januari 2017 bestond het departement van LNV
nog niet. In 2021 had het departement van LNV een directie FEZ met een omvang van
30,0 fte. Indien de omvang van beide directies FEZ bij elkaar wordt opgeteld dan is
er geen sprake van een daling maar van een stijging van 92,1 fte in 2017 naar 113,0
fte in 2021 (+ 23 procent).
De commissie vraagt hoe ik uitwerking denk te geven aan de overgenomen motie van het
lid Van der Lee c.s. over een integrale gedachtewisseling en besluitvorming over budgettaire
aspecten op vier momenten per jaar (Kamerstuk 36 100, nr. 11). Deze motie vind ik interessant. Het idee om extra momenten te creëren voor reguliere
suppletoire begrotingswetten naast de 1e en 2e suppletoire begrotingswet (mei en november),
bijvoorbeeld in februari en september, kan ertoe bijdragen dat uw Kamer minder vaak
incidentele suppletoire begrotingswetten aangeboden krijgt. Daarnaast kan met een
snelle parlementaire behandeling vier keer per jaar van deze reguliere suppletoire
begrotingswetten het beroep op artikel 2.27 CW worden teruggedrongen. De motie neem
ik mee in de lopende evaluatie van de Comptabiliteitswet 2016. In 2023 zal deze evaluatie
worden afgerond en ontvangt uw Kamer een hoofdlijnennotitie met voorstellen van het
kabinet tot aanpassing van de Comptabiliteitswet. Daarop vooruitlopend overweeg ik
de Vermoedelijke Uitkomsten voor het lopend jaar die bij Miljoenennota worden gepresenteerd,
vanaf volgend jaar ook als formele begrotingswijzigingen voor te leggen via een gecoördineerde
ronde Incidentele Suppletoire Begrotingen (ISB’s). Deze Vermoedelijke Uitkomsten zijn
op Prinsjesdag bij uw Kamer bekend, maar worden normaliter pas met de tweede suppletoire
begrotingen geformaliseerd. Met deze aanpassing kan binnen het huidige systeem een
stap worden gezet om een extra formeel moment te creëren en zo het aantal ongeplande
ISB’s te verminderen. Om dit zinvol te kunnen doen vraagt dat ook overleg met uw Kamer
om de behandeling daarvan snel te kunnen laten plaatsvinden.
Uw commissie heeft daarnaast gevraagd naar het gebruik van artikel 2.27, tweede lid,
van de Comptabiliteitswet (voorts: CW2.27) en de plannen om het gebruik daarvan terug
te dringen. In het bijzonder vraagt uw commissie daarbij naar de handreiking die in
de vorm van een beslisboom is opgesteld. Verder is gevraagd naar de uitwerking van
de motie van het lid Alkaya over het terugdringen van het aantal incidentele suppletoire
begrotingen (Kamerstuk 36 100, nr. 6). Ik onderschrijf de noodzaak om het aantal incidentele suppletoire begrotingen terug
te dringen. Ik sta allereerst graag stil bij de oorzaken van het veelvuldig gebruik
van incidentele suppletoire begrotingen en de uitzonderingsgrond CW2.27, die ook in
het Verantwoordingsdebat zijn genoemd. Allereerst is het budgetrecht met de Comptabiliteitswet
2016 versterkt. Deze wet is van kracht sinds 1 januari 2018. Met deze wet is expliciet
gemaakt dat extra uitgaven of verplichtingen in alle gevallen pas mogen worden gedaan
of aangegaan nadat deze via een begrotingswijziging aan het parlement zijn voorgelegd.
Bij nieuw beleid is daarnaast een beroep op het tweede lid van artikel 2.27 noodzakelijk
als uitstel van uitvoering van het beleid niet in het belang van het Rijk is. In de
oude situatie kon het parlement materieel worden geïnformeerd over het voorgenomen
beleid van het kabinet en de uitvoering daarvan, waarna de budgettaire gevolgen op
het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment konden worden verwerkt. De nieuwe Comptabiliteitswet
schrijft voor dat de uitvoering van beleid ook formeel met een begrotingswet wordt
voorgelegd aan het parlement. Met het huidige aantal van twee wettelijk vastgelegde
reguliere budgettaire momenten gedurende het begrotingsjaar komt het door de versterking
van het budgetrecht vaker voor dat dit aantal niet toereikend is. Vanaf 2018 is dat
ook te zien aan een duidelijke toename in het aantal ISB’s. Dit kan ook in het licht
worden gezien van de eerdergenoemde motie van het lid Van der Lee c.s. over het aantal
budgettaire momenten. Een tweede oorzaak is de algemene maatschappelijke tendens waarin
snel handelen de standaard is geworden, ook voor de overheid. Het reguliere proces
en integrale besluitvorming hebben grote voordelen doordat ze rust brengen en het
mogelijk maken om verschillende problemen en wensen tegen elkaar af te wegen. Dat
betekent echter ook dat de overheid pas later kan handelen doordat het sturen van
de begroting moet wachten op het eerstvolgende budgettaire moment, gevolgd door de
parlementaire behandeling van de begrotingswet. Tijdens de coronapandemie is vaak
een beroep gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet en zo om buiten het reguliere
proces begrotingswetten aan het parlement te sturen en zo onrechtmatigheden te voorkomen.
Dit is steeds gangbaarder geworden. Dit is geen wenselijke ontwikkeling. Ook hier
onderschrijf ik de noodzaak dit terug te dringen.
Om het aantal ISB’s te verminderen zal uitvoering van beleid vaker langer moeten wachten
tot de parlementaire behandeling van reguliere suppletoire begrotingswetten is afgerond.
Om daadwerkelijk tot een vermindering te komen zal dat ook gelden voor situaties waar
een uitzondering in het individuele geval best begrijpelijk is. Dat laatste is relevant,
omdat de werkelijkheid weerbarstig is. Ook in 2022 is er alweer een fors aantal ISB’s
opgesteld, bijvoorbeeld voor begrotingsmutaties die verband houden met de oorlog in
Oekraïne, koopkrachtmaatregelen, verhoging van het Defensiebudget en de aankoop van
de Vaandeldrager van Rembrandt. Een vermindering van het aantal ISB’s is van belang,
maar ook niet zonder consequenties. Voor een structurele oplossing wordt onderzocht
of een aanpassing in het aantal budgettaire momenten kan helpen. Daarnaast speelt
de doorlooptijd van het parlementaire proces een rol bij een beroep op CW 2.27. Als
het proces sneller wordt doorlopen kan soms het beroep op CW 2.27 worden vermeden.
Dat is mogelijk, zoals ook de aandelenemissie aan Air-France-KLM en de aankoop van
de Vaandeldrager hebben laten zien. Dat zal echter niet altijd een oplossing zijn.
Tot slot zullen er altijd gevallen blijven waarbij een ISB alles afwegende de beste
optie is, al dan niet met een beroep op CW 2.27.
De genoemde handreiking is opgesteld om richting departementen te verduidelijken welke
informatie en vragen relevant zijn om te beoordelen of een ISB en een beroep op CW2.27
noodzakelijk zijn. Deze handreiking is op verschillende momenten ambtelijk besproken
en afgestemd. Ik benadruk dat de handreiking geen uitspraken doet over de inhoudelijke
afweging. De handreiking is dan ook schematische weergave van de relevante teksten
in de Comptabiliteitswet. De vragen of beleid kan wachten tot het eerstvolgende reguliere
budgettaire moment en of parlementaire behandeling kan worden afgewacht zijn inhoudelijk
en politiek van aard. De antwoorden hierop moeten door het kabinet worden gewogen
om te bepalen welke route wordt gekozen. Het zijn vragen waar in algemene zin geen
antwoord op is te formuleren. Daarvoor is de werkelijkheid te divers en te complex.
Uiteindelijk is het een politieke weging of een uitzondering noodzakelijk is. Doordat
formeel is vastgelegd dat de begrotingswijziging aan het parlement wordt voorgelegd,
is het parlement ook in staat om in voorkomende gevallen met het kabinet in gesprek
te gaan.
2. Opvolging aanbevelingen Rekenkamer, formuleren ambities
Uw commissie vraagt, per geconstateerde tekortkoming, welke maatregelen het ministerie
voornemens is dit jaar te nemen om deze weg te werken, en wat de ambities daarbij
zijn.
Het Ministerie van Financiën heeft 8 onvolkomenheden over 2021. Per onvolkomenheid
wordt hieronder beschreven welke maatregelen dit jaar worden genomen en welke de ambities
hieraan verbonden zijn.
Alle acties zijn erop gericht om de onvolkomenheid Toezicht financieel beheer: fiscale en risicoregelingen in 2022 op te lossen. Dit geldt eveneens voor de onvolkomenheden Managementinformatie, Verplichtingenbeheer en Prestatieverklaringen van de Belastingdienst. Voor wat betreft de onvolkomenheden Inkoopbeheer Belastingdienst, Inkoopbeheer Toeslagen en Wijzigingsbeheer IT-systemen zijn alle acties erop gericht om ze in 2023 op te lossen. De onvolkomenheid Misbruik & Oneigenlijk gebruik (M&O)-beleid Belastingdienst kent een meerjarige doorloop: opzet, bestaan en werking zullen naar verwachting in
2024 worden vastgesteld. Garanties dat onze acties ook tot oplossingen in de genoemde
jaren leiden, kan ik vooraf echter niet geven. Dit onder meer omdat het uiteindelijk
aan de Algemene Rekenkamer (AR) is om, vanuit haar onafhankelijke positie, te oordelen
of een onvolkomenheid daadwerkelijk als opgelost kan worden beschouwd.
De AR stelt dat Toezicht financieel beheer: risicoregelingen in 2021 is verbeterd. Om dit te optimaliseren zijn dit jaar de interne procedures
verduidelijkt. Daarnaast gaat Financiën door met het presenteren van de procesbeschrijving
voor risicoregelingen aan de resterende departementen. Wat betreft Toezicht financieel beheer: fiscale regelingen stelt de AR vast dat zij in 2021 vooral bij de evaluaties van bestaande fiscale regelingen
bijna geen enkele verbetering zien. Om deze reden zijn dit jaar de begrotingsregels
aangescherpt, is een duidelijke rolverdeling afgesproken met strikt onderscheid tussen
uitvoering en toezicht, is een periodiek overleg tussen toezichthouder en uitvoering
ingesteld en is een dossierhouder voor fiscale regelingen aangesteld.
Het oplossen van de onvolkomenheid Managementinformatie Belastingdienst loopt mee met het programma Managementinformatie/Risicomanagement (MI/RM) van de
Belastingdienst. De AR constateert dat de Belastingdienst inmiddels in belangrijke
mate beschikt over adequate managementinformatie, maar dat voor drie ketens de instrumenten
nog moeten worden ontwikkeld. Voor deze ketens is begin 2022 gestart met de ondersteuning
en volgens de planning zou dit eind 2022 gereed moeten zijn. Het programma MI/RM stopt
eind 2022. Naast de ondersteuning door het programma MI/RM blijft ook de doorontwikkeling
van de beschikbare MI voor de Belastingdienst van belang.
De AR geeft aan dat de opzet van de beheersmaatregelen voor Verplichtingenbeheer en Prestatieverklaringen in orde is, maar de werking nog onvoldoende is aangetoond. In 2022 zijn alle inspanningen
erop gericht om deze onvolkomenheden op te lossen. Dit betekent onder andere focus
op de naleving van de instructies en het tijdiger signaleren van omissies daarin door
onder meer het periodiek uitvoeren van interne controles.
Voor de belangrijkste resterende knelpunten zijn maatregelen genomen die vanaf medio
zomer in werking treden. Bijvoorbeeld bij de dienstonderdelen met de grootste verplichtingen
zijn de interne controles aangescherpt op de contracten waarvoor tekortkomingen zijn
vastgesteld. Voor de incidentele knelpunten is een analyse uitgevoerd. Op dit moment
wordt bezien welke maatregelen hierop worden getroffen.
Wat betreft Inkoopbeheer Belastingdienst en Inkoopbeheer Toeslagen constateert de AR fouten en onzekerheden bij het aangaan van verplichtingen door
de Belastingdienst en Toeslagen. Om de onvolkomenheid Inkoopbeheer Belastingdienst op te lossen is dit jaar onder meer een plan van aanpak voor het inhuurproces tijdelijk
personeel opgesteld en een werkgroep inhuur gevormd die de (structurele) maatregelen
uit het plan van aanpak verder zullen uitwerken. Verder is een checklist in werking
gezet voor inhuur van tijdelijk personeel die vóór het inleggen van een verplichting
wordt doorgelopen om juistheid en volledigheid van de documentatie te waarborgen.
Daarnaast wordt onderzocht welke maatregelen moeten worden genomen om het contractbeheer
en de spendanalyses2 te verbeteren om het aantal eigen waivers3 terug te brengen.
Toeslagen wil de onvolkomenheid Inkoopbeheer Toeslagen oplossen middels het concretiseren van kaders waarin staat aangegeven wat de juiste processen
zijn op het vlak van inkoop, verscherpt toezicht, waivers en administratieverwerking
om rechtmatige inkoop en juiste en volledige dossiervorming mogelijk te maken. Hierbij
wordt samengewerkt met de Belastingdienst en het beleidsdepartement. Onderdeel hiervan
zijn bijvoorbeeld checklists die in navolging van de Belastingdienst ook ingevoerd
worden door Toeslagen. Aanvullend wordt voor deze tekortkoming een adequaat verplichtingenbeheer
ingericht en wordt de control op het inkoopbeheer verder verstevigd.
Ten aanzien van Wijzigingsbeheer IT-systemen (testprocedures) Belastingdienst stelt de AR vast dat de Belastingdienst op de goede weg is om deze onvolkomenheid op
te lossen, maar dat dit nog niet is afgerond. De Belastingdienst had gepland dat de
herziene opzet van de testprocedures eind 2021 klaar zou zijn, die planning is net
niet gehaald. Voor het oplossen van deze onvolkomenheid is de beschrijving van de
wijzigingsbeheerprocedure aangescherpt en zijn interne controleplannen opgesteld.
Daarnaast zal worden gestart met het uitvoeren van de verbijzonderde controle/interne
controle, te beginnen met de meest risicovolle aspecten binnen het wijzigingsbeheer.
Bovendien loopt een onderzoek van de ADR om de kwaliteit van de procesbeschrijvingen
voor testprocedures te valideren.
De AR signaleert dat de onderbouwing van het M&O-beleid voor de grote belastingmiddelen
(keuze inzet handhavingsmix) (sinds 2020) en de Schenk- en erfbelasting (sinds 2016)
niet toereikend is. Om deze onvolkomenheid op te lossen is voor het deel kleine Belastingmiddelen
(Schenk- en erfbelasting) onder meer het strategisch handhavingsplan «Schenk & erf
2022–2026» vastgesteld en is gestart met een steekproef voor de erfbelasting. Het
rapport «Steekproef erfbelasting» wordt op korte termijn verwacht, waarbij de uitkomsten
worden gebruikt om de handhaving in de erfbelasting te verbeteren. Ook wordt er toegewerkt
naar een digitaal aangifteprogramma voor de schenk- en erfbelasting. Voor het deel
grote belastingmiddelen (keuze inzet handhavingsmix) zal voor het oplossen ervan onder
meer kaders worden opgesteld, die zien op opstellen, uitvoeren en evalueren van handhavingsplannen,
het maken en onderbouwen van daarin gemaakte keuzes. Verder dienen in het kader van
de Handhavingsaanpak Belastingdienst, de volledigheid van de handhavingsplannen bij
de uitvoerende directies, een transparant keuzeproces en evaluatieagenda’s voor alle
uitvoerende directies opgesteld te worden om een werkende planning- en controlcyclus
te krijgen. Deze stappen zijn voorzien voor de jaren 2022–2024.
3. Indicatoren in de begroting
Indicatoren Belastingmoraal en klanttevredenheid
Uw commissie vraagt hoe de indicatoren «belastingmoraal» (artikel 1) en «klanttevredenheid»
bij de Belastingdienst en Toeslagen op een zo objectief mogelijk manier in beeld worden
gebracht.
Belastingmoraal
Het doel van de Belastingdienst, zoals verwoord in de Rijksbegroting, is de (bereidwillige)
naleving van de fiscale wet- en regelgeving door belastingplichtigen. Dit is ook uitgewerkt
in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst. Belastingmoraal
is de intrinsieke motivatie van belastingplichtigen om hun wettelijke verplichtingen
na te komen.
Voor Toeslagen wordt zicht gehouden op de mate waarin burgers intrinsiek gemotiveerd
zijn om zich aan de geldende regels te houden als het gaan om het aanvragen en wijzigen
van toeslagen. Dit wordt toeslagenmoraal genoemd. Omdat de belastingmoraal rechtstreeks
raakt aan het doel van de Belastingdienst is het belangrijk deze zo objectief mogelijk,
consequent en langjarig te meten, voor de toeslagenmoraal is dit eveneens het geval.
De Belastingdienst en Toeslagen meten de belastingmoraal en toeslagenmoraal via de
Fiscale Monitor met een wetenschappelijk gevalideerd meetinstrument van Braithwaite
en Ahmed4. De antwoorden bij de acht of negen stellingen worden gecombineerd om tot één score
voor de moraal te komen. Het onderzoek voor de Fiscale Monitor wordt door een extern
onderzoeksbureau uitgevoerd en vindt plaats onder representatieve steekproeven uit
verschillende doelgroepen. De door Braithwaite en Ahmed ontwikkelde schaal is vertaald
naar het Nederlands en in 2020 getest onder ruim 800 respondenten (209 toeslaggerechtigden,
207 belastingplichtige burgers, 203 ZZP'ers en 206 ondernemers met personeel). De
resultaten van deze test lieten zien dat de schaal betrouwbaar is en gaven indertijd
geen aanleiding tot aanpassingen op de schaal. Vanaf 2021 is deze wijze van het meten
van moraal onderdeel van de Fiscale Monitor. Voorheen werd de moraal ook al gemeten,
maar met andere stellingen.
Medewerking aan het onderzoek is altijd geheel vrijwillig, de gegeven antwoorden zijn
volstrekt anoniem en voor de Belastingdienst en Toeslagen niet te herleiden naar individuele
respondenten. We rapporteren op geaggregeerd niveau per doelgroep. Daarmee genereren
we een beeld van hoe de moraal in een bepaalde doelgroep is op een bepaald moment
in de tijd. Door het onderzoek periodiek (op dit moment jaarlijks) te herhalen, kunnen
ontwikkelingen in de tijd in kaart worden gebracht. Er zijn niet of nauwelijks uitschieters
in de resultaten wat er op duidt dat de resultaten robuust en betrouwbaar zijn.
De Fiscale Monitor wordt jaarlijks verbeterd. De bewoordingen van de gebruikte stellingen
waarmee moraal wordt gemeten, zullen worden geëvalueerd en waar nodig worden aangepast.
Klanttevredenheid
De Belastingdienst meet daarnaast, ook voor Toeslagen, de klanttevredenheid van burgers
en bedrijven over haar interactiekanalen middels het Continu Klanttevredenheidsonderzoek
(CKTO). Dit meetinstrument is gebaseerd op het Canadese ICCS-Client Satisfaction Model,
specifiek ontworpen voor klanttevredenheidsonderzoek in overheidsomgevingen. De hierbij
behorende vragenlijst is aangepast aan de Nederlandse context en is met zowel een
kwalitatief als kwantitatief onderzoek getoetst en waar nodig aangepast voor invoering.
De interactiekanalen die betrokken worden in het CKTO zijn de Belastingtelefoon, de
website en de balie.
Burgers en bedrijven worden direct na de dienstverlening bevraagd op zowel aspecten
die bijdragen aan de klanttevredenheid als op de ervaren klanttevredenheid zelf. De
klant geeft aan op een schaal van 1–5 hoe tevreden hij is geweest. De scores 1 en
2 zijn onvoldoende, de scores 3–5 worden geteld als een tevreden klant.
Het CKTO is naar aard en opzet gericht op het representatief meten van tevredenheid
van burgers en bedrijven die contact hadden met een interactiekanaal van de Belastingdienst
en Toeslagen. Van degenen die contact hadden wordt 1 op de «X-aantal» personen benaderd
om mee te doen met het CKTO. De «X» verschilt per interactiekanaal opdat voldoende
representatieve respons wordt verkregen. Een willekeurige en representatieve deelgroep
van hen die contact hadden wordt dus uitgenodigd om mee te doen met het onderzoek.
Door deze meting ontstaat een representatief beeld van de waardering van burgers en
bedrijven voor de kwaliteit van de geleverde diensten. Bovendien krijgen de Belastingdienst
en Toeslagen goed zicht op de variabelen die klanttevredenheid bepalen, waardoor betere
sturing op en verantwoording over prestaties mogelijk is.
De KPI Burgertevredenheid bij Toeslagen meet de mate van tevredenheid bij Toeslaggerechtigden
over de dienstverlening op het gebied van de regelingen huurtoeslag, zorgtoeslag,
kinderopvangtoeslag en kind gebonden budget. Toeslagen meet dit niet zelf. Om onder
andere de objectiviteit te waarborgen voert Motivaction twee keer per jaar het toeslaggerechtigden
tevredenheidsonderzoek uit. Motivaction voert hiertoe een representatieve steekproef
uit, gebruikmakend van haar online StemPunt-panel (70.000 panelleden). De resultaten
van het onderzoek zijn per toeslag gewogen op leeftijd, geslacht en inkomen (draagkracht).
Hiermee wordt inzicht in de (on)tevredenheid van burgers verkregen ten behoeve van
bijvoorbeeld de verbetering van de dienstverlening. Daarnaast worden de uitkomsten
van het onderzoek gebruikt als verantwoording richting politiek en de (opdrachtgevende)
beleidsdepartementen.
Kengetal exportkredietverzekering-faciliteit
Ten aanzien van het kengetal voor de bijdrage die de exportkredietverzekering-faciliteit
(artikel 5) levert aan het bbp vraagt uw commissie zich af of de streefwaarde voor
2021 >0,18% niet te ambitieus is gezien het feit dat de realisatie voor de jaren 2017–2020
varieerde tussen 0,07–0,12%. Daarnaast verneemt uw commissie graag wanneer de realisatiecijfers
over 2021 bekend zullen zijn.
Bij het vaststellen van de streefwaarde van de bijdrage van de exportkredietverzekeringen
(ekv) aan het bbp wordt altijd gewerkt met het gemiddelde van de afgelopen vijf jaren.
Bij de vaststelling van de streefwaarde in de ontwerpbegroting 2021 was de bijdrage
van de ekv aan het bbp voor 2020 nog niet bekend. De streefwaarde werd zodoende gebaseerd
op het gemiddelde over de reeks van 2015 t/m 2019. Aangezien de bijdrage van de ekv
aan het bbp in 2015 relatief hoog was, namelijk 0,36%, was de streefwaarde voor 2021
met >0,18% ook relatief hoog vergeleken met de jaren die zijn weergegeven in tabel
29.
De realisatiecijfers van de bijdrage van de ekv aan het bbp worden jaarlijks door
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend. Het CBS becijfert hoeveel directe
en indirecte toegevoegde waarde, uitgedrukt in geld en werkgelegenheid, in de Nederlandse
economie verbonden is aan de door de ekv gedekte export. Daarbij wordt de directe
toegevoegde waarde berekend die wordt gegenereerd door exporterende bedrijven met
ekv-gedekte transacties. Daarnaast brengt het CBS via een input-output analyse de
indirecte toegevoegde waarde in kaart, oftewel hoeveel in de (toeleverende) bedrijfstakken
ook wordt verdiend aan werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de uiteindelijke geëxporteerde
ekv-verzekerde goederen en diensten. Zie het onderzoeksrapport van het CBS voor een
uitgebreide toelichting op de gehanteerde methodologie.5 De realisatiecijfers over 2021 zullen na publicatie door het CBS in het najaar van
2022, in het jaarverslag 2022 worden verwerkt.
Douane
Voor artikel 9 (Douane) vraagt u een aanvullende toelichting op de percentages tijdig
binnen de Awb-termijn afgehandelde bezwaren en tijdig binnen de Awb-termijn afgehandelde
klachten, die als nieuwe indicatoren zijn opgenomen. Verder verneemt de commissie
welke plannen er zijn om het aantal indicatoren voor dit artikelnummer verder uit
te breiden.
Afgehandelde bezwaren binnen de Awb-termijn
In 2021 is 88 procent van de bezwaren tijdig binnen de wettelijke Awb-termijn afgehandeld.
De norm voor 2021 bedraagt 90 procent. De voorraad bezwaren bestaat eind december
uit 2.545 bezwaren. Een groot deel hiervan wacht op een gerechtelijke uitspraak en
is daardoor niet-beïnvloedbaar. Sinds medio 2021 worden de VerkeersBegeleidingsSysteem-bezwaren in TBB (Terugbetaling, Bezwaar en Beroep) geboekt. Door implementatieproblemen
is een groot aantal van deze bezwaren te lang blijven liggen. Naast deze oorzaak was
er in 2021 ook minder capaciteit beschikbaar voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
Dit komt deels door onderbezetting en deels door het hoge ziekteverzuim in 2021 als
gevolg van corona.
Afgehandelde klachten binnen de Awb-termijn
In 2021 is 97 procent van de klachten tijdig binnen de wettelijke Awb-termijn afgehandeld.
De norm voor 2021 bedraagt 95 procent. Het percentage afgehandelde klachten ligt daarmee
boven de norm.
Uitbreiden indicatoren
In de laatste beleidsdoorlichting van de Douane is als een van de aanbevelingen naar
voren gekomen het evalueren van de begrotingsindicatoren Afdracht: Juiste invoeraangiften en Beschermen: Uitvoering afspraken niet-fiscale taken. De doorontwikkeling van de begrotingsindicatoren is mede afhankelijk van de doorontwikkeling
van effectgericht sturen. Dit onderwerp staat opgenomen in de Strategische Evaluatie
Agenda in de Rijksbegroting van het Ministerie van Financiën6. De eerste zaken voor het benodigd onderzoek worden nu in gang gezet. Naar verwachting
kan vervolgens de evaluatie van de indicatoren in 2023 plaatsvinden.
Kengetallen internationale financiële betrekkingen en btw-compensatiefonds
Tot slot vraagt uw commissie of ik voornemens ben om na te denken over een manier
waarop, ook jaarlijks op kwantitatieve wijze inzicht gegeven kan worden in de effectiviteit
van het beleid op artikel 4 (internationale financiële betrekkingen) en artikel 6
(btw-compensatiefonds).
Artikel 4: Internationale Financiële Betrekkingen
Onder artikel 4 van de begroting van Financiën zijn buitenlandse financiële betrekkingen
van het Ministerie van Financiën opgenomen. Door middel van de tabellen in dit artikel
wordt inzicht gegeven in de uitstaande verplichtingen, verwachtte inkomsten en uitgaven
en eventuele mutaties in de financiële verhouding tussen het Ministerie van Financiën
en de verschillende financiële instellingen en fondsen. In de praktijk is het door
verschillen tussen de instellingen en fondsen en de aard van hun mandaat lastig om
op kwantitatieve wijze inzicht te geven in de effectiviteit van het beleid.
Er is wel een tabel met kerngegevens in artikel 4 opgenomen met de kengetallen van
internationale financiële fondsen en instellingen waarin Nederland deelneemt. Uit
deze tabel kan de financiële slagkracht worden afgeleid en de mate waarin de beschikbare
financiële middelen worden benut. Uw Kamer ontvangt van de meeste fondsen en instellingen
de jaarverslagen, waarin de instellingen nader ingaan op het gevoerde beleid.
Daarnaast zullen, in het kader van de periodieke beleidsdoorlichting van artikel 4,
de crisisinstrumenten die in reactie op de COVID-19-pandemie zijn opgericht, geëvalueerd
worden.7 Uw Kamer zal uiterlijk 2025 op de hoogte worden gebracht van de uitkomst van deze
evaluatie.
Artikel 6: Btw-compensatiefonds
Onder artikel 6 van de begroting van Financiën zijn de verplichtingen en uitgaven
(bijdrage aan medeoverheden) geraamd voor het Btw-compensatiefonds (BCF). De bijdrage
van het Rijk ter compensatie van de door decentrale overheden betaalde btw is opgenomen
in de Wet op het Btw-compensatiefonds. De wet bevat de voorwaarden waarbinnen gemeenten
en provincies kunnen claimen uit het BCF. Het Rijk heeft geen invloed op de jaarlijkse
uitgaven van het fonds. Met ingang van 2015 is het BCF geplafonneerd. Dit plafond
groeit jaarlijks mee met de uitkomst van de normeringssystematiek. Als er minder geclaimd
wordt uit het fonds dan het plafond, dan wordt de ruimte onder het plafond gestort
in het Gemeente- en Provinciefonds. Als er meer wordt geclaimd uit het fonds dan het
plafond, dan wordt het bedrag boven het plafond teruggevorderd uit het Gemeente- en
Provinciefonds. Hierdoor zijn het BCF en het Gemeente- en Provinciefonds communicerende
vaten.
De uitputting van het Btw-compensatiefonds is afhankelijk van de mate waarin gemeenten
en provincies diensten uitbesteden. Er bestaat bij het Rijk geen kwantitatieve doelstelling
voor de mate van uitbesteding, deze keuze wordt op decentraal niveau gemaakt. In 2021
in er een beleidsdoorlichting geweest, waarin de werking van het fonds als doelmatig
is gekwalificeerd.
4. Brede welvaart
Uw commissie vraagt naar de activiteiten van mijn ministerie rond de integratie van
brede welvaart in mijn eigen ontwerpbegroting 2023. Het integreren van brede welvaart
in de begrotingssystematiek heeft mijn aandacht. Financiën is momenteel het vervolgtraject
zoals aangekondigd in de Kamerbrief vorm aan het geven, in samenwerking met de departementen,
het CBS en de drie planbureaus. In de Kamerbrief brede welvaart in de begrotingscyclus
staat beschreven welke stappen dit kabinet wil nemen om brede welvaart een centralere
positie te geven in de begrotings- en verantwoordingsstukken. Hierbinnen spelen onder
andere de indicatoren uit de Monitor Brede Welvaart een belangrijke rol. De integratie
van brede welvaart zal ook betrekking hebben op de activiteiten van mijn eigen ministerie.
Een eerste stap wordt genomen in aankomende Miljoenennota. Hierin krijgt brede welvaart
een grotere rol, waarbij ook wordt ingaan op de prioriteiten van het kabinetsbeleid.
Zoals beschreven in de Kamerbrief over brede welvaart in de begrotingscyclus, ga ik
ook met het CBS en de vakdepartementen in gesprek om factsheets over brede welvaart
verder te ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat het CBS ook voor mijn ministerie tot
een factsheet komt, en dat dit in lijn met de brief in mijn begroting een plek krijgt.
Dit traject vergt tijd en zal nog niet afgerond zijn bij de ontwerpbegroting 2023.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Financiën S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën