Brief regering : Reactie op de motie van de leden Sneller en Van Nispen over de informatieverstrekking over de ambtelijke bijstand bij het opstellen van amendementen (Kamerstuk 35869-19)
35 869 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering)
Nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR RECHTSBESCHERMING EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2022
Graag reageren wij namens het kabinet op de (aangehouden) motie van de leden Sneller
en Van Nispen over de vertrouwelijkheid van departementale ambtelijke bijstand bij
het formuleren van amendementen.1 In deze motie wordt de regering verzocht:
1. te zorgen dat bij mededeling over het verzoek om het verlenen van ambtelijke bijstand
slechts het betreffende wetsvoorstel bij de verantwoordelijke bewindspersoon bekend
wordt, en dat deze daarna geen nadere inhoudelijke informatie verkrijgt over deze
bijstand;
2. ervoor te zorgen dat deze informatie niet op enigerlei wijze openbaar wordt.
Het kabinet is doordrongen van het belang van vertrouwelijkheid van het proces rond
en de inhoud van bij uw Kamer in voorbereiding zijnde amendementen. Het kabinet begrijpt
de zorgen die hierover bij leden van uw Kamer leven. Terecht wordt in de motie verwezen
naar artikel 5.4a van de Wet open overheid, dat de vertrouwelijkheid van de ondersteuning
van Kamerleden, gelet op hun constitutionele positie en hun rol in de democratie,
beoogt te waarborgen.
Graag benadrukken wij daarom dat elk lid van uw Kamer er te allen tijde op mag rekenen
dat deze vertrouwelijkheid door de ministeries wordt gewaarborgd. Dit betekent onder
meer dat informatie hierover niet via beslisnota’s naar buiten wordt gebracht. Deze
lijn zal worden vastgelegd in de rijksbrede Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s.
De vaste praktijk dat Kamerleden voor bijstand bij het formuleren van amendementen
een beroep kunnen doen op het ministerie is een pragmatische oplossing voor het beschikbaar
stellen van specifieke expertise aan Kamerleden. Een verzoek om ambtelijke bijstand
geschiedt meestal via Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer, waarmee dan steeds nauw
en constructief wordt samengewerkt. In verband met de vereiste snelheid van handelen
loopt het verzoek niet via de bewindspersoon en is dan ook niet diens toestemming
vereist. De bijstand staat, zoals in de motie van de leden Sneller en Van Nispen ook
is weergegeven, ten dienste van de uitoefening van de medewetgevende taak van de Kamer
en de wetgevingskwaliteit. De vraag of de bewindspersoon het amendement wenselijk
vindt, is daarbij irrelevant. De ambtelijke bijstand geeft daarmee op tastbare wijze
uitdrukking aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van regering en Kamer om tot
goede wetgeving te komen.
Het is gebruikelijk dat een bewindspersoon door de betreffende wetgevingsambtenaar
niet alleen wordt geïnformeerd over het feit dat ambtelijke bijstand is verleend,
maar ook over de inhoud daarvan. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: de ambtenaar
doet dit werk toch voor het Kamerlid, niet voor de betrokken bewindspersoon?
Toch zijn er goede redenen waarom dit zo gaat en waarom deze informatieplicht al sinds
enkele decennia is vastgelegd in diverse instructies.2 Deze redenen hebben te maken met de positie van de betrokken ambtenaar ten opzichte
van de bewindspersoon. Daarbij is relevant dat de bijstand verlenende ambtenaar vrijwel
altijd de behandelend ambtenaar is van het wetsvoorstel (bij omvangrijke wetsvoorstellen
gaat het soms om enkele behandelend ambtenaren). In de dagen en uren voorafgaand aan
een Kamerbehandeling van een wetsvoorstel is er intensief schriftelijk en mondeling
contact tussen de bij het wetsvoorstel betrokken ambtenaren en de bewindspersoon,
rechtstreeks of via de politiek adviseur van de bewindspersoon. Dit contact betreft
vaak elementen van het wetsvoorstel die mogelijk voorwerp zijn van in voorbereiding
zijnde amendementen. Van de ambtenaar kan redelijkerwijs niet worden verlangd om de
wetenschap dat er over dat onderwerp een amendement in de maak is, voor zich te houden.
Een instructie die zou inhouden dat de wetgevingsambtenaar over de inhoud van voorgenomen
amendementen waaraan bijstand is verleend, in contacten met de bewindspersoon moet
zwijgen, zou leiden tot onwerkbare situaties in de verhouding tussen ambtenaar en
bewindspersoon. Verder kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het verlenen van ambtelijke
bijstand aan een Kamerlid geschiedt onder ministeriële verantwoordelijkheid. Uit het
grondwettelijk stelsel vloeit voort dat ambtenaren verantwoording schuldig zijn aan
de bewindspersoon. Dat betekent dat een ambtenaar de bewindspersoon moet kunnen informeren
over al hetgeen hij onder ministeriële verantwoordelijkheid doet of nalaat.
Een voor de hand liggende vraag is dan of er geen functionele scheiding is aan te
brengen tussen advisering aan de bewindspersoon en bijstandverlening aan Kamerleden.
Anders dan bij bijstand aan initiatiefvoorstellen, waar zo’n scheiding vaak (maar
zeker niet altijd) het geval is, is dat bij bijstand aan amendementen helaas niet
goed mogelijk. Er ligt dan immers tegelijkertijd een regeringswetsvoorstel waarbij
de wetgevingsambtenaar reeds vanaf het begin van het wetgevingstraject betrokken is,
als opsteller en als directe adviseur van de bewindspersoon. Het is dan ook juist
die ambtenaar die vanwege zijn specifieke kennis van het wetsvoorstel als geen ander
in staat is om de bijstand bij amendementen te verlenen. Daarmee worden de belangen
van het Kamerlid en de wetgevingskwaliteit het beste gediend. Andere bij het wetsvoorstel
betrokken ambtenaren, zoals beleidsambtenaren, beschikken niet over de specifieke
wetstechnische expertise om amendementen te formuleren.
Het voorgaande neemt niet weg dat het kabinet goed begrijpt dat het voor de Kamer
en voor individuele Kamerleden ongemakkelijk kan voelen dat een bewindspersoon soms
al op de hoogte kan zijn van een voornemen tot een amendement. Graag benadrukken wij
nog eens dat deze informatie op geen enkele wijze door de betrokken bewindspersoon
of door ambtenaren met derden zal worden gedeeld. Het zijn uitsluitend de bewindspersoon
zelf en diens direct bij het wetsvoorstel betrokken ambtenaren, die hier met het oog
op een goede voorbereiding van het parlementaire debat, kennis van dragen. Eveneens
benadrukken wij dat het informeren van de bewindspersoon op geen enkele wijze het
opstellen van het amendement of de onderbouwing ervan beïnvloedt. Het informeren is
niet gericht op en leidt niet tot het verkrijgen van instructies ten aanzien van de
inhoud van de te verlenen bijstand, maar ziet louter op de voorbereiding van de bewindspersoon
op het over het wetsvoorstel te voeren debat met de Kamer. Wij bespreken graag met
de Griffie Plenair/Bureau Wetgeving van uw Kamer wat de beste manier is om in voorkomend
geval bij leden van uw Kamer onder de aandacht te brengen dat het verlenen van ambtelijke
bijstand door het ministerie betekent dat de betreffende bewindspersoon hierover inhoudelijk
kan worden geïnformeerd.
Voor zover de motie strekt tot het in acht nemen van de vertrouwelijkheid van ambtelijke
bijstand wordt deze door het kabinet dus volledig onderschreven. Het kabinet benadrukt
dat deze vertrouwelijkheid en daarmee de bescherming van het parlementaire proces
door alle bewindspersonen steeds ten volle zal worden gerespecteerd. Een verbod aan
departementsambtenaren om hun bewindspersoon te informeren over de inhoud van voorgenomen
amendementen ten aanzien waarvan ambtelijke bijstand is gevraagd, is daarvoor echter
niet noodzakelijk. Om de hierboven aangegeven redenen is zo’n verbod bovendien praktisch
en staatsrechtelijk niet mogelijk binnen de politiek-ambtelijke verhoudingen. Wij
geven de indieners van de motie daarom in overweging om de motie op dit punt te wijzigen,
zodat in dat geval het oordeel over de motie aan de Kamer kan worden overgelaten.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.