Brief regering : Evaluatie agenda Goed bestuur in de zorg
32 012 Governance in de zorgsector
Nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2022
Deze brief bevat de beleidsreactie op de evaluatie van de agenda Goed bestuur in de
zorg. Eind 2020 zijn reeds drie onderzoeken in het kader van deze evaluatie aan uw
Kamer aangeboden.1 Bij het aanbieden van deze onderzoeken heeft mijn ambtsvoorganger u toegezegd om
een beleidsinhoudelijke reactie toe te sturen. Met deze brief geef ik invulling aan
deze toezegging.
De essentie van deze brief is tweeledig. Als eerste is de constatering uit de evaluatie
dat op basis van zelfregulering de afgelopen jaren een positieve beweging gemaakt
is in de ontwikkeling van Goed bestuur in de zorg. Op meerdere plekken is de verdere
professionalisering van bestuur en toezicht zichtbaar. Zo is er bredere bekendheid
met de Governancecode Zorg en geeft de code richting aan de ontwikkeling van de kwaliteit
van het bestuur. Het accreditatietraject voor bestuurders en het programma «Goed Toezicht»
voor toezichthouders2 dragen bij aan het lerend vermogen en uiteindelijk de professionalisering van bestuurders
en toezichthouders zelf. De evaluatie was kwalitatief ingestoken en op basis van vrijwilligheid
waardoor er geen kwantificeerbare conclusie kan worden getrokken.
Als tweede is een aantal belangrijke aanbevelingen door de leden van de klankbordgroep
gegeven. Door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is een onafhankelijke
klankbordgroep ingesteld met als doel een expert opinion te geven op de rode draden
uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van deze evaluatie. Hier kom ik
later in de brief op terug.
In deze brief wordt ingegaan op de aanbevelingen van de klankbordgroep die binnen
de zelfregulering geadresseerd zijn aan zorgaanbieders, bestuurders en toezichthouders.
Dit betreffen deels organisatorische aanbevelingen zoals het vergroten van het bereik,
de samenwerking tussen de Brancheorganisaties Zorg (BoZ), de Nederlandse Vereniging
voor bestuurders in de zorg (NVZD) en de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders
in Zorg en Welzijn (NVTZ), de betrokkenheid van de raden van toezicht en het belang
van medezeggenschap van cliënten, patiënten en zorgmedewerkers.
De overige aanbevelingen gaan over inhoudelijke vraagstukken en dilemma’s zoals de
aandacht voor integriteit, soft controls versus hard controls en de besturing en het
leiderschap in netwerkzorg. Ik onderschrijf het belang van deze aanbevelingen en blijf
met de BoZ, de NVZD en de NVTZ in gesprek over de opvolging hiervan.
De aanbeveling van de klankbordgroep aan het Ministerie van VWS is om voorafgaand
aan het indienen van een voorstel voor nieuwe wet- en regelgeving de zelfregulering
en wetgeving in samenhang te beschouwen. Dit om het goede samenspel tussen zelfregulering
en overheidssturing in balans te houden. Ik onderschrijf deze aanbeveling en deel
dat het overgrote deel van de zorgbesturen in Nederland intrinsiek gemotiveerd is
om op een eerlijke manier zorg van goede kwaliteit te leveren. Dit neemt niet weg
dat iedere bestuurder zich dient te verantwoorden en zich toetsbaar en transparant
dient op te stellen. Zelfregulering is een belangrijke basis, maar heeft soms een
te beperkt bereik of is onvoldoende om excessen tegen te gaan. Diverse casuïstiek
laat zien dat maatregelen vanuit de overheid nodig zijn, omdat in sommige gevallen
de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder ondergeschikt is gemaakt aan
zakelijke of privébelangen van individuen binnen een zorginstelling.
In deze brief ga ik in op deze balans en geef aan waar zelfregulering niet voldoende
is om de publieke belangen te beschermen en wetgeving die al in voorbereiding is in
te dienen of waar het in de rede ligt om na te denken over wetgeving.
Leeswijzer
Voor de volledigheid start ik deze brief met de aanpak van de evaluatie en de achtergrond
van de drie afzonderlijke onderzoeken. De bevindingen uit de meta-analyse zijn opgenomen
onder hoofdstuk 4 gevolgd door de reeds opgepakte punten door de drie landelijke organisaties.
Na de aanbevelingen van de klankbordgroep volgt mijn beleidsreactie onder hoofdstuk
7.
Afsluitend ga ik in op twee toezeggingen van mijn voorgangers over onderzoek naar
verplichte accreditatie en verplichte lidmaatschap van bestuurders en toezichthouders.
1. Aanpak evaluatie van de agenda Goed Bestuur in de zorg
In 2015 presenteerde het Ministerie van VWS de agenda Goed Bestuur in de zorg.3 Het doel van deze agenda is breed geformuleerd: «Met de agenda goed bestuur willen wij de kwaliteit van het bestuur en het interne
toezicht in de zorgsector verder verbeteren». De hoofdlijn in de aanpak van goed bestuur in de zorg is het aansporen van de sector
om het debat over goed bestuur zelf concreet vorm te geven, gecombineerd met het aanscherpen
of verduidelijken van de bestaande regels vanuit de overheid.
Eén van de belangrijkste pijlers van de agenda Goed Bestuur is dus het aanscherpen
van verantwoordelijkheden van bestuurders en toezichthouders. Dit kreeg onder andere
zijn weerslag in de (door)ontwikkeling van de Governancecode Zorg door de BoZ, het
accreditatietraject voor zorgbestuurders van de NVZD en het programma Goed Toezicht
van de NVTZ. Het accent van de evaluatie ligt dan ook op deze drie onderdelen. Daartoe
zijn afzonderlijke onderzoeken naar de Governancecode Zorg4, het accreditatietraject en het programma Goed Toezicht uitgevoerd. Deze onderzoeken
zijn op verzoek van, en in samenwerking met, het Ministerie van VWS uitgevoerd door
de BoZ, de NVZD en de NVTZ.
Ik vind het van groot belang dat de evaluatie een directe verbinding heeft met het
werkveld en dat deze is gebaseerd op ervaringen uit de zorg van zowel cliënten en
patiënten, zorgprofessionals, als bestuurders en interne toezichthouders. Ook streef
ik ernaar dat de evaluatie een direct lerend en reflecterend perspectief bieden aan
de sector. Dit is de reden dat is gekozen om de onderzoeken uit te laten voeren in
opdracht van de branche- en beroepsverenigingen die de eigenaar zijn van de code (BoZ)
en de beide programma’s (NVZD en NVTZ). De onderzoeken zijn uitgevoerd door onafhankelijke
onderzoeksbureaus.
Nadat de drie onderzoeken waren uitgevoerd is een «meta-analyse» over deze drie onderzoeken
uitgevoerd. De weerslag van deze analyse is onderdeel van deze beleidsreactie. De
analyse is uitgevoerd door het Ministerie van VWS en begeleid door een onafhankelijke
klankbordgroep van verschillende stakeholders en (ervarings-)deskundigen.
Dat de evaluatie op deze wijze is opgezet past in de lijn van de pilot Lerend Evalueren
bij het Ministerie van VWS. Het doel hiervan is het onderzoeken van de effecten van
het beleid in en met de praktijk om hiervan te leren. De gehanteerde lerende aanpak
in de vorm van een meta-analyse over de drie onderzoeksrapportages met een externe
onafhankelijke klankbordgroep is vernieuwend. Deze aanpak is goed bevallen en van
toegevoegde waarde gebleken bij de uitvoering van de analyse en de verkregen inzichten.
2. Governancecode Zorg, accreditatietraject, programma «Goed Toezicht»
Governancecode Zorg
ActiZ, de Nederlandse GGZ, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland (VGN) zijn de brancheverenigingen die zijn verenigd in de BoZ. De BoZ heeft
gezamenlijk de Governancecode Zorg ontwikkeld en is eigenaar van de code. Per 1 januari
2022 is een geactualiseerde code in werking getreden (na die van 2005, 2010 en 2017).
Naleving van de code is een lidmaatschapsverplichting voor de bij de BoZ aangesloten
brancheverenigingen.
De code is een instrument om de governance zo in te richten dat deze bijdraagt aan
het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling
van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. De code is in de eerste plaats
een richtinggevend en levend document voor de sector zelf. De code is een vorm van
zelfregulering, gericht op zorgorganisaties en hun bestuurders en toezichthouders.
Deze code is «principle-based» en bevat onder meer bepalingen over goed bestuur, het
tegengaan van belangenverstrengeling, de positie van de interne toezichthouder en
professionele zeggenschap.
Accreditatietraject bestuurders in de zorg
De NVZD is in 2013 gestart met een accreditatietraject voor bestuurders in de zorg.
Sinds januari 2017 houdt de NVZD op haar website een openbaar register van geaccrediteerde
zorgbestuurders bij. Het register bestaat uit een lijst met de namen van alle geaccrediteerde
zorgbestuurders en de datum van hun (her)accreditatie.
Sinds 2020 is accreditatie voorwaarde voor het lidmaatschap van de NVZD. Het accreditatietraject
heeft als doel een impuls te geven aan de kwaliteit van zorgbestuurders. In het traject
wordt getoetst of bestuurders actief werken aan hun professionele ontwikkeling en
beschikken over zelfreflectief vermogen, en het vermogen om reflectie ook om te zetten
in gedrag en in ander gedrag als dit nodig mocht blijken. Kapstok voor het toetsen
van de norm zijn de expertisegebieden van zorgbestuurders zoals deze door de NVZD
zijn geformuleerd:
– Leiderschap
– Resultaatgericht sturen
– Verbindend samenwerken
– Maatschappelijk bijdragen
– Continu ontwikkelen
Programma Goed Toezicht
De NVTZ ondersteunt bij de professionalisering van raden van toezicht in de zorg.
Zij heeft hiertoe het programma Goed Toezicht opgezet. Zij biedt een groot aantal
opleidingen voor, zowel beginnende en gevorderde, toezichthouders en themabijeenkomsten
voor toezichthouders aan. In 2017 is de NVTZ gestart met haar programma Goed Toezicht.
Goed Toezicht beoogt raden van toezicht te inspireren en te stimuleren om aan hun
kwaliteit van toezicht te blijven werken. Binnen dit programma werken raden van toezicht
aan hun verdere professionalisering middels de kernwaarden:
– Goed beslagen ten ijs (kennis en competentieontwikkeling)
– Evaluatie en reflectie
– Transparantie
De leden van de NVTZ worden aangesproken om aan het programma Goed Toezicht deel te
nemen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van het aanbod van de NVTZ maar worden ook
andere programma’s beoordeeld door de onafhankelijke Innovatie & Advies commissie.
Er is geen verplichte koppeling aan het lidmaatschap van de NVTZ, omdat de intrinsieke
motivatie van de raad van toezicht centraal staat.
3. Resultaten van de drie onderzoeken
De onderzoeken gaan in op de vraag welke bijdrage de Governancecode Zorg, het accreditatietraject
en het programma Goed Toezicht hebben geleverd aan de professionalisering van bestuur
en toezicht in de zorg. Uit de onderzoeken komt het algemene beeld naar voren dat
de code en de programma’s de kwaliteit en het verdere professionaliseren van bestuur
en toezicht hebben bevorderd. Deze onderwerpen hebben meer bekendheid gekregen en
er is een breder draagvlak. Toezichthouders en bestuurders die lid zijn van de BoZ,
de NVZD en/of de NVTZ zijn zich meer bewust van hun rol en onderschrijven het belang
van evaluatie, reflectie en verdere professionalisering. Uit de onderzoeken blijkt
ook dat onder de deelnemers een breed draagvlak bestaat voor zelfregulering. Betrokken
bestuurders en toezichthouders tonen zich voorstander om de ontwikkeling van toezicht
in zorg en welzijn via zelfregulering te vervolgen.
Governancecode Zorg
Uit het onderzoek5 komt naar voren dat er sprake lijkt van een brede bekendheid met de Governancecode
Zorg bij bestuurders en toezichthouders in de zorg en deze wordt ook breed gedragen.
De kwaliteit van bestuur en toezicht van zorginstellingen heeft zich de afgelopen
jaren ontwikkeld in de richting die de code beoogt. De aandacht voor de professionalisering
van bestuurders is toegenomen, zowel bij bestuurders zelf als bij toezichthouders.
De meesten stellen zelf vast dat ze voldoen aan de principes van de code, waarbij
het merendeel zich bewust is dat het nog beter kan.
Het algehele beeld is dat raden van toezicht nu dichter bij de raden van bestuur staan
en eerder betrokken zijn bij een besluitvormingsproces. De mate waarin de principes
van de code doorleefd zijn varieert: sommigen zijn zich bewust van de principes en
zijn hier actief mee bezig, anderen lijken de code meer als een afvinklijst te gebruiken.
Hoewel het belang van «soft controls» (zoals cultuur van aanspreken en leren, integriteit,
gedrag, waarden) naar voren komt, wordt er door bestuurders en toezicht vooral aandacht
geschonken en gekeken naar «hard controls».
Er blijft een deel van bestuurders en toezichthouders dat geheel niet bezig is met
de code of niet tot onvoldoende bekend is met de code. Vertegenwoordigers van cliëntenraden
en gremia van professionals waarmee tijdens het onderzoek gesproken is, geven aan
dat de code nooit met hen besproken is en voor het merendeel van hen onbekend is.
Het is de verantwoordelijkheid van bestuurders om meer bekendheid met de principes
uit de code te realiseren en in hun organisatie toe te passen, waarbij toezichthouders
een toetsende taak hebben of dit daadwerkelijk gebeurt.
Tevens komt het belang van het vervullen van een bredere maatschappelijke rol aan
de orde. Van belang is om meer nadruk te leggen op de ontwikkeling naar meer samenwerking
met andere partijen met het oog op het realiseren van ketenzorg. Zo vragen de uiteenlopende
en soms complexe zorgvragen van cliënten om voldoende deskundigheid van zorgverleners
en samenwerking met andere zorgaanbieders of deskundigen.
Hoewel kleine(re) organisaties achterblijven met bekendheid en hanteren van de code,
wordt ook gezien dat zij de drijfveer hebben om kwalitatief goede zorg aan cliënten
bieden. Dit is ook de reden dat cliënten en naasten vaak kiezen voor kleine zorgaanbieders
vanuit deze verwachting. De bestuurder is vaak meer betrokken bij de zorg en kent
de cliënten goed.
Zowel de inspraak, samenspraak en tegenspraak van medezeggenschapsorganen als van
medewerkers en cliënten in de organisatie is in ontwikkeling en verdient verdere aandacht.
De afgelopen periode is hier meer aandacht voor gekomen, onder andere door het initiatiefwetsvoorstel
van Ellemeet (GroenLinks) en Tielen (VVD) dat recent is aangenomen (Handelingen II
2021/22, nr. 80, Stemmingen) in de Tweede Kamer.6 Dit initiatiefvoorstel past artikel 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) aan. Met
deze wijziging valt onder het begrip «goede zorg» ook de invloed van zorgverleners
op het primaire proces van zorgverlening en zorginhoudelijk beleid van de organisatie.
Het uitgangspunt van deze wijziging is dat binnen zorginstellingen zorgmedewerkers
worden betrokken in de besluitvorming die invloed heeft op hun werk en daarbij de
kwaliteit van zorg.
Daarnaast wordt de stijl en het (voorbeeld)gedrag van bestuurders gezien als de belangrijkste
factor voor verbetering van een cultuur van aanspreken en leren.
Het belang van meer betrokkenheid van externen komt duidelijk naar voren. De conclusie
is dat netwerkvorming in de zorg groeit. In de huidige code mist men bepalingen die
richting geven aan de governance van netwerken. In de volgende versie van de code
zou volgens het onderzoek hier aandacht aan moeten worden geschonken.
De regels ten aanzien van integriteit worden in het algemeen nageleefd. Tegelijk zijn
deze bij niet iedereen duidelijk of is voldoende bekend wat met deze regels bedoeld
wordt gezien de verschillende typen integriteitsvraagstukken. De aandacht voor integriteit
als onderdeel van de cultuur van een organisatie is voor verbetering vatbaar. Ook
dit thema kan in een volgende versie van de code duidelijker beschreven kunnen worden.
Accreditatiesysteem
Uit het onderzoek7 komt naar voren dat de waardering en acceptatie van de accreditatie onder zorgbestuurders
in de afgelopen jaren is toegenomen en over het algemeen positief is. Dit komt volgens
het onderzoek door de professionalisering van het systeem en de geaccrediteerde bestuurders
die goede ervaringen delen. Er is waardering voor de professionele opzet (inclusief
evaluatie en doorontwikkeling). Daarnaast is er vertrouwen in de kwaliteit van het
accreditatiesysteem en een breed draagvlak voor de expertisegebieden.
De auditoren spelen een belangrijke rol in de ervaren waarde en het draagvlak. Ook
zijn raden van toezicht een meer actieve rol gaan spelen in het vragen om accreditatie
bij hun bestuurders.
De geaccrediteerde zorgbestuurders zijn doorgaans van mening dat het accreditatietraject
hen verder heeft gebracht qua inzicht in het eigen functioneren en concrete stappen
die zij vervolgens hebben genomen om hun functioneren te verbeteren.
Een deel van de bestuurders en toezichthouders ziet echter geen meerwaarde in accreditatie.
Zij is van mening dat het behalen van de accreditatie weinig tot niets zegt over hoe
goed men is in zijn vak. Ook ziet men het gevaar dat accreditatie een «afvinklijst»
wordt. Als kritiekpunt komt naar voren dat het de nodige tijdsinvestering voor de
bestuurder kost om het traject te doorlopen en wordt deze als bureaucratisch ervaren.
Anderzijds zien bestuurders de meerwaarde van het systeem en het belang van accreditatie
nadat ze het traject zelf hebben doorlopen. Zij krijgen nieuwe inzichten of er ontstaat
meer bewustwording voor aandachtspunten.
De opzet en uitvoering van de accreditatie wordt overwegend positief gewaardeerd door
alle geraadpleegde partijen, waaronder de externe toezichthouders (de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)). De blijvende
borging van de kwaliteit van de auditoren is een belangrijk aandachtspunt voor de
toekomst van het accreditatiesysteem.
Programma Goed Toezicht
Uit het onderzoek8 komt naar voren dat de ontwikkeling en uitvoering van het programma Goed Toezicht
heeft bijgedragen aan een professionaliseringsslag, men is meer bezig met professionalisering
dan vijf jaar geleden. De conclusie in het onderzoek is dat de route van aanmoediging,
stimulering en facilitering werkt en bijdraagt aan het zelfregulerend en lerend vermogen
en daarmee aan de verdere professionalisering. Het programma heeft eraan bijgedragen
dat meer raden van toezicht zijn overgegaan naar de ontwikkeling en schriftelijke
publicatie van een visie. De ontwikkeling van het expliciet maken van en dialoog voeren
over, de eigen visie op het toezicht zowel in de raad als met belanghebbenden binnen
en buiten de organisatie, biedt volgens toezichthouders kansen, bijvoorbeeld doordat
raden elkaar hierin meer inspireren. Dit biedt ook kansen om bestuur en toezicht (verder)
te verbeteren.
Ook wordt over het functioneren van raden van toezicht de redelijke onzichtbaarheid
benoemd. Hoewel toezichthouders over het algemeen het belang van zichtbaarheid beamen,
blijken zijn nog onvoldoende goed zichtbaar voor bijvoorbeeld cliëntenraden, ondernemingsraden,
medewerkers of andere organisaties. Ondersteuning en goede voorbeelden hoe men vorm
kan geven aan zichtbaarheid en welke kanalen men hiervoor kan gebruiken kan hen hierin
verder helpen. Ook blijven evaluaties veelal in de beslotenheid van de raad van toezicht
en het bestuur. Input van bijvoorbeeld medezeggenschapsorganen en externen wordt niet
of nauwelijks gevraagd.
Verdere doorontwikkeling is mogelijk door meer aandacht te besteden aan een goede
voorbereiding en opvolging van de evaluaties, meer uitwisseling met meer en andere
gremia binnen en buiten de organisatie, goede externe ondersteuning (bijvoorbeeld
onder externe begeleiding) en experimenteren met nieuwe methodes (opvolging verbeterpunten,
verbinding met visie, experimenteren met methoden zoals observaties, gerichte feedback
van experts). Verder geven toezichthouders zelf suggesties aan die in de richting
gaan van het creëren van een frisse blik «van buiten» door intervisie met raden van
toezicht van een gelijksoortige organisatie of juist buiten het eigen werkgebied.
Het feit dat raden van toezicht die geen lid zijn van de NVTZ weinig motivatie toonden
om deel te nemen aan een onderzoek over professionalisering, roept de vraag op over
hoe deze groep met professionalisering bezig is. Daarnaast bestaat de onderzoeksgroep
voornamelijk uit de «voorhoede». Het zijn met name de intrinsiek gemotiveerde raden
van toezicht die deelnamen aan het onderzoek, die vaak lid zijn van de NVTZ en ook
de kernwaarden van het programma duidelijk onderschrijven, toezichthouden als vak
zien en ook vanuit zichzelf al meer bezig zijn met professionalisering. De voorhoede
kan zich vinden en verbindt zich aan (activiteiten en visie van) de NVTZ. Het programma
heeft de «voorhoede» vooruit geholpen. Er is een behoefte van de voorhoede aan differentiatie
(met name differentiatie naar sectoren, kleine en grote organisaties en onervaren
versus zeer ervaren toezichthouders), een stap vooruit en verdieping. Als aandachtspunt
komt verder naar voren dat het cliëntenperspectief nog meer aandacht vergt.
Afsluitend blijkt uit de resultaten dat bestuurders en toezichthouders die lid zijn
van de BoZ, de NVZD en/of de NVTZ zich over het algemeen meer bewust zijn van het
belang van eigen professionalisering en de uitdagingen waar zij voor staan. Deelname
aan de programma’s, bekendheid met de code en/of het lid zijn betekent echter niet
vanzelfsprekend dat een bestuurder of toezichthouder actief bezig is met professionalisering
en zijn/haar taken en verantwoordelijkheden goed uitvoert. Terecht wordt in één van
de onderzoeken opgemerkt dat de programma’s en de code geen slechte bestuurders of
toezichthouders uit de zorg houden. Wel kunnen deze bijdragen aan een systeem en een
cultuur waarin signalen eerder duidelijk worden.
Dit geldt ook andersom: bestuurders en toezichthouders die geen lid zijn van de BoZ,
de NVZD of de NVTZ hoeven niet verkeerd te handelen of om de oneigenlijke redenen
in de zorg te werken. Zij kunnen op andere manieren met hun eigen ontwikkeling en
professionalisering bezig zijn. Deze bestuurders en toezichthouders missen echter
wel een kans om zich bij hun ontwikkeling en professionalisering te spiegelen aan
de standaarden die de BoZ, de NVZD en de NVTZ formuleren.
4. Bevindingen uit de onderzoeken
Op de onderzoeken is een overkoepelende analyse uitgevoerd. Het doel van deze analyse
is om een goed beeld te krijgen of en op welke wijze de professionalisering van bestuurders
en toezichthouders zich ontwikkelde in de afgelopen jaren in relatie tot de code en
de programma’s en om te bezien hoe het nog beter kan.
Uit de onderzoeken en de analyse zijn enkele hoofdpunten naar voren gekomen die in
het huidige zorgveld van belang zijn voor goed bestuur. Deze zijn onder meer de balans
tussen zelfregulering en overheidsregulering, de governance in netwerkzorg, het bredere
bereik op het gebied van professionalisering bij bestuurders en toezichthouders, en
het laten meespelen van het maatschappelijk belang in brede zin. Meer in detail komen
de volgende thema’s naar voren.
Bereik onder niet-leden, kleine(re) zorgaanbieders
Het is van belang voor verenigingen om te investeren in en het realiseren van een
grotere bekendheid en bereik onder niet-leden, zowel onder bestuurders als toezichthouders.
Dit geldt met name voor de kleine(re) zorgaanbieders. Bestuurders en toezichthouders van kleine(re) zorgaanbieders zijn vaker geen lid
van een vereniging en de mate van onbekendheid van de code is bij hen groter. Opgemerkt
zij dat kleine(re) zorgaanbieders relatief ondervertegenwoordigd zijn in de uitgevoerde
onderzoeken. Ook speelt de vraag of de onderzochte programma’s in gelijke mate bruikbaar
en relevant zijn voor met name zeer kleine organisaties.
Raden van toezicht en lerende organisaties
Ondanks dat er een positieve ontwikkeling beschreven wordt in zichtbaarheid en de
betrokkenheid van raden van toezicht, valt hier nog een verbeterslag in te maken.
Het belang dat raden van toezicht minder op afstand staan zowel binnen de organisatie
(ook als werkgever naar de raden van bestuur) als naar externen komt duidelijk naar
voren. Een raad van toezicht is vaak de formele werkgever van een raad van bestuur
en behoort in deze functie ook tegenkracht te bieden. Van raden van toezicht mag verwacht
worden dat zij kwaliteit van zorg centraal stellen en hier ook affiniteit mee hebben.
Dit betekent onder meer dat toezichthouders zich laten informeren, onafhankelijk van
bestuurders. Raden van toezicht laten zich nog grotendeels voeden door bestuurders
en te weinig door bijvoorbeeld medezeggenschapsorganen of externen.
De bij de BoZ aangesloten brancheorganisaties hebben samen de Governancecommissie
Gezondheidszorg ingesteld en is een instrument voor de handhaving van de code. De
commissie maakt het mogelijk dat de leden van de brancheverenigingen in de zorg worden
aangesproken op naleving van de Governancecode. De commissie kan vaststellen of in
een concreet geval de code wel of niet geschonden is en doet op grond hiervan uitspraak.
Eventuele sancties wegens schending van de code kunnen door de betrokken brancheverenigingen
worden opgelegd.
Hard controls versus soft controls
Bestuurders en toezichthouders onderschrijven het belang van cultuur en gedrag (de
zogeheten «soft controls», ongeschreven regels), maar zijn in de praktijk geneigd
vooral naar de «hard controls» te kijken. Hard controls zijn gebaseerd op regels en
de naleving ervan. Hierbij valt te denken aan relevante wet- en regelgeving, richtlijnen,
formele maatregelen, etc. De constatering dat er meer naar «hard controls» wordt gekeken
komt mogelijk voort uit het feit dat deze makkelijker meetbaar en objectief vast te
stellen zijn.
Van belang is om binnen zorginstellingen meer aandacht te hebben voor waarden, cultuur
en gedrag. Deze zijn belangrijk voor iedere (zorg)instelling; het kan leiden tot minder
bureaucratie, betere prestaties en kunnen bijdragen dat zorgverleners zich prettiger
en gewaardeerd voelen.
Bovendien kan cultuurverandering leiden tot een verbetering van multidisciplinaire
samenwerking en van elkaar leren. Uit de onderzoeken komt de aanbeveling naar voren
om binnen organisaties meer aandacht te schenken aan onderwerpen als waarden, cultuur
en gedrag. Bestuurders en toezichthouders spelen een belangrijke rol om dit gesprek
binnen hun organisatie te voeren en hebben hierin een voorbeeldfunctie. Immers, goede
zorg vraagt om een open en veilige cultuur in de organisatie. Daarnaast beïnvloedt
de «toon aan de top» de cultuur (en het gedrag) in de gehele organisatie. Bovendien
vormt een beheerscultuur, waarbij regels en controle de focus zijn en weinig ruimte
bestaat voor vertrouwen en persoonsgerichte zorg een risico voor goede zorg. Het bestuur
van een organisatie heeft de verantwoordelijkheid om een open en lerende cultuur te
bewerkstelligen, zoals onder meer blijkt uit de Governancecode Zorg.
Medezeggenschap
De waarde van medezeggenschap en medezeggenschapsorganen komt uit de onderzoeken en
in de praktijk duidelijk naar voren. Goed bestuur betekent immers ook het faciliteren
van medezeggenschap en daarbij het organiseren van (formele) invloed voor zorgmedewerkers
binnen de zorgpraktijk, zoals bedoeld in het initiatiefwetsvoorstel van Ellemeet (GroenLinks)
en Tielen (VVD)9. Bij medezeggenschapsorganen kan gedacht worden aan de Ondernemingsraden (OR), de
Cliëntenraden (CR) en een Verpleegkundige Adviesraad (VAR). Het beeld is dat de inspraak,
samenspraak en tegenspraak bij besluitvorming van medezeggenschapsorganen over het
algemeen verbeterd zijn. De afgelopen jaren zijn de wettelijke rechten van de OR en
de CR met betrekking tot de raden van bestuur en raden van toezicht toegenomen. Desondanks
komt ook terug dat met name cliëntenraden de raad van toezicht op afstand ervaren.
In contact met medezeggenschapsorganen kan gesproken worden over hoe zij de zichtbaarheid
van de raden van toezicht ervaren. De aanbeveling vanuit de onderzoeken is om helderheid
over elkaars rollen en verantwoordelijkheden te creëren. Ga met elkaar het gesprek
aan over wederzijdse verwachtingen en op welke wijze het contact en het (wederzijds)
informeren het meest wenselijk is. Daarnaast kan er gesproken worden met medezeggenschapsorganen
hoe zij de zichtbaarheid van raden van toezicht ervaren. Kijk hierbij ook naar voorbeelden
bij andere cliëntenraden en raden van toezicht. Landelijke cliëntorganisaties (LOC,
LSR of NCW) kunnen meedenken hoe dit vormgegeven kan worden.
Maatschappelijk belang
Daarnaast wordt de bredere maatschappelijke rol van zorginstellingen onderschreven.
Het instellingsbelang en het maatschappelijk belang hoeven niet altijd met elkaar
in lijn te liggen, waardoor zich dilemma’s voor kunnen doen. Een bestuurder dient
verschillende belangen af te wegen, zoals de (financiële) continuïteit van de instelling,
de aantrekkelijkheid voor medewerkers en de kwaliteit van de geleverde zorg. In toenemende
mate speelt in deze afweging ook de bredere maatschappelijke rol van de instelling.
Deze rol en het belang van samenwerking wordt door sommige bestuurders en toezichthouders
niet tot onvoldoende erkend of zij zijn hier nog zoekende in. Soms is er nog onvoldoende
duidelijk beeld wat maatschappelijk belang inhoudt, zo zijn er tijdens de onderzoeken
verschillende interpretaties naar voren gekomen. Er wordt bijvoorbeeld gedacht aan
de ontwikkeling naar meer samenwerking met andere zorgaanbieders gericht op het bevorderen
van gezondheid en welzijn van cliënten en patiënten. Naast het realiseren van netwerk-/ketenzorg
en het bieden van zorg zo laag mogelijk in de keten, worden ook activiteiten gericht
op duurzaamheid genoemd.
Netwerkzorg
In relatie tot het maatschappelijk belang komt het onderwerp netwerkzorg naar voren,
met name in het onderzoek van Governance Support. Geconstateerd wordt dat netwerkvorming
in de zorg groeit, met name gericht over de grenzen van de eigen zorginstelling heen.
Dit vraagt een andere manier van besturen en toezicht houden. Samenwerken met andere
zorgverleners en andere zorgaanbieders is allereerst van belang voor het bieden van
persoonsgerichte en kwalitatief goede zorg aan cliënten en patiënten. Dit versterkt
de noodzaak tot goede onderlinge afstemming.
De COVID-19 pandemie heeft geleid tot meer en betere onderlinge samenwerking tussen
zorginstellingen, en hiermee het hoger op de bestuurlijke agenda plaatsen van het
maatschappelijk belang. Gevolg hiervan is dat er opnieuw nagedacht kan worden over
de eigen maatschappelijke rol. Het is van belang dat er aandacht komt en blijft voor
governance van zorgnetwerken.
Integriteit
Naar voren komt dat door bestuurders en toezichthouders onder integriteit doorgaans
het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling wordt verstaan. Uit het onderzoek
van Governance Support blijkt dat de aandacht voor integriteit als onderdeel van de
cultuur van de zorginstelling voor verbetering vatbaar is. Aanbeveling is om een duidelijke
beschrijving te hebben van wat er onder integriteit wordt verstaan en dit ook onderwerp
van gesprek binnen een zorginstelling te laten zijn, zowel tussen bestuurders en toezichthouders
als met medewerkers. Verschillende typen integriteitsvraagstukken lijken bestuurders
en toezichthouders nu onvoldoende duidelijk voor ogen te hebben, waarmee er vanzelfsprekend
ook onduidelijkheid is voor medewerkers.
Samenwerking BoZ, NVZD en NVTZ
Het intensiveren van samenwerking en afstemming tussen de BoZ, de NVZD en de NVTZ
is zeer gewenst. Het accreditatietraject van de NVZD komt als voornaamste stimulans
naar voren voor de professionalisering van bestuurders. Raden van toezicht zijn doorgaans
positief over het scholingsaanbod van de NVTZ. Voor beide geldt dat dit raden, bestuurders
en toezichthouders zijn die lid zijn. Daarnaast is er meer bekendheid met de Governancecode
Zorg. Een mooie ontwikkeling is als de BoZ, de NVZD en de NVTZ bevindingen en ontwikkelingen
meer met elkaar delen en gebruik maken van elkaars expertises, zodat de code en de
programma’s nog meer aan kracht winnen en de professionaliseringsslag voor leden verdiept
kan worden.
5. Wat is reeds opgepakt door de BoZ, de NVZD en de NVTZ?
De BoZ, NVZD en de NVTZ hebben reeds verschillende aanbevelingen opgepakt.
De BoZ heeft een projectplan opgesteld en in uitvoering genomen om opnieuw naar de
governance in de zorg te kijken. De Governancecode Zorg is geactualiseerd en in januari
2022 in werking getreden. Verder investeren de besturen van de brancheorganisaties
in de bekendheid van en met de code, onder andere door meer aandacht te geven aan
de soft controls (het goede gesprek). De toepasbaarheid van de code voor kleine organisaties
krijgt specifiek aandacht. Ook wordt de bekendheid met de code betrokken bij de introductie
van nieuwe leden.
De NVZD stimuleert haar leden op verschillende manieren om continu aandacht te besteden
aan de eigen ontwikkeling met het accreditatiesysteem, en met onder meer (online)
bijeenkomsten, (wetenschappelijk) onderzoek en het faciliteren van coaching en intervisie.
De NVZD onderzoekt of de lidmaatschapscriteria verruimd kunnen worden om de vereniging
en de accreditatie meer bereik te geven. Het accreditatiesysteem blijft de NVZD doorontwikkelen
mede op basis van suggesties van de IGJ en de NZa.
De NVTZ biedt onder meer aandacht aan de ruimte voor differentiatie (naar omvang,
sector en fase van ontwikkeling), zodat het programma Goed Toezicht zowel voor de
startende raden van toezicht behulpzaam kan zijn, als voor de raden van toezicht die
reeds veel stappen in hun professionalisering gezet.
Ook ontwikkelt zich een nieuwe rolneming voor raden van toezicht, namelijk die van
«Hoeder van de dialoog». Dit gaat over hoe de raad van toezicht de dialoog in kaart
brengt binnen de organisatie, met de omgeving van de organisatie (samenleving), met
in- en externe stakeholders, binnen de raad en met zichzelf als toezichthouder. En
daar waar lacunes bestaan deze stimuleert.
Daarnaast levert de NVTZ een bijdrage om zoveel mogelijk zorgaanbieders te ondersteunen
in het voldoen aan de criteria voor het intern toezicht en hun professionalisering
voor de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza).
6. Aanbevelingen klankbordgroep
Door het Ministerie van VWS is een klankbordgroep ingesteld met als doel een expert
opinion te geven op de rode draden van de onderzoeken en de analyse. Op basis hiervan
stelde de klankbordgroep een reactie op, die als bijlage aan deze beleidsreactie is
toegevoegd. In deze reactie staan onder meer adviezen en aanbevelingen aan de BoZ,
de NVZD, de NVTZ en aan het Ministerie van VWS beschreven.
Aan de BoZ, de NVZD en de NVTZ geeft de klankbordgroep mee om het bereik van zelfregulering
en de betrokkenheid van raden van toezicht te vergroten. Ook is het van belang dat
bestuurders en toezichthouders evenveel aandacht besteden aan soft controls als aan
hard controls. Daarnaast komen het versterken van medezeggenschap, meer aandacht voor
dilemma’s en netwerkzorg en meer aandacht voor integriteit als aanbevelingen naar
voren. Ten slotte wordt het versterken van de onderlinge samenwerking als aandachtspunt
benoemd.
De klankbordgroep adviseert het Ministerie van VWS om zelfregulering en wetgeving
in samenhang te beschouwen, alvorens over te gaan tot het indienen van een voorstel
voor nieuwe wet- en regelgeving. De aanbeveling voor de BoZ, de NVZD en de NVTZ is
om het bereik verder te brengen, opdat de noodzaak tot aanvullende wet- en regelgeving
(in ieder geval voor zorgorganisaties die zich committeren aan zelfregulering) vermindert.
7. Beleidsreactie
In onderstaande reageer ik op de genoemde punten:
Balans zelfregulering-wetgeving
Over het advies om zelfregulering en wetgeving in samenhang te beschouwen wil ik aangeven
dat ik in het algemeen ruimte wil laten voor het veld waar dat kan en strenger in
wil kunnen grijpen waar dit nodig is. Dit leg ik hieronder nader uit.
Ik onderschrijf het advies om wet- en regelgeving beperkt te houden, met name voor
zorginstellingen die zich committeren aan zelfregulering. Ik onderschrijf ook dat
het overgrote deel van de zorgbesturen in Nederland intrinsiek gemotiveerd is om op
een eerlijke manier zorg van goede kwaliteit te leveren. Dit neemt niet weg dat iedere
bestuurder zich dient te verantwoorden en zich toetsbaar en transparant dient op te
stellen.
Zelfregulering is een belangrijke basis, maar heeft soms een te beperkt bereik of
is onvoldoende om excessen tegen te gaan. Zelfregulering raakt immers niet alle zorgaanbieders
en externe toezichthouders kunnen niet rechtstreeks toezicht houden op de naleving
van zelfregulering.
Diverse casuïstiek laat zien dat maatregelen vanuit de overheid nodig zijn, omdat
in sommige gevallen de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder ondergeschikt
is gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen een zorginstelling.
Wanneer zich een dergelijk incident voordoet, wordt de roep vanuit de politiek en
ook vanuit de maatschappij groter om hier als overheid daadkrachtig op in te grijpen.
Daarnaast wijzen de IGJ en de NZa in hun gezamenlijke Signaleringsbrief10 op meldingen rond de integere en professionele bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
Soms betreffen deze meldingen een overtreding waarop de IGJ en de NZa kunnen handhaven,
zoals het ontbreken van een transparante bedrijfsvoering en overtredingen waarbij
de kwaliteit of veiligheid van zorgverlening in het geding zijn. Deze meldingen en
signalen hebben echter ook betrekking op schending van normen waarop de IGJ en de
NZa niet, of niet rechtstreeks, kunnen handhaven. De huidige kaders voor goed bestuur
en integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders zijn namelijk slechts in beperkte mate
vastgelegd in publiekrechtelijke wet- en regelgeving. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om de normen ten aanzien van (de negatieve gevolgen van) belangenverstrengeling zoals
vastgelegd in de Governancecode Zorg.
Governancecode Zorg als vorm van zelfregulering
De Governancecode Zorg is een privaatrechtelijke vorm van zelfbinding. In de praktijk
leven veel instellingen de bepalingen uit de Governancecode Zorg al na. De IGJ betrekt
de naleving van Governancecode Zorg in haar toezicht, omdat deze als veldnorm een
uiting is van de opvattingen over goed bestuur binnen de sector. De Governancecode
Zorg vormt echter geen publiekrechtelijke grondslag voor toezicht of handhaving door
de externe toezichthouder. Om deze reden expliciteert het Uitvoeringsbesluit Wet toetreding
zorgaanbieders (Wtza) welke publiekrechtelijke verplichtingen een instelling heeft
ten aanzien van het instellen van een intern toezichthouder. Inhoudelijk sluit dit
besluit zoveel mogelijk aan bij de bepalingen van de Governancecode Zorg.
Waar zelfregulering niet voldoende is om de publieke belangen te beschermen, ligt
in de rede om na te denken over wetgeving. De afgelopen jaren zijn met de parlementaire
behandeling van de (A)Wtza nadere regels gesteld voor toetreding en verantwoording
van zorgaanbieders. Onderwerpen waar nog wetgeving over nodig is, zijn onder meer
aanscherping van de vergunningsvoorwaarden met als doel niet-integere bestuurders
in de zorg beter te kunnen weren, een publiekrechtelijke regeling voor de omgang met
tegenstrijdige belangen van bestuurders en interne toezichthouders, en bepalingen
over de uitkering van winst. Hier wordt met het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering
zorgaanbieders (wibz) aan gewerkt. Over het geheel aan maatregelen om niet-integere
zorgaanbieders aan te pakken ontvangt u voor de zomer een Hoofdlijnenbrief.
Samenwerking en netwerkzorg
Goed functionerende zorgnetwerken zijn cruciaal om de zorg aan en toegankelijkheid
voor cliënten en patiënten goed te laten verlopen. Netwerkvorming, stimuleren van
samenwerking en het goed vormgeven van zorgnetwerken zijn hierbij essentieel. Om zorgnetwerken
goed te laten functioneren is leiderschap nodig van bestuurders (en toezichthouders)
dat verder gaat dan alleen het eigen organisatiebelang. Binnen een zorgnetwerk is
het de verantwoordelijkheid van alle bestuurders van betrokken zorginstellingen om
dat samen op een duurzame en niet vrijblijvende manier vorm te geven. Ook blijf ik
met de BoZ, de NVZD en de NVTZ in gesprek over governance in netwerkzorg.
Tevens ga ik met de IGJ en de NZa in gesprek op welke wijze zij zorgaanbieders die
buiten het bereik van zelfregulering vallen kunnen aanspreken op goed bestuur, integriteit,
samenwerking, etc. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) biedt hiervoor
aanknopingspunten. Overigens is in de evaluatie van de Wkkgz aanbevolen om in de Wkkgz
een bepaling toe te voegen die inhoudt dat zorgaanbieders die met elkaar samenwerking
in een netwerk geacht worden afspraken te maken over het in dat kader realiseren van
uit de wet voortvloeiende verplichtingen. De beleidsreactie op de evaluatie van de
Wkkgz is in voorbereiding en verwacht ik voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
Vervolg met de BoZ, de NVZD en de NVTZ
Ik vind het van belang om de voornemens en vervolgstappen van de BoZ, de NVZD en de
NVTZ actief te blijven volgen en blijf met partijen in gesprek over het vervolg. De
evaluatie heeft reeds geleid tot een actualisering van de Governancecode Zorg. Deze
is in januari 2022 in werking getreden. Zo bevat de code onder meer bepalingen over
goed bestuur, het tegengaan van belangenverstrengeling, de positie van de interne
toezichthouder en professionele zeggenschap.
Behalve over netwerkzorg ga ik verder in gesprek met de verenigingen over het vergroten
van het bereik en de bekendheid van de code en de programma’s, met name bij de kleine(re)
zorgaanbieders. Ook spreek ik met hen over het bredere maatschappelijke belang, dat
niet altijd in lijn hoeft te liggen met het instellingsbelang en tot dilemma’s kan
leiden. Tevens blijf ik zelf in gesprek met bestuurders om de ontwikkelingen, knelpunten
en goede voorbeelden in het kader van goed bestuur uit te blijven wisselen.
Goed werkgeverschap
Ten slotte wil ik benadrukken dat goed bestuur zich ook vertaalt in goed werkgeverschap
gericht op het werkplezier en behoud van medewerkers en zeggenschap van zorgmedewerkers.
Binnen de Governancecode Zorg 2022 wordt het inrichten van voldoende professionele
zeggenschap specifiek geadresseerd. Zo staat in de code: «Medezeggenschap van cliënten (cliëntenraad), hun verwanten en medewerkers (OR), en
advisering en beïnvloeding door professionals is van groot belang voor de koersbepaling
van de zorgorganisatie, het bewaken van de maatschappelijke doelstelling van de organisatie
en het delen van waarden en normen. Medezeggenschap ligt in het verlengde van het
primair proces.»
Ook binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg wordt ingezet op professionele
autonomie en zeggenschap, als onderdeel van het behoud door goed werkgeverschap en
werkplezier. Naast het eerder genoemde initiatiefwetsvoorstel van de leden Ellemeet
en Tielen om zeggenschap te bevorderen wordt momenteel ook een Subsidieregeling uitgewerkt
ter uitvoering van het amendement van de leden Ellemeet en Aukje de Vries (Kamerstuk
35 925 XVI, nr. 34) om te werken aan het herstel en zeggenschap. Hiervoor is voor 2022 10 miljoen beschikbaar.
In navolging daarop zal uitvoering worden gegeven aan het advies van de Chief Nursing
Officer over het monitoren van de ervaren zeggenschap.
8. Verplichting accreditatie en lidmaatschap
De voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer tijdens het notaoverleg
Medische Zorglandschap van 14 januari 2021 (Kamerstuk 36 016, nr. 335) toegezegd een verplichte accreditatie voor bestuurders van een ziekenhuis te overwegen.
Verder heeft de voormalig Minister van VWS uw Kamer tijdens het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid
in de zorg van 7 oktober 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 450) toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om bestuurders en toezichthouders in
de zorg te verplichten lid te worden van een beroepsvereniging en een accreditatieproces
te doorlopen.
De mogelijkheden hiervoor zijn zowel juridisch als inhoudelijk nader onderzocht. Het
beeld dat daaruit ontstaat is dat een verplichte accreditatie en lidmaatschap noch
gewenst noch uitvoerbaar is. Zo zijn er juridische belemmeringen. In dit kader wordt
gewezen op artikel 11 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Dit artikel regelt het recht van een ieder op vrijheid van vereniging. Dit recht omvat
het recht om met anderen (vak)verenigingen op te richten en zich daar vanuit de bescherming
van zijn eigen belangen bij aan te sluiten. Het recht omvat eveneens het recht om
niet verplicht lid te worden van een vereniging. Uitzondering op het recht van vrijheid
van vereniging is mogelijk bij wet, mits dit past binnen de beperkingen die het EVRM
daaraan stelt. Zo moet een dergelijke uitzondering in een democratische samenleving
noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of openbare orde, het
voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid
of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het
stimuleren van goed werkgeverschap in de sector zorg en welzijn biedt niet voldoende
onderbouwing voor de noodzaak van een wettelijke uitzondering op de vrijheid van vereniging.
Een accreditatie vloeit niet voort uit Europese regelgeving. Dit betekent niet alleen
dat extra administratieve lasten worden opgelegd aan Nederlandse zorgaanbieders en
externe toezichthouders, maar ook aan zorgaanbieders die zich vanuit een andere Europese
lidstaat hier willen vestigen of diensten willen gaan verlenen. Dit kan betekenen
dat er inbreuk gemaakt wordt op de vrijheid van vestiging of dienstverlening. Een
dergelijke inbreuk is alleen aanvaardbaar als er een goede onderbouwing is van de
noodzaak van een dergelijke accreditatieverplichting. Ook moet duidelijk zijn dat
het beoogde doel met de wettelijke verplichting inderdaad wordt bereikt.
Zoals ook in het eindrapport11 van de evaluatie van de accreditatie van zorgbestuurders geconcludeerd wordt, draagt
het huidige accreditatiesysteem van de NVZD bij aan de professionalisering van zorgbestuurders
doordat de accreditatie bestuurders het eigen functioneren laat toetsen en ontwikkelen.
Hoewel het als instrument dus een bijdrage levert aan goed bestuur, is het geen functioneringsgesprek
en biedt het geen garantie dat zorgbestuurders zich na accreditatie meer gaan toeleggen
op «goed werkgeverschap». Het is mede om deze reden de vraag of het bewerkstelligen
en stimuleren van goed werkgeverschap voldoende onderbouwing is voor een wettelijk
verplichte accreditatie en tevens of het beoogde effect hiermee wordt bereikt.
Gesprekken met het veld bevestigen het beeld dat er diverse bedenkingen bestaan met
betrekking tot de uitvoerbaarheid, handhaving en gewenste effecten van een wettelijke
verplichte accreditatie. Zo is het onduidelijk of op korte termijn inzichtelijk gemaakt
kan worden welke bestuurders en toezichthouders in aanmerking zouden komen voor verplichte
accreditatie en is het uitvoeringsapparaat12 er momenteel niet op ingericht. Daarnaast brengt een verplichte accreditatie een
toename van administratieve lasten met zich mee en heeft het naar verwachting een
ongewenst effect op de intrinsieke motivatie van bestuurders. Bovendien wijzen veldpartijen
erop dat er reeds wet- en regelgeving alsmede andere instrumenten zijn die direct
of indirect het goed werkgeverschap van bestuurders en toezichthouders stimuleren:
de Wkkgz, de Wtza, het kader Goed Bestuur van de IGJ en de NZa, de Governancecode
Zorg, de arbo en Arbeidstijdenwet, de Wet op de Ondernemingsraden en diverse bepalingen
in de cao’s voor sector zorg en welzijn.
In aanvulling nog het volgende. Mijn ambtsvoorganger heeft over de afweging om het
verplichtstellen van accreditatie voor ziekenhuisbestuurders met veldpartijen gesproken.
Uit deze gesprekken kwam naar voren dat bestuurders, ook bestuurders van ziekenhuizen,
op grond van de Governancecode Zorg al moeten zorgen dat zij vakbekwaam en geschikt
zijn en blijven. Bestuurders werken daartoe aan hun eigen ontwikkeling en laten zich
daarop aanspreken en toetsen. Bestuurders maken daarbij gebruik van interne spiegeling,
externe intervisie, coaching, scholing en/of opleiding. Accreditatie van de NVZD kan
daarbij behulpzaam zijn. Veel van de bestuurders van de NVZ zijn lid van de NVZD en
hebben daar te maken met een accreditatietraject. En ook indien zij geen lid zijn
van de NVZD moeten zij – op grond van de Governancecode Zorg – werken aan hun eigen
ontwikkeling.
Los van de genoemde juridische en uitvoeringstechnische beperkingen, vind ik – alles
afwegend – het verplicht stellen van accreditatie en lidmaatschap voor bestuurders
en toezichthouders dan ook geen meerwaarde hebben.
Tot slot
Het werk in de zorg is belangrijk en betekenisvol, het is een sector met zeer betrokken
en (des)kundige professionals. De COVID-19 pandemie laat extra zien hoe belangrijk
en onmisbaar de zorg is. De grote impact en de continue druk op zorgverleners stelt
de zorgsector, ook bestuurders en toezichthouders, voor grote uitdagingen. Dit komt
bovenop de vraagstukken die er al waren, zoals de arbeidsmarktproblematiek en de vergrijzing
van de samenleving. Bovendien hebben ook zij te maken met (veranderende) wet- en regelgeving,
richtlijnen, ontwikkelingen in het zorgveld en de maatschappij, verwachtingen, etc.
Goed bestuur en toezicht zijn noodzakelijk voor het aangaan van deze uitdagingen,
vraagstukken en ontwikkelingen.
Goed bestuur is een belangrijke voorwaarde voor goede en veilige zorg aan cliënten,
patiënten en hun naasten. Van bestuurders en toezichthouders wordt verwacht dat zij
goed op de hoogte blijven van de ontwikkelingen en vernieuwingen in de maatschappij,
het zorgveld en de zorgvragen. En dit vraagt betrokkenheid van bestuurders bij onder
meer cliënten en patiënten, medewerkers, de maatschappij, andere zorginstellingen
en (zorg)sectoren.
Ik wil mijn dank en waardering uitspreken aan de leden van de klankbordgroep voor
hun advies en zal op eerder genoemde wijze opvolging geven aan de aanbevelingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Indieners
-
Indiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.