Brief regering : Resultaat van de onderhandelingen tussen Raad en Europees Parlement over een richtlijn 'Toereikende minimumlonen in de EU'
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 672
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2022
Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel
«toereikende minimumlonen in de EU» en zoals toegezegd in de voortgangsrapportage
over dit dossier in de Geannoteerde Agenda die uw Kamer op 3 juni heeft ontvangen1, informeer ik u met deze brief over actuele ontwikkelingen op dit dossier. Het Franse
voorzitterschap van de Raad van de EU (hierna: de Raad), de Europese Commissie (hierna:
de Commissie) en het Europese Parlement (hierna: het EP) hebben tijdens de triloog
van 6 juni jl. een voorlopig akkoord bereikt over de richtlijn. Lidstaten zijn hierover
geïnformeerd in het Coreper2 van 8 juni jl3.
Ik ben tevreden met het voorlopig akkoord. De mogelijkheid om een goede en eerlijke
boterham te verdienen, is belangrijk voor alle Europeanen. Deze richtlijn kan lidstaten
helpen om de sociale rechtvaardigheid in hun landen te verbeteren. Het kan ook bijdragen
aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld in Europa. De
uitkomst van de onderhandelingen is in lijn met de Nederlandse inzet zoals deze is
verwoord in het BNC-fiche4.
Met deze brief licht ik toe waarom het kabinet voornemens is om in te stemmen met
het voorlopig akkoord. Dit doe ik door de voornaamste elementen van het voorlopig
akkoord te beschrijven, mijn appreciatie te geven en op relevante punten de relatie
te leggen met de huidige Nederlandse wet- en regelgeving.
Voornaamste elementen van het voorliggend akkoord
Artikel 1 – onderwerp
Na de bekendmaking van het voorlopig akkoord is in sommige media gesuggereerd dat
deze richtlijn de hoogte van het Nederlands minimumloon voorschrijft. Dat is niet
zo. Het Verdrag over de werking van de EU (VWEU) biedt hier geen juridische basis
voor5. Zoals toegelicht in het BNC-fiche, hecht het kabinet aan de bestaande bevoegdheidsverdeling
waarbij alleen de lidstaten bevoegd zijn om de hoogte van het minimumloon vast te
stellen. Het voorlopig compromis op dit artikel verduidelijkt dat de richtlijn beoogt
de toereikendheid van minimumlonen te verbeteren en de sociale dialoog te promoten,
maar dat het niet interfereert met de autonomie van sociale partners noch de nationale
bevoegdheid van lidstaten om het minimumloon vast te stellen. Dat is positief.
Artikel 2 – de reikwijdte
Dit artikel is in wezen ongewijzigd gebleven ten aanzien van het Commissievoorstel
en maakt duidelijk dat de richtlijn van toepassing is op werknemers. Dit houdt in
dat de vereisten van de richtlijn in de Nederlandse rechtsorde van toepassing zijn
voor mensen die volgens het Nederlands recht als «werknemer» worden aangeduid, en
daarmee aansluit met de reikwijdte van de WML. Uiteraard moet rekening worden gehouden
met de rechtspraak hieromtrent van het Europees Hof van Justitie. Het is positief
dat de tekst op dit onderdeel duidelijkheid en juridische zekerheid biedt.
Artikel 4 – versterking van de sociale dialoog
In het Commissievoorstel stond dat lidstaten met een cao-dekking lager dan 70% een
actieplan moeten opstellen ter bevordering van collectief onderhandelen. In het voorlopig
akkoord is dit percentage verhoogd naar 80%. Voor Nederland houdt dit nieuwe compromis
in dat sociale partners en het kabinet in overleg dienen te treden om een Nederlands
actieplan af te stemmen. Het voorlopig akkoord stelt voor om het actieplan minstens
eens in de vijf jaar te evalueren en indien nodig bij te werken. Nederland hecht aan
een sterke sociale dialoog, maar heeft geen directe invloed op de cao-dekkingsgraad.
Over de mogelijkheden om de cao-dekkingsgraad te verhogen zal het kabinet daarom in
overleg treden met de sociale partners om tot een actieplan te komen.
Artikel 5 – procedures om toereikende minimumlonen vast te stellen
Het Commissievoorstel schreef voor dat vier elementen dienden te worden gebruikt bij
de vaststelling van het minimumloon. Het ging om de elementen koopkracht, het loonniveau
en de -verdeling, loongroei en arbeidsproductiviteit.
Deze elementen kwamen ook terug in de Algemene Oriëntatie waar Nederland mee heeft
ingestemd en zijn tevens opgenomen in het voorlopig akkoord. Het kabinet heeft zich
ingezet om deze elementen niet bindend, maar richtinggevend te maken. Het voorlopig
akkoord stelt dat lidstaten kunnen bepalen hoe deze elementen gewogen kunnen worden
bij het vaststellen van het minimumloon. Ik kan mij vinden in deze uitkomst.
Loongroei is een element dat in Nederland al in de Wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag
(hierna: WML) is opgenomen: de gemiddelde groei van contractlonen staat aan de basis
van de Nederlandse automatische indexatieformule6. Voor Nederland zal dit betekenen dat de regelgeving voor zal schrijven dat de elementen
koopkracht, het loonniveau en de -verdeling en arbeidsproductiviteit onderdeel uitmaken
van de periodieke evaluatie van de WML.
Op aandringen van onder andere Nederland is in de richtlijn een nieuw artikel opgenomen
dat verduidelijkt dat lidstaten die een automatische indexatieformule hebben, zoals
Nederland, de formule in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijken
mogen invullen. In het voorlopig akkoord is dit artikel overgenomen en is tevens opgenomen
dat het gebruik van automatische indexatieformules niet mag leiden tot de neerwaartse
bijstelling van het minimumloon, zoals in de Nederlandse wet reeds opgenomen7. Ook is opgenomen dat in lidstaten met een automatisch indexatie mechanisme eens
in de vier jaar dienen te bezien of aanvullende bijstellingen nodig zijn (dit mag
in de vorm van een evaluatie zijn, zoals Nederland reeds kent8). Daarom zie ik deze voorschriften als ondersteuning van het goedwerkende Nederlandse
stelsel.
Binnen dit artikel stelde het Commissievoorstel tevens voor om de toereikendheid van
het minimumloon te beoordelen op basis van indicatieve referentiewaarden. Omdat de
referentiewaarden indicatief zijn, volgt hieruit geen voorschrift over de hoogte van
het minimumloon. Op basis van het voorlopig akkoord staat het lidstaten vrij om te
kiezen welke referentiewaarden gebruikt worden. Daarbij kunnen lidstaten kiezen voor
gebruikelijke referentiewaarden op internationaal en/of nationaal niveau. Als voorbeeld
worden referentiewaarden genoemd in relatie tot het algemene niveau van bruto lonen.
De overwegingen van het voorlopig akkoord bevatten tevens voorbeelden die zien op
referentiewaarden die afgezet worden tegen armoedegrenzen of de koopkracht van het
minimumloon. In de discussies over minimumlonen wordt vaak gekeken naar het bruto
loon in verhouding tot het mediane of gemiddelde bruto inkomen. Om de toereikendheid
van minimumlonen te beoordelen dient naar de mening van het kabinet echter niet enkel
naar deze indicator gekeken te worden, aangezien deze geen volledig beeld geeft van
de toereikendheid. Nederland heeft zich ervoor ingezet dat lidstaten voldoende ruimte
houden om indicatoren te kiezen die een beter beeld geven over de toereikendheid van
minimumlonen. Deze flexibiliteit was reeds opgenomen in de Algemene Oriëntatie en
is behouden in het voorlopig akkoord. Ik ben tevreden met dit resultaat. Het biedt
flexibiliteit in het kiezen van referentiewaarden die iets zeggen over de toereikendheid
in de nationale context.
Artikel 6 – afwijkingen en inhoudingen
Het kabinet deelt de opvatting van de Commissie dat afwijkingen en inhoudingen op
het minimumloon o.a. gerechtvaardigd en proportioneel moeten zijn, en het kabinet
is van mening dat alleen de lidstaten bevoegd zijn om te besluiten welke afwijkingen
en inhoudingen zij gewenst achten. In het voorlopig akkoord is nauw aangesloten bij
teksten van de Algemene Oriëntatie, waarbij werd aangesloten bij deze rechtsbeginselen
die reeds in Nederland van toepassing zijn. Dat is positief. In het voorlopig akkoord
is tevens opgenomen dat de beleidsafwegingen bij geldende afwijkingen en inhoudingen
op het minimumloon worden opgenomen in de periodieke data- en informatieverschaffingsmomenten
aan de Commissie9. Dit houdt een zeer beperkte verzwaring van de administratieve lasten in.
Artikel 10 – Monitoring-, data- en informatievereisten
Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie schreef vereisten voor rondom de monitoring
en vergaring van data. Een groot deel van de Raad vond deze disproportioneel, waaronder
Nederland. Deze vereisten over de monitoring en vergaring van data zijn in de Algemene
Oriëntatie significant teruggebracht. Zo dienen rapporten niet jaarlijks, zoals de
Commissie en het EP verzochten, maar eens in de twee jaar te worden opgesteld. Tevens
is de hoeveelheid aan te leveren statistieken sterk verminderd en deels afhankelijk
gemaakt van de beschikbaarheid. Het voorlopig akkoord sluit grotendeels aan bij de
Algemene Oriëntatie.
Artikel 11 – Recht op verhaal en bescherming tegen nadelige behandeling of gevolgen
In de Algemene Oriëntatie is Nederland akkoord gegaan met vereisten die stelden dat
lidstaten ervoor zorgen dat bij nationale wet werknemers toegang hebben tot doeltreffende
en onpartijdige geschillenbeslechting. Dit is in lijn met Nederlandse wetgeving. In
het voorlopig compromis staat tevens dat lidstaten maatregelen nemen om werknemers
te beschermen tegen elke nadelige behandeling door de werkgever en te beschermen tegen
nadelige gevolgen ten gevolge van een klacht of procedure die is ingeleid met als
doel naleving bij een inbreuk in het kader van minimumloon. Naar mijn mening zijn
dit welkome toevoegingen voor de bescherming van de rechten van werknemers.
Conclusie over het eindakkoord tussen Raad, Commissie en EP
De uitkomst van de onderhandelingen is in lijn met de Nederlandse inzet zoals deze
is verwoord in het BNC-fiche. Kort samengevat behelst het fiche dat het kabinet met
name een toegevoegde waarde ziet van gezamenlijke actie op sociaal en werkgelegenheidsterrein
op EU-niveau als een initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie
en een gelijk speelveld. Binnen de interne markt moet gestreefd worden naar eerlijke
concurrentie. Het is van belang dat er niet wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden,
voor zover verschillen in arbeidsvoorwaarden niet worden gerechtvaardigd door verschillen
in productiviteit en/of werkloosheidsniveaus. Het waarborgen van de bevoegdheidsverdeling
tussen de EU en de lidstaten is een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. De
Nederlandse inzet is geënt op het creëren van meer manoeuvreerruimte en minder gedetailleerde
voorschriften, zodat het uiteindelijk compromis goed zou aansluiten bij de huidige,
goedwerkende, Nederlandse systematiek. Dit geldt in het bijzonder voor de criteria
ter bijstelling van een minimumloon, voor de indicatoren over toereikendheid daarvan
en voor de keuze welke afwijkingen en inhoudingen op het minimumloon een lidstaat
gewenst acht. Daarnaast zet Nederland in op het voorkomen van overlap in administratieve
lasten bij de aanlevering van statistieken.
Alles overziend ben ik van mening dat de Nederlandse onderhandelingsinzet effectief
is geweest. Het krachtenveld binnen de Raad is zeer complex gebleken. Een deel van
de lidstaten, waaronder Nederland, heeft bij aanvang duidelijk gemaakt dat het voorstel
meer manoeuvreerruimte aan de lidstaten moet overlaten. Andere lidstaten wilden juist
een tekst die stringente regels oplegde en minder flexibiliteit bood. Toch is het
gelukt om een gebalanceerd compromis binnen de Raad te bereiken. Deze Raadspositie
en de positie van het EP lagen aan het begin van de triloog ver uit elkaar. Door goed
samen te werken met gelijkgezinden en de vier voorzitterschappen die de onderhandelingen
hebben begeleid, zijn de voor Nederland belangrijke punten opgenomen in het voorlopig
akkoord.
Vervolgproces
Het voorlopig akkoord10 staat geagendeerd voor de Coreper van 15 juni a.s. Dit betreft nog geen formele instemming.
Alvorens het uiteindelijke compromis formeel ter stemming wordt gebracht dienen er
nog verschillende formaliteiten te worden afgerond. Allereerst zullen de komende weken
juristen-linguïsten het voorlopig compromis vertalen naar alle officiële talen van
de EU. Na het beschikbaar komen van de vertaling zullen het EP en de Raad hier formeel
over stemmen. Zoals bovenstaand toegelicht ben ik voornemens in te stemmen met het
voorlopig akkoord.
In het geval zowel EP als Raad formeel met het akkoord instemmen, wordt het akkoord
kort erna gepresenteerd in het Publicatieblad van de EU. Vanaf dat moment hebben lidstaten
twee jaar om de bepalingen uit de richtlijn, om te zetten in nationale wet- en regelgeving.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is het kabinet parallel aan implementatie van de
richtlijn voornemens om het minimumloon te verhogen. Zo is in het Coalitieakkoord
opgenomen dat het minimumloon stapsgewijs met 7,5% wordt verhoogd, los van de halfjaarlijkse
indexatie. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat deze extra verhoging versneld
wordt doorgevoerd. Ik beoog de eerste extra verhoging van 2,5% al in januari 2023,
door middel van een algemene maatregel van bestuur die als ontwerp bij uw Kamer wordt
voorgehangen, toe te passen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid