Brief regering : Actuele ontwikkelingen in en een terugkoppeling van het bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden op 18 mei 2022
23 432 De situatie in het Midden-Oosten
Nr. 490 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2022
Met deze brief kom ik graag tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken om de Kamer schriftelijk te informeren over actuele ontwikkelingen in Israël
en de bezette Palestijnse gebieden en om een verslag te sturen van mijn reis (inclusief
aanleiding, gesprekspartners en resultaten), voorafgaand aan het commissiedebat «Hoofdlijnen
Buitenlandse Zaken».
Actuele ontwikkelingen
De gewelddadige escalatie tussen Israël en Gaza van mei en juni 2021 ligt inmiddels
een jaar achter ons. Het aantreden van een nieuwe Israëlische regering in juni 2021
en het houden van lokale Palestijnse verkiezingen in december 2021 leken een nieuwe
fase met positieve dynamiek in te luiden. In de afgelopen maanden is echter weer sprake
van oplopende spanningen. In deze brief geef ik u hiervan een chronologisch overzicht.
Eind maart werd Israël opgeschrikt door drie aanslagen die qua aard en ernst anders
zijn dan wat de laatste jaren gebruikelijk was in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hierbij waren elf doden te betreuren. Afgaande op de nieuwsberichten hierover, werden
de eerste twee aanslagen gepleegd door Israëliërs met een Arabische achtergrond die
aanhangers waren van het gedachtengoed van de Islamitische Staat. De derde aanslag
werd uitgevoerd door een Palestijn afkomstig van de Westelijke Jordaanoever. De aanslagen
vonden plaats tegen de achtergrond van de Negev Summit waar voor het eerst de Ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten (VS),
de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Bahrein, Marokko, Egypte en Israël bijeen kwamen.
Tijdens die ontmoeting werd gesproken over de verbeterende betrekkingen en onderlinge
veiligheidssamenwerking tussen de landen. Hiermee lijkt actieve opvolging te worden
gegeven aan de normalisatie tussen deze landen. De VAE en Marokko hebben met Israël
een (vrij)handelsakkoord gesloten, en Bahrein heeft meerjarige samenwerking afgesloten
op gebieden als innovatie, voedsel- en waterzekerheid, gezondheidszorg en handel.
In april volgden nog twee aanslagen waarmee het totaal aantal slachtoffers opliep
tot 19. Deze aanslagen werden opnieuw door Palestijnen afkomstig van de Westelijke
Jordaanoever gepleegd. De dreiging van toekomstige aanslagen, onder andere door de
oplopende spanningen, blijft reëel. Ik heb mijn afschuw over deze ontwikkelingen geuit,
zowel publiekelijk als in ontmoetingen met de Israëlische Minister van Buitenlandse
Zaken Lapid en de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken Malki.
In reactie op deze aanslagen startte Israël enkele grootschalige veiligheidsoperaties,
met name in de omgeving van Jenin op de Westelijke Jordaanoever. Bij deze operaties,
die vaak uitliepen op zware vuurgevechten met Palestijnse militante groeperingen,
zijn veelvuldig arrestaties uitgevoerd en (onschuldige) slachtoffers gevallen, waaronder
kinderen. Het juridische proces dat volgt voor gearresteerde Palestijnen is vaak onduidelijk
of ontbreekt, en de geweldsincidenten waarbij slachtoffers vallen worden slechts incidenteel
onderzocht. Volgens cijfers van het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken
van de Verenigde Naties (OCHA) vielen er sinds begin maart tot en met eind mei op
de Westoever 39 Palestijnse doden (inclusief 10 kinderen) en 4.001 Palestijnse gewonden
(waarvan 335 kinderen). Ook werd 1 Israëlische militair gedood en raakten er 32 Israëliërs
gewond (waarvan 10 militairen).
Al-Jazeera journaliste Shireen Abu Akleh kwam op 11 mei jl. om het leven bij de verslaglegging
van één van de operaties in Jenin. Over de exacte toedracht bestaat veel onduidelijkheid.
Ik heb hierover publiekelijk mijn afschuw geuit en direct opgeroepen tot een transparant
en grondig onderzoek. Het is essentieel dat de feiten over de toedracht boven water
komen. Israël heeft aangegeven een gezamenlijk onderzoek te willen doen met de Palestijnse
Autoriteit. Deze heeft op haar beurt dit naast zich neergelegd en het Internationaal
Strafhof gevraagd om onafhankelijk onderzoek te doen naar de dood van Shireen Abu
Akleh (zie ook beantwoording op Kamervragen van het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen II
2021/22, nr. 3031)) lid Van der Lee (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3033). Nederland is voorstander van een gezamenlijk onderzoek en heeft beide partijen
met klem opgeroepen deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Indien dit behulpzaam
is en beide partijen hiervoor openstaan dan zou een internationale derde partij het
onderzoek kunnen ondersteunen. Schokkend was het politieoptreden tijdens de begrafenisstoet
van Abu Akleh. Familieleden en rouwenden hebben het recht om waardig afscheid te kunnen
nemen. Ik verwelkom de aankondiging – en acht het noodzakelijk – dat de Israëlische
politie onderzoek doet naar het eigen optreden. Nederland zal dit blijven volgen (zie
ook beantwoording op Kamervragen van het lid Sjoerdsma (Aanhangsel Handelingen II
2021/22, nr. 3118)).
In de maand april vielen Islamitische, Joodse en Christelijke feestdagen samen, wat
aanleiding gaf tot onrust in Oost-Jeruzalem, specifiek op de Tempelberg/Haram al-Sharif.
Er is door Israëlische en Palestijnse autoriteiten alsmede door Jordanië veel geïnvesteerd
in de-escalerende maatregelen, zowel voor als tijdens de feestdagen. Hierdoor was
de veiligheidssituatie beter dan vorig jaar. Er vonden echter wel zorgwekkende incidenten
plaats. De route van de vlaggenmars op Jeruzalem-dag (29 mei jl.) liep door de islamitische
wijk van de oude stad, hetgeen als provocerend is ervaren door Palestijnen. Extreem
nationalistische groepen gebruikten racistische leuzen en geweld, wat direct is veroordeeld
door gezagsdragers aan beide kanten. Het betreden van de Al-Aqsa moskee door de Israëlische
politie, en het toegenomen aantal Joodse gelovigen dat de Tempelberg wil bezoeken
om hardop te bidden, raakt aan de bestaande afspraken over hoe de vrede te bewaren
tussen de verschillende geloven op de heilige plaatsen. Nederland acht het van belang
dat deze afspraken worden gehandhaafd en dat niet wordt getornd aan de status quo.
Volgens OCHA vielen er in deze periode in Oost-Jeruzalem 324 Palestijnse gewonden
(van wie 43 kinderen) en 14 Israëlische gewonden (van wie 3 militairen). Dit jaar
hield Hamas zich grotendeels – op enkele raketbeschietingen na – afzijdig waardoor
er vooralsnog geen escalatie heeft plaats gevonden zoals in mei vorig jaar.
Begin mei deed het Israëlische Hooggerechtshof een uitspraak waarin werd herbevestigd
dat de Israëlische regering het Masafer Yatta gebied als militair oefenterrein mag
gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen
doen gelden. Met deze uitspraak staat de weg vrij om meer dan 1.000 Palestijnen uit
huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te vernielen. Nederland
heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen
hier geen actieve opvolging aan te geven (zie ook beantwoording op Kamervragen van
leden Piri en Jasper van Dijk (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3117)). Zeer zorgwekkend acht Nederland daarnaast de aankondiging van het Israëlische
Ministerie van Defensie op 6 mei jl. dat plannen voor bijna 4500 Israëlische wooneenheden
de laatste fase ingaan, waaronder ook het retroactief legaliseren van drie – voorheen
ook naar Israëlische maatstaven illegale – outposts op de Westelijke Jordaanoever.
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken op de uitbreiding van nederzettingen,
zowel bilateraal als in EU-verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal
recht, ondermijnen de kansen op een tweestatenoplossing en doen spanningen op de grond
toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale
acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Ik heb dat ook in mijn
gesprek met mijn ambtgenoot Lapid naar voren gebracht.
Het Israëlisch Hooggerechtshof heeft ook een uitspraak gedaan dat de nog resterende
onderdelen van de illegale Joodse nederzetting Homesh moeten worden verwijderd. De
Israëlische regering heeft gezegd dat zij dat zal doen. Op het moment van schrijven
van deze brief heeft het verwijderen hiervan nog niet plaatsgevonden.
Deze ontwikkelingen hebben ook een effect op de stabiliteit en speelruimte van de
Israëlische regering onder leiding van premier Bennett, die in juni 2021 aantrad.
De grote heterogeniteit van deze coalitieregering leidt tot uiteenlopende standpunten.
In april verloor de regering haar meerderheid van één stem omdat Knesset-lid Idit
Silman uit de coalitie stapte. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de Tempelberg/
Haram al-Sharif moskee bevroor de Islamitische Ra’am partij tijdelijk haar deelname
aan de coalitie.
Aan de Palestijnse kant is er nog geen beweging in de richting van parlementaire en
presidentiële verkiezingen. Het kabinet blijft de Palestijnse Autoriteit hierop aanspreken.
Er is inmiddels een generatie Palestijnse jongeren die nog nooit heeft gestemd en
die zich niet vertegenwoordigd voelt door de huidige regering. Daarnaast blijft de
financiële situatie van de Palestijnse Autoriteit zorgwekkend doordat structurele
hervormingen uitblijven, er minder donorgeld binnenkomt, en doordat Israël Palestijns
belastinggeld niet overdraagt, onder andere omdat de Palestijnse Autoriteit het systeem
rondom uitkeringen aan families van Palestijnse gevangenen niet hervormt.
Reis aan Israël en de bezette Palestijnse gebieden
In deze context bracht ik op 18 mei jl. mijn eerste bezoek aan Israël en de bezette
Palestijnse gebieden, een wens die ik tijdens mijn eerste telefonische kennismakingsgesprekken
met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Lapid en Palestijnse Minister van
Buitenlandse Zaken Malki reeds had uitgesproken. Een eerder beoogd bezoek in maart
moest ik helaas afzeggen door de ontwikkelingen in Oekraïne. De reis had als belangrijkste
doel een persoonlijke ontmoeting met mijn ambtgenoten aan beide kanten, en kennisname
van de huidige situatie op de grond, onder andere door te spreken met het Israëlische
en Palestijnse maatschappelijk middenveld waaronder ook organisaties betrokken bij
verzoeningsprojecten en het bedrijfsleven. Ook heb ik een ontmoeting gehad met de
Palestijnse premier Shtayyeh en heb ik mijn respect betuigd door Yad Vashem te bezoeken
en een krans te leggen namens Nederland voor de slachtoffers van de Holocaust. Het
moment van mijn bezoek bood de mogelijkheid om persoonlijk mijn afschuw te delen over
de recente terroristische aanslagen en de dood van journaliste Shireen Abu Akleh.
Daarnaast boden de gesprekken, die in open sfeer plaatsvonden, ook de mogelijkheid
om zorgen te delen over de eerder in deze brief beschreven ontwikkelingen.
De ontmoeting met Minister Lapid bood een goede gelegenheid om de brede en sterke
bilaterale relatie tussen Nederland en Israël opnieuw te bevestigen. Er is gesproken
over economische samenwerking gericht op vergroening zoals de energietransitie. Vlak
voor mijn bezoek had er bijvoorbeeld een innovatiemissie op het gebied van waterstof
vanuit Israël naar Nederland plaatsgevonden. Daarnaast is gesproken over de regionale
veiligheidssituatie. Minister Lapid nodigde Nederland hierbij uit een actieve rol
aan te nemen in één van de werkgroepen die zijn ontstaan na de Negev-Summit. Ik sta
hier welwillend tegenover en bespreken verder met Israël wat een eventuele rol zou
betekenen.
Daarnaast heb ik heb mij uitgesproken tegen de uitbreiding van illegale nederzettingen
waarvan een groot aantal de laatste planningsfase is ingegaan. Ik heb aangegeven dat
dit in strijd is met internationaal recht en de reeds gespannen situatie verder onder
druk zet. Israël bevestigde dat voor hen de twee-statenoplossing nog altijd leidend
is. Hierbij heb ik herhaald dat wat Nederland betreft uitbreiding van nederzettingen,
het gebrek aan ontwikkelingsmogelijkheden voor Palestijnen en de sloop van Palestijnse
huizen en bedrijfsruimten onnodig verdere obstakels opwerpen voor de twee-statenoplossing.
Het besluit van de Israëlische overheid om in oktober zes Palestijnse ngo’s op de
nationale terrorismelijst te plaatsen is ook besproken. Minister Lapid riep hierbij
Nederland op te handelen naar dit Israëlische besluit. Ik heb aangegeven aantijgingen
van terrorisme altijd uiterst serieus te nemen en zorgvuldig te behandelen. In gevallen
waar Nederland een situatie zorgelijk acht, handelen we hier ook zelfstandig naar.
In dit kader heb ik het voorbeeld genoemd om onze samenwerking met de Union of Agricultural Work Committees te beëindigen. Dit besluit hebben we genomen op basis van de uitkomsten van een Nederlands
onafhankelijk en extern rapport. Ik heb tegelijkertijd ook aangegeven dat voor Nederland
de tot nu toe ontvangen Israëlische informatie onvoldoende overtuigend is om het Israëlische
besluit om deze organisaties als terroristisch aan te merken te rechtvaardigen, en
daar gevolgen aan te verbinden. De zes organisaties komen niet voor op de VS, EU of
VN sanctielijsten voor terrorisme, en de Israëlische informatie heeft niet tot verandering
geleid. Afgesproken is hierover met elkaar in gesprek te blijven.
Minister Lapid vroeg voorts aandacht voor het groeiende antisemitisme, onder andere
in Europa, waarbij ook problematische passages in Palestijnse schoolboeken aan bod
kwamen. Ik heb hier aangegeven deze ontwikkeling zeer problematisch te vinden, en
dat er in schoolboeken geen enkele ruimte mag zijn voor dergelijke passages. Tot slot
bracht hij zijn zorgen naar voren over de aanstaande presentatie van het eerste rapport
van de Commission of Inquiry in de Mensenrechtenraad. Hierbij heb ik in lijn met motie Van der Staaij (Kamerstuk
34 775, nr.44) aangegeven dat de Nederlandse inzet in VN-gremia zoals de aanstaande Mensenrechtenraad
gericht is op het bereiken van gebalanceerde en feitelijke teksten en het tegengaan
van disproportionele aandacht voor Israël (zie ook Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 3437).
Tegenover Palestijnse gesprekspartners heb ik de Nederlandse positie herhaald dat
we oproepen tot het houden van presidentiële en parlementsverkiezingen en dat een
einde gemaakt moet worden aan de interne verdeeldheid. Ook heb ik de rol van en steun
aan maatschappelijk middenveld onderstreept die enkel in belang toenemen bij het uitblijven
van verkiezingen en een democratisch gekozen parlement. Zowel Minister Malki als premier
Shtayyeh gaven aan teleurgesteld te zijn in het uitblijven van voortgang ten aanzien
van een politieke oplossing van het conflict onder de nieuwe regering Bennett, en
deden nadrukkelijk een oproep om toe te zien op naleving van internationale afspraken
als de Oslo-akkoorden en VN-resoluties.
Ik heb onderstreept dat Nederland blijft oproepen om de politieke dialoog te hervatten,
maar dat ik ook zie dat het momentum hiervoor ontbreekt. Ik heb mijn steun geuit voor
de bereidheid aan Palestijnse zijde het gesprek aan te gaan, bijvoorbeeld in de ontmoetingen
tussen Minister van Defensie Gantz en President Abbas, en aangemoedigd hiervoor open
te blijven staan. Ook de contacten om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische
ontwikkeling te verbeteren zijn van belang. Ik heb daarbij onze steun en hulp aangeboden,
onder andere via de trilaterale werkgroepen tussen Israël, de Palestijnse Autoriteit
en Nederland op het gebied van water, energie en handel. Ik heb onderstreept dat Nederland
hier op de korte termijn volgende stappen wil zetten met volledige steun van Palestijnse
zijde. Deze inzet wordt gesteund door Palestijnse zijde, maar neemt voor hen niet
weg dat ze ook voortgang willen zien op politiek vlak.
Tot slot vormden diverse ontmoetingen met Israëlische en Palestijnse maatschappelijke
organisaties een belangrijk onderdeel van mijn reis. Zo heb ik gesproken met zeven
lokale verzoeningsorganisaties. Hoopvol is dat alle organisaties mogelijkheden voor
samenwerking zien tussen Israëli’s en Palestijnen, in de hightech industrie of op
het gebied van klimaatverandering. Echter kwamen ook de dagelijkse uitdagingen van
dit werk aan bod zoals de verheerlijking van geweld aan beide kanten, het feit dat
samenwerking in de Palestijnse maatschappij voornamelijk wordt gezien als collaboratie
en in de Israëlische maatschappij vaak als samenwerking met terroristen, of de praktische
(veiligheids-)problemen om elkaar te ontmoeten, als gevolg van de beperkingen in het
vrije verkeer tussen gebieden. Ik heb daarnaast gesproken met vertegenwoordigers van
de Palestijnse en Israëlische niet-gouvernementele organisaties Mussawa, Al-Haq, B’Tselem
en Breaking the Silence over de oplopende spanningen en de mensenrechtensituatie.
Naast mijn steun en de belangrijke rol van het maatschappelijke middenveld, heb ik
tegelijkertijd ook duidelijk uitgesproken dat er voor enige vorm van banden met terroristische
organisaties geen ruimte bestaat, en dat volledige transparantie in de samenwerking
onontbeerlijk is.
Ik kijk terug op een bezoek waarbij de sterke betrekkingen en bilaterale relaties
aan beide kanten zijn herbevestigd. Namens het kabinet blijf ik mij hiervoor inzetten.
Intenties tot een spoedig tegenbezoek aan Nederland zijn uitgesproken. Op 9 juni jl.
trof ik Minister Malki wederom al kort in Den Haag in het kader van zijn bezoek aan
onder andere het Internationaal Strafhof. De complexe en volatiele situatie verdient
onze blijvende aandacht. Bij gebrek aan perspectief op een politiek proces groeit
de kans op escalatie. Nederland blijft een actieve rol spelen om beide partijen nader
tot elkaar te brengen.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken