Brief regering : Informatie over de tweede nota van wijziging inzake wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, reactie op de voorstellen in de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders en de stand van zaken over de pilots juridische en psychosociale ondersteuning van klokkenluiders, het vervolgproces en mijn inzet om een veilig werk- en meldklimaat te bevorderen bij organisaties
35 851 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen
33 258
Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme
en Klein houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)
36 079
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden
van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders
Nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2022
Hierbij bied ik u de tweede nota van wijziging inzake het bovenvermelde voorstel aan
(Kamerstuk 35 851, nr. 12).
In het overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 21 april jongstleden
over diverse aangelegenheden met betrekking tot de Wet Huis voor klokkenluiders1 heb ik daarnaast een aantal toezeggingen gedaan waar ik in deze brief gevolg aan
zal geven. U heeft mij bij brief van 20 mei jl. verzocht de tweede nota van wijziging,
de reactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging
van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders2 en de antwoorden op de nog openstaande vragen zo mogelijk uiterlijk 8 juni 2022 naar
uw Kamer te sturen. Bij brief van 9 juni jl. heb ik aangegeven dat u deze stukken
voor de zomer van mij ontvangt. Met deze brief voldoe ik aan de door mij gedane toezeggingen.
In deze brief informeer ik uw Kamer allereerst over de tweede nota van wijziging bij
het wetsvoorstel ter implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn. Vervolgens geef
ik een reactie op de voorstellen in de initiatiefnota van de heer Omtzigt en ga ik
in op de stand van zaken over de pilots juridische en psychosociale ondersteuning
van klokkenluiders, het vervolgproces en mijn inzet om een veilig werk- en meldklimaat
te bevorderen bij organisaties.
Tweede nota van wijziging
In de tweede nota van wijziging worden, mede naar aanleiding van de initiatiefnota
van de heer Omtzigt, voorstellen gedaan tot verdere vereenvoudiging en verbetering
van het wetsvoorstel. Hiermee wordt beoogd klokkenluiders meer duidelijkheid te bieden
over de processtappen die zij kunnen nemen en de ondersteuning en bescherming die
zij kunnen krijgen bij het doen van meldingen ingeval zij een misstand vermoeden.
Om dat te bereiken wordt een integrale definitie van misstand voorgesteld, zodat door
de gehele wet heen alleen wordt gesproken van (vermoeden van) een misstand, waaronder
tevens een schending van het Unierecht valt. Hiermee wordt duidelijk dat er geen enkel
onderscheid is of kan worden gemaakt bij een melding van een misstand of een inbreuk
op het Unierecht en de bescherming die daarbij aan de melder wordt geboden. Ook wordt
een bepaling voorgesteld waarin verduidelijkt wordt wat onder benadeling kan worden
verstaan, wordt de bepaling over de nietigheid van zwijgbedingen (artikel 17h, eerste
lid) verduidelijkt en wordt de bepaling waarin het verbod op benadeling wordt geregeld
(artikel 17e) opgesplitst in meerdere artikelen, zodat inzichtelijker wordt dat openbaarmaking
een apart meldkanaal is en onder welke voorwaarden openbaarmaking van misstanden wordt
beschermd. Voorts worden de beschermingsmaatregelen ook op interne onderzoekers van
misstanden van toepassing. In het overleg met uw Kamer op 21 april jongstleden (Kamerstuk
33 258, nr. 53) is onder meer gesproken over de mogelijkheid van anoniem melden door tussenkomst
van een vertrouwenspersoon of een advocaat. Om dit ook mogelijk te maken voor een
verzoek tot onderzoek bij het Huis voor klokkenluiders wordt een aanpassing van artikel
5 van de Wet Huis voor klokkenluiders voorgesteld. Ook wordt een voorstel gedaan voor
regeling van de kennis- en preventietaak van het Huis voor klokkenluiders. Deze voorstellen
zijn na overleg met het Huis tot stand gekomen.
Tot slot bevat de tweede nota van wijziging een aantal wetstechnische aanpassingen,
waaronder een aanpassing van artikel 2, zevende lid, vanwege het instemmingsvereiste
van de werknemers bij het vaststellen van een interne meldprocedure. Als gevolg daarvan
is ook een technische aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden noodzakelijk.
Initiatiefnota van het lid Omtzigt
De heer Omtzigt zet zich al lange tijd in voor klokkenluiders en hun belangrijke rol
bij het oplossen van (grote) misstanden en heeft een bijdrage geleverd aan de totstandkoming
van de Recommendation CM/Rec(2014)7 van de Raad van Europa over de bescherming van
klokkenluiders. Deze Recommendation heeft als basis gediend voor de totstandkoming
van de EU-klokkenluidersrichtlijn.
De heer Omtzigt noemt in zijn initiatiefnota een aantal zaken waar klokkenluiders
nadelige gevolgen hebben ervaren als gevolg van hun melding. Het doel van zijn initiatiefnota
is tweeledig. Ten eerste is het volgens hem van groot belang dat misstanden bij organisaties
snel aan het licht komen, zodat deze kunnen worden verholpen of in de kiem kunnen
worden gesmoord. Het tweede doel van de nota ziet op een effectieve bescherming tegen
benadeling en toezicht op en sanctionering van organisaties die klokkenluiders toch
benadelen. De heer Omtzigt heeft vijftien voorstellen gedaan die beogen de bescherming
van klokkenluiders in het voorliggende wetsvoorstel beter te borgen.
Ik vind de voorstellen van de heer Omtzigt van belang, omdat het gaat om een waardevol
onderwerp waar op dit moment stappen worden gezet en waar de komende periode ook verdere
stappen gezet gaan worden. Hieronder heb ik de vijftien voorstellen uit de initiatiefnota
van de heer Omtzigt opgenomen met daarbij mijn reactie.
1. Haal «maatschappelijk belang» uit de definitie van misstand
In de initiatiefnota stelt de heer Omtzigt voor om de definitie van «misstand» te
herzien, zodat «maatschappelijk belang» hieruit wordt geschrapt. Eventueel kan een
tenzij-formule worden toegevoegd met een zinsnede als «en niet zijnde een louter persoonlijk
conflict in de werkgerelateerde context». Aanleiding voor dit voorstel is dat volgens
de heer Omtzigt uit de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders blijkt dat «maatschappelijk
belang» vaak te strak wordt gehanteerd, waardoor veel misstanden niet door het Huis
in behandeling worden genomen.
Dit betreft echter een zorg die door enkele betrokkenen in het evaluatieonderzoek
is uitgesproken. Het is geen conclusie van de onderzoekers. Uit het evaluatierapport
blijkt bovendien dat wetenschappers en experts het noodzakelijk vinden om een onderscheid
te maken tussen maatschappelijke misstanden en integriteitskwesties en/of conflicten
vanwege persoonlijke verhoudingen.3
Het voorstel in de initiatiefnota om «maatschappelijk belang» uit de definitie van
«misstand» te schrappen gaat verder dan de conclusie in het eindrapport van de evaluatie
Wet Huis voor klokkenluiders dat er behoefte is aan meer duidelijkheid over wat wel
een «vermoeden van een misstand» is en wat niet.4 Bovendien zou het schrappen van «maatschappelijk belang» de reikwijdte van de Wet
bescherming klokkenluiders aanzienlijk uitbreiden. De bescherming die de wet biedt
zou dan ook zien op individuele arbeidsconflicten en op meldingen van elke schending
van een wettelijk voorschrift, hoe gering ook. Dit gaat verder dan het doel van de
Wet Huis voor klokkenluiders: het bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke
misstanden.5 Als onderscheidend criterium komt «algemeen belang» ook voor in wetgeving van andere
Europese landen. Zo is in de Franse6 en Zweedse7 wetgeving ter implementatie van de richtlijn schending van het algemeen belang of
de dreiging ervan opgenomen als een op zichzelf staande grond voor een melding door
een klokkenluider. Als voordeel van een open norm als maatschappelijk of algemeen
belang kan ook worden gezien, dat de invulling hiervan kan meegroeien met de verandering
van maatschappelijke opvattingen.
Het voorstel in de initiatiefnota om een tenzij-formulering toe te voegen («niet zijnde
een louter persoonlijk conflict in de werkgerelateerde context»), roept eveneens de
vraag op of dit een goede oplossing zou bieden voor het in het evaluatierapport geconstateerde
probleem dat er geen duidelijke toets is om te bepalen wanneer er sprake is van een
maatschappelijk belang. Ook bij het criterium dat het niet mag gaan om een «persoonlijk
belang» zal immers getoetst moeten worden aan nadere criteria om te bepalen of het
niet louter om een persoonlijk belang gaat.
Dat een misstand moet uitstijgen boven een individuele kwestie blijft het uitgangspunt
en bovendien moet het mogelijk zijn om onderscheid te maken in de mate van ernst van
een overtreding. Immers bij het schrappen van deze eis zouden de beschermingsmaatregelen
en de eisen voor interne meldkanalen ook zien op individuele arbeidsconflicten en
op meldingen van elke schending van een wettelijk voorschrift, hoe gering ook. Dat
zou tot het onwenselijke gevolg leiden dat bij melding van elke minimale overtreding
van een wettelijk voorschrift in een werkgerelateerde context (bijvoorbeeld het overschrijden
van de maximale snelheid tijdens een dienstreis met één kilometer per uur), een werkgever
zo’n melding volgens de wettelijke vereisten zou moeten behandelen (waaronder een
goede registratie van de melding, het versturen van een ontvangstbevestiging van de
melding, het verstrekken van informatie over de opvolging van de melding en het geheimhouden
van de identiteit van de melder). Daar het dan ook kan gaan om situaties waarin sprake
is van een persoonlijk conflict, is het redelijk te veronderstellen dat dergelijke
ongewenste situaties zich daadwerkelijk gaan voordoen. Zonder het criterium maatschappelijk
belang kan met iedere melding een beroep gedaan worden op bescherming. In geval van
een arbeidsconflict ontstaat hierdoor al snel een groot individueel belang. Juridische
adviseurs zullen hun cliënten ongetwijfeld al snel wijzen op deze mogelijkheid, wat
aanzuigende werking tot gevolg kan hebben. Dat zou tot onevenredige lasten leiden
voor werkgevers en het Huis. Er is in zo’n geval ook geen sprake van een misstand
zoals bedoeld in de Wet Huis voor klokkenluiders. Daar er in die situatie een wettelijk
criterium ontbreekt om meldingen te wegen, kan er op grond van de wet ook geen onderscheid
gemaakt worden tussen zeer ernstige overtredingen en minimale.
Mijn voorstel is daarom om het criterium van «maatschappelijk belang» te behouden,
maar tegelijkertijd duidelijker toe te lichten welke criteria een rol spelen bij het
bepalen of het maatschappelijk belang in het geding is. In de toelichting op de tweede
nota van wijziging wordt tegemoetgekomen aan de wens om meer duidelijkheid te bieden
over de criteria die daarbij kunnen worden gehanteerd en waar het Huis in ieder geval
aan toetst. De factoren voor «public interest test» die de Court of Appeal in de zaak
Chesterton vs. Nurmohamed heeft geformuleerd en in de initiatiefnota worden aangehaald,
worden grotendeels al door het Huis gehanteerd bij het bepalen of het maatschappelijk
belang in het geding is. Dit zijn inderdaad goede criteria om te betrekken bij deze
afweging.
Wel acht ik het van belang dat het criterium dat sprake moet zijn van «maatschappelijk
belang» geen belemmering vormt voor mensen om een melding te doen. Voorkomen moet
worden dat dit criterium een remmende werking heeft op het doen van meldingen, bijvoorbeeld
omdat mensen het idee hebben dat hun melding toch niet voldoet. Het is belangrijk
dat mensen weten dat zij altijd terecht kunnen bij het Huis voor klokkenluiders voor
(gratis) informatie en advies over een melding die zij voornemens zijn te doen en
over de vraag of een schending, handeling of nalatigheid al dan niet als misstand
in de zin van de Wet bescherming klokkenluiders te kwalificeren is. Hierbij merk ik
op dat mensen met de aangepaste wet (na implementatie van de richtlijn) te allen tijde
extern hun melding kunnen doen bij het Huis of een andere bevoegde autoriteit. Zij
zijn dus niet afhankelijk van het al dan niet (juist) acteren van hun eigen werkgever,
maar hebben ook recht op bescherming als zij direct extern hun melding doen. Ik kan
niet genoeg benadrukken hoe belangrijk die verbetering is voor (potentiële) melders.
2. Regel wettelijk dat er een duidelijke scheiding bestaat tussen regels omtrent meldkanalen
en regels omtrent bescherming tegen benadeling
Aan dit voorstel lijkt de veronderstelling ten grondslag te liggen dat klokkenluiders
geen bescherming krijgen als zij niet bij het juiste meldkanaal of bij een kanaal
voor openbaarmaking hebben gemeld.
In het voorgestelde artikel 17e wordt de eis van melding bij het juiste meldkanaal
echter niet gesteld. Relevant in dat verband is ook dat in het voorgestelde artikel
2e, vierde lid, is voorzien in een doorzendplicht ingeval een bevoegde autoriteit
een melding heeft ontvangen waarvoor zij niet bevoegd is. Verder wordt in artikel
17e gesproken over melding aan de werkgever, dat impliceert niet – zoals de initiatiefnota
lijkt te suggereren – dat het vermoeden van een misstand bij de juiste bevoegde persoon
in de organisatie hoeft te zijn gemeld om voor bescherming in aanmerking te komen.
Van belang is tot slot dat het na inwerkingtreding van het implementatiewetsvoorstel
voor de bescherming van een klokkenluider niet meer vereist is dat deze überhaupt
eerst een interne melding heeft gedaan. Een klokkenluider komt dus ook in aanmerking
voor bescherming als hij direct extern een melding van een vermoeden van een misstand
doet en ook als hij dit niet bij de autoriteit doet die daartoe bevoegd is.
3. Regel wettelijk welke regels gelden voor de openbaarmaking
In de initiatiefnota wordt gesteld dat in het wetsvoorstel de openbaarmaking alleen
in artikel 17e wordt genoemd, bij de bescherming tegen benadeling. Het is volgens
de heer Omtzigt echter van belang dat voor melders direct duidelijk is dat zij ook
naar een journalist of politicus kunnen stappen en dan beschermd worden en welke regels
hierbij gelden. Voorgesteld wordt verder om een tijdslimiet van twee maanden te stellen
aan de externe meldprocedure (indien dan nog geen duidelijke actie is ondernomen,
zou men moeten kunnen overgaan tot openbaarmaking en dan recht hebben op bescherming).
De regeling die wordt verzocht van openbaarmaking zou leiden tot een verdergaande
regeling van het recht op openbaarmaking dan de richtlijn vereist. Dit geldt met name
ten aanzien van de wens om iemand het recht te geven op openbaarmaking wanneer er
binnen twee maanden geen opvolging wordt gegeven aan de melding door het interne of
externe kanaal. In de richtlijn en het wetsvoorstel wordt uitgegaan van drie maanden
(door externe meldkanalen gemotiveerd met maximaal drie maanden te verlengen). Een
maximale termijn van twee maanden voor opvolging is dus beduidend korter dan de richtlijn
voorschrijft en zou op noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid moeten worden getoetst.
Ik meen echter dat een verkorting van de termijn niet nodig is, omdat in artikel 17e
(conform artikel 15 van de richtlijn) ook is voorzien in de mogelijkheid om tot openbaarmaking
over te gaan zonder een melding of de behandeling van een melding af te wachten, ingeval
de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de misstand een dreigend of
reëel gevaar kan zijn voor het algemeen belang, een risico bestaat op benadeling bij
een melding of het niet waarschijnlijk is dat de misstand doeltreffend wordt verholpen.
Deze redenen om direct tot openbaarmaking over te gaan sluiten aan bij de jurisprudentie
omtrent de vrijheid van meningsuiting.8
In de tweede nota van wijziging stel ik omwille van de gewenste inzichtelijkheid en
kenbaarheid wel voor om de bescherming bij openbaarmaking in een aparte bepaling op
te nemen. Artikel 17e wordt om die reden opgesplitst. De voorwaarden waaronder bescherming
bij openbaarmaking wordt geboden worden bepaald in het nieuwe artikel 17ea. Deze voorwaarden
staan in de richtlijn (artikel 15, eerste lid) en zijn ontleend aan de jurisprudentie
over de vrijheid van meningsuiting. Deze voorwaarden houden in dat (1) de melder redelijke
gronden moet hebben om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van
een misstand op het moment van de openbaarmaking juist is, (2) de melder voorafgaand
aan de openbaarmaking een melding heeft gedaan én (3) de melder op basis van de verkregen
informatie van het meldkanaal redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek
onvoldoende voortgang heeft. Een melder mag tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden
van een misstand ook niet worden benadeeld als hij redelijke gronden heeft om aan
te nemen dat (1) de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het
moment van de openbaarmaking juist is én (2) de misstand een dreigend of reëel gevaar
kan zijn voor het algemeen belang, een risico bestaat op benadeling bij melding aan
een bevoegde autoriteit of een andere bevoegde instantie, of het niet waarschijnlijk
is dat de misstand doeltreffend wordt verholpen.
4. Maak het Huis voor klokkenluiders onafhankelijker van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties
De heer Omtzigt stelt voor om de Tweede Kamer een rol te geven in de benoeming van
de bestuursleden van het Huis. Hiervoor verwijst hij naar het eindrapport van de evaluatie
van de Wet Huis voor klokkenluiders waarin de onderzoekers opmerken dat meerdere gesprekspartners
van buiten het Huis kritiek hebben geuit op het feit dat de Minister van BZK bestuursleden
van het Huis voordraagt.9 Deze gesprekspartners geven aan dat dit volgens hen niet strookt met de onafhankelijke
positie die het Huis zou moeten hebben ten opzichte van het ministerie. Er bestaat
volgens hen een risico op (schijn van) vriendjespolitiek. Deze gesprekspartners vinden
dat de bestuursleden benoemd zouden moeten worden door de Tweede Kamer (net als bij
bijvoorbeeld de Nationale ombudsman).
Mijns inziens is de benoemingsprocedure van de bestuursleden van het Huis met voldoende
waarborgen omkleed, omdat de benoeming bij koninklijk besluit plaatsvindt. Dit in
afwijking van (artikel 12 van) de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen waarin is
bepaald dat de Minister de bestuursleden benoemt.
In het initiatiefvoorstel Wet Huis voor klokkenluiders was oorspronkelijk ook voorgesteld
dat de bestuursleden door de Tweede Kamer werden benoemd.10 Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel is een amendement ingediend waarin de
benoeming van de leden van het Huis bij koninklijk besluit is voorgesteld.11 Door de Kamerleden werd geoordeeld dat de onafhankelijkheid van de bestuursleden
van het Huis door benoeming bij koninklijk besluit voldoende wordt gewaarborgd, waarbij
ook gewezen werd op eenzelfde wijze van benoeming van de leden van de Kiesraad.12 Het amendement is door een ruime meerderheid van de Tweede Kamer aangenomen.13
Dat het Huis op 29 september 2021 als uitvoerder van de Wet Huis voor klokkenluiders
een technische briefing gaf over de wet in de Tweede Kamer, trekt volgens de heer
Omtzigt de onafhankelijkheid van het Huis in relatie tot het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties in twijfel. Normaal zijn het namelijk de ambtenaren van
een ministerie die uitleg geven over diverse technische aspecten van een dossier.
In dit geval heeft het Huis zelf aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken voorgesteld
om een technische briefing te geven over het functioneren van het Huis. De technische
briefing betrof derhalve niet de Wet Huis voor klokkenluiders. Het Huis is een zelfstandig
bestuursorgaan en kan zelfstandig inlichtingen verstrekken aan het parlement en behoeft
daarvoor niet mijn toestemming.14 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft ingestemd met dit voorstel. Mijn
ministerie is door uw Kamer niet uitgenodigd voor deze technische briefing en is verder
ook niet inhoudelijk betrokken geweest bij de voorbereiding ervan.
De regering heeft zich volgens de heer Omtzigt ook inhoudelijk met het Huis bemoeid.
Dit blijkt volgens de heer Omtzigt onder meer uit het feit dat een medewerker van
de AIVD was gedetacheerd bij het Huis. Om dit soort situaties te voorkomen moet er
volgens hem een expliciet verbod komen op het geven van aanwijzingen door de regering
aan het Huis. In reactie op dit voorstel merk ik op dat de werkgeversbevoegdheid bij
de voorzitter van het Huis is belegd, dit volgt uit artikel 3d, tweede lid, Wet Huis
voor klokkenluiders. Ik kan alleen optreden bij taakverwaarlozing ten aanzien van
het door het Huis gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.15 Verder kan ik geen aanwijzingen geven.16 In een verbod op het geven van aanwijzingen door de regering is dus al wettelijk
voorzien.
De heer Omtzigt stelt dat de governance en het interne meldkanaal binnen het Huis
goed op orde moeten zijn en wettelijk vastgelegd moeten worden. Het Huis beschikt
al over een interne meldregeling. Het wettelijk vastleggen van een interne meldregeling
bij het Huis is mijns inziens niet nodig omdat het Huis een logische voorbeeldrol
heeft op dit punt en dat heeft ingevuld door genoemde meldregeling. Het Huis heeft
naast een interne meldregeling ook een interne klachtregeling ongewenste omgangsvormen.
Conform artikel 3h van de Wet Huis voor klokkenluiders heeft het Huis verder een bestuursreglement
vastgesteld dat te raadplegen is op de website van het Huis.17
5. Regel wettelijk dat voorafgaande toestemming van klokkenluiders is vereist voor
de doorzending van informatie
De heer Omtzigt merkt op dat in artikel 2e, vierde lid, van het wetsvoorstel staat
dat een bevoegde autoriteit die niet bevoegd is voor het in behandeling nemen van
een melding, deze melding zo spoedig mogelijk doorzendt naar de autoriteit die bevoegd
is, onder gelijktijdige mededeling aan de melder. Dit is volgens de heer Omtzigt zeer
bedreigend voor de klokkenluider, omdat deze hierdoor de regie kwijtraakt. Het is
namelijk mogelijk dat de klokkenluider bewust niet bij de autoriteit heeft gemeld,
waarnaar zijn informatie is doorgezonden. Dit leidt er volgens hem toe dat klokkenluiders
minder bereid zullen zijn om misstanden te melden. De heer Omtzigt stelt daarom voor
om in artikel 2e, vierde lid, van het wetsvoorstel de zinsnede «onder gelijktijdige
mededeling daarvan aan de melder» te vervangen door «mits de melder daar voorafgaand
aan de doorzending mee instemt».
In artikel 1a, derde lid, van het wetsvoorstel is al bepaald dat de identiteit van
een melder en de informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van
de melder kan worden achterhaald, niet bekend wordt gemaakt zonder diens instemming.18 In de artikelsgewijze toelichting op artikel 2e, vierde lid, wordt vermeld dat bij
doorzending van een ontvangen melding door een niet bevoegde autoriteit onverminderd
de geheimhoudingsplicht geldt van artikel 1a, zodat de identiteit van personen beschermd
blijft.19 Een aanpassing van artikel 2e, vierde lid, van het wetsvoorstel is daarom niet nodig.
Wel acht ik het van belang om de bevoegde autoriteiten expliciet te attenderen op
hun wettelijke verplichting dat zij informatie waaruit de identiteit van de melder
kan worden afgeleid alleen mogen doorzenden aan een andere autoriteit na instemming
van de melder (tenzij de uitzondering van art. 1a, vierde lid, van toepassing is).
Daar zal ik in de communicatie, onder meer via de website www.wetbeschermingklokkenluiders.nl, voor zorgdragen.
6. Stel regels over het melden van geheime informatie
De heer Omtzigt vraagt zich af waar klokkenluiders die werken met geheime informatie
van inlichtingendiensten en geheime veiligheidsdiensten van met name de staat terecht
kunnen. Het is volgens hem van groot belang dat voor deze klokkenluiders een duidelijk
extern meldkanaal komt met regels die speciaal voor deze meldingen gelden. De heer
Omtzigt stelt voor een apart meldkanaal voor het melden van geheime (staats)informatie
op te zetten en dat bij de Tweede Kamer of de Rekenkamer te positioneren.
Het is inderdaad van groot belang dat er een duidelijk extern meldkanaal is voor klokkenluiders
die werken met geheime informatie van inlichtingendiensten en geheime veiligheidsdiensten.
Op grond van artikel 97, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017, is een dergelijk meldkanaal al ingericht bij de afdeling
klachtbehandeling van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
(CTIVD). De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv) bevat in paragraaf
7.2.4 een procedure voor het melden van een vermoeden van een misstand door eenieder
die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van die wet of de Wet veiligheidsonderzoeken.
Hieronder vallen in elk geval de ambtenaren die werkzaam zijn of zijn geweest bij
de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire inlichtingen-
en veiligheidsdienst (MIVD), maar ook andere personen die uitvoering geven aan de
Wiv.20 Destijds is voorzien in een speciale regeling, omdat het noodzakelijk heimelijke
karakter van de taakuitvoering door de diensten zich slecht verhoudt met het rechtzetten
van misstanden in het openbaar. Dit is ook de reden waarom in artikel 4, tweede lid,
onderdeel b, van de Wet Huis voor klokkenluiders een verzoek tot onderzoek aan het
Huis voor klokkenluiders met betrekking tot de uitvoering van deze inlichtingen- en
veiligheidstaken, is uitgesloten. Het is overigens wel mogelijk voor deze personen
om advies aan het Huis voor klokkenluiders te vragen.
Voor rijksambtenaren gelden voor interne meldingen de regels met betrekking tot het
interne meldkanaal die zijn opgenomen in de CAO Rijk.21 Voor politieambtenaren zijn die regels opgenomen in het Besluit algemene rechtspositie
politie (Barp) en voor militaire ambtenaren in het Algemeen militair ambtenarenreglement
(Amar). Verder geldt voor hen dat zij een externe melding kunnen doen bij het Huis
voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde autoriteit. Over de vraag of een
aparte voorziening nodig is voor het melden van staatsgeheime informatie bij een melding
van een vermoeden van een misstand en op welke wijze die zou kunnen worden vormgegeven
is nader overleg nodig met in ieder geval mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid
en van Defensie. Ik zal de vraag of een dergelijke voorziening nodig is daarom betrekken
bij de voorbereiding van het vervolgwetsvoorstel.
7. Herformuleer het verbod op zwijgbedingen
In de initiatiefnota wordt gesteld dat een expliciet verbod op zwijgbedingen onwenselijk
is, omdat de nietigheid zich ook zou kunnen uitstrekken tot andere situaties waarin
dit niet wenselijk zou zijn. Het is volgens de heer Omtzigt wenselijk om een zwijgbeding
wel te laten gelden als het gaat om bescherming van belangen die geen betrekking hebben
op de misstand.
De bepaling in het wetsvoorstel is op een gelijke wijze als in het wetsvoorstel tot
wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in de jeugdzorg, zorg en
ondersteuning geformuleerd.22 Anders dan de heer Omtzigt lijkt te veronderstellen, is beoogd het voorgestelde artikel
17h, eerste lid, enkel te laten zien op de nietigheid van bedingen die het recht beperken
of ontnemen om met inachtneming van de Wet bescherming klokkenluiders een vermoeden
van een misstand te melden of openbaar te maken en zwijgbedingen die zien op andere
te beschermen belangen onverlet te laten. Om hier geen misverstand over te laten bestaan
ben ik bereid om de bepaling aan te passen in de door de heer Omtzigt voorgestelde
zin. In de tweede nota van wijziging is hiervoor een voorstel gedaan.
Verder wordt in de initiatiefnota het voorstel gedaan om het tweede lid van artikel
17h volledig te schrappen. De uitzondering van het tweede lid, onderdeel a, van artikel
17h is nodig om te waarborgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan wettelijke voorschriften,
waaronder wettelijke geheimhoudingsverplichtingen. Voor wat betreft het tweede lid,
onderdeel b, van artikel 17h merk ik op dat dit niet kan worden geschrapt omdat dan
met terugwerkende kracht zou worden ingegrepen in alle reeds bestaande contractuele
relaties. In verband met de rechtszekerheid kan slechts met de grootste terughoudendheid
terugwerkende kracht worden verleend aan een wet.23 Dat het wetsvoorstel uitsluitend toekomstige zwijgbedingen nietig verklaart, betekent
niet dat eerder tot stand gebrachte zwijgbedingen wél geldig zijn. Een huidig beding
waarin is bepaald dat geen melding mag worden gedaan van een misstand zal door de
rechter, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, ingevolge artikel 3:40
BW nietig kunnen worden verklaard.
8. Expliciteer vormen van benadeling
De heer Omtzigt verzoekt in de initiatiefnota om een artikel toe te voegen aan de
Wet bescherming klokkenluiders met een niet-limitatieve lijst van vormen van benadeling
zoals dat is gedaan in artikel 19 van de richtlijn. Juist omdat benadelingshandelingen
niet limitatief kunnen worden bepaald, was artikel 17e van het wetsvoorstel, evenals
het huidige artikel 7:658c BW, op dit punt als open norm geformuleerd.
De wens om het voor een melder meer kenbaar te laten zijn in welke gevallen hij in
ieder geval – mits voldaan wordt aan de overige wettelijke voorwaarden – tegen benadeling
wordt beschermd, onderschrijf ik. Om die reden stel ik in de tweede nota van wijziging
een nieuw artikel 17da voor waarin niet-limitatief vormen van benadelingshandelingen
zijn opgenomen.
9. Breid het benadelingsverbod uit tot familieleden buiten de werkgerelateerde sfeer
van de werkgever, maatschappelijke organisaties die de melding faciliteren en onterecht
als klokkenluider aangemerkte personen
Om het benadelingsverbod ook van toepassing te laten zijn op benadeling van familieleden
en organisaties die klokkenluiders bijstaan buiten de werkgerelateerde context van
een klokkenluider, wordt om aanpassing van de definitie van «betrokken derde» verzocht.
Alhoewel deze benadelingsbescherming niet door de richtlijn wordt vereist, omdat dit
buiten de scope van de werkgerelateerde context valt, wordt bescherming van de klokkenluider
tegen deze indirecte vormen van benadeling wenselijk geacht door de heer Omtzigt.
In de initiatiefnota worden weliswaar enkele voorbeelden gegeven van benadeling van
familieleden buiten de werkgerelateerde context van een klokkenluider, maar een afbakening
van de vormen van benadeling en door wie de benadeling zou kunnen plaatsvinden ontbreekt.
Ook wordt geen inzicht gegeven in de mate waarin deze vormen van indirecte benadeling
voorkomen en de ernst ervan. Voor het beoordelen van de noodzaak van een regeling
van bescherming tegen vormen van indirecte benadeling en de voorwaarden waaronder
deze bescherming zou kunnen worden geboden, is een antwoord op voornoemde vragen noodzakelijk.
Mijn voorstel is daarom om eerst onderzoek te doen naar de noodzaak en mogelijke reikwijdte
van deze vorm van bescherming en de uitkomst ervan zo nodig te betrekken bij een volgend
wetsvoorstel.
In zijn initiatiefnota vraagt de heer Omtzigt verder aandacht voor de bescherming
van degene die onterecht als klokkenluider wordt aangemerkt. Het is mij niet duidelijk
in welke situaties en onder welke omstandigheden zich dit kan voordoen en onder welke
voorwaarden bescherming zou moeten worden geboden. Tot slot heb ik behoefte aan een
beschouwing in het licht van de bescherming die het privaatrecht en in het bijzonder
het arbeidsrecht mogelijk al biedt. Ook hiervoor geldt daarom dat eerst onderzoek
zou moeten worden gedaan naar de noodzaak van deze vorm van bescherming.
10. Breid de omkering van de bewijslast uit
Het voorstel om de omkering van de bewijslast ook van toepassing te laten zijn op
het bejegeningsonderzoek door het Huis voor klokkenluiders kan ik niet goed volgen.
Een bejegeningsonderzoek vindt plaats op grond van dezelfde regels als die, op grond
van de Algemene wet bestuursrecht, gelden voor een onderzoek door de Nationale ombudsman
naar een klacht. Van beide partijen, zowel de werknemer als de werkgever, wordt inbreng
verwacht. Hierbij gelden niet de regels voor bewijslast zoals die gelden in het burgerlijk
procesrecht. Een omkering van de bewijslast past daarom niet bij de aard van het bejegeningsonderzoek
door het Huis. Bij zo’n onderzoek gelden er immers geen bewijslastregels.
Ook het voorstel van de heer Omtzigt om in artikel 17e toe te voegen dat de omkering
van de bewijslast geldt voor het aantonen van benadeling neem ik niet over. Omkering
van de bewijslast voor het aantonen van benadeling is niet nodig, omdat de benadeling
door de melder alleen gesteld hoeft te worden. Het is moeilijk om van een werkgever
te verlangen dat hij de benadeling aantoont. Zowel de melding als de benadeling (bijvoorbeeld
een misgelopen promotie) dienen ter kennis van de rechter te worden gebracht. Het
is aan een klokkenluider om in een rechtsgeding de melding en de benadeling voldoende
concreet te stellen. Het is vervolgens aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling
geen relatie heeft met de melding van het vermoeden van een misstand. De werkgever
dient in het rechtsgeding dus wel aan te tonen dat de benadeling niet heeft plaatsgevonden
op grond van de melding van het vermoeden van een misstand. Daarbij is wel sprake
van omkering van de bewijslast.
11. Stel een fonds voor klokkenluiders in
De heer Omtzigt verwijst naar de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders waaruit
blijkt dat de bescherming van klokkenluiders nog steeds onvoldoende gewaarborgd is.
De onderzoekers van de evaluatie hebben geconcludeerd dat juridische rechtsbijstand
en psychosociale ondersteuning voor de melder van groot belang zijn en het goed organiseren
ervan draagt bij aan het bereiken van de doelen van de Wet.24 Stakeholders hebben aangegeven dat er middelen nodig zijn (een fonds) om de uitvoering
hiervan (door partijen waarnaar het Huis kan doorverwijzen) te bekostigen.25
De heer Omtzigt stelt voor om een fonds op te nemen in hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel.
Dit fonds zou volgens hem jaarlijks moeten worden gevoed. Ook moet het volgens de
heer Omtzigt mogelijk worden voor de rechter om een betaling aan het fonds als sanctie
op te leggen, wanneer een instantie zich niet houdt aan hetgeen bepaald is in de (nieuwe)
Wet bescherming klokkenluiders.
Mijn ambtsvoorganger heeft eerder aangegeven dat nadere ondersteuning voor klokkenluiders
wenselijk is.26 In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel heeft mijn ambtsvoorganger
naar aanleiding van vragen over de ondersteuning van klokkenluiders opgemerkt dat
de organisatie en financiering van deze ondersteuning een ingewikkeld vraagstuk is
(Kamerstuk 35 851, nr. 6). Op dit moment loopt er een pilot mediation en juridische ondersteuning bij de sector
Rijk. Ook wordt gestart met een pilot psychosociale ondersteuning voor klokkenluiders.
Ik kom daar verderop in deze brief op terug. Ik realiseer me dat er in de tussentijd
dan nog geen juridische ondersteuning aanwezig is voor (alle) klokkenluiders. Daarom
ben ik voornemens met ingang van 2023 een brede pilot juridische ondersteuning te
gaan starten voor klokkenluiders. Hierover ga ik verkennend in gesprek met de Raad
voor Rechtsbijstand. Uiteraard houd ik uw Kamer hiervan op de hoogte.
De pilots financier ik uit de begroting van mijn departement. Ik wil de looptijd van
de pilots gebruiken om ervaringsgegevens te verzamelen en die ervaringen gebruiken
bij de vormgeving en financiering van de ondersteuning van klokkenluiders op de lange
termijn. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld wie de kosten voor deze ondersteuning
betaalt. Als een klokkenluider kosten maakt voor juridische bijstand omdat hij benadeling
ervaart, zouden deze kosten naar mijn mening niet moeten worden betaald door de belastingbetaler
maar door degene waar het probleem is veroorzaakt. Ook zie ik verbanden met het beginsel
van goed werkgeverschap, waarbij de werkgever zorgdraagt voor ondersteuning van werknemers
wanneer zij te goeder trouw en in het belang van de organisatie een melding doen.
Dat betekent dat werkgevers hier een verantwoordelijkheid hebben. Daarmee krijgen
werkgevers nog meer dan nu een reden om met meldingen en melders serieus om te gaan.
Bovendien kan daar een preventieve werking van uitgaan. De heer Omtzigt stelt voor
dat de rechter een sanctie kan opleggen tot betaling aan het fonds door de werkgever.
Dit is zeker ook een interessante gedachte. Ik betrek dit voorstel dan ook graag bij
de verdere uitwerking van de ondersteuning van klokkenluiders op de lange termijn.
Gelet op de bovengenoemde ontwikkelingen en gedachtevorming is het nog te vroeg om
in het wetsvoorstel te voorzien in een fonds. Hier voeg ik aan toe dat met de bovengenoemde
pilots wel (binnen afzienbare termijn) ondersteuning op juridisch en psychosociaal
gebied wordt gerealiseerd voor alle klokkenluiders.
12. Stel afschrikwekkende sancties in tegen werkgevers die melders benadelen
Met de heer Omtzigt ben ik het eens dat het van groot belang is dat afschrikwekkende
sancties kunnen worden opgelegd aan werkgevers die klokkenluiders benadelen. In hoofdstuk
5 van de memorie van toelichting is uiteengezet hoe het sanctiestelsel in de Nederlandse
wetgeving is vormgegeven.27
Het huidige sanctierecht om op te treden tegen benadeling, dat als uitgangspunt is
genomen voor de regeling ervan in de artikelen 17e en 17ea van het implementatiewetsvoorstel,
is gelegen in het privaatrecht. Het verbod op benadeling bij een melding van een misstand
is thans voor werknemers bepaald in artikel 658c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor politieambtenaren en defensiepersoneel is het benadelingsverbod geregeld in respectievelijk
artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 en de artikelen 12quater, tweede lid,
en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie.
Een werknemer die tijdens of na een melding van een vermoeden van een misstand geconfronteerd
wordt met benadeling zoals beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan een vordering
tot herstel indienen bij de civiele rechter. Om deze vordering kracht bij te zetten
kan tevens een dwangsom worden verzocht. De dwangsom is een bijkomende voorwaardelijke
veroordeling van de schuldenaar om aan de schuldeiser een geldsom te betalen, indien
deze niet of niet-tijdige uitvoering geeft aan de hoofdverbintenis. Deze dwangsom
staat los van de schade en beoogt druk op de schuldenaar uit te oefenen opdat deze
de tegen hem uitgesproken hoofdveroordeling zal nakomen. Hiermee wordt een extra prikkel
tot (tijdige) nakoming van de hoofdveroordeling verschaft. Ook kan van het opleggen
van een dwangsom een preventieve werking uitgaan. Reële executie volgt als duidelijk
is dat de wederpartij in verzuim is. Het voordeel van dit middel is dat de melder
dit zelf in de hand heeft. Hij is niet afhankelijk van andere instanties om actie
te ondernemen.
De dwangsom kan eveneens worden verbonden aan een actie uit onrechtmatige daad, indien
een werkgever een melder belemmert om een interne of externe melding te doen, benadeelt
of dreigt te benadelen of wanneer hij procedures aanspant tegen bijvoorbeeld de melder,
waarvan de melder op grond van de richtlijn dient te worden gevrijwaard. Ook kan een
dwangsom worden gekoppeld aan een eis in kort geding om bijvoorbeeld benadelende maatregelen,
zoals overplaatsing, degradatie of zelfs ontslag, te voorkomen.
In de initiatiefnota wordt gesteld dat deze sancties niet afschrikwekkend zijn, omdat
klokkenluiders vaak geen civielrechtelijke actie instellen tegen hun werkgever. Dit
om reden dat zij bang zijn hun baan te verliezen, maar ook omdat de arbeidsrelatie
daarmee onder druk komt te staan. Wanneer de klokkenluider aangifte van benadeling
door zijn werkgever zou kunnen doen bij de politie, zou de rest van het conflict zich
afspelen tussen de werkgever en het openbaar ministerie. Wat veiliger zou zijn voor
de klokkenluider. Met de heer Omtzigt ben ik het eens dat de veiligheid van klokkenluiders
beter gewaarborgd moet worden. Zijn voorstel om rechtspersonen en bestuurders strafrechtelijk
te vervolgen voor benadeling gaat echter voorbij aan het feit dat de benadelingshandeling
als zodanig niet hersteld zal worden door een strafrechtelijke sanctie, omdat benadelende
maatregelen, zoals overplaatsing, degradatie of ontslag, worden getroffen in de relatie
tussen werkgever en werknemer. Die relatie wordt gereguleerd door het civiele recht
(bij werknemers en ambtenaren met een arbeidsovereenkomst) of door het ambtenarenrecht
(indien het gaat om ambtenaren met een publiekrechtelijke aanstelling, zoals politie-
en defensieambtenaren).
In het voorstel ontbreekt bovendien een onderbouwing van de wijze waarop politie en
openbaar ministerie onderzoek zouden kunnen doen naar de benadelende bejegening van
een klokkenluider en bewijs te vergaren zonder daarbij de klokkenluider te betrekken.
Op zijn minst zal immers getuigenis van een klokkenluider noodzakelijk zijn. De angst
van verlies van een baan of verstoorde verhoudingen zal daarom met een strafrechtelijke
aanpak niet weggenomen worden.
Het andere doel dat met het voorstel voor strafrechtelijke sancties wordt beoogd te
bereiken, de afschrikwekkende werking, kan naar mijn mening beter worden bereikt met
de bovengenoemde mogelijkheden die het civiele recht biedt. De strafbaarstelling van
benadeling zal vanuit een oogpunt van proportionaliteit hoogstens als overtreding
worden gekwalificeerd. De vraag is hoe afschrikwekkend dat zal zijn. Bovendien kan
via het civiele recht tevens een herstel van de rechtsverhouding worden bereikt. Dit
is een uitkomst waarmee een klokkenluider meer gebaat zal zijn dan met het strafrecht.
Om een versterking van de positie van klokkenluiders te bereiken, zal wel uitbreiding
nodig zijn van de ondersteuning die aan hen wordt geboden. Om die reden worden de
hierboven genoemde pilots opgestart om na te gaan op welke wijze de ondersteuning
van klokkenluiders bij het waarborgen van hun rechtsbescherming uitgebreid en verbeterd
zou kunnen worden.
Andere sancties die de heer Omtzigt voorstelt zijn het publiekelijk bekend maken van
de naam van de organisatie die een klokkenluider heeft benadeeld en het gedurende
een jaar uitsluiten van een bedrijf van publieke aanbestedingen.
Ook het Huis heeft in zijn toekomstvisie de wens geuit om de mogelijkheid te krijgen
om onder bepaalde voorwaarden in zijn rapporten de naam van de organisatie die een
klokkenluider heeft benadeeld te kunnen noemen. Op dit moment wordt bekeken of dit
niet al mogelijk is onder de huidige wetgeving en of de wet op dit punt niet te strikt
wordt geïnterpreteerd.28 Het voorstel om in de Aanbestedingswet 2012 een grond toe te voegen op grond waarvan
aanbestedende diensten bedrijven een jaar lang uit kunnen sluiten van deelneming aan
een aanbestedingsprocedure, vergt overleg met mijn ambtsgenoot van Economische Zaken
en Klimaat en een toets aan de regelgeving met betrekking tot aanbestedingen. Ik zal
de vraag of een dergelijke bevoegdheid mogelijk is daarom betrekken bij de voorbereiding
van het vervolgwetsvoorstel.
Tot slot stelt de heer Omtzigt in verband met het regelen van afschrikwekkende sancties
ook voor om degene die de melder benadeelt (bijvoorbeeld iemand met een leidinggevende
positie) persoonlijk aansprakelijk te stellen op de grond dat hij zijn bedrijf een
slechte naam bezorgt. De aansprakelijkheidsstelling geschiedt in dat geval door de
werkgever richting de werknemer die een andere werknemer of een persoon die anderszins
werkgerelateerde activiteiten voor de onderneming of organisatie heeft verricht, heeft
benadeeld. In artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek wordt daartoe al een grondslag
geboden. Een werkgever kan op grond van die bepaling door een werknemer opzettelijk
of bewust roekeloos toegebrachte schade – in dit geval de schade die is ontstaan door
het door benadeling bezorgen van een slechte naam aan de werkgever – verhalen op die
werknemer.
13. Stel goed functionerende toezichtmechanismen op interne en externe meldkanalen
in
De heer Omtzigt merkt op dat uit de evaluatie blijkt dat er meerdere dingen misgaan
bij de interne en externe meldkanalen. Wat de interne meldkanalen betreft kunnen volgens
hem op drie niveaus knelpunten ontstaan: de interne meldprocedure ontbreekt, de interne
meldprocedure voldoet niet aan de eisen uit de wet, of de interne meldprocedure wordt
niet goed toegepast. Wat de externe meldprocedure betreft, merkt de heer Omtzigt (onder
verwijzing naar een brief van Rik van Steenbergen aan de Tweede Kamer) op dat uit
de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders zou blijken dat het Huis voor klokkenluiders
lang niet altijd goed en onafhankelijk functioneert.
De heer Omtzigt stelt op basis van de door hem genoemde constateringen voor om de
Nederlandse Arbeidsinspectie de plicht te geven om periodiek toezicht te houden op
de meldkanalen, ter verzekering van een goede interne meldprocedure en een goedwerkende
en onafhankelijke externe meldprocedure. Ook op het Huis zelf dient toezicht gehouden
te worden volgens de heer Omtzigt.
In het eindrapport van de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders hebben de
onderzoekers geconcludeerd dat het doelbereik van de Wet Huis voor klokkenluiders29 verbeterd kan worden door ervoor te zorgen dat alle organisaties een kwalitatief
goede interne meldprocedure hebben, zij deze ook in de praktijk goed implementeren
en bovendien op de juiste wijze toepassen. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar reactie
op de evaluatie opgemerkt dat zij hierbij bij uitstek een rol zag voor het Huis, in
het bijzonder voor de afdeling Kennis & Preventie. De afdeling Kennis & Preventie
van het Huis geeft specifieke voorlichting over interne meldregelingen en geeft hier
ook brochures over uit.30 Ook op de website www.beschermingklokkenluiders.nl is informatie opgenomen voor werkgevers over de aangescherpte eisen waar interne
meldregelingen aan moeten voldoen volgens de EU-klokkenluidersrichtlijn.
Om te bevorderen dat organisaties een interne meldregeling hebben en omdat dit volgt
uit de eisen van de EU-klokkenluidersrichtlijn, wordt in het wetsvoorstel (na de eerste
nota van wijziging) werknemers een bevoegdheid gegeven om een interne meldregeling
af te dwingen bij de kantonrechter.
In het eindrapport van de evaluatie hebben de onderzoekers opgemerkt dat cijfers over
de aanwezigheid van een interne meldprocedure beperkt beschikbaar zijn. Er zijn volgens
de onderzoekers wel duidelijke indicaties dat het aantal organisaties met een interne
meldprocedure gedurende de afgelopen jaren is toegenomen. Tegelijkertijd zijn er volgens
de onderzoekers ook indicaties dat niet alle organisaties over de vereiste interne
meldregeling beschikken en dat het geregeld voorkomt dat organisaties de procedure
niet of onjuist toepassen.
Meer en herhaaldelijk onderzoek naar de effecten van de verplichting tot een interne
meldprocedure in de praktijk is volgens de onderzoekers aan te bevelen. Om valide
uitspraken te kunnen doen over de aanwezigheid van interne meldregelingen wil ik na
de inwerkingtreding van de komende wetswijziging een nulmeting uitvoeren naar de aanwezigheid
van interne meldregelingen bij werkgevers (artikel 2 Wet bescherming klokkenluiders,
zoals de Wet Huis voor klokkenluiders na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel
heet). Vervolgens wil ik dit onderzoek periodiek herhalen, en daarbij ook laten kijken
naar de effectiviteit van de meldregelingen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen
aanleiding zijn om wettelijk toezicht op de interne meldregelingen te regelen (met
wettelijke sancties).
De heer Omtzigt stelt dat het Huis niet goed werkt als extern meldkanaal. Volgens
een brief van Rik van Steenbergen aan de Tweede Kamer zou uit de evaluatie van de
Wet Huis voor klokkenluiders blijken dat het Huis voor klokkenluiders lang niet altijd
goed en onafhankelijk functioneert: procedures duren ontzettend lang, het misstandsbegrip
zou te streng gehanteerd worden, er zou geen rekening worden gehouden met het verschil
in machtspositie tussen werkgever en werknemer, er zou geen feedback worden gegeven
over het verloop van de onderzoeksprocedure en er zou kennis en capaciteit van specifieke
klokkenluidersproblematiek ontbreken.31 In de evaluatie hebben de onderzoekers op dit punt de percepties weergegeven van
de gesprekspartners (zoals wetenschappers en werknemers- en werkgeversorganisaties).
Deze ervaringen worden echter niet bevestigd in de conclusies van de onderzoekers,
behalve dat het verkorten van de doorlooptijden van de onderzoeken door het Huis zal
bijdragen aan het verbeteren van het doelbereik van de Wet Huis voor klokkenluiders.
Voor de volledigheid wil ik hier nog opmerken dat het Huis een zogenaamd «last resort»
is. Als er geen ander extern meldkanaal aanwezig is om een melding van een vermoeden
van een misstand te onderzoeken, is het Huis bevoegd. Als er sprake is van benadeling
van een klokkenluider, is het Huis de enige instantie die hier onderzoek naar doet.
Het voorstel van de heer Omtzigt is om de Nederlandse Arbeidsinspectie de plicht te
geven om periodiek toezicht te houden op de interne en externe meldkanalen. Ik wil
eerst de uitkomsten van het onderzoek naar de aanwezigheid en effectiviteit van interne
meldregelingen afwachten, om zo een goede afweging te kunnen maken over een eventuele
toezichthoudende rol door de Nederlandse Arbeidsinspectie of een andere instantie
op interne meldkanalen.
Wat de externe meldkanalen betreft, zie ik geen meerwaarde in toezicht omdat ik hier
ook geen aanknopingspunten voor vind in de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders
uit 2020 en omdat de externe meldkanalen hun eigen toezicht en verantwoordingsregime
kennen.
Tot slot noemt de heer Omtzigt dat de toezichthoudende taak van de Nationale ombudsman
niet altijd werkt vanwege de nauwe banden met het Huis. Het is mij niet duidelijk
waarop deze stellingname is gebaseerd. De wet kent namelijk geen toezichthoudende
rol toe aan de Nationale ombudsman ten opzichte van het Huis.
Gelet op de onafhankelijkheid van het Huis in zijn taakuitoefening is het Huis aan
mij alleen verplicht inlichtingen te verstrekken of inzage te geven in zakelijke gegevens
en bescheiden met betrekking tot het gevoerde financiële beheer en de administratieve
organisatie (artikel 3, derde lid, Wet Huis voor klokkenluiders). Volgens artikel
18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt het Huis jaarlijks voor 15 maart
een jaarverslag op waarin het de taakuitoefening, het gevoerde beleid en het gevoerde
beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg beschrijft. Dit jaarverslag stuurt het
Huis naar de Eerste Kamer en de Tweede Kamer en naar de Minister van BZK. Verdergaand
toezicht verhoudt zich niet met de onafhankelijke rol van het Huis.
14. Maak anonieme meldingen mogelijk
De heer Omtzigt stelt dat het in het wetsvoorstel onmogelijk wordt gemaakt om anoniem
een melding te doen. Het wetsvoorstel maakt dit echter niet onmogelijk. Wel is het
zo dat het wetsvoorstel geen verplichting bevat voor interne en externe meldkanalen
om anonieme meldingen te aanvaarden en behandelen conform alle eisen van de richtlijn
c.q. het wetsvoorstel. Aan zo’n verplichting zitten namelijk voor- en nadelen vast,
waar ik hierna op in zal gaan. Ik heb daarvoor informatie ingewonnen bij een aantal
beoogde bevoegde autoriteiten, waaronder de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA).
De heer Omtzigt stelt voor om een vertrouwenspersoon of tussenpersoon in te stellen
(bijvoorbeeld een advocaat) die de melding doet namens een anonieme melder. Ook daar
ga ik hieronder op in.
Het begrip anoniem melden
Over anoniem melden bestaat enige onduidelijkheid, die wordt veroorzaakt door de verschillende
definities die eraan kunnen worden gegeven: (1) vertrouwelijk melden, al dan niet
via een gecertificeerde vertrouwenspersoon, (2) volledig anoniem melden, waarbij de
identiteit van de melder bij niemand bekend is. Velen spreken over anoniem melden,
terwijl zij vertrouwelijk melden bedoelen, bijvoorbeeld wanneer wordt gesproken over
melden bij of via een vertrouwenspersoon of een tussenpersoon zoals in de initiatiefnota.
Met (1) vertrouwelijk melden wordt bedoeld dat de identiteit van de melder slechts
bekend is bij een zeer beperkt aantal personen die daarover een geheimhoudingsplicht
hebben. De identiteit van de melder is dan anoniem voor degenen over wie gemeld wordt,
collega’s in en buiten de organisatie, leidinggevenden van de melder en overige direct
of indirect betrokkenen. Deze vorm van anonimiteit is geregeld in het wetsvoorstel.32 Het begrip kan ook betrekking hebben op de situatie dat de melding plaatsvindt via
een vertrouwenspersoon die gecertificeerd is zoals een advocaat, en die als enige
kennis heeft van de identiteit van de melder of (2) dat de melder zijn identiteit
aan niemand prijsgeeft. Ook degene die de melding in ontvangst neemt en degenen die
acteren op de melding kennen de identiteit van de melder niet. In dit laatste geval
is er sprake van volledig anoniem melden.
Aan het volledig anoniem melden, kleven zowel voor- als nadelen.
Voordelen:
Verondersteld wordt dat volledige anonimiteit een drempelverlagend effect heeft, waardoor
er meer meldingen zouden plaatsvinden. Het drempelverlagende effect is echter tot
nu toe onvoldoende aangetoond en zou nader moeten worden onderzocht.
Een ander voordeel van volledige anonimiteit (zo lang die gewaarborgd kan worden)
is het feit dat de identiteit van de melder met grotere zekerheid wordt beschermd.
Ook zou deze manier van melden in theorie de beste bescherming bieden tegen repercussies.
Nadelen:
In de praktijk blijkt een enkele (anonieme) melding onvoldoende houvast te bieden
om nader onderzoek te kunnen verrichten. Anonimiteit kan van invloed zijn op de aard
van het klokkenluiden en de mate van betrouwbaarheid van de melding. De kans op een
melding met een kwaadaardig motief is groter door de anonimiteit die wordt geboden.
Anoniem melden maakt de drempel om iemand onterecht te beschadigen (kwade trouw) lager.
Bij een anonieme melding moet er altijd gezocht worden naar aanvullend bewijs om de
bezwarende informatie te controleren. Vanuit de bevoegde autoriteiten wordt aangegeven
dat er bij een melding een uitgebreide (fact)check moet kunnen worden gedaan voordat
er een onderzoek kan worden gestart. Dit om te kunnen beoordelen of een onderzoek,
gelet op het doel en de in te zetten bevoegdheden, proportioneel is. Zelfs wanneer
communicatie met een anonieme melder met speciale software technisch mogelijk is,
achten de bevoegde autoriteiten het een risico dat het onzeker is of de anonieme melder
zich weer zal melden met de benodigde aanvullende informatie. Daarnaast verdwijnt
het drempelverlagende effect van anoniem melden op het moment dat de melder in contact
moet blijven voor het aanleveren van informatie gedurende een onderzoekstraject. Zo
is de ervaring dat voor een gedegen onderzoek meestal meerdere contacten met de melder
nodig zijn omdat meer informatie nodig is of nadere vragen beantwoord moeten worden
en dat dit voor een melder emotioneel zwaar kan zijn.
Een anonieme melding is bovendien slechts beperkt bruikbaar omdat er geen wederzijdse
vertrouwensrelatie kan worden aangegaan met de melder. Bij een melding willen bevoegde
autoriteiten namelijk zo snel mogelijk aan tafel met de melder zitten om een aantal
zaken te controleren en om de slagingskans van een onderzoek in kaart te brengen:
(1) de betrouwbaarheid van de melder; (2) de betrouwbaarheid van de informatie en
(3) de motivatie van de melder.
Bij anoniem melden is het niet goed mogelijk om de betrouwbaarheid van de melder te
toetsen omdat de melder volledig onzichtbaar is en er geen daadwerkelijk gesprek plaatsvindt.
Zo zal er getoetst moeten worden hoe de melder aan zijn informatie is gekomen en of
deze informatie klopt. Ook is de motivatie van de melder uiteraard onbekend en zou
de melder te kwader trouw kunnen zijn. Een voorbeeld van een kwaadaardig motief is
dat een melder meerdere strategieën inzet bij een (arbeids)conflict. Als de juridische
weg niet tot het gewenste resultaat leidt, hoopt de melder zijn gelijk te krijgen
via een meldprocedure. Een anonieme melder kan echter niet verantwoordelijk worden
gehouden voor een melding te kwader trouw omdat de identiteit van de melder niet bekend
is.
Mogelijkheden:
Vanuit de bevoegde autoriteiten waarmee gesproken is en die praktijkervaring hebben
met anoniem melden wordt uitdrukkelijk aangegeven dat zij, gelet op voornoemde bezwaren
tegen het volledig anoniem melden, de voorkeur hebben voor meldingen waarbij de identiteit
van de melder extra wordt afgeschermd door melding via een aparte inlichtingeneenheid,
waarbij een medewerker van deze eenheid de informatie van een melder voor onderzoek
ter beschikking stelt aan de bevoegde autoriteit.33 In de praktijk wordt ervaren dat melders zich er niet altijd bewust van zijn dat
de informatie naar henzelf herleidbaar kan zijn. Repercussies zijn in dat geval niet
uitgesloten. Professionals die weten hoe daar mee om te gaan filteren de herleidbare
informatie eruit en delen alleen de niet herleidbare informatie voor verder onderzoek.
Dat is de extra bescherming die «afgeschermd melden» biedt.
De ACM geeft aan dat anoniem melden via een advocaat een goed werkbare methode is
waarbij de melder bovendien een dubbele identiteitsbescherming geniet. De identiteit
van de melder is namelijk zowel gedurende het onderzoek als voor de rechter alleen
bekend bij de advocaat. Een advocaat kan zich immers voor de rechter beroepen op zijn
verschoningsrecht waardoor hij de identiteit van de anonieme melder niet bekend hoeft
te maken. Bij volledige anonieme melding zal voor een rechter in verband met de bewijslast
veelal de identiteit van de melder alsnog bekend moeten worden gemaakt. Het voorstel
in de initiatiefnota om te melden via een advocaat, blijkt in de praktijk al toegepast
te worden en te werken.
Anoniem melden via een (gecertificeerde) vertrouwenspersoon is niet te vergelijken
met anoniem melden via een advocaat, omdat een vertrouwenspersoon geen verschoningsrecht
heeft. Indien het tot een procedure komt, kan de rechter eisen dat de identiteit van
de anonieme melder alsnog bekend wordt gemaakt.34 Ook blijkt uit de praktijk dat als een melding plaatsvindt via een tussenpersoon,
dit vaak iemand is uit de zogenaamde «inner circle» van de melder, omdat de melder
deze persoon vertrouwt. Een melder zal dus vermoedelijk eerder een persoon uit zijn
vertrouwde omgeving als tussenpersoon aan willen wijzen dan een (gecertificeerde)
vertrouwenspersoon. Het voorstel in de initiatiefnota om de anonieme melder te verplichten
om de melding via een gecertificeerde vertrouwenspersoon te doen, waarborgt derhalve
niet de anonimiteit voor een rechter en sluit ook niet aan op de ervaringen in de
praktijk.
Ten aanzien van communicatie via speciale software geven de genoemde bevoegde autoriteiten
aan dat dit soort software een schijnveiligheid creëert (zo kan een melder zich ook
verspreken en onbedoeld zijn identiteit bekend maken). Zij raden aan om de meldingsprocedures
zodanig in te richten dat meldingen zo vertrouwelijk mogelijk gedaan kunnen worden,
en volledig anoniem melden via een advocaat te laten verlopen.
Overigens bestaat altijd de mogelijkheid om een anonieme melding te doen bij een werkgever
of bevoegde autoriteit (bijvoorbeeld via een niet ondertekende brief), ook zonder
wettelijke verplichting om onderzoek te doen naar zo’n melding.
15. Garandeer de vertrouwelijkheid van de melding
De heer Omtzigt vindt het van groot belang dat klokkenluiders erop kunnen vertrouwen
dat het contact met een meldkanaal vertrouwelijk is en dat zij niet worden afgeluisterd.
Hij verwijst naar de motie van 4 maart 2020 van het Kamerlid Van Nispen waarin de
regering is verzocht ervoor te zorgen dat het Huis voor klokkenluiders niet kan worden
afgeluisterd, zodat iedereen veilig en vertrouwelijk een misstand kan melden bij het
Huis voor klokkenluiders.35
Dit verbod op afluistering dient volgens de heer Omtzigt niet alleen te gelden voor
meldingen die bij het Huis worden gedaan, maar ook voor meldingen via andere meldkanalen.
Dit geldt nog extra voor meldingen die gedaan worden bij het kanaal voor geheime diensten.
Wanneer klokkenluiders twijfelen aan de vertrouwelijkheid van het contact met een
meldkanaal, dan kan dit er immers toe leiden dat zij terughoudend zijn in het melden
van misstanden.
Zijn voorstel is om een artikel toe te voegen waaruit expliciet blijkt dat afluistering
of onderschepping van meldingen van klokkenluiders verboden is bij alle meldkanalen,
met expliciete inbegrip van de meldkanalen voor geheime informatie. Daarnaast doet
hij het voorstel alle meldkanalen te verplichten preventiemechanismen in te stellen
om te voorkomen dat dit wel gebeurt. Hierbij kan volgens de heer Omtzigt onder andere
gedacht worden aan een vergelijkbaar systeem van nummerherkenning dat aftapping van
telefoongesprekken binnen de advocatuur voorkomt.
In verband met de motie-Van Nispen vindt al enige tijd overleg plaats tussen het openbaar
ministerie (OM), het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het Huis voor
klokkenluiders (het Huis). De uitkomst van dit overleg is nog niet bekend. Om tot
een goede beoordeling van het voorstel van de heer Omtzigt te komen, is nadere afstemming
met het Ministerie van JenV noodzakelijk. Vanwege de relatie met de motie van Van
Nispen met betrekking tot het Huis is het van belang eerst de uitkomst van het overleg
tussen het OM, JenV en het Huis af te wachten. Samen met de Minister van JenV zal
ik uw Kamer informeren over de uitkomst van het overleg en de reactie op het voorstel
van de heer Omtzigt.
Stand van zaken pilots ondersteuning klokkenluiders
Met ingang van 1 januari 2022 is een pilot mediation en juridische ondersteuning gestart
bij de sector Rijk. De inhoud van deze pilot is tezamen met vakbonden in het Sectoroverleg
Rijk bepaald. De pilot richt zich op twee voorzieningen uit de CAO Rijk. In de pilot
wordt nagegaan of de aangeboden ondersteunings-voorzieningen mogelijke drempels wegnemen
voor een melder om een melding van een vermoeden van een misstand te doen of door
te zetten. De eerste voorziening is het aanbod van een gesprek onder begeleiding van
een onafhankelijke derde of mediation tussen een medewerker en een leidinggevende.
Hiermee wordt vroegtijdig ingezet op het voorkomen van het escaleren van een mogelijk
conflict tussen een medewerker en een werkgever naar aanleiding van een signaal of
melding van de medewerker. Door het vroegtijdig aanbieden van mediation op verzoek
van de medewerker kan de verhouding tussen medewerker en werkgever snel worden genormaliseerd
en wordt benadeling voorkomen. De tweede voorziening bestaat uit het vergoeden van
de juridische rechtsbijstand als een melder benadeling ervaart. Deze voorziening bestond
voorheen uit een voorschot. In overleg met de bonden in het Sectoroverleg Rijk is
afgesproken de kosten voor beroepsmatig verleende bijstand in een procedure direct
te vergoeden voor maximaal € 275,45 per uur tot een maximum van € 6.610,90 per procedure.36 Door deze vergoeding direct te verstrekken is de gedachte dat daarmee ook een drempel
wordt weggenomen om een melding te doen, omdat een medewerker de zekerheid heeft dat
bij eventuele benadeling hij beroep kan doen op rechtsbijstand.
Uit een eerdere navraag is gebleken dat van de voorziening vergoeding juridische rechtsbijstand
uit de CAO Rijk weinig gebruik is gemaakt, terwijl er wel diverse klokkenluiderszaken
binnen de sector Rijk hebben gespeeld. De aanname is dat de voorziening mogelijk onvoldoende
bekend is bij medewerkers en dat het recht op een voorschot voor de juridische rechtsbijstand
niet voldoende de drempel wegnam om een melding te doen. Door middel van gerichte
communicatie worden de (verbeterde) voorzieningen daarom onder de aandacht gebracht
bij degenen in de organisatie die in contact staan met (potentiële) melders: zoals
de integriteitscoördinatoren, vertrouwenspersonen en bedrijfsmaatschappelijk werk.
Deze personen kunnen (potentiële) melders wijzen op deze voorzieningen. Daarnaast
wordt ingezet op communicatie richting medewerkers en leidinggevenden om deze voorzieningen
onder de aandacht brengen. De looptijd van de pilot is twee jaar, en de pilot zal
worden geëvalueerd.
In het commissiedebat van 21 april jl. heb ik aangegeven dat er gesprekken gaande
zijn tussen mijn ministerie, het Huis voor klokkenluiders, en een organisatie die
gespecialiseerd is in psychosociale ondersteuning om te verkennen of het Huis melders
kan doorverwijzen naar deze organisatie. In deze gesprekken zijn we tot de conclusie
gekomen dat dit inderdaad het geval is. De Stichting Slachtofferhulp Nederland (SHN)
kan vanaf september starten met de ondersteuning van melders op psychosociaal vlak.
De voorbereidingen voor deze ondersteuning worden op dit moment door SHN in gang gezet.
In overleg met het Huis wordt ook bekeken of er schrijnende gevallen zijn waar SHN
vooruitlopend al ondersteuning aan zou kunnen bieden. De pilot bij SHN zal twee jaar
lopen, oftewel tot medio 2024. Hiermee wordt rekening gehouden met een ondersteuning
van twee jaar door SHN voor iedere melder die door het Huis wordt doorverwezen. Dit
betekent dat eventuele melders die zich bijvoorbeeld in 2023 aanmelden vanaf dat moment
nog op twee jaar ondersteuning van SHN kunnen rekenen.
In de loop van het eerste jaar van de pilot wordt gestart met een evaluatie om in
kaart te brengen hoeveel er gebruikt wordt gemaakt van de ondersteuning door SHN en
in hoeverre deze ondersteuning aansluit bij de behoefte. De uitkomst van de evaluatie
kan dan gebruikt worden om de ondersteuning ook op de langere termijn te kunnen organiseren.
Bevorderen veilig werk- en meldklimaat
Het is belangrijk dat de wet bescherming biedt aan klokkenluiders. Maar ook is het
belangrijk om te voorkomen dat het nodig is om de klok te luiden. Dit betekent dat
organisaties moeten werken aan een cultuur waar vermoedens van misstanden aangekaart
kunnen worden zonder dat werknemers zich zorgen hoeven te maken voor de gevolgen daarvan.
In september wil ik een campagne starten om organisaties te stimuleren zorg te dragen
voor een veilig werk- en meldklimaat of om dit verder te verbeteren. Cultuur en gewoontes
veranderen echter niet zomaar. Verandering ontstaat wanneer gedrag verandert en mensen
daartoe gemotiveerd worden. Daarom vind ik het belangrijk om naast individuele werkgevers
uit de private en publieke sector en sociale partners (Stichting van de Arbeid), ook
de wetenschap te betrekken bij het nadenken over de vormgeving en uitwerking van de
campagne. Het doel is om een netwerk te creëren van werkgevers die op dit gebied vooruitlopen
met hun aanpak, zodat zij als inspiratie kunnen dienen voor andere werkgevers.
Er zijn meerdere methodes om gedragsverandering te bewerkstelligen. Dit kunnen bijeenkomsten
en seminars zijn, trainingen voor leidinggevenden, en communicatie bijvoorbeeld via
de website www.wetbeschermingklokkenluiders.nl. Dit zal nog nadere invulling krijgen. Ik heb de opdracht gegeven om de campagne
dusdanig op te zetten dat er gemonitord kan worden wat de effecten zijn. Ik zal uw
Kamer einde van dit jaar informeren over de voortgang van de campagne.
Hierbij merk ik op dat een veilig werkklimaat een thema is dat raakt aan andere belangrijke
actuele thema’s waar acties op worden ingezet mede onder verantwoordelijkheid van
mijn ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals het bevorderen van integriteit,
het voorkomen en aanpakken van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en het bieden
van tegenspraak in een politiek-bestuurlijke context. Mijn ministerie houdt verbinding
met de verschillende initiatieven, zodat de ingezette acties elkaar kunnen versterken
en organisaties en werknemers hiermee uiteindelijk geholpen zijn.
Overige ondersteuningsmogelijkheden
Tijdens het overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 21 april jl.
heb ik naar aanleiding van een vraag van mevrouw Dekker-Abdulaziz naar de mogelijkheid
van bestuursrechtelijke bevoegdheden ter sanctionering van werkgevers geantwoord dat
ik naar soortgelijke organisaties als het Huis voor klokkenluiders ga kijken om te
bezien of er wellicht nog andere mogelijkheden zijn om die klokkenluider te ondersteunen.
Vergelijkbare organisaties als het Huis, die onafhankelijk onderzoek doen zijn bijvoorbeeld
de Nationale ombudsman en het College voor de rechten van de mens. Ook zij doen op
basis van een verzoek onafhankelijk onderzoek en brengen een rapport met een oordeel
en zo nodig aanbevelingen uit. Aan deze organen is evenals aan het Huis voor klokkenluiders
geen bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheid toegekend.
In de Wet College voor de rechten van de mens zijn wel een aantal instrumenten geregeld
die gezien kunnen worden als ondersteunend aan de positie van een verzoeker. Zo biedt
artikel 13 van deze wet het College voor de rechten van de mens een procesbevoegdheid,
die inhoudt dat het College in rechte kan opkomen tegen gedragingen die in strijd
zijn met de gelijkebehandelingswetgeving. Deze bevoegdheid is echter nog niet door
het College toegepast, zodat ervaringen daarmee niet beoordeeld kunnen worden. Ik
ben wel voornemens om in het kader van de bovengenoemde pilots en de voorbereiding
van het vervolgwetsvoorstel te bezien of een dergelijke procesbevoegdheid van toegevoegde
waarde zou kunnen zijn en als dat zo is bij het Huis voor klokkenluiders of een andere
organisatie zou kunnen worden belegd.
Verder proces
Een deel van de voorstellen van de heer Omtzigt is meegenomen in de tweede nota van
wijziging. Een ander deel van de voorstellen van de heer Omtzigt, zoals die met betrekking
tot de uitbreiding van het benadelingsverbod voor familieleden buiten het werkgerelateerde
verband, een nadere voorziening voor het melden van staatsgeheime informatie, de uitbreiding
van sancties voor de aanpak van werkgevers die een klokkenluider benadelen en het
anoniem melden, vergt nader onderzoek. Deze voorstellen worden (mede gelet op de ingebrekestelling
van de Europese Commissie) betrokken bij de voorbereiding van het volgende wetsvoorstel
naar aanleiding van de evaluatie. Ik zal uw Kamer dan ook informeren over wat er uit
het nadere onderzoek is gekomen en of deze voorstellen aanleiding geven tot een wetswijziging.
Wat het instellen van een fonds voor klokkenluiders betreft, wil ik eerst de uitkomsten
van de verschillende pilots afwachten. Als dit een wetswijziging vergt, zal dit, gelet
op de looptijd van de pilots, worden meegenomen in een apart wetstraject.
Tussentijds zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de nadere onderzoeken.
Over het voorstel van de heer Omtzigt om de vertrouwelijkheid van de melding te garanderen,
volgt een separate reactie aan uw Kamer.
Tot slot
Zoals ik ook in het overleg op 21 april jl. heb aangegeven, ga ik graag in gesprek
met de familie van wijlen klokkenluider Frits Veerman. Een gesprek met zijn kinderen
vindt in juli plaats.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties