Brief regering : Verzamelbrief versterking toezicht
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1259
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2022
Met deze brief informeer ik de Kamer over de inzet van de door het Kabinet toegekende
extra middelen voor het opheffen van de disbalans tussen taken en middelen en het
versterken van de positie van de NVWA. Ook informeer ik hier de Kamer over het advies
van Bureau Risicobeoordeling (BuRO) van de NVWA over het transport van melkkoeien.
Ik voeg het rapport en dit advies toe aan deze brief. Tevens geef ik toelichting over
hoe ik invulling ga geven aan elf moties die zijn aangenomen op 24 mei jl. (Handelingen
II 2021/22, nr. 83, Stemmingen) na het plenaire debat over «misstanden slachthuizen»
van 17 mei. Ten slotte ga ik in op vragen, gesteld tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn
van 20 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1256), van het lid Beckerman over het toezicht op reptielenbeurzen, de vragen van de leden
Wassenberg en Tjeerd de Groot over het convenant tussen de NVWA en Marktplaats over
de online verkoop van dieren en op de vraag van lid Tjeerd de Groot over elektronische
identificatie bij runderen.
Inzet middelen versterken positie NVWA
Ik heb de Tweede Kamer op 16 oktober 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 171) geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte, waarin werd vastgesteld
dat de NVWA te weinig capaciteit heeft om al haar taken uit te voeren. In december
2021 heeft het Kabinet op basis hiervan structureel 100 miljoen euro beschikbaar gesteld
voor het opheffen van de disbalans tussen taken en middelen en het versterken van
de positie van de NVWA. Deze toegekende extra middelen worden tot 2028 gefaseerd ingezet
en zijn nodig om de NVWA te ontwikkelen tot een toekomstbestendige en innovatieve
toezichthouder. Een toezichthouder die in verbinding staat met de maatschappij zodat
begrip is voor de keuzes die gemaakt worden binnen het toezicht en over de wijze waarop
gehandeld wordt. In mijn brief van 10 februari 2022 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 97) heb ik de Kamer toegezegd u te informeren over de voortgang hiervan.
Inzet 2022 ten behoeve van meest urgente problematiek
In 2022 is 30 miljoen euro structureel beschikbaar voor versterking van het toezicht.
In nauwe samenwerking tussen de NVWA, mijn ministerie en het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) zijn de middelen voor de meest urgente problematiek toegevoegd,
en inmiddels verwerkt in het jaarplan van het lopende jaar (2022). Voor VWS gaat het
onder andere om extra middelen voor het toezicht op het gebied van productveiligheid
en industriële productie. Voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) gaat het onder andere om het toezicht op bestemmingscontroles, het gebruik van
biociden, uitbraken van plantenziektes en extra middelen om te kunnen voldoen aan
Europese wet- en regelgeving. In de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota van 1 juni
2022 (Kamerstuk 36 120 XIV, nr. 3) heb ik u over deze inzet geïnformeerd. De verantwoording hierover vindt plaats via
de reguliere verantwoordingscyclus.
Versterken fundament
Voor 2022 ligt het accent naast de meest urgente problematiek ook op het versterken
van de randvoorwaarden om de wettelijke taak die de NVWA heeft gezaghebbend uit te
kunnen voeren. De NVWA benut de geboden ruimte om boven op de reguliere constante
stroom van inspecties, keuringen, audits, onderzoeken en afdoeningen, te kunnen werken
aan de gewenste vernieuwing in de volle breedte van de NVWA. Bijvoorbeeld door het
organiseren van vaktechnisch- en teamoverleg dat bijdraagt aan eenduidig toezicht.
Maar ook door te werken aan kwalitatief goede data en/of informatie om scherpe risicoanalyses
te maken en om te kunnen handelen op basis van inzicht in de mate van naleving door
uiteenlopende doelgroepen.
Wervingsopgave
Met de inzet van de Coalitieakkoordmiddelen wordt al in 2022 fors geïntensiveerd in
de werving van nieuwe medewerkers. Op dit moment bedraagt de instroom in 2022 nabij
de 250 fte. Vanwege de noodzakelijke groei en vanwege de krappe arbeidsmarkt in specifieke
vakgebieden waar de NVWA vacatures heeft, zet de NVWA de komende tijd in op (gerichte)
wervingscampagnes. De NVWA streeft naar een bezetting die vanaf eind dit jaar volledig
aansluit op het niveau van de additionele 30 miljoen euro. Vanaf dat moment worden
de ingeplande prestaties die hiermee worden gedekt volledig uitgevoerd. Vanwege de
ingroei naar dat niveau die dit eerste jaar nodig is, zal de gemiddelde bezetting
en realisatie over heel 2022 ongeveer 15 miljoen zijn.
Effectieve en innovatieve inzet van de middelen
De doelgroep waar de NVWA op toeziet is breed en dus zullen altijd keuzes moeten worden
gemaakt over waar het toezicht als eerste wordt versterkt. Bij die keuzes wordt steeds
gekeken hoe het toezicht zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Meer handhaving
kan de oplossing zijn, maar soms kan via andere wegen het gewenste resultaat bereikt
worden. Dit betekent naast de inzet van inspecties ook ruimte voor inzet van bijvoorbeeld
private kwaliteitssystemen, voorlichting, nalevingscommunicatie, gedragsbeïnvloeding.
Daarnaast wordt gekeken of een slimmere en meer innovatieve inzet van toezicht mogelijk
is, bijvoorbeeld door de inzet van digitaal/administratief toezicht, toezicht op afstand,
audits, realtime monitoring en de inzet van camera’s en drones.
Transportwaardigheid en BuRO rapport
De afgelopen jaren heeft mijn ambtsvoorganger diverse stappen gezet om het toezicht
op transportwaardigheid van dieren te versterken. Ook de NVWA heeft de sectorpartijen
erop gewezen om in de keten hun verantwoordelijkheid te nemen. Een onderdeel daarvan
is het verbeteren van de uniformiteit bij het beoordelen van de geschiktheid voor
vervoer van dieren voor transport. In dat kader heeft de Directie Keuren van de NVWA
op 17 juli 2020 aan Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (BuRO) gevraagd een onderzoek
uit te voeren, om uiteen te zetten hoe de fitheid van melkrunderen invloed heeft op
de geschiktheid voor het voorgenomen transport. BuRO is onderdeel van de NVWA en voert
onafhankelijk wetenschappelijk onderbouwde risicobeoordelingen uit. Het advies is
gereed en dit voeg ik als bijlage aan deze brief toe. Conform procedure zullen binnen
enkele weken dit rapport met de managementreactie van de IG NVWA op de website van
de NVWA worden gepubliceerd.
BuRO-werkwijze en advies
Voor de uitvoering van de risicobeoordeling heeft BuRO gebruik gemaakt van literatuuronderzoek
en eerdere BuRO-adviezen, evenals informatie van belangenorganisaties voor dierenwelzijn,
sectororganisaties en private keurmerken. Daarnaast is informatie binnen de NVWA verzameld
en is navraag gedaan in andere lidstaten of derde landen. Expert netwerken als bijvoorbeeld
de EFSA zijn geraadpleegd. Ten slotte hebben diverse veldbezoeken door BuRO-medewerkers
op verzamelcentra voor runderen plaatsgevonden en zijn specifieke data verzameld en
geanalyseerd. Dit uitgebreide onderzoek heeft geleid tot het advies aan de inspecteur-generaal
van de NVWA om een beoordelingsprotocol voor het transport van afgemolken melkkoeien
op te stellen, op basis van de onderhavige risicobeoordeling en de aangegeven beoordelingsindicatoren1. Op basis van dit beoordelingsprotocol kan bepaald gaan worden hoe lang en hoe ver
een dier vervoerd mag worden, afhankelijk van de kenmerken van het dier, zoals gezondheid,
lactatiestadium, conditie, locomotie en/of verwondingen.
Reactie op advies en vervolgacties
De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen mijn zorgen over het vervoer van deze kwetsbare
groep dieren en ondersteunen mijn inzet in Europees verband om lange transporten (langer
dan 8 uur) van slachtdieren te verbieden. Dit advies is eveneens in lijn met wat diverse
Europese experts reeds aangeven, namelijk dat 8 uur voor bepaalde individuele dieren
nog steeds te lang is. Sinds 30 april 2021 is de NVWA de Europese richtsnoeren voor
het bepalen van de geschiktheid voor vervoer van volwassen runderen gaan gebruiken
om de uniformiteit bij het beoordelen van transportwaardigheid te verbeteren.
De IG-NVWA neemt de aanbevelingen van BuRO over om te komen tot een bruikbaar, risico
gebaseerd beoordelingsprotocol. Met de implementatie van dit advies in de toezichtpraktijk
wordt voor deze categorie dieren een belangrijke volgende stap gezet in de versterking
van het toezicht op de vleesketen. Echter, een verbetering van het toezicht alleen
is niet voldoende om transportwaardigheid van einde carrière dieren in de melkveehouderij
structureel te borgen.
Ook hier start de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige omgang met dieren bij
de bedrijven zelf. Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer op 11 februari 2020 per brief
geïnformeerd (Kamerstuk 33 835, nr. 138) dat de sectorpartijen LTO Nederland, de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), Vee
& Logistiek Nederland, de Vereniging van Slachterijen en Vleesverwerkende bedrijven
(VSV) onder regie van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) werken aan
een kwaliteitssysteem voor runderen, waarin ook de waarde van dierenwelzijn in de
keten zal worden geborgd. Ik zal deze partijen aansporen om de uitkomsten van deze
risicobeoordeling in een kwaliteitssysteem te borgen. Ook heeft de NVWA de sectorpartijen
erop gewezen om in de keten hun verantwoordelijkheid te nemen.
Transportwaardigheid varkens
Voor het transport van varkens worden de Europese richtsnoeren voor de bepaling van
de geschiktheid voor vervoer gebruikt om de transportwaardigheid te beoordelen. De
Europese richtsnoeren voor varkens beschrijft een aantal situaties waarbij varkens
onder extra voorwaarden vervoerd moeten worden om het welzijn tijdens transport voldoende
te kunnen borgen. Om de risico’s bij het transport van varkens uitgebreider in kaart
te brengen heeft de NVWA BuRO eind 2021 verzocht een onderzoek uit te voeren naar
hoe de fitheid van varkens invloed heeft op de geschiktheid voor het voorgenomen transport.
Het is op dit moment nog niet bekend wanneer deze risicobeoordeling gereed zal zijn.
Ik informeer de Tweede Kamer nader over de uitkomsten daarvan.
Slachtsnelheid
Ik heb de Kamer op 22 april per brief geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237) over de acties die ik onderneem om invulling te kunnen geven aan de aangenomen gewijzigde
motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 33 835, nr. 156) en de gewijzigde motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118), die de regering verzoekt de slachtsnelheid te verlagen. Tijdens het plenair debat
van 17 mei jl. heb ik met leden van de Kamer hierover van gedachten gewisseld.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het vraagstuk van het welzijn van dieren tijdens
de slacht zeer serieus neem en de stappen die tot nu toe zijn genomen op het vraagstuk
van de slachtsnelheid en die ik nu onderneem juist noodzakelijk zijn om uitvoering
aan de motie te kunnen geven. Dit, omdat een onmiddellijke, generieke, substantiële en structurele verlaging van de slachtsnelheid van alle slachterijen
in Nederland een juridische grondslag en een inhoudelijk sluitende onderbouwing vergt.
Naast het feit dat ik geen wetenschappelijke onderbouwing heb om dit te doen, bieden
de Europese kaders mij hierin geen ruimte.
Die Europese kaders bestaan uit een samenstel van verordeningen die rechtstreeks van
toepassing zijn in Nederland2. Daarin worden geen slachtsnelheden voorgeschreven, noch mogelijkheden geboden tot
een generieke verlaging van slachtsnelheid. Nederland kan als lidstaat daarom ook
niet overgaan tot een generieke verlaging. In de Europese regelgeving worden wel enkele
kwalitatieve eisen gesteld die raken aan de slachtsnelheid. Die regels zien er zowel
op dat de snelheid niet te laag3 als niet te hoog is4. Zie voor dat laatste met name artikel 12, vierde lid, van Verordening 2019/627.
Dat artikellid vereist dat de snelheid van de slachtlijn en het aantal voor de keuring
beschikbare personeelsleden voldoende moet zijn om een degelijke post-mortemkeuring
mogelijk te maken. In artikel 3 van verordening 1099/2009 staat verder dat bij het
doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt gezorgd dat
de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Daarbij
wordt ook bepaald dat voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende
activiteiten zodanig worden ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving
van de verplichtingen van artikel 3, eerste en tweede lid, overeenkomstig het verwachte
activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is. Bovendien geeft verordening
1099/2009 in bijlage III operationele voorschriften voor slachthuizen.
Wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet,
kan de NVWA in dat specifieke geval en voor zover van toepassing aan een slachthuis
opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Wanneer
het voornemen bestaat de slachtsnelheid te verhogen, dan wordt dit – voorafgaande
aan die verhoging – door NVWA beoordeeld op grond van de in voorgaande alinea vermelde
criteria.
Zoals de Kamer bekend, werk ik aan een nieuw toetsingskader voor de beoordeling door
de NVWA van aanvragen van verhogingen van slachtsnelheden. Ik laat hiervoor eerst
een onafhankelijke praktijktoets uitvoeren, in navolging op het rapport naar de invloed
van de slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn, voedselveiligheid en de
mogelijkheid voor het goed houden van toezicht. Deze praktijktoets zal plaatsvinden
bij een aantal pluimvee- en roodvlees slachterijen en zal een concreet beeld gaan
geven van de risicofactoren uit het rapport in praktijksituaties. De praktijktoets
heeft als doel te illustreren hoe die risico’s in een slachthuissetting eruit zien
en zal inzicht geven in (het effect van) de beheersmaatregelen die genomen kunnen
worden om deze risico’s te borgen.
Ik ga de uitkomsten van de praktijktoets gebruiken om samen met de NVWA en belanghebbenden
tot een gedragen nieuw toetsingskader voor aanvragen tot verhoging van slachtsnelheid
te komen. Hiervoor zal ik bijeenkomsten met belangenpartijen organiseren. Deze brede
afstemming van een nieuw toetsingskader werd ook aanbevolen door de onderzoekers van
het rapport. Het toekomstige toetsingskader biedt mij later een goede basis om stappen
te kunnen zetten ten aanzien van het toekennen van slachtsnelheden, met inachtneming
van de borging van het dierenwelzijn, de voedselveiligheid en het goed kunnen houden
van toezicht. De onderzoeksopdracht voor het praktijkonderzoek is gereed. De eerste
bezoeken aan slachterijen zullen deze zomer plaatsvinden. De onderzoekers schatten
in dat zij uiterlijk in oktober gereed kunnen zijn met hun rapportage. Ik informeer
de Kamer zodra de praktijktoets gereed is en het toetsingskader voor de beoordeling
van aanvragen voor verhogingen van slachtsnelheden kan worden geïmplementeerd
Op deze manier geef ik uitvoering aan motie van het lid Van der Plas (BBB) om op korte
termijn een toetsingskader voor de slachtsnelheid in te stellen, in overleg met betrokken
belangenpartijen, en de Kamer daar zo snel mogelijk over te informeren (Kamerstuk
28 286, nr. 1254). De uitkomsten van de praktijktoets worden gebruikt voor de verfijning en verbetering
van zowel het reguliere toezicht van de NVWA als van audits die de NVWA jaarlijks
in slachterijen uitvoert. Op deze manier geef ik invulling aan de motie van lid Tjeerd
de Groot (D66), waarin verzocht wordt de bandsnelheid van alle slachthuizen te re-evalueren
tegen het licht van de risico’s en de mate waarin maatregelen daarvoor zowel in de
praktijk als in theorie voldoende oplossing bieden (Kamerstuk 28 286, nr. 1242). Daarmee is geborgd dat alle slachthuizen na implementatie van de nieuwe werkwijze
gedurende het verloop van één volledige auditcyclus een re-evaluatie hebben ondergaan.
Uit zowel het dagelijks toezicht als uit audits kan blijken dat aanpassingen in de
procesbeheersing van een bedrijf nodig zijn, waarbij de NVWA kan besluiten dat voor
dat specifieke slachthuis een structurele verlaging van de slachtsnelheid noodzakelijk
is.
Cameratoezicht
Op dit moment werk ik aan een wetsvoorstel ter aanpassing van Wet dieren om cameratoezicht
in slachterijen en verzamelcentra wettelijk te verplichten. Parallel aan het ontwikkelen
van dit wetsvoorstel werk ik aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin
de grondslagen die het nieuwe wetsvoorstel zal introduceren concreet uitgewerkt worden.
Zoals ik in mijn brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1237) beschreef, wordt in de uitwerking de verplichting opgenomen dat slachterijen en
verzamelcentra camera’s aanwezig hebben, waarbij onder andere ook eisen aan de camera’s
en plaatsing van de camera’s gesteld zullen gaan worden. De NVWA kan op basis hiervan
aanwijzingen geven en ingrijpen indien een slachterij zich niet hieraan houdt.
De NVWA heeft sinds 2018 ervaring met cameratoezicht in slachterijen en weet inmiddels
veel van geschikte cameraposities en controlepunten. Ik verwijs de Kamer graag naar
de uitkomsten van de evaluatie van het bestaande cameratoezicht van de NVWA die de
Kamer op 3 september 2021 is toegestuurd (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1217). Een belangrijk aspect daarin is dat in algemene zin slachthuizen zelf cameratoezicht
beter kunnen benutten om het dierenwelzijn te borgen. Er zijn bepaalde slachterijen
die zelf initiatief nemen en samen met dierenwelzijnsorganisaties aan de slag zijn
met de (door)ontwikkeling van «slim» cameratoezicht. Daarbij wordt ook veel ervaring
opgedaan met plaatsing van camera’s. De leerpunten uit de evaluatie van de NVWA en
de trajecten met slim cameratoezicht zal ik meenemen in het wetgevingstraject, zodat
de camera’s op de juiste plekken gepositioneerd worden. Ik geef hiermee uitvoering
aan de motie van het lid Vestering (PvdD), die de regering verzoekt te borgen dat
de NVWA zelf mag bepalen waar de camera’s in slachthuizen worden geplaatst en te voorkomen
dat er dode hoeken bestaan (Kamerstuk 28 286, nr. 1240).
Ik laat vanaf de zomer onderzoek verrichten naar de juridische voorwaarden en de ICT-technische
mogelijkheden van het kunnen bekijken van camerabeelden van slachterijen en verzamelcentra
door de NVWA. Bij dit onderzoek komen zaken aan de orde zoals realtime meekijken en
de locatie van het uitkijken van de beelden door de NVWA. Dit ten behoeve van de uitwerking
van de wettelijke verplichting. Uiteraard neem ik ook de motie ter harte van het lid
Van Campen (VVD) c.s. dat verzoekt bij de in voorbereiding zijnde wetgeving binnen
de kaders van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) cameratoezicht die
realtime op afstand kan worden uitgelezen als basisvoorwaarde uit te werken (Kamerstuk
28 286, nr. 1250).
Ten aanzien van de motie van de leden Graus (PVV) en Eerdmans (JA21) die verzoekt
om permanent cameratoezicht (naast fysieke controles) in slachthuizen ten behoeve
van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1257), kan ik de Kamer meegeven dat op dit moment de camera’s in de circa 90 grootste
Nederlandse slachterijen permanent aan staan tijdens die momenten dat er met levende
dieren wordt gewerkt. Ook in de regelgeving zal worden vastgelegd dat camera’s permanent
aanwezig moeten zijn, dat ze permanent opnames moeten maken als er handelingen met
dieren plaatsvinden en dat de NVWA altijd toegang heeft tot de beelden. Dit is conform
de huidige werkwijze.
De NVWA kijkt niet permanent mee met alle beelden, en kijkt niet alle beelden volledig
na. Het permanent meekijken van alle beelden is zowel met de huidige als met de toekomstige
capaciteit van de NVWA onhaalbaar, en bovendien een belasting van capaciteit die niet
elders kan worden ingezet. De beelden worden steekproefsgewijs door speciaal hiervoor
opgeleide NVWA inspecteurs bekeken tijdens gezette inspectiemomenten. Aanvullend daarop
kan de toezichthouder ook tijdens het dagelijks toezicht bepaalde moment terugkijken
indien daar aanleiding voor is. Er is toegang tot alle beelden die opgenomen zijn
en de opnames worden minimaal 30 dagen bewaard.
Slim cameratoezicht
Ten slotte het zogeheten slimme of «intelligente» cameratoezicht. In het wetsvoorstel
dat ik uitwerk zal ik ook voorzien in de bevoegdheid van de regering om regels te
stellen over het toepassen van slim cameratoezicht. De toepassingen van het gebruik
van artificial intelligence zijn veelbelovend en hebben potentie om een bijdrage te leveren aan betere borging
van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. AI ondersteund cameratoezicht is nog
volop in ontwikkeling, die ontwikkelingen volg ik op de voet. Dit biedt in potentie
bijvoorbeeld de mogelijkheid om gerichter beelden van de dag terug te kijken, wat
kansen biedt in relatie tot laatstgenoemde motie van de leden Graus en Eerdmans over
permanent cameratoezicht. Ten slotte is de motie over cameratoezicht van lid Eerdmans
(JA21) c.s., die verzoekt te waarborgen dat de NVWA fysieke inspecties blijft uitvoeren
in slachthuizen, omdat er naast slim cameratoezicht ook menselijk toezicht in slachthuizen
moet blijven (Kamerstuk 28 286, nr. 1252) in lijn met mijn inzet. Cameratoezicht kan het fysiek toezicht door officiële dierenartsen
en assistenten van de NVWA niet vervangen. Het is een aanvullend instrument voor toezicht. Bovendien laten de Europese kaders, met name de officiële
Controleverordening5 het niet toe om fysiek toezicht van de NVWA volledig te vervangen door camera’s,
hoe slim of intelligent dit systeem ook is.
Boetes, straffen, schorsingen en sluitingen
In de debatten met de Kamer over misstanden in slachthuizen wordt vaak gesproken over
interventies, boetes, schorsingen en sluitingen. Uit de aangenomen moties van 24 mei
jl. spreekt een duidelijke opdracht dat het optreden tegen overtreders steviger en
strenger moet. De motie van de leden Graus en Eerdmans verzoekt om hoge boetes in
relatie tot het delict, gevangenisstraf, beroepsverbod en levenslang verbod op het
houden van dieren voor recidivisten binnen slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1247). En een tweede motie van de leden Graus en Eerdmans verzoekt definitieve sluiting
van recidiverende slachthuizen mogelijk te maken (Kamerstuk 28 286, nr. 1248).
Boetes
Overtredingen van de Wet dieren worden doorgaans bestuurlijk beboet. Indien de ernst
van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding
geven, legt de NVWA deze aan het Openbaar Ministerie voor om te bezien of strafrechtelijke
vervolging gepast is. Dit volgt uit artikel 8.10, eerste lid, van de Wet dieren. Ten
aanzien van de hoogte van de boetes: ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de
effecten van het bestuurlijke boetestelsel onder de Wet dieren. Hierbij zullen onder
andere betrokkenen uit het bedrijfsleven en belangenorganisaties geïnterviewd worden.
De hoogte van de boetes komt vanzelfsprekend ook aan de orde. De uitkomsten van het
onderzoek worden eind dit jaar opgeleverd. Mede op basis daarvan bekijk ik of het
stelsel van de bestuurlijke boete aanpassing behoeft, waarbij ik de door de Kamer
uitgesproken wens in voornoemde motie van de leden Graus en Eerdmans ten aanzien van
de boetes nadrukkelijk zal meewegen.
Beroepsverbod, levenslang houdverbod en gevangenisstraf
Over een beroepsverbod en levenslang houdverbod is al vaak met de Kamer van gedachten
gewisseld. Dierenmishandeling als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet dieren is strafbaar
op grond van artikel 8.11, eerste lid, van de Wet dieren. Momenteel is de maximale
gevangenisstraf voor het mishandelen van een dier 3 jaar, of een geldboete van € 21.750.
Daarnaast kan de rechter bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling voor dierenmishandeling
of -verwaarlozing een houdverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. Dit houdverbod
komt echter te vervallen zodra de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd. Op
grond van de Wet op de economische delicten (WED) is het mogelijk om in geval van
veroordeling wegens een economisch delict als bijkomende straf de gehele of gedeeltelijke
stillegging van de onderneming waarin het economische delict is begaan op te leggen
(artikel 7, aanhef en onder c, WED). Onder een economisch delict wordt een overtreding
verstaan die valt onder de artikelen 1 en 1a van de WED. Voorbeelden hiervan zijn
overtredingen van voorschriften die zien op de ruimte of het terrein waar dieren worden
gehouden, de wijze waarop dieren worden gehouden en de wijze waarop dieren dienen
te worden verzorgd (artikel 2.2, tiende lid, onderdelen b, c en d, van de Wet dieren).
Dierenmishandeling als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet dieren is echter niet strafbaar
gesteld krachtens de WED en wordt op basis van de Wet dieren gehandhaafd.
Het bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing
(Kamerstuk 35 892, nr. 2) wordt naar verwachting na de zomer in de Kamer behandeld. Dit wetsvoorstel, dat
onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid
en mij valt, voorziet in een wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek
van Strafvordering en de Wet dieren met het oog op de versterking en aanvulling van
het instrumentarium ten behoeve van de opsporing, vervolging en sanctionering van
dierenmishandeling, dierverwaarlozing en overtreding van bepalingen inzake dierenwelzijn,
diergezondheid en het aanhitsen van dieren. Daarin is onder meer de mogelijkheid voorzien
om een strafrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Deze maatregel
kan een zelfstandig houdverbod inhouden en een gebiedsverbod inhouden. De maatregel
verschilt ten aanzien van bedrijfsmatige houders van dieren op drie punten ten opzichte
van de genoemde bijkomende straf in de WED. Ten eerste is voor oplegging van het zelfstandige
houdverbod niet vereist dat een economisch delict is begaan. Het zelfstandige houdverbod
kan daarmee ook worden opgelegd in geval van veroordeling voor strafbare feiten die
geen economisch delict zijn, zoals bij overtreding van het verbod op dierenmishandeling.
Ten tweede kan de maatregel eveneens een gebiedsverbod inhouden, hetgeen op grond
van de WED niet mogelijk is. Het kan iemand middels het gebiedsverbod dus worden verboden
om zich op te houden in de buurt van een slachthuis, waarmee in feite een beroepsverbod
wordt opgelegd. Ten derde kan het houdverbod en gebiedsverbod voor een fors langere
duur (ten hoogste 10 jaar) worden opgelegd in vergelijking met de stillegging van
de onderneming op grond van de WED (ten hoogste 1 jaar). Bij overtreding van een opgelegd
houdverbod of gebiedsverbod, óf wanneer de betrokkene eerder is veroordeeld wegens
dierenmishandeling en/of verwaarlozing kan deze maatregel zelfs voor maximaal 20 jaar
opgelegd worden. Een rechter kan maatwerk toepassen voor wat betreft het aantal dieren
en de diersoort(en) waar de maatregel op ziet en kan het houdverbod dus ook opleggen
voor andere dieren en diersoorten dan die zijn mishandeld of verwaarloosd.
Sluiten van slachterijen
Slachterijen zijn erkend op basis van EU-wetgeving. De NVWA geeft deze erkenningen
af en heeft het mandaat om de erkenning te schorsen of in bijzondere gevallen in te
trekken wanneer de bedrijfsvoering in ernstige mate tekort schiet. Het is aan de NVWA
als toezichthouder om strikt toe te zien op die bedrijfsvoering en het handelen van
slachthuizen en bij overtredingen handhavend op te treden. Op dit moment werkt de
NVWA aan een herziening van het Algemeen interventiebeleid en de procedure verscherpt
toezicht voor slachterijen, waarbij een bedrijf een traject ingaat met als doel de
naleving te verhogen. Hiervoor ontwikkelt de NVWA een maatwerkaanpak voor notoire
overtreders. Als zo’n traject bij het bedrijf niet tot verbetering/verhoging van de
naleving leidt kan schorsing of zelfs intrekking van de erkenning volgen. In dit kader
is ook de motie van de leden Van Campen (VVD) en Eerdmans (JA21) relevant, die verzoekt
bij de uitwerking van de procedure voor verscherpt toezicht voor slachthuizen een
«three strikes out»-handhavingsvoorstel uit te werken (Kamerstuk 28 286, nr. 1249). De NVWA kijkt op dit moment of en hoe een vorm van een puntenstelsel bij herhaalde
overtredingen kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven. Voor de procedure
verscherpt toezicht en in de opmaat naar een mogelijke schorsing of intrekking van
een erkenning van een bedrijf, houdt de NVWA altijd rekening met de mogelijke diversiteit
aan overtredingen, de ernst daarvan, de omstandigheden en de jurisprudentie. Hierdoor
blijft een zekere mate van maatwerk altijd noodzakelijk, ten behoeve van het proportioneel
handelen en dossieropbouw om de rechterlijke toets van sanctiebesluiten te doorstaan.
Niettemin zou een puntenstelsel als voorgesteld in de motie van de leden Van Campen
en Eerdmans bij kunnen dragen aan het bevorderen van de naleving. Door de NVWA wordt
dan ook bekeken of en een hoe een puntenstelsel kan bijdragen aan het borgen van een
zorgvuldige omgang met dieren door de bedrijven in de vleessector, en zo kan helpen
bij de invulling van het verscherpt toezicht.
Ik wil nu niet op de uitkomsten van mijn onderzoek naar de bestuurlijke boetes vooruitlopen
maar neem uiteraard deze moties mee in mijn besluitvorming op dit punt. Ik informeer
de Kamer in het najaar hierover. Ik verwacht in het najaar ten aanzien van slachterijen
het herziene interventiebeleid en de procedure verscherpt toezicht in uitvoering te
hebben.
Zelfslachtende slagers
Het aantal kleinere slachterijen en «zelfslachtende slagers» neemt af. Zonder regionale
kleine slachterijen is het slachten van kleine aantallen dieren voor verkoop van vlees
in de regionale (boerderij)winkel niet mogelijk. Terwijl deze bedrijven juist uiterst
belangrijk zijn voor de kringlooplandbouw, het behoud van biodiversiteit, het verkorten
van de keten en verminderen van transportafstanden. Zoals ook in de LNV-visie «Landbouw,
natuur en voedsel: waardevol en verbonden» uit 2018 (bijlage bij Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) is beschreven, worden kleine ondernemers vaak geconfronteerd met regelgeving die
is gebaseerd op grootschalige productiesystemen. De bijbehorende kosten en administratieve
lasten maken het lastig om aan de regelgeving te voldoen. Daarom zou de overheid passende
wet- en regelgeving moeten ontwikkelen binnen de Europese kaders zodat er meer ruimte
ontstaat voor productie van kleinschalig geproduceerde streekproducten. Daarbij vind
ik het belangrijk dat het ambacht van de zelfslachtende slagers in stand blijft en
wordt doorgegeven aan de nieuwe generaties.
Voor de kleine slachterijen is reeds een aangepast tarief voor de keuringen van de
NVWA van toepassing. Daarnaast is mijn ministerie vorig jaar gestart met een projectmatige
aanpak om, daar waar mogelijk, proportioneel toezicht en keuring voor deze kleine
slachterijen te realiseren. Met de Vereniging Zelfslachtende Slagers (VZS) en de NVWA
onderzoek ik of het mogelijk is om de verhoudingsgewijs grote lasten en hoge kosten
verder te beperken. Bij het opstellen van nieuwe regelgeving van de rijksoverheid
of van de Europese Unie zal ik, daar waar relevant, aandacht houden voor deze kleinschalige
ondernemers. Hiermee geeft ik uitvoering aan de motie van het lid Van Campen c.s.
die de regering verzoekt bij alle voorbereidende wet- en regelgeving expliciet aandacht
te hebben voor maatwerkregels voor zelfslachtende slagers (Kamerstuk 28 286, nr. 1251).
CO2 bedwelming in varkensslachterijen
De motie van het lid Beckerman (SP) verzoekt de regering om varkensslachterijen die
over willen gaan op het bedwelmen met CO2 hiervoor geen toestemming te geven (Kamerstuk 28 286, nr. 1243). Tijdens het plenair debat van 17 mei jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 80, Debat
over voortdurende misstanden in Nederlandse slachthuizen) lichtte ik toe dat ik CO2-bedwelming van varkens geen gewenste bedwelmingsmethode vind. Varkens kunnen voordat
ze het bewustzijn verliezen zeer heftige aversieve reacties geven op het CO2-gas, waardoor er sprake kan zijn van een ernstige welzijnsaantasting bij deze bedwelmingsmethode.
Ik onderschrijf dan ook het belang van de zoektocht naar alternatieven. CO2-bedwelming is echter een toegestane methode uit de Europese Verordening ter bescherming
van dieren bij het doden6, die niet eenzijdig door een lidstaat verboden kan worden. De NVWA heeft daarom geen
juridische grond om een eventuele overgang van een varkensslachterij naar CO2-bedwelming te weigeren. Bedrijven hebben zich te houden aan de voorschriften van
de EU-Verordening en mogen de bedwelmingsmethoden hanteren die daarin worden beschreven.
Ik voer deze motie daarom uit door er in EU-verband alles aan te doen om CO2-verdoving in varkensslachterijen in EU-verband uit te faseren. Het lid Beckerman
stemde tijdens het debat van 17 mei in met deze interpretatie van de motie. In de
verzamelbrief dierenwelzijn van 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heb ik reeds aangegeven dat dit mijn inzet is. Mijn ministerie is vertegenwoordigd
in een werkgroep van het «Animal Welfare Platform» dat zich over knelpunten en mogelijke
oplossingen buigt ten aanzien van de bovengenoemde verordening. Het bedwelmen van
varkens met CO2 komt hierin ook aan bod. Hiermee denken we de komende periode actief mee en geven
we input aan de Europese Commissie in het traject van de herziening van de Europese
welzijnswetgeving. Ik zal deze inzet continueren zodra de Europese Commissie volgend
jaar met voorstellen komt voor aanpassing van de verordening.
Elektronische identificatie bij runderen
Conform mijn toezegging in het debat over misstanden in Nederlandse slachthuizen van
17 mei jl. informeer ik de Kamer hierbij ook over elektronische identificatie (hierna
eID) bij runderen en wat wij hierbij kunnen leren van andere lidstaten.
In geval van calamiteiten rondom dierziekten en voedselveiligheid is het van belang
om dieren snel te herkennen en traceren. Daarom zijn er regels voor de identificatie
en registratie (I&R) van dieren.
De registratie van dieren is in Nederland al in hoge mate gedigitaliseerd. Gegevens
kunnen digitaal aan het centrale I&R-systeem worden aangeboden en de informatie is
ook op verschillende manieren digitaal beschikbaar. Veel sectorsystemen zijn dan ook
al digitaal aangesloten op het I&R-systeem.
In Europese regelgeving is per diersoort bepaald hoe dieren geïdentificeerd moeten
worden. Dit kan door middel van conventionele of elektronische identificatiemiddelen.
De vastgestelde identificatiemiddelen verschillen per diersoort. In Nederland is de
eID van runderen sinds 13 februari 2020 toegestaan. In nationale regelgeving is uitgewerkt
welke combinaties van identificatiemiddelen mogelijk zijn. Voordat identificatiemiddelen
gebruikt mogen worden, moeten de modellen zijn goedgekeurd door de Rijksdienst van
Ondernemend Nederland.
Tot op heden hebben enkele leveranciers van identificatiemiddelen zich gemeld voor
het op de markt brengen van een goedgekeurd eID-middel voor runderen, maar deze worden
nog niet gebruikt. In de praktijk worden wel gele conventionele oormerken voorzien
van elektronica, maar deze elektronica is niet getoetst en goedgekeurd in het kader
van I&R.
Naar aanleiding van het verzoek van D66 heb ik navraag gedaan naar de wijze waarop
runderen geïdentificeerd worden in Denemarken, Ierland en Oostenrijk. In Denemarken
is op verzoek van de rundveesector de eID van runderen sinds 2010 verplicht. De toegevoegde
waarde van eID zit volgens de Deense overheid voornamelijk in de bedrijfsvoering die
door sectorpartijen wordt toegepast. EID heeft volgens Denemarken niet veel toegevoegde
waarde op de traceerbaarheid in het algemeen. De kosten voor eID wordt volledig gedragen
door de sector.
In Ierland is het, na een consultatieproces met belanghebbenden, vanaf 1 juli 2022
verplicht om kalveren minimaal te voorzien van 1 elektronisch oormerk. Belangrijkste
argumenten voor Ierland om over te stappen naar eID zijn een veiliger werkomgeving
voor belanghebbenden door het scannen van de identificatiecode in plaats van de handmatige
controle en het beperken van afleesfouten.
In Oostenrijk bestaat sinds oktober 2019 een verplichting om geboren en uit derde
landen geïmporteerde runderen te identificeren met een elektronisch oormerk. Ik verwacht
van Oostenrijk binnenkort nog informatie over het invoeringsproces van deze verplichting
en de toegevoegde waarde die zij ervaren ten opzichte van identificatie zonder elektronica.
Ten opzichte van conventionele identificatiemiddelen hebben eID middelen het voordeel
dat de kans op leesfouten bij het overnemen van de identificatiecode van het dier
geminimaliseerd worden. Door het gebruik van controle getallen is deze kans echter
al geminimaliseerd. Daarnaast heeft eID het voordeel dat innovatieve ontwikkelingen
op het gebied van voer- en stalsystemen of op het gebied van transport kunnen worden
gekoppeld.
Bovenstaande in overweging nemend kom ik tot de conclusie dat eID mogelijkheden kan
bieden voor ketenborging in het kader van kringlooplandbouw, maar dat het huidige
systeem van I&R hier ook al geschikt voor is. De mogelijkheden bestaan voor de rundveesector
(evenals voor andere sectoren) om met eID te gaan werken, als zij dit van meerwaarde
vinden voor hun private kwaliteitssystemen. Het is daarom aan de sector zelf om dergelijke
middelen goed te laten keuren door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
en deze op de markt te brengen.
Ik heb met RVO afgesproken dat RVO op korte termijn contact opneemt met de geregistreerde
leveranciers van identificatiemiddelen voor runderen voor informatie en uitleg over
het proces. Daarnaast zal ik dit onderwerp met de sector bespreken in het jaarlijkse
I&R-overleg dat in het najaar plaatsvindt.
Convenant NVWA-Marktplaats
Tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1256) hebben de leden Wassenberg en De Groot vragen gesteld over de werking van het convenant
met Marktplaats, de inzet van de NVWA daarbij en het aantal meldingen. Ik kom zoals
ik heb toegezegd hierbij schriftelijk terug op de vragen.
De NVWA heeft in 2019 met Marktplaats werkafspraken gemaakt (Kamerstuk 33 835, nr. 113). Digitale marktplaatsen zijn belangrijke knooppunten van vraag en aanbod; steeds
meer online verkoop gaat via deze digitale marktplaatsen. Deze belangrijke spelers
in het online speelveld hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om er zo
veel mogelijk voor te zorgen dat hun marktplaatsen vrij zijn van aanbod dat niet voldoet
aan wet- en regelgeving. De werkafspraken met Marktplaats zijn voldoende generiek
geformuleerd en kunnen waar bruikbaar worden ingezet door alle domeinen van de NVWA.
De NVWA en Marktplaats spreken elkaar periodiek om verder invulling te geven aan de
werkafspraken, waaronder het nemen van preventieve maatregelen door Marktplaats. Voor
het domein dierenwelzijn hebben de NVWA en Marktplaats hierbij afgesproken dat Marktplaats
kopers er actief op wijst waarop ze moeten letten bij de aanschaf van een hond. Marktplaats
verwijst hiervoor op zijn website door naar het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren
(LICG) en de NVWA voor meer informatie. Ook heeft Marktplaats een aantal door de adverteerders
(verkopers) in te vullen verplichte velden toegevoegd aan de advertenties, waardoor
kopers meer informatie krijgen over de aan te schaffen hond of kat. Bovendien moeten
adverteerders betalen voor het plaatsen van een advertentie voor honden en katten.
De betaling zorgt voor een verbeterde traceerbaarheid van adverteerders.
De notice-and-take-down-procedure, onderdeel van de genoemde «algemene» werkafspraken die zijn gemaakt, is
als instrument niet vaak passend voor het domein dierenwelzijn. Op basis van een advertentietekst
en foto’s is in de regel niet vast te stellen of er sprake is van een overtreding
van de betreffende verboden of niet. Op basis van een tekst of foto kan bijvoorbeeld
niet achterhaald worden of een ingreep (zoals gecoupeerde staart) gedaan is vanwege
medische noodzaak. Dat een dier op te jonge leeftijd wordt aangeboden, wil niet zeggen
dat de verkoop en overdracht op een te jonge leeftijd plaatsvindt. De verhandeling
van bijvoorbeeld rassen die verboden zijn om mee te fokken is niet verboden. Fysieke
inspecties zijn hier nodig om vast te stellen of wet- en regelgeving overtreden wordt.
Deze schaarse inspectiecapaciteit wordt risicogericht ingezet. In 2021 lag in het
kader van het project internettoezicht gezelschapsdieren de focus op handhavingscommunicatie
voor aanbieders van katten. Adverteerders van de katten Bambino Sfinx, Munchkin, Scottish
Fold of Scottish Fold kruisingen op Marktplaats.nl ontvingen een naleefbrief. Hierin
staat informatie waarom er met bepaalde katten niet gefokt mag worden. Er zijn 749
brieven naar de adverteerders en mogelijke fokkers van deze katten verstuurd. Een
kwalitatief resultaat van het project is dat adverteerders aangaven hiervan niet op
de hoogte te zijn en te zullen stoppen met het fokken met dit type katten. Overigens
is niet gecontroleerd of fokkers meerdere advertenties hebben geplaatst. Mogelijk
hebben dezelfde fokkers meerdere brieven ontvangen.
Meldingen worden gecategoriseerd per diersoort of diercategorie, en niet op online
handel. De NVWA houdt dus geen registratie bij hoeveel meldingen over online handel
van dieren zijn binnengekomen. Er zijn in 2021 in totaal 1519 meldingen binnen gekomen
over bedrijfsmatige houders, importeurs en fokkers van gezelschapsdieren. Er zijn
181 inspecties uitgevoerd. Meerdere meldingen kunnen hetzelfde geval betreffen en
er is geen capaciteit om alle meldingen op te volgen, dus deze worden risicogericht
opgepakt.
Toezicht repielenbeurzen
De Kamer heeft in december jl. de motie van het lid Beckerman en Wassenberg (Kamerstuk
35 925 XIV, nr. 39) aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 31, item 13), waarin de regering wordt verzocht te zorgen voor strenge controle en handhaving
op reptielenbeurzen, en om de handel, het dierenwelzijn en de mogelijke gezondheidsrisico’s
in kaart te brengen. Tijdens het commissiedebat over dierenwelzijn d.d. 20 april jl.
heeft het lid Beckerman gevraagd naar de stand van zaken van de motie. Tevens heeft
zij gevraagd of de NVWA al beter zicht heeft op reptielenbeurzen en wat hierbij de
bevindingen zijn.
Beurzen of tentoonstellingen met dieren moeten voldoen aan de wettelijke voorwaarden,
om het risico op de aanwezigheid en verspreiding van dierziekten en zoönosen te beperken.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de expertgroep Bekedam en de motie van de
leden Beckerman en Wassenberg, heb ik een onderzoek uitgezet om de risico's ten aanzien
van zoönosen, dierenwelzijn en diergezondheid in kaart te brengen. De uitkomsten verwacht
ik na de zomer van 2022. Op basis daarvan zal ik beoordelen of nadere maatregelen
noodzakelijk zijn. Ik werk hierbij samen met de NVWA.
Conform de motie van de leden Beckerman en Wassenberg inspecteert de NVWA de reptielenbeurzen
in 2022 frequent. Naast de frequente controles gaat de NVWA ook met de beursorganisatoren
in gesprek om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Beursorganisatoren pakken
die verantwoordelijkheid ook op door bijvoorbeeld een reglement te publiceren met
eisen ten aanzien van soorten die mogen worden verhandeld en de wijze van huisvesten.
Tot op heden zijn vijf beurzen gecontroleerd en zijn er bij twee beurzen overtredingen
geconstateerd. In het kader de Wet Dieren zijn drie mondelinge en zes schriftelijke
waarschuwingen gegeven onder meer voor het niet hebben van een UBN bij bedrijfsmatige
aanbieders van dieren. Daarnaast zijn twee processen-verbaal gegeven voor overtreding
van de Wet Natuurbescherming: het betrof overtredingen van de CITES-wetgeving.
Betreffende de handhaving wordt samengewerkt met de LID. Zo is de LID, na overleg
met NVWA, op 17 april jl. met vijf inspecteurs bij de reptielenbeurs in Houten langsgegaan.
De LID heeft één persoon met gifslangen weggestuurd en daarnaast geconcludeerd dat
bepaalde houders niet voldeden aan het Besluit houders van dieren. Deze zullen thuis
bezoek ontvangen om te kijken naar huisvesting en welzijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit