Brief regering : Nadere uitwerking lange termijn aanpak COVID-19
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1883
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN ECONOMISCHE ZAKEN
EN KLIMAAT EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2022
De afgelopen twee jaar hebben we een grote crisis doorgemaakt. Een crisis die zeer
veel gevraagd heeft van de gehele maatschappij. Door het coronavirus is een groot
aantal mensen (ernstig) ziek geworden en zelfs overleden. Daarnaast zijn we allen,
ter bestrijding van het coronavirus, geconfronteerd met ingrijpende maatregelen en
de gevolgen hiervan. De afgelopen maanden lijken we de zwaarste fase van de coronacrisis
achter ons te hebben gelaten, dankzij ieders gezamenlijke offers en inspanningen.
Het virus is echter niet weg en een nieuwe opleving blijft mogelijk. Het is dan ook
van groot belang om ons daarop voor te bereiden.
In de twee eerdere brieven over de lange termijn aanpak van het coronavirus1 heeft het kabinet toegelicht dat het uitgangspunt is om de samenleving open te houden
– ook in geval van nieuwe oplevingen. De geformuleerde doelstellingen (1) sociaal-maatschappelijke
en economische continuïteit/vitaliteit, en 2) toegankelijkheid van de gehele zorgketen
voor iedereen) staan centraal in het coronabeleid voor de lange termijn. Voor het
realiseren van deze doelstellingen is inzet van iedereen nodig.
Het epidemiologisch beeld is voor nu gunstig. De dominante coronavariant in Nederland
is vooralsnog Omikron BA.2, waarvan mensen minder ziek worden. We zien: een dalende
trend in het aantal positief geteste personen, nieuwe opnames in de ziekenhuizen en
op de IC. Het RIVM geeft echter aan dat we rekening moeten houden met een opleving.
Zo zijn de nieuwe varianten BA.4 en BA.5 aan een opmars bezig en geven voorspellingen
aan dat deze varianten mogelijk binnenkort dominant worden in Nederland. Hoewel er
op dit moment geen signalen zijn dat één van deze nieuwe varianten leiden tot een
ernstiger ziektebeeld dan de vorige omikronvarianten, kan een nieuwe stijging van
het aantal infecties leiden tot meer druk op de zorg door zowel een toename van zieken,
als door meer uitval van personeel. Daar is op voorhand geen zekerheid over te geven.
De opkomst van nieuwe virusvarianten heeft ons geleerd dat we ons moeten voorbereiden
op een onbekend verloop van de epidemie. In dit licht is het dan ook voorlopig niet
aan de orde om af te zien van de classificatie van het virus als A-ziekte. Ook het
OMT adviseert, in het 144e advies2 deze classificatie gedurende de transitieperiode aan te houden.
Daarbij geldt wel dat we in een andere situatie zitten dan de afgelopen twee jaar.
We zijn beter voorbereid en beter beschermd, vooral dankzij de opbouw van onze immuniteitsgraad
als gevolg van vaccinatie en doorgemaakte infectie. Tegelijk weten we ook dat vaccinatie
niet volledig beschermt tegen infectie, en dat ook na een vaccinatie en/of een doorgemaakte
infectie een hernieuwde infectie kan optreden. Daarnaast weten we dat de mate van
(opgebouwde) bescherming afneemt naarmate de tijd vordert. Deze ontwikkelingen spelen
zich bovendien af tegen de achtergrond van een afnemend maatschappelijk draagvlak
voor (contactbeperkende) maatregelen.
De relatieve rust die de epidemie ons nu geeft, geeft ons tijd om ons voor te bereiden
op verschillende scenario’s – aansluitend bij het advies van de KNAW en WRR hierover.3 Voorliggende brief beoogt inzicht te geven in de concrete voorbereidingen die getroffen
worden vanuit de overheid, de zorgsector, maatschappelijke sectoren en doelgroepen,
en wat van ons als individuele burger wordt verwacht. Het openhouden van de samenleving
vraagt immers om een integrale en preventieve aanpak en is een verantwoordelijkheid
van ons allemaal. Zoals ook beschreven in de vorige brief aan uw Kamer, zal actie
op alle drie de eerder gedefinieerde sporen (zorg, vaccineren en maatregelen) nodig
zijn, om bij hevige oplevingen de samenleving zoveel mogelijk open te houden. In het
bijzonder heeft het kabinet in de voorbereidingen voor de langetermijnstrategie aandacht
voor kwetsbare groepen en mensen die nog steeds de impact van de epidemie aan den
lijve ondervinden, zoals zorgmedewerkers met langdurige klachten na corona, ondernemers
met schulden en thuiswerkers met burn-out klachten.
Het onderwijs en de kinderopvang hebben in het COVID-19 beleid een aparte status,
gezien de speciale functie die onderwijs en kinderopvang hebben in de ontwikkeling
van onze kinderen en jongeren. Zoals eerder aangegeven, ligt onderwijs bij het treffen
van maatregelen onderop de stapel. Uitgangspunt is hier dat dit kabinet een scholensluiting
dan wel kinderopvangsluiting te allen tijde wil voorkomen. Er zal slechts sprake zijn
van een (gedeeltelijke) sluiting als we te maken hebben met een virus(variant) waarbij
scholieren, studenten en personeel in de scholen en onderwijsinstellingen direct gevaar
lopen.
Daarnaast wordt rekening gehouden met het feit dat de situatie in het Caribisch deel
van Nederland er anders uit kan zien dan in het Europees deel van Nederland. Dit kan
dan ook vragen om een gedifferentieerde aanpak.
In voorliggende brief informeer informeren wij – de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de Minister
van Economische Zaken en Klimaat – u.
Leeswijzer
– Het is moeilijk om het verloop van het virus te voorspellen. Om die reden monitoren
we de (internationale) ontwikkelingen van het virus nauwgezet, om zoveel als mogelijk
te voorkomen dat we verrast worden. In paragraaf 1 wordt hierop ingegaan;
– In paragraaf 2 wordt een beschrijving gegeven van de interventiesystematiek en het
daarop volgende adviserings- en besluitvormingsproces, mocht de epidemiologische situatie
zodanig veranderen dat interventies nodig zijn. In deze paragraaf wordt onder andere
de inzet van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) toegelicht;
– Het openhouden van de samenleving vraagt om een integrale en preventieve aanpak en
is de verantwoordelijkheid van ons allemaal. In paragraaf 3 wordt beschreven hoe we
als overheid en samenleving – als belangrijk onderdeel van de langetermijnstrategie
– beter voorbereid zijn op, en beter beschermd tegen mogelijke oplevingen van het
virus. In deze paragraaf wordt ingegaan op de beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie,
(zelf)testen en het testlandschap, quarantaine en isolatie, vaccineren, reisbeleid
en internationale samenwerking;
– In paragraaf 4 wordt ingezoomd op de zorg. Eén van de doelen van het coronabeleid
ziet toe op de toegankelijkheid van de gehele zorgketen voor iedereen. Het is belangrijk
dat de (reguliere) zorgketen goed kan blijven functioneren, ook bij een opleving van
het virus. In paragraaf 4 wordt toegelicht welke stappen de overheid samen met de
zorgsector zet om de zorgketen te optimaliseren.
– In paragraaf 5 wordt uiteengezet hoe sectoren bijdragen aan het open houden van de
samenleving en hoe zij zich voorbereiden op verschillende scenario’s (preventie, interventie
en nood).
– Ten slotte wordt in paragraaf 6 aangegeven welk juridisch instrumentarium de overheid
beschikbaar heeft, mochten interventies nodig zijn.
Hiermee wordt voldaan aan de volgende moties en toezeggingen:
– De toezegging aan het lid Westerveld (GroenLinks) om testbeleid en beleid t.a.v. 2G
terug te laten komen in de aanpak voor de korte en langere termijn.
– De toezegging aan de leden Westerveld (GroenLinks), Van Haga (Groep van Haga) en anderen
om de eerste rapportage van het expertteam richting uw Kamer te sturen.
– De toezegging aan het lid Paulusma (D66) om een overzicht van het toekomstige besluitvormingsproces
mee te sturen met de brief over de uitwerking van de lange termijn aanpak COVID-19.
– De toezegging aan het lid Tielen (VVD) om in de brief over de uitwerking van de lange
termijn aanpak COVID-19 met concrete antwoorden te komen over bijv. het opschalen
van de GGD.
– De toezegging aan uw Kamer om in de brief over de lange termijn terug te komen op
de classificatie van het virus als A-ziekte.
– De toezegging aan het lid Kuzu om geen concept OMT advies meer te ontvangen en het
advies rechtstreeks naar het BAO te sturen.
– De toezegging aan het lid Hijink (SP) om te expliciteren als er in het BAO om verduidelijking
van het OMT advies is gevraagd, en wat dat dan is geweest.
– De toezegging aan het lid Paulusma (D66) om momenten van evaluatie in te bouwen.
– De toezeggingen aan uw Kamer om het advies van het expertteam na publicatie te doen
toekomen en u te informeren wanneer de uitkomsten van de testcases bekend zijn.
– De toezegging aan het lid Den Haan (Fractie Den Haan) om onderzoek te (laten) doen
naar het anders organiseren van de acute bijvoorbeeld door de inzet van PACU-capaciteit.
– De motie van de leden Omtzigt en Kuzu om het OMT te verzoeken OMT-adviezen niet te
wijzigen zonder dat OMT-leden zijn geraadpleegd en hebben ingestemd (Kamerstuk 25 295, nr. 1864).
– De motie van de leden Van Haga (Groep Van Haga) en Agema (PVV) met betrekking tot
het verzoek aan de regering om het treffen van ventilatiemaatregelen krachtig te bevorderen
(Kamerstuk 25 295, nr. 1848).
– De motie van het lid Den Haan (Fractie Den Haan) c.s. om in de publiekscampagne aandacht
te hebben voor de positie van kwetsbaren om zo het algemeen publiek te informeren
en zo handelingsperspectief te bieden voor een zo veilig mogelijke deelname aan de
maatschappij voor iedereen (Kamerstuk 25 295, nr. 1855).
– De motie van het lid Paulusma (D66) c.s. om in de communicatiecampagnes van de rijksoverheid
gedrag- en communicatiewetenschappers aan de voorkant te betrekken (Kamerstuk 25 295, nr. 1856).
– De motie van het lid Hijink (SP) die de regering verzoekt om zich niet neer te leggen
bij deze tekorten en met een plan te komen om nieuwe zorgverleners aan te trekken
en de huidige zorgverleners vast te houden, en de Kamer hierover te informeren (Kamerstuk
25 295, nr. 1857).
1. Monitoring en modellering: het virus in beeld
Om zicht te houden op het virus, houden we een groot aantal zaken in de gaten, gericht
op vier aspecten van de epidemie:
– We proberen oplevingen zo vroeg mogelijk te signaleren met instrumenten zoals rioolwatersurveillance waarbij het rioolwater van meer dan
300 afzonderlijke locaties verspreid over het hele land op dit moment meerdere keren
per week gemeten wordt op corona. Daarnaast helpen onder meer de infectieradar, nivel-peilstations
en het aantal positieve testen ons om zicht te houden op de circulatie van het virus
in (groepen in) de algemene bevolking. Met kiemsurveillance op een steekproef van
ontvangen monsters wordt zicht gehouden op de aanwezigheid van nieuwe varianten. Deze
instrumenten geven op verschillende wijzen vroegtijdig zicht op de verspreiding van
het virus waardoor tijdig kan worden geanticipeerd op een mogelijke opleving.
– De afgelopen periode heeft ons geleerd dat varianten van het virus een verschillend
ziekteverloop kennen. De ernst van het virus met betrekking tot het ziekteverloop is een belangrijk aspect om te monitoren, omdat
het mede bepaalt op welk moment maatregelen getroffen moeten worden. We houden de
ernst van het virus in de gaten door te kijken naar data omtrent het aantal ziekenhuis-
en IC-opnames, mede in relatie tot de immuunstatus en sterfte. Tevens houden we internationale
duidingen over de ernst en verspreiding van het virus nauwlettend in de gaten.
– In het verlengde hiervan wordt de druk op de zorg gemonitord door te kijken naar de bezette bedden in de zorg en bijvoorbeeld besmettingen
in verpleeghuizen. Daarnaast wordt door het Landelijk Coördinatiecentrum Patientenspreiding
(LCPS) samen met de partners, waaronder GGD GHOR Nederland en Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), de huidige Landelijke Ketenmonitor Zorg doorontwikkeld. Hierbij wordt ook gekeken
naar factoren als ziekteverzuim van het zorgpersoneel en betere data uit de eerstelijn
(huisartsenzorg en wijkverpleging). Op deze wijze wordt de gehele zorgketen gemonitord
om de toegankelijkheid ervan te kunnen waarborgen.
– Om te kunnen bepalen in welke mate de Nederlandse bevolking beschermd is tegen het
virus houden we de immuniteit tegen het virus in de gaten door bijvoorbeeld te kijken naar de vaccinatiegraad,
het doen van onderzoek naar de (langetermijn)-effectiviteit van de coronavaccins en
het doen van serologisch onderzoek. Een serologisch onderzoek toont aan of er specifieke
antistoffen tegen het coronavirus in het bloed aanwezig zijn.
Momenteel geldt dat testen een minder bruikbaar instrument is om zicht op het virus
te behouden, aangezien sinds april jl. niet meer grootschalig wordt getest bij de
GGD-teststraten. In plaats hiervan zijn andere instrumenten voor vroegsignalering
belangrijker geworden4. Zo speelt de landelijk dekkende rioolwatersurveillance nu een grotere rol. Daarnaast
wordt om nieuwe varianten snel te vinden – naast de reguliere sequencing – gewerkt
aan het inrichten van regionale respons voor variantopsporing.
Ook wordt via gedragsonderzoeken en flitspeilingen gemonitord hoe de bevolking zich
verhoudt tegenover te nemen of geldende maatregelen. Het is van belang om inzicht
in het draagvlak en naleving van maatregelen te hebben, omdat dit ook als voorspeller
van toekomstig gedrag en verspreidingssnelheid van het virus kan dienen.
Daarnaast is het van groot belang om internationaal zicht te houden op de ontwikkelingen
van het coronavirus. Wanneer het virus in Nederland en binnen de Europese Unie onder
controle is, kan het virus elders ter wereld in grote mate blijven rondgaan en muteren
tot een nieuwe zorgwekkende virusvariant. Het RIVM onderzoekt, samen met andere laboratoria,
welke varianten er in Nederland zijn en wat dat betekent voor de verspreiding in Nederland.
De WHO en het ECDC publiceren wekelijks overzichten met zorgelijke varianten («Variants
of Concern» – VOC), «interessante» varianten («Variants of Interest» – VOI) en varianten
die gevolgd worden («Variants Under Monitoring» – VUM). Deze varianten worden in kaart
gebracht vanwege hun (mogelijke) risicovolle kenmerken en mate van verspreiding. Het
RIVM volgt en adviseert de WHO en het ECDC hierin. Binnen de EU Health Security Committee
worden de laatste ontwikkelingen binnen en buiten de Unie met betrekking tot het coronavirus
besproken.
Met het toegankelijk maken van COVID-19-data kan monitoring en modellering van het
virus breder mogelijk gemaakt worden, en kan data breder ingezet worden voor onderzoek
en statistiek. Daarom wordt naast de monitoringsinstrumenten van het RIVM gewerkt
aan het toegankelijk maken van data zodat ook academici en burgers in staat worden
gesteld om hun eigen analyses te maken. Dit wordt uiteraard gedaan binnen de geldende
juridische kaders, zoals op het gebied van privacy. Waar nodig worden de juridische
randvoorwaarden om dit mogelijk te maken verstevigd.
2. Interventie en besluitvorming
De regie op de infectieziektebestrijding is belegd bij het Centrum Infectieziektebestrijding
(CIb) van het RIVM. Het RIVM volgt de situatie op basis van alle beschikbare indicatoren
en voorziet het Ministerie van VWS wekelijks van duiding. In deze duiding komt ook
de mogelijkheid voor additionele stappen, zoals intensievere monitoring in een bepaald
gebied, communicatie over een mogelijke opleving of versnelde vaccinatie aan de orde.
Om de communicatie over de stand van de pandemie te verduidelijken, plaatst het RIVM
sinds mei jl. een versie van de wekelijkse duiding op haar website. Daarnaast wordt
de informatievoorziening over de ontwikkeling van het virus via het Coronadashboard
op de website van de rijksoverheid voortgezet.
Op basis van signalen uit de monitoring, kan vanuit de landelijke surveillance van
COVID-19 de GGD, ondersteund door het RIVM, dagelijks besloten worden om extra stappen
met betrekking tot het zicht houden op het virus te zetten. Dit kan bijvoorbeeld uitbraakonderzoek
of extra lokale monitoring zijn bij de opkomst van een nieuwe variant of een snelle
stijging van het aantal besmettingen. Op basis van de wekelijkse duiding van de epidemiologische
situatie en de suggesties die het RIVM doet voor de te nemen additionele stappen,
kan het Ministerie van VWS besluiten om verdere acties te laten ondernemen, zoals
het extra monitoren via een bepaald monitoringsinstrument of op een bepaalde plek.
Ook kan het RIVM besluiten het OMT bijeen te roepen. Als de situatie er aanleiding
toe geeft zal het kabinet het OMT en parallel hieraan het MIT om advies vragen, waarna
het (interdepartementale) besluitvormingsproces voor het (eventueel) nemen van maatregelen
wordt gestart. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op dit besluitvormingsproces.
2.1 Oprichting Maatschappelijk Impact Team (MIT)
Het kabinet zet in op oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT). Hiervoor
worden momenteel de voorbereidingen getroffen. Het MIT zal adviseren over het maatschappelijke
doel van het coronabeleid (sociaal-maatschappelijke en economische vitaliteit/continuïteit).
Het kabinet is verheugd aan te kondigen dat Jolande Sap bereid is gevonden als kwartiermaker
en beoogd voorzitter van het MIT te fungeren. Jolande Sap heeft een uitgebreide staat
van dienst opgebouwd bij verscheidene maatschappelijke organisaties en bedrijven.
Bovendien heeft ze in Den Haag zowel politieke als ambtelijke ervaring. Met deze achtergrond
kan zij de brug slaan tussen de verschillende perspectieven die in het MIT moeten
samenkomen. Jolande Sap zal als kwartiermaker betrokken zijn bij de verdere inrichting
van het MIT en het benaderen van de beoogde leden. Als beoogd voorzitter van het MIT
zal zij bovendien het boegbeeld zijn.
Het is voor het kabinet van groot belang dat MIT-advisering op het juiste moment op
de juiste plaats beschikbaar is. Het MIT staat naast het OMT en zal daarom, in crisissituaties,
ook parallel functioneren aan het OMT. Het MIT zal in ieder geval ten tijde van besluitvorming
over maatregelen gevraagd worden te adviseren over de maatschappelijke impact hiervan,
gelijktijdig met de OMT-advisering (zie ook bijlage 1 voor een schematische weergave
van het besluitvormingsproces). Het advies van het MIT wordt gedeeld met Tweede Kamer
(in lijn met OMT-adviezen). Ook zal de voorzitter van het MIT in het besluitvormingsproces
zoveel mogelijk parallel optreden aan de voorzitter van het OMT.
Het MIT krijgt verder de ruimte om ongevraagd advies te geven over het coronabeleid
in het algemeen of op onderdelen daarvan, naast gevraagde adviezen. Het is aan het
MIT zelf over welke sociaal-maatschappelijke en economische aspecten het adviseert.
De impact van het coronabeleid op de economie, kwetsbaren, jongeren en mentaal welzijn
in het algemeen, en het voorkomen van permanente schade op de lange termijn zijn tot
nu toe relevante sociaal-maatschappelijke en economische aspecten gebleken. Desgewenst
kan er in een adviesaanvraag aandacht gevraagd worden voor een specifiek aspect.
Het kabinet beoogt een samenstelling van het MIT op basis van expertise. Potentiële
leden zullen worden benaderd op basis van hun ervaring en expertise, zodat de verschillende
sociaal-maatschappelijke en economische invalshoeken in het MIT voldoende gewogen
kunnen worden. Leden kunnen zowel afkomstig zijn van onafhankelijke instituties (het
kabinet denkt hierbij bijvoorbeeld aan instituties als de WRR, SER en de KNAW), als
onafhankelijk zijn, maar zullen altijd op persoonlijke titel deelnemen aan het MIT.
De directeuren van de Planbureaus zouden kunnen deelnemen als adviserende leden. Dit
model zorgt ervoor dat de relevante kennis beschikbaar is en geeft houvast en continuïteit.
Het MIT kan daarnaast op eigen initiatief andere experts of vertegenwoordigers van
maatschappelijke organisaties ad hoc of structureel uitnodigen. De samenstelling van
het MIT wordt bepaald in samenspraak met de kwartiermaker, externe experts en het
Ministerie van SZW.
Het kabinet streeft ernaar deze zomer een Maatschappelijk Impact Team te hebben opgericht
dat een gelijkwaardige positie inneemt naast het OMT. Hierover zullen wij uw Kamer
blijven informeren. Totdat het MIT formeel is opgericht zal in het geval van besluitvorming
nog worden teruggevallen op de bestaande advisering met de Sociaalmaatschappelijke
en Economische Reflectie (SMER).
2.2 Kader voor besluitvormingsproces door het kabinet met advies van het OMT en MIT
Indien de wekelijkse duiding van de epidemiologische situatie door het RIVM aanleiding
geeft voor het (eventueel) nemen van maatregelen, kan het RIVM het OMT bijeen roepen.
Als blijkt dat er maatregelen getroffen of aangepast moeten worden, zullen betrokken
ministeries het OMT en het MIT parallel om advies vragen op basis van een voorstel
van het kabinet voor te nemen maatregelen. De adviesaanvragen aan het OMT en MIT zullen
hetzelfde voorstel bevatten, maar zullen gericht zijn op een andere expertise. De
gelijkluidendheid is belangrijk om de adviezen daarna zo goed mogelijk te kunnen wegen.
De uitgewerkte sectorplannen staan, mits deze voldoende solide zijn, aan de basis
van het maatregelenvoorstel. Alleen bij zwaarwegende redenen kan van de sectorplannen
worden afgeweken: als er sprake is van een zwart scenario, kunnen verdergaande maatregelen
onvermijdelijk zijn. Mogelijk vindt voor de totstandkoming hiervan nog consultatie
plaats met sectoren.
Het OMT en het MIT versturen hun definitieve adviezen aan de betreffende ministeries
(resp. VWS en SZW). Hierop volgt een bespreking van het OMT-advies door het Bestuurlijk
Afstemmingsoverleg (BAO), dat de taak heeft om het OMT-advies op bestuurlijke haalbaarheid
en wenselijkheid te beoordelen. Het staat zowel het OMT als het MIT vrij om ook ongevraagd
een advies te geven.
Diverse partijen (bijvoorbeeld die geraadpleegd voor de sociaal, maatschappelijke
en economische reflectie (SMER) en onder andere de GGD) worden gevraagd een uitvoeringsadvies
te geven op het voorgestelde maatregelenpakket. De exacte uitwerking van bovengenoemde
stappen wordt met betrokken partijen nader geconcretiseerd. Deze adviezen over de
uitvoering waren eerder terug te vinden in de Sociaal, Maatschappelijke en Economische
Reflectie die de Kamer ontving. Het OMT en MIT-advies worden samen met het BAO advies
op het OMT-advies naar de Kamers verzonden. Vervolgens vindt besluitvorming plaats
door de betrokken Ministers in de Ministeriële Commissie Covid-19 (MCC-19) over het
voorgestelde maatregelenpakket. De Kamers en de samenleving worden dezelfde dag over
de besluiten geïnformeerd met een Kamerbrief en een communicatiemoment.
Zie voor een schematische weergave van bovenstaand beschreven besluitvormingsproces
bijlage 1. Hiermee voldoet de Minister van VWS aan de toezegging aan het lid Paulusma
gedaan tijdens het commissiedebat van 19 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1844) om een schematische weergave van het besluitvormingsproces mee te sturen.
De komende periode zal de invulling van het MIT verder worden uitgewerkt. In de brief,
die in september aan uw Kamer wordt gestuurd, wordt dit nader toegelicht. Dit kan
mogelijk nog leiden tot aanpassing van dit schema
Toezeggingen en moties uit het debat van 24 mei jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 83, Debat over de bemoeienis van het ministerie met OMT-adviezen) betreffende het OMT
advies
Door het OMT direct het definitieve advies te laten sturen naar het ministerie, voldoet
de Minister van VWS aan de toezegging aan het lid Kuzu om geen concept OMT-advies
meer te ontvangen en het advies rechtstreeks naar het BAO te sturen.
Indien het OMT-advies aangepast wordt omdat er in het BAO om verduidelijking is gevraagd
is, zal dit expliciet in het OMT-advies worden opgenomen. Hiermee voldoet de Minister
van VWS aan de toezegging aan het lid Hijink op dit punt.
Aan de motie van de leden Omtzigt en Kuzu om het OMT te verzoeken OMT-adviezen niet
te wijzigen zonder dat OMT-leden zijn geraadpleegd en hebben ingestemd heeft de Minister
van VWS voldaan door dit bij het RIVM onder de aandacht te brengen pas een advies
uit te brengen na raadpleging van de OMT-leden.
Het boven beschreven besluitvormingsproces zal worden geëvalueerd na een aantal besluitvormingscycli,
hiermee voldoet de Minister van VWS aan de toezegging aan het lid Paulusma om momenten
van evaluatie in te bouwen.
3. Beter voorbereid en beschermd
Zoals in de inleiding van deze brief al kort werd aangestipt, vraagt het openhouden
van de samenleving een integrale en preventieve aanpak, waarbij we allemaal – de overheid,
de zorg, sectoren, bedrijven, instellingen én de samenleving – aan zet zijn. Ook het
vinden van voldoende personeel – in het geval er aanleiding is dat GGD’en op moeten
schalen in testen, vaccineren en bron- en contactonderzoek (monitoring en advies)
– is een gezamenlijke en maatschappelijke opgave. Met een open samenleving als uitgangspunt
kan het vinden van voldoende personeel immers een extra uitdaging zijn.5
Naast zicht houden op het virus, is het van belang om paraat te staan voor wanneer
een opleving zich daadwerkelijk aandient. In deze paragraaf wordt toegelicht wat preventief
door de overheid wordt gedaan op het gebied van testen, vaccineren, medicatie, internationale
lessen, samenwerking en reisbeleid, quarantaine en isolatie, en communicatie om de
samenleving langer open te kunnen houden en wat op de verschillende onderwerpen aanvullend
wordt uitgewerkt, voor het geval de situatie daarom vraagt. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens
toegelicht welke acties het kabinet ten aanzien van de zorg voorstelt.
Daarbij geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Het kabinet vindt het van groot
belang dat gezond gedrag – waaronder voldoende sport en bewegen – verder gestimuleerd
wordt. Al eerder was bekend dat dit de kans op veel andere ziekten, zoals hart- en
vaatziekten, kanker en dementie, vermindert. Ook herstellen mensen met een betere
conditie gemiddeld makkelijker na een infectie met COVID-19, maar ook na andere ziekten
of een operatie. Zoals de Staatssecretaris van VWS eerder aan uw Kamer aangaf, wordt
de lange termijnvisie op COVID-19 en gezonde leefstijl samengevoegd met de brede kabinetsvisie
op preventie.6
Naast fysieke gezondheid, zet het kabinet in op het verbeteren van de mentale gezondheid,
specifiek van jongeren. We hebben gezien dat de mentale gezondheid van jongeren tijdens
de crisis onder druk heeft gestaan wegens het wegvallen van sociale contacten en activiteiten,
bijvoorbeeld in het onderwijs, de sport en de cultuur. In hoofdstuk 5 wordt hierop
teruggekomen. Ook in de uitwerking van de sectorplannen onderwijs is specifieke aandacht
voor mentale gezondheid. Scholen en instellingen is gevraagd om uit te werken welke
activiteiten ze ondernemen om aandacht te besteden aan de executieve functies en het
sociaalemotioneel welbevinden van hun leerlingen en jongeren. Het Ministerie van OCW
blijft hierover, in nauwe samenwerking met onder andere het Ministerie van VWS, intensief
in gesprek met partijen uit het onderwijsveld, waaronder onderwijskoepels, studenten
en vakbonden.
Om de samenleving open te houden is ook inzet van ons als individuele burger nodig.
Ons allemaal wordt gevraagd ons ook op de langere termijn te houden aan de basisadviezen
om besmettingen zo veel mogelijk te voorkomen, en om rekening te houden met mensen
om ons heen die zich zorgen maken om hun gezondheid. De basisadviezen tegen corona
luiden: was vaak je handen, hoest en nies in je elleboog, blijf thuis bij klachten
en doe een zelftest, zorg voor voldoende frisse lucht en haal een vaccin, booster-
of herhaalprik. Een aantal van deze adviezen wordt verderop in dit hoofdstuk nader
toegelicht.
3.1 (Zelf)testen en zelfzorgadvies
Testen geeft mensen zicht op hun eventuele coronabesmetting, waardoor ze passende
maatregelen kunnen nemen om zichzelf en hun naasten te beschermen. Dit was ook een
van de redenen voor het kabinet om sinds de start van de COVID-pandemie veel te investeren
in risicogericht populatiebreed professioneel testen bij de GGD. Vanwege de huidige
epidemiologische situatie is gekozen voor zelftesten als primaire methode voor populatiebreed
risicogericht testen. Zelftesten en een zelfzorgadvies zijn nu het uitgangspunt.
3.1.1 Landelijke testcapaciteit
Het advies om na een positieve zelftest een confirmatietest te doen is vervallen op
11 april jl. De aanpassing van het testbeleid leidt structureel tot minder testvraag
bij de GGD’en. Niet voor iedereen is zelftesten de aangewezen optie; voor deze mensen
is het mogelijk om toch een professioneel afgenomen test (bij de GGD) te doen, zoals
inwoners van een verpleeghuis of andere instelling met kwetsbare personen en zorgmedewerkers.
Hiertoe houdt de GGD een basistestcapaciteit beschikbaar. Deze basiscapaciteit geeft
ook de mogelijkheid tot beperkte opschaling indien nodig. Op een deel van de positieve
PCR-testen wordt nadere variant analyse gedaan, voor zicht op de opkomst en uitbreiding
van nieuwe varianten (zie hoofdstuk 1 «Monitoring en modellering: het virus in beeld»).
Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als
er een variant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn,
terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. In ieder
geval tot in februari 2023 houden de GGD’en rekening met dit scenario en zijn er afspraken
gemaakt over de opschalingssnelheid. De GGD’en bereiden zich voor om vanuit een risicogerichte
testcapaciteit per regio binnen twee weken de testcapaciteit op te schalen naar 15.0007 per dag en in vijf weken daarna naar een testcapaciteit van 100.000 per dag. De beschikbaarheid
van personeel is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Het is van belang om bij een nieuwe variant die dominant dreigt te worden snel te
bepalen in hoeverre antigeen(zelf)testen nog voldoende werken. Daarom werkt het Ministerie
van VWS met wetenschappers en uitvoerende partijen gezamenlijk een protocol uit om
snel te kunnen onderzoeken hoe goed antigeen(zelf)testen nog werken8. Het is onder andere afhankelijk van de uitkomsten van deze validatiestudies of het
nodig is om het (zelf)testbeleid te wijzigen. Dat zou bijvoorbeeld een opschaling
van de PCR-testcapaciteit kunnen zijn. Het protocol voor antigeentestvalidatie wordt
in de zomer afgerond.
3.1.2 Inzetten en toepassen van zelftesten
We houden er rekening mee dat er gedurende het jaar oplevingen van het virus mogelijk
zijn. We hebben gezien dat het voor de meeste mensen goed mogelijk is om de zelftesten
zelf aan te schaffen, omdat deze voor een redelijke prijs beschikbaar zijn. Het kabinet
kan ervoor kiezent, zoals in de Kamerbrief Lange termijn aanpak COVID-19 van april
jl.9 aangekondigd, om zelftesten kosteloos en laagdrempeling te verspreiden onder bepaalde
groepen10. Eén van deze groepen bestaat uit mensen met een laag inkomen. Op dit moment kiest
het kabinet ervoor om aan deze groep kosteloos zelftesten te verstrekken. We willen
voorkomen dat deze doelgroep vanwege financiële barrières geen test kan doen bij klachten.
Een andere groep bestaat uit leerlingen, studenten en medewerkers in het onderwijs.
Momenteel is de druk op het verspreiden van zelftesten afgenomen, waardoor de uitgifte
aan het onderwijs fors is afgenomen. Het kabinet vindt het belangrijk om – zo lang
zij dat nodig acht -zelftesten aan het onderwijs te verstrekken, om uitbraken in het
onderwijs en lesuitval te voorkomen. Deze afweging zal steeds binnen het kabinet worden
gemaakt. Op dit moment acht het kabinet het verstandig om tot de kerstvakantie gratis
zelftesten te verstrekken aan scholen en onderwijsinstellingen, tenzij eerder wordt
besloten dat het niet meer nodig is. Over verstrekking na de kerstvakantie zal voor
de herfstvakantie een besluit worden genomen, op basis van de dan heersende epidemiologische
situatie11. Ook denkt het kabinet na over lange termijn verstrekking aan kwetsbaren, zoals ook
in de vorige Kamerbrief lange termijn aanpak COVID-19 van april jl. aan de Kamer is
gecommuniceerd. Daarvoor is nog een adviesaanvraag in voorbereiding. Tussentijds kan,
op basis van de dan geldende epidemiologische situatie en adviezen van het RIVM, worden
besloten om de inzet te intensiveren (bijvoorbeeld naar preventief testen), of om
het verstrekkingsbeleid te stoppen.
3.1.3 Zelfzorgadvies
Met een zelfzorgadvies krijgen burgers handelingsperspectief voor hoe te handelen
na een positieve testuitslag. Dit advies gaat bijvoorbeeld over de isolatieduur na
een positieve zelftest en hoe een geïnfecteerd persoon haar/zijn omgeving kan informeren,
maar ook breder over hoe te handelen bij een negatieve test of aanhoudende klachten.
Een eerste versie van het zelfzorgadvies is digitaal te vinden (Quarantaine Check COVID-19 | rijksoverheid.nl). Voor de mensen die de weg naar het digitaal zelfzorgadvies (nog) niet goed kennen,
komt er ondersteuning en hulp vanuit de GGD’en. Het digitaal zelfzorgadvies, in combinatie
met het niet-digitaal zelfzorgadvies, worden door de GGD’en uitgevoerd onder de noemer
«Monitoring en advies».
Met de lange termijn strategie is bron- en contactonderzoek (BCO) vooral zinvol voor
specifieke doelgroepen, (lokale) verheffingen of clusters/uitbraken. In de transitiefase
verandert de focus van het BCO van het zicht houden op en indammen van het virus,
naar het beschermen van kwetsbaren en het signaleren van uitbraken. Ook speelt BCO
een rol bij het in kaart brengen van eigenschappen van eventuele nieuwe varianten.
De BCO-capaciteit, die bestaat uit een regionale basiscapaciteit bij de GGD’en en
een landelijke capaciteit bij de Landelijke Coördinatie Covid-19 Bestrijding (LCCB),
is grotendeels afgeschaald. De personele capaciteit in de landelijke schil is sinds
eind mei volledig afgebouwd. Regionaal hebben de GGD’en een beperktere (basis)capaciteit
beschikbaar voor BCO. De basiscapaciteit wordt ingezet voor het adviseren bij specifieke
uitbraken – zoals in intramurale instellingen waar mensen verblijven met een hoog
risico op ernstig verloop. Wanneer opschaling van capaciteit nodig is, schalen de
regio’s eerst binnen de eigen GGD op.Bij een langdurige opschaling kan de landelijke
schil weer worden geactiveerd. Met deze beperkte regionale capaciteit kan de GGD adviseren
bij specifieke uitbraken en wordt – door tijdelijke intensivering van het BCO – bij
een nieuwe variant zicht verkregen op verspreiding en eigenschappen van de variant.
De LCCB behoudt de noodzakelijke infrastructuur, voor het geval er bij een sterke
opleving behoefte is aan landelijke BCO-capaciteit. Daarnaast wordt er gewerkt aan
het versnellen van het BCO-proces door het verbeteren en aanpassen van de ondersteunende
ICT.
3.2 Vaccineren
3.2.1 Voorbereidingen nieuwe vaccinatierondes
Vaccineren levert een belangrijke bijdrage aan het openhouden van onze samenleving,
doordat de nu beschikbare COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en
sterfte voor de nu in Nederland rondgaande varianten. Het kabinet wil snel kunnen
starten met nieuwe vaccinatierondes, als de epidemiologische situatie daar om vraagt.
We weten nog niet of de huidige COVID-19-vaccins voldoende bescherming blijven bieden,
bijvoorbeeld in het geval van nieuwe opkomende virusvarianten. Mocht dat niet het
geval zijn, dan is van belang hoe snel nieuwe (aangepaste) vaccins ontwikkeld worden
en op de markt komen.
We houden er rekening mee dat in de komende maanden nieuwe vaccinatierondes nodig
kunnen zijn om ons zo goed mogelijk te beschermen tegen het coronavirus en treffen
hiervoor voorbereidingen. Zoals de Minister van VWS in zijn brief van 17 mei jl.12 heeft aangegeven, heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM
een responsteam ingericht, dat elke twee weken de noodzaak voor revaccinatie in relatie
tot de epidemiologische situatie duidt. Op basis hiervan maakt het RIVM een inschatting
van de noodzaak voor een herhaalprik. Indien nodig kan diezelfde week door een «expertteam
COVID-19 vaccinaties» (OMT-Vaccinatie) geadviseerd worden over de inzet van een herhaalprik,
al dan niet voor specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld voor mensen boven de 70 jaar).
Het responsteam en het expertteam adviseren op basis van het «Toepassingskader revaccinatie
tegen COVID-19»13 dat is opgesteld door de Gezondheidsraad welke groep op welk moment in aanmerking
moet komen voor een herhaalprik. Het toepassingskader en andere medisch-wetenschappelijke
adviezen van de Gezondheidsraad zijn leidend bij de besluitvorming over de inzet en
prioritering van COVID-19-vaccins. Andere ontwikkelingen, waaronder de eventuele beschikbaarheid
van nieuwe COVID-19-vaccins, kunnen aanleiding zijn voor nieuwe adviesvragen aan de
Gezondheidsraad. Voor het uitvoeren van de vaccinatiecampagnes heeft het RIVM samen
met de GGD’en en andere uitvoeringspartners, uitvoeringsplannen uitgewerkt om op verschillende
scenario’s, die ook in de brief van 1 april jl.14 zijn toegelicht, voorbereid te zijn.
Van de huidige COVID-19-vaccins is er voldoende voorraad om de hele Nederlandse bevolking
een herhaalvaccinatie aan te bieden indien dat nodig zou blijken en daartoe besloten
wordt. We zorgen ervoor dat er in ieder geval tot en met 2023 een robuuste vaccinvoorraad
(in omvang en houdbaarheid) beschikbaar is. Daarnaast is bij de uitwerking van de
verschillende uitvoeringsplannen ook rekening gehouden met een scenario waarin COVID-19-vaccins
beschikbaar komen die zijn aangepast aan nieuwe varianten, zoals de omikronvariant.
In dit geval zou opnieuw sprake kunnen zijn van vaccinschaarste, omdat de productiecapaciteit
van deze nieuwe vaccins in de eerste fase mogelijk te laag is om aan de (mondiale)
vraag te kunnen voldoen. Hier wordt later in de brief op teruggekomen.
Binnen de uitvoeringsplannen voor het najaar is uitgegaan van een scenario waarbij
in ieder geval de meest kwetsbare groepen, die reeds hiervoor in aanmerking komen,
een nieuwe herhaalprik aangeboden krijgen. Ook is rekening gehouden met de mogelijkheid
dat de hele bevolking een vaccinatie aangeboden krijgt. De GGD’en bereiden zich voor
om, in het geval van een dergelijke vaccinatieoperatie, vanuit een basiscapaciteit
van 300.000 vaccinaties per week in drie weken op te schalen naar een capaciteit van
500.000 vaccinaties per week. In zes weken wordt dit opgebouwd naar een capaciteit
van 1,5 miljoen vaccinaties per week. De startdatum van een eventuele campagne in
het najaar is onder andere afhankelijk van de epidemiologische situatie, de monitoring
door het RIVM, en de medisch-wetenschappelijke adviezen van het RIVM.
Om snel te kunnen opschalen werken de GGD’en aan flexibele inzet van personeel voor
zowel testen als vaccineren. Zo worden er regionale pools van oud-medewerkers opgezet
en worden er gesprekken gevoerd met onder andere uitzendorganisaties, onderwijskoepels
en hulporganisaties van het Rode Kruis. GGD’en bespreken met werkgevers – vanwege
de krappe arbeidsmarkt – de mogelijkheden voor het beschikbaar stellen van medewerkers
met ervaring met prikken of testen.
Naast de noodzaak voor flexibele inzet is het ook belangrijk dat het personeel zo
efficiënt mogelijk wordt ingezet. Met een aantal innovaties op de priklocaties kunnen
de GGD’en het aantal handelingen voor personeel verminderen, bijvoorbeeld door middel
van scan-prik-scan. Ook wordt het burgerportaal verbeterd zodat burgers klantvriendelijker
digitaal een afspraak kunnen maken. Daarnaast wordt het mogelijk doelgroepen proactief
uit te nodigen, zodat vaccinatie-afspraken efficiënter gepland kunnen worden. Het
is mogelijk om deze afspraken digitaal te wijzigen of te annuleren. GGD’en voeren
daarnaastop vaccinatielocaties verdere verbeteringen door, zodat de doorlooptijd van
het vaccineren verkort wordt waardoor er meer vaccinaties op een dag gezet kunnen
worden.
Het RIVM werkt met meerdere uitvoeringspartners aan een nooduitvoeringsplan om, bij
een plotselinge ernstige opleving van SARS-CoV-2, in zeer korte tijd de hele bevolking
te kunnen vaccineren met de huidige vaccins. Daar zal meer voor nodig zijn dan alleen
de inzet van de GGD’en. We kijken bij het nooduitvoeringsplan wat nodig is om sneller
op te schalen en hoe voor het vaccineren een beroep gedaan kan worden op de inzet
van bijvoorbeeld ziekenhuispersoneel en huisartsen.
Vanzelfsprekend blijft het registreren van COVID-19-vaccinaties onderdeel van een
zorgvuldige uitvoering. Goede registratie is van belang voor zowel het kunnen monitoren
en evalueren van de vaccinatiecampagnes als voor het kunnen meten van de vaccinatiegraad.
Daarnaast is registratie ook van belang voor eventuele recall-acties (veiligheid) en het kunnen afgeven van een vaccinatiebewijs ten behoeve van
een Digitaal Corona Certificaat (DCC).
De scenario’s zoals hierboven beschreven gelden voor zowel Europees Nederland als
voor de Caribische delen van het Koninkrijk en zijn in ieder geval van toepassing
voor 2022. Naar verwachting zal het niet eerder dan in het najaar van 2023 mogelijk
zijn om een structureel vaccinatieprogramma voor COVID-19 vorm te geven. Dit komt
door de onvoorspelbaarheid van de circulerende virusvarianten en de bescherming van
de beschikbare COVID-19-vaccins daartegen. De Gezondheidsraad zal over dit structurele
vaccinatieprogramma in 2023 adviseren.
3.2.2 Verhogen van de vaccinatiegraad
Vanaf de start van de vaccinatiecampagne is voortdurend ingezet op een zo hoog mogelijke
vaccinatiegraad, zowel als het gaat om de basisserie als om de boost- en herhaalvaccinatie.
In hoeverre de toekomstige vaccinatiecampagnes succesvol zijn, hangt in belangrijke
mate af van de bereidheid onder de bevolking om (herhaal)vaccinaties te nemen. Naast
het laagdrempelig beschikbaar stellen van vaccins, leveren GGD’en en gemeenten doorlopend
gerichte inspanningen om degenen die nog niet zijn gevaccineerd te bereiken én degenen
die weinig noodzaak meer voelen (en/of vaccinatie-moe zijn) te motiveren een herhaalprik
te halen. Het kabinet heeft grote waardering voor de inzet van alle partijen die hierbij
betrokken zijn. Een hoge vaccinatiegraad blijft immers onverminderd belangrijkom mensen
te beschermen tegen ernstige ziekte door het coronavirus. Het kabinet heeft in de
Kamerbrief van 1 april aangekondigd ook de inzet van aanvullende maatregelen te verkennen,
die de vaccinatiegraad verhogen indien dit noodzakelijk zou zijn om een open samenleving,
zonder ingrijpende contactbeperkingen, en een toegankelijke zorg te waarborgen. Het
kabinet weegt daarbij welke prikkels effectief, maatschappelijk wenselijk en proportioneel
zijn. In het geval van oplopende besmettingen kan het kabinet op basis van bovenstaande
weging besluiten om in te zetten op het verhogen van de vaccinatiegraad, maatregelen
in de zorg of sectorale maatregelen.
Eén van de inspanningen die de Ministers van VWS en SZW in hun Kamerbrief van 1 april
jl. hebben aangekondigd is dat de Minister van VWS een maatschappelijke dialoog zal
opstarten, in samenwerking met het RIVM, om op deze manier het gesprek met burgers,
sectoren en andere partijen over vaccineren te kunnen faciliteren. Door middel van
deze maatschappelijke dialoog wil het kabinet meer inzicht krijgen in de belangrijkste
barrières en mogelijke kansen bij het motiveren van de Nederlandse bevolking voor
het halen van een vaccinatie. Mede op basis daarvan wil het kabinet de brede publiekscommunicatie
en de communicatie gericht op specifieke groepen verder verbeteren. Daarnaast wil
het kabinet, in samenspraak met diverse partijen, kijken welke andere stappen we kunnen
nemen om vaccineren nog toegankelijker te maken voor zo veel mogelijk mensen. Om de
fysieke drempel voor vaccineren zo laag mogelijk te maken, worden – waar nodig – vaccinaties
dichtbij huis of werk aangeboden. Mensen die om medische redenen niet mobiel zijn,
worden thuis gevaccineerd.
3.2.3 COVID-19-vaccin inkoop en donatie
Zoals eerder in deze brief benoemd wordt ook de mogelijke behoefte aan nieuwe (aangepaste)
vaccins verkend. Diverse farmaceuten werken momenteel aan aangepaste COVID-19-vaccins,
zoals de omikronvariant. Zodra nieuwe aangepaste vaccins op de Europese markt verschijnen,
kan Nederland binnen de huidige vaccin aankoopcontracten van dezelfde farmaceut, de
vaccins die we dan nog tegoed hebben, omzetten naar de nieuwe. Dit proces zal geleidelijk
verlopen waarbij we in het begin een mix zullen hebben van huidige en nieuwe aangepaste
vaccins. Over de voor- en nadelen van nieuwe aangepaste vaccins en voor welke specifieke
doelgroepen die ingezet zullen worden zal de Minister van VWS de Gezondheidsraad om
advies vragen, zodra meer informatie over nieuwe vaccins beschikbaar is. Een eventueel
overschot aan vaccins zal voor donatie ter beschikking worden gesteld aan landen die
daar behoefte aan hebben.15
3.3 Beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie
In de eerdere brief over de lange termijn aanpak heeft de Minister van VWS geschetst
hoe hij zich blijvend inzet voor het beschikbaar maken van geneesmiddelen voor de
behandeling van COVID-19.16 Hierbij wordt uw Kamer kort aanvullend geïnformeerd over een aantal elementen die
deze strategie vormgeven.
Allereerst kan meedegedeeld worden dat de looptijd van de Corona Crisis Voorraad met
één jaar wordt verlengd. Het gaat hier specifiek om een voorraad geneesmiddelen die
op de Intensive Care (IC) wordt gebruikt om patiënten te behandelen. De voorraadopbouw
wordt mogelijk op elementen aangepast en er wordt lering getrokken uit het gebruik
van deze middelen van het afgelopen jaar, specifiek om verspilling te voorkomen. Deze
voorraad is berekend op piekbelasting van de IC.
Daarnaast is de Minister van VWS in gesprek met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen
(LCG) om ook de komende periode bij de behandeling van patiënten met COVID-19 uitvoer
te geven aan monitoring op het gebruik van geneesmiddelen en de relevante voorraden
hiervan. Deze informatie is van grote waarde gebleken om enerzijds tekorten te voorkomen,
en anderzijds de inkoop beter af te stemmen op het daadwerkelijke gebruik. Het LCG
maakt het mogelijk om bij een snelle toename van het aantal ziekenhuisopnamen scherp
te sturen op de beschikbare geneesmiddelen en waar mogelijk tekorten te voorkomen.
Als laatste blijft de Minister van VWS zich hard maken voor een terugkeer naar de
gebruikelijke route van marktintroductie van nieuwe geneesmiddelen in Nederland. De
Minister van VWS vindt het onwenselijk dat de overheid nog altijd centraal COVID-behandelingen
moet inkopen. Hij acht het van belang dat deze geneesmiddelen ook worden beoordeeld
op kosteneffectiviteit zodat ze kunnen worden opgenomen in het verzekerde pakket.
Wanneer groothandels en ziekenhuizen zelf geneesmiddelen inkopen is dit doorgaans
ook beter afgestemd op het daadwerkelijk gebruik en wordt geborgd dat schaarse middelen
ook daar worden ingezet waar ze nodig zijn. De Minister van VWS ziet nu nog te veel
concentratie van grote voorraden die centraal door overheden worden ingekocht om de
boot maar niet te missen. Dit moet nu anders.
Een korte update wil de Minister van VWS nog geven over specifieke producten. Het
geneesmiddel Evusheld komt eind juni in Nederland beschikbaar via het RIVM zodra de
firma het product heeft geleverd. Daarnaast verwacht de Minister van VWS spoedig een
inkoopcontract te hebben gesloten voor Paxlovid en Lagevrio. Om te bepalen hoeveel
van welk geneesmiddel de Minister van VWS moet aanschaffen baseert hij zich onder
andere op input van het LCG en het aantal ziekenhuisopnamen tijdens voorgaande piekbesmettingen.
3.4 Internationale lessen, samenwerking en reisbeleid
3.4.1 Internationale lessen
Ook proberen we oog te houden voor de lessen die we kunnen leren uit de lange termijn
aanpak in andere landen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft in februari 2022 een COVID-19 responsplan gepresenteerd17. In algemene zin wil de Britse overheid het normale leven zoveel mogelijk open en
veilig houden. De nadruk in het responsplan ligt op het toegankelijk houden van de
zorg(keten). Om dat te bereiken willen zij de kwetsbaren vaccineren, onderzoeken waar
en hoe mensen ziek worden en onderzoek doen naar het virus voor eventuele nieuwe vaccins
of behandelingen. Preventieve maatregelen bij of paraatheid van (economische) sectoren
komen minder aan de orde in de Britse aanpak.
Denemarken heeft in december 2021 een strategie gepresenteerd voor de afgelopen winter die grotendeels
gebaseerd is op basisparaatheid die afhankelijk van de infectiedruk kan worden op-
of afgeschaald18. Belangrijke pijlers van die strategie zijn monitoring, vaccinatie en hervaccinatie,
testen en traceren, infectiepreventie in de vorm van bijvoorbeeld een coronatoegangsbewijs
en mondkapjes, communicatie, reisbeperkingen, behandeling en ziekenhuiscapaciteit,
contactbeperkende maatregelen. Op korte termijn komt Denemarken met een nieuwe strategie
voor het najaar van 2022.
Ook in Nederland proberen we de samenleving zo open en veilig als mogelijk te houden
en te zorgen voor een basisparaatheid vanuit de overheid op vaccineren, communicatie,
monitoring, testen en traceren, zorg, en een juridisch instrumentarium voor interventie
en contactbeperkende maatregelen. In grote lijnen komen de strategieën overeen. Tegelijkertijd
zijn er in de uitwerking verschillen waarvan wij proberen te leren, bijvoorbeeld andere
manieren van communicatie om kwetsbare doelgroepen te bereiken.
In een aantal landen moeten de lange termijnplannen nog gepubliceerd worden. Daarom
zullen we deze vergelijking met andere landen toelichten in een volgende Kamerbrief
over de lange termijn aanpak. Waar aan de orde zullen we met sectoren (zie verderop
in deze brief) in gesprek gaan over deze en andere voorbeelden.
3.4.2 Internationale samenwerking
Voor de lange termijn aanpak streeft het kabinet naar Europese coördinatie van beleid
en steunt het de totstandkoming en herziening van Europese raadsaanbevelingen. Het
kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking waar grensoverschrijdende
problematiek om een grensoverschrijdende oplossing vraagt, zoals bij de COVID-19-crisis
het geval is. Om effectiever op te treden, blijft het kabinet inzetten op het in Europees
verband blijven bespreken van een gecoördineerde aanpak, met maatregelen die zoveel
mogelijk op Europees niveau worden ingezet. Voor het kabinet zijn bestaande crisisstructuren
van de Europese Unie van groot belang om goed grip te houden op de Europese reactie
op crises, zoals COVID-19. Nederland blijft zich dan ook hardmaken voor de versterking
van het Integrated Political Crisis Response (IPCR)-mechanisme als instrument van
de Europese Raad om crises te monitoren en daar tijdig een gecoördineerde Europese
aanpak af te spreken. Het kabinet is van mening dat het voorlopig van belang blijft
om COVID-19 in IPCR-verband te blijven monitoren.
Het belang van samenwerking geldt des te meer voor de buurlanden. Het is gebleken
dat, wanneer net over de grens andere maatregelen gelden of voorzieningen beschikbaar
zijn, dit soms gedrag oproept dat gelet op de epidemiologische situatie ongewenst
is. Dit heeft bovendien een (economische) impact op de betreffende sectoren. De voorbeelden
van over en weer winkelen, uitgaan of vaccinaties halen zijn bekend. Daarom blijven
we met de buurlanden informatie uitwisselen, waar nodig de aanpak afstemmen en waar
mogelijk en in overleg met sectoren tot oplossingen komen. Het kabinet streeft ernaar
om nog voor het najaar te kijken of er naast de bestaande overlegstructuren op speciale
deeltereinen additionele principe-afspraken moeten worden gemaakt met de buurlanden
over overlegstructuren.
Door tijdige informatie-uitwisseling houden we in beeld hoe het virus om zich heen
grijpt in onze buurlanden, signaleren we eventuele knelpunten ten gevolge van de epidemiologische
situatie en getroffen maatregelen, en formuleren we waar nodig oplossingen om eventuele
grensoverschrijdende problematiek zo veel mogelijk te voorkomen en te verhelpen. Uiteraard
is het ook van belang om het virus in andere landen dan onze buurlanden te blijven
monitoren en om tijdig informatie uit te wisselen. Er zal verkend worden of het opportuun
is om nieuwe overlegstructuren op te zetten met landen anders dan onze buurlanden.
3.4.3 Reisbeleid
De langetermijndoelstelling van het kabinet blijft om vrij reizen zoveel mogelijk
te laten plaatsvinden zonder belemmeringen voor de reiziger, waarin het vrije verkeer
binnen de EU gerespecteerd wordt en grenzen zoveel mogelijk open blijven, ook voor
inreizen van buiten de EU. Dat geldt ook in een situatie waarin een nieuwe zorgwekkende
variant opduikt. In dat scenario kunnen additionele maatregelen noodzakelijk zijn.
Indien de epidemiologische situatie daar om vraagt, acht het kabinet het van belang
dat maatregelen gericht, robuust en Europees gecoördineerd worden getroffen. Onderzoek19 laat immers zien dat het tijdig en in Europees verband instellen van maatregelen
om nieuwe varianten te vertragen sterk bijdraagt aan de effectiviteit. Het Europees
inreisverbod betreft een van de maatregelen die getroffen kan worden bij een «variant
of concern» (VOC).
Het kabinet is van mening dat het Europees inreisverbod in zijn huidige vorm, zoals
opgenomen in Europese Raadsaanbeveling 2020/912, niet proportioneel is ten opzichte
van de verwachtingen over het verdere verloop van de pandemie. Het kabinet zet er
op in om het Europees inreisverbod alleen in het leven te roepen wanneer een «variant
of concern» (VOC) wordt gedetecteerd. In de sectorplannen die betrekking hebben op
het (in)reizen wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed.
Het kabinet zet daarom in op afschaffing van het inreisverbod, zoals dat in de huidige
pandemische fase voor alle landen buiten EU/Schengen van toepassing is. Wel moet het
mogelijk blijven een inreisverbod in te stellen voor die landen buiten de EU en het
Schengengebied waar een zorgwekkende virusvariant wordt gedetecteerd. Hierbij is onder
meer de epidemiologische situatie van het betreffende land bepalend. Zo vertragen
we de introductie van nieuwe virusvarianten in Europees verband. De tijd die we winnen
door de nieuwe variant te vertragen, kunnen we gebruiken om wetenschappelijke kennis
op te doen van de eigenschappen van deze nieuwe variant, de toegankelijkheid van de
zorg te beschermen door de druk op de zorgketen te spreiden, en om om nationaal en
in afstemming met andere lidstaten gerichte maatregelen te treffen die de sociaal-maatschappelijke
en economische continuïteit en vitaliteit waarborgen. Nederland is in gesprek met
de Europese Commissie en lidstaten om voor deze inzet draagvlak te krijgen.
3.5 Quarantaine en isolatie
Quarantaine en isolatie zijn een essentieel onderdeel in de aanpak van het voorkomen
van de verspreiding van het coronavirus. Op deze manier wordt de besmettingsketen
doorbroken. Het opvolgen van de adviezen bestrijdt het coronavirus in de basis.
De epidemiologische situatie en de sociaal-maatschappelijke en economische effecten
van de adviezen zijn hierbij van belang. Het kabinet weegt bij het al dan niet instellen
van de adviezen mee dat de ziektelast bij hoge circulatie van het virus ook kan leiden
tot sociaal-maatschappelijke en economische ontwrichting, ook als de belasting van
de zorg niet hoog is. Het kabinet weegt tevens mee dat een streng isolatie- en quarantaineadvies
leidt tot extra druk op de reeds zeer krappe arbeidsmarkt.
Het kabinet weegt continu de noodzaak en maatschappelijke impact van het isolatie-
en quarantaineadvies af. Op dit moment geldt enkel een isolatieadvies. Bij een positieve
testuitslag ga je minimaal 5 dagen en maximaal 10 dagen in isolatie, afhankelijk van
de duur van de ziektesymptomen. Het OMT geeft aan dat het geheel laten vallen van
het isolatieadvies pas tegen het einde van de transitiefase en naderen van de endemische
fase verantwoord is.20 Daar zijn we op dit moment (epidemiologisch) nog niet. Het RIVM adviseert over het
moment van afschaffing en de specifieke adviezen die blijven gelden ten aanzien van
contact met personen met een verhoogd risico op ernstig beloop bij een besmetting
met COVID-19. Daarnaast kan het in instellingen waar veel kwetsbaren verblijven nodig
zijn om isolatie te adviseren.
Per 19 april jl. geldt geen quarantaineadvies meer. Wel blijft het advies gelden om
bij nauw contact met een besmet persoon kwetsbare personen te vermijden tot 10 dagen
na het laatste nauwe contact. De epidemiologische situatie – bijvoorbeeld wanneer
de epidemie zich bevindt in een Continue Strijd scenario of Worst Case scenario – kan aanleiding geven om het quarantaineadvies opnieuw in te stellen. Wanneer
de epidemie zich bevindt in het Verkoudheidscenario geldt geen quarantaineadvies.
3.6 Communicatie en gedrag
We bewegen met communicatie mee met het verloop van het virus, de ervaren urgentie
en zorgen in de samenleving. Dat betekent dat we op dit moment communiceren over de
herhaalprik en over de adviezen die er nog wel zijn (zoals isolatie, testen bij klachten
en zorgen voor frisse lucht). Dat is belangrijk om eventuele verspreiding van het
virus zoveel mogelijk te voorkomen. We doen dit ook ter erkenning en ondersteuning
van mensen met een kwetsbare gezondheid die nog altijd veel waarde hechten aan naleving
van deze adviezen.
Ook communiceren we als overheid actief over de aanpak voor de langere termijn. De
kernboodschap hierbij is: de overheid bereidt zich samen met sectoren voor op alle
mogelijke scenario’s. Ook geven we nadrukkelijk aandacht aan ieders eigen verantwoordelijkheid
en wat mensen ook nu nog zelf kunnen doen om eventuele verspreiding van het virus
zoveel mogelijk te voorkomen.
Als er van mensen gevraagd wordt zich weer aan bepaalde maatregelen te gaan houden,
vraagt dat wederom om een gedragsverandering. En gedrag is een zeer belangrijke succesfactor
voor het beperken van het aantal besmettingen. Om zo goed mogelijk het publiek te
bereiken, worden inzichten in gedrag en factoren die daarop van invloed zijn nauwlettend
gevolgd. Bij de voorbereiding op alle mogelijke scenario’s brengen we gedragsbepalers
(zoals risicoperceptie en draagvlak) en andere variabelen (zoals de ernst van het
virus) in kaart die van invloed zijn op de te volgen communicatiestrategie en aanpak.
Hierbij maken we gebruik van inzichten uit communicatie- en gedragsonderzoeken.21
Voor de communicatie bij alle scenario’s geldt dat we zowel gebruik zullen maken van
massa-mediale middelen gericht op het algemeen publiek (bijvoorbeeld voorlichting
via de bekende kanalen van de rijksoverheid en mediacampagnes) als acties gericht
op specifieke doelgroepen. Deze laatste meer fijnmazige aanpak kan van groot belang
zijn om ook deze specifieke doelgroepen goed te kunnen bereiken. De afgelopen jaren
heeft de overheid met de inzet van zowel massale als meer specifieke communicatiemiddelen
ervaring opgedaan. De geleerde lessen kunnen we toepassen mocht de ontwikkeling van
het virus daar na de zomer aanleiding toe geven. Bij eventuele publiekcampagnes zal
de overheid – waar mogelijk en passend – ook richting het algemeen publiek het belang
van mensen met een kwetsbare gezondheid benadrukken om zo begrip voor hun situatie
te bevorderen.22 Communicatie zal ook samen met sectoren plaatsvinden.
4. De zorgketen geoptimaliseerd
Eén van de doelen van het coronabeleid ziet toe op de toegankelijkheid van de gehele
zorgketen voor iedereen. Het is belangrijk dat de (reguliere) zorgketen goed kan blijven
functioneren, ook bij een opleving van het virus. Daarom wordt getracht om de zorgketen
te optimaliseren. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer, zijn hiertoe een Expertteam COVID-zorg
in de ziekenhuizen en een Taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgmedewerkers opgericht.
Zowel het expertteam als de taskforce hebben inmiddels hun eindadvies opgeleverd.
In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de kabinetsreactie op deze adviezen.
Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan regie en sturing in de zorg,
een onderwerp waarvoor ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) aandacht heeft
gevraagd in zijn rapport. In paragraaf 4.3 wordt uitgelicht welke stappen gezet worden
in de langdurige zorg, een sector waar de gevolgen van COVID-19 nog dagelijks merkbaar
zijn. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een opsomming van de acties die in gang zijn
gezet voor de groepen mensen die extra hard getroffen zijn door de coronacrisis en
de maatregelen tegen verspreiding van het virus: ouderen, jongeren, mantelzorgers,
dorps- en buurthuizen. Tot slot wordt in paragraaf 4.5 ingegaan op langdurige klachten
na COVID-19, waarbij het onderzoeksrapport «Behoeftes van post-COVID-patiënten», de
regeling voor paramedische herstelzorg en de wetenschappelijke onderzoeken aan de
orde komen.
4.1 Rapport expertteam «COVID-zorg in Ziekenhuizen»
Aanleiding
Op verzoek van de vorige Minister van VWS heeft een onafhankelijk expertteam «COVID-zorg
in Ziekenhuizen» (hierna: expertteam) in beeld gebracht wat nodig is om de ziekenhuiszorg
goed voorbereid te laten zijn op een eventuele nieuwe COVID-golf in het najaar van
2022.23 Dit expertteam bestaat uit experts die ervaring hebben opgedaan in de afgelopen COVID-golven
en experts die op grotere afstand stonden en de «blik van buiten» konden inbrengen.
Het expertteam heeft zijn rapport Optimalisatie ziekenhuiszorg in tijden van COVID
op 10 juni jl. aan de Minister van VWS en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport
aangeboden. Uw Kamer heeft het rapport op 10 juni jl. ontvangen24. Met deze brief geeft het kabinet haar reactie op dit rapport. Hiermee voldoet de
Minister van VWS aan de toezegging uw Kamer te informeren over de uitkomsten van het
advies, alsmede aan de toezegging aan het lid Den Haan om onderzoek te (laten) doen
naar de inzet van PACU-capaciteit. Het kabinet beschrijft allereerst kort de aanpak
van het expertteam en de belangrijkste kernpunten uit het rapport. Het kabinet geeft
met deze brief een allereerste reactie en komt direct na het reces uitgebreider terug
op een aantal onderliggende vraagstukken.
Het rapport
Het expertteam onderzocht wat nodig is om de reguliere en COVID-ziekenhuiszorg in
het najaar/winter van 2022–2023 zoveel mogelijk door te laten gaan bij een nieuwe
opleving van COVID. Het expertteam hanteert als uitgangspunt dat bij een volgende
COVID-golf niet of nauwelijks extra personeel inzetbaar is. Daarom richt het advies
zich op maatregelen waarmee met de bestaande personeelscapaciteit meer zorg geleverd
kan worden. Zo wordt zorgprofessionals perspectief geboden bij oplopende druk op de
zorg, zodat zij op een vitale manier duurzaam inzetbaar kunnen zijn.
Het expertteam presenteert een modulaire aanpak met maatregelen die, afhankelijk van
het verloop van het virus, kunnen worden ingezet. Uitgangspunt hierbij zijn de LNAZ-opschalingsfasen.
Hoewel het expertteam zich primair richtte op continuering van ziekenhuiszorg, worden
oplossingen gezocht in de hele zorgketen: het beperken van de instroom, het bevorderen
van de doorstroom en het vergroten van de uitstroom van patiënten in het ziekenhuis.
Het gaat er om de cure en de care te verbinden.
Het expertteam heeft op basis van gesprekken met alle ROAZ-regio’s en een internationale
verkenning, bewezen initiatieven en innovaties geïnventariseerd. Naar het oordeel
van het expertteam zal brede implementatie hiervan impact hebben op de gehele zorgketen.
Het doel daarbij is een effectievere inzet van de bestaande capaciteit te realiseren.
Sprekende voorbeelden daarvan zijn zuurstof en/of monitoring thuis, regionale coördinatie van (COVID-)zorg, informatie-uitwisseling en taakdifferentiatie. Deze maatregelen kunnen tijdens de verschillende fases van de crisis ingezet worden
zodat de reguliere ziekenhuiszorg zoveel mogelijk door kan blijven gaan. Het expertteam
acht het cruciaal dat implementatie zo snel mogelijk plaatsvindt.
Veel van deze initiatieven worden lokaal of regionaal al toegepast in Nederland, maar
nog niet landelijk. Gelet op de verschillen tussen de ROAZ-regio’s heeft het expertteam
ruimte gelaten om regionaal een eigen invulling te geven aan maatregelen. Het rapport
beschrijft daarnaast een aantal bewezen niet-succesvolle initiatieven die het expertteam
dan ook afraadt, zoals het concentreren van COVID-zorg in een categoraal COVID-ziekenhuis
en het top down toewijzen van zorgpersoneel aan bepaalde afdelingen.
In aanvulling op deze modules adviseert het expertteam een aantal landelijke maatregelen,
zoals het opnieuw beschikbaar stellen van extra Eerstelijnsverblijf (ELV)-bedden op
landelijk niveau bij een nieuwe COVID-golf, het creëren van meer inzicht in de capaciteit
en continuïteit van de keten en het koppelen van bestaande dashboards en het continueren
van landelijke spreiding van COVID-patiënten.
Naast de modules en genoemde maatregelen wordt advies gegeven over een aantal randvoorwaarden
ten aanzien van governance en financiën. Kernpunt in de governanceanalyse van het
expertteam is dat het in ons stelsel ontbreekt aan de juiste centrale sturing en regie
om wanneer de zorgcontinuïteit in het hele land onder druk staat, het maatschappelijk
belang te laten prevaleren boven individuele belangen. Het expertteam adviseert de
Minister van VWS om voorbereidingen te treffen om centrale sturing en regie mogelijk
te maken, landelijke en regionale verantwoordelijkheden te formaliseren en te zorgen
voor een goede informatiepositie en heldere werkwijze.
Met betrekking tot de financiën stelt het expertteam dat na twee jaar COVID, op- en
afschalen voor COVID-zorg onderdeel moet zijn geworden van de reguliere bedrijfsvoering
van zorgaanbieders en contractering door zorgverzekeraars. Alleen in geval van een
pandemische crisissituatie zouden bijzondere landelijke afspraken gemaakt moeten worden.
Het expertteam adviseert zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hierover de komende
tijd in gesprek te gaan, en daarbij ook oog te hebben voor voldoende capaciteit voor
het leveren van zorg aan non-COVID-patiënten. Het streven zou moeten zijn om dit proces
voor september af te ronden, zodat het inkoopseizoen kan starten zonder onduidelijkheid
over financieringsafspraken. Het expertteam vraagt VWS om zich, in overleg met de
Autoriteit Consument & Markt (ACM), uit te spreken over het non-concurrentiële karakter
van landelijke financieringsafspraken en om over de financiering vanaf 2023 van de
pandemische paraatheid voor de IC’s helderheid te geven.
Om dit najaar effectief te kunnen zijn, dienen de aanbevelingen zo snel mogelijk in
de praktijk te worden gebracht, zo stelt het expertteam. Het adviseert de Minister
en het zorgveld, waaronder Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), ROAZ-en en de betrokken
zorgaanbieders, deze adviezen met voorrang op te pakken. Het expertteam zegt ook ervan
overtuigd te zijn dat als adviezen in alle regio’s, zorgbreed, ten volle benut worden,
er meer zorg kan worden geleverd met de huidige personele capaciteit. Daarbij merkt
het expertteam wel op dat als het aantal zieke COVID-patiënten exponentieel stijgt,
dit er nog steeds toe kan leiden dat de ziekenhuiscapaciteit volloopt. Het is onmogelijk
om voldoende zorgcapaciteit te realiseren voor een exponentiële golf.
Beleidsreactie
De afgelopen twee jaar heeft de zorg, in de volle breedte, veel voor haar kiezen gekregen.
Dat heeft veel gevraagd van alle mensen die met hart en ziel werkzaam zijn in de zorg.
Het kabinet heeft daar veel respect voor. In eerdere COVID golven hebben het ROAZ
en overkoepelend het LNAZ een belangrijke coördinerende en ondersteunende rol gepakt.
Ook in het vervolg ziet het kabinet een belangrijke rol voor deze partijen weggelegd.
Op dit moment is alles erop gericht de uitgestelde zorg zo snel mogelijk in te halen
en de zorg tegelijkertijd verder voor te bereiden op een eventuele stijging van het
aantal COVID-patiënten in het najaar.
Mede op basis van het advies van de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgverleners zet het Kabinet in op het vergroten van de beschikbaarheid van zorgprofessionals.
Het advies van de Taskforce en het expertteam versterken elkaar als het gaat om de
flexibele beschikbaarheid van zorgcapaciteit, inclusief bemensing. Tegelijkertijd
zal de beschikbaarheid en inzetbaarheid van personeel, net als in andere sectoren
beperkt blijven.
Het expertteam adviseert bestaande personele capaciteit effectiever in te zetten door
met flexibiliteit in te spelen op een eventuele oplopende druk bij een nieuwe COVID
golf. Het kabinet onderschrijft dit uitgangspunt: de onvoorspelbaarheid van het virus
heeft ons de afgelopen periode geleerd dat verschillende scenario’s aan de orde kunnen
zijn. Terecht wijst het rapport op het belang om daarbij oog te hebben voor de hele
zorgketen, dus ook de huisartsen, verpleeghuizen en wijkverpleging.
Het rapport van het expertteam biedt belangrijke adviezen om hierop te anticiperen,
waar het kabinet dan ook gevolg aan wil geven. Het kabinet onderscheidt daarin vier
categorieën:
1. Tijdige inzet van de modules uit het rapport van het expertteam in het hele land: de Minister van VWS verzoekt het LNAZ en de ROAZ-voorzitters om de implementatie
van deze initiatieven in hun regio te bevorderen, te ondersteunen en te monitoren.
Daarbij bespreekt hij wat ze nodig hebben om deze rol richting de zorginstellingen
te vervullen. De Minister van VWS roept de zorgverzekeraars en zorgkantoren op om
deze beweging maximaal te accommoderen. De toezichthouders Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) leveren hier vanuit hun wettelijke
toezichthoudende rol een bijdrage aan.
2. Meer en beter inzicht op de druk op de zorg en betere zorgcoördinatie: de Minister van VWS zet samen met betrokken partijen hard in op het versterken en
verbreden van monitoring in de hele zorgketen, regionale en landelijke samenwerking
en de continuering van patiënt spreiding.
3. Regie en sturing wettelijk geborgd: de Minister van VWS gaat voorbereidingen treffen om centrale sturing en regie wettelijk
te borgen en daarbij de verschillende verantwoordelijkheden te expliciteren. Daarbij
is het essentieel dat de gehele zorgketen goed is aangesloten.
4. Helderheid over afspraken en financiering van de instandhouding van de IC-opschaling
en -beschikbaarheid in 2023: De Minister van VWS gaat met partijen in gesprek om afspraken te maken over de financiering
van de instandhouding van de IC-opschaling en -beschikbaarheid in 2023.
1. Tijdige inzet van de modules uit het rapport van het expertteam in het hele land
Het is indrukwekkend hoe in de hele zorgketen de afgelopen twee jaar, midden in de
COVID-pandemie en onder hoge druk, talrijke nieuwe initiatieven zijn ontwikkeld, die
de capaciteit van de zorg hebben vergroot. Dit hebben we in de gehele zorgketen kunnen
zien. Het expertteam presenteert op heel praktische wijze een overzicht aan modules
die concreet inzetbaar zijn en bewezen bijdragen aan het optimaliseren van de zorgketen,
het ontlasten van zorgpersoneel en zo het kunnen leveren van meer zorg met dezelfde
personele capaciteit. Een goed voorbeeld waarvoor de Minister van VWS eerder herhaaldelijk
aandacht heeft gevraagd is COVID-zorg thuis met telemonitoring en zuurstoftherapie.
Inzet hiervan zorgt voor het voorkomen van ziekenhuisopnames en het verminderen van
de ligduur van patiënten en maakt daarmee personeelscapaciteit vrij in het ziekenhuis
voor andere patiënten. Ook met een slimmere inzet van personeel via taakdifferentiatie
is meer zorg te leveren met dezelfde personele capaciteit. Voor COVID-patiënten voor
wie het thuis niet langer gaat en/of voor wie ziekenhuiszorg niet (meer) aangewezen
is, is in de Coronacrisis extra capaciteit gecreëerd. Dergelijke bedden (eerstelijnsbedden
en geriatrische revalidatiezorg) in met name verpleeg- en verzorggingshuizen zullen
ook in een volgende fase of crisis opnieuw nodig zijn. De GGD-GHOR monitort de omvang
en bezetting van deze capaciteit in het licht van het epidemiologische beeld. Deze
initiatieven dragen er bovendien aan bij dat zorgprofessionals op een vitale manier
duurzaam inzetbaar kunnen zijn.
Het kabinet hecht dan ook grote waarde aan brede implementatie van de door het expertteam
aangedragen bewezen succesvolle initiatieven in het hele land. Dit dient met grote
urgentie te worden uitgevoerd. De analyse van het expertteam van deze bewezen initiatieven
acht het kabinet daarom zeer waardevol. Want een belangrijk deel van deze initiatieven
is slechts op beperkte schaal toegepast en zoals het expertteam terecht stelt kan
een brede implementatie een duidelijke impact hebben op de gehele zorgketen. Het expertteam
adviseert de Minister van VWS daartoe een rol te geven aan de ROAZ-voorzitters om
de implementatie van deze initiatieven in hun regio te bevorderen, te ondersteunen
en te monitoren en daarbij ruimte en middelen voor de ROAZ-voorzitters en het LNAZ
beschikbaar te stellen. De Minister van VWS verzoekt het LNAZ en de ROAZ voorzitters
om deze rol op zich te nemen. Daarbij verzoekt hij tevens, conform het advies van
het expertteam, de ROAZ-voorzitters om voor hun regio een plan op te stellen gericht
op het met voorrang implementeren van de door het expertteam geïnventariseerde initiatieven.
De Minister van VWS is daarbij met hen in gesprek welke ondersteuning hierbij nodig
is. Daarnaast roept hij de zorgverzekeraars en waar nodig zorgkantoren op om deze
beweging maximaal te accommoderen. De toezichthouders NZa en IGJ leveren hier vanuit
hun wettelijke toezichthoudende rol een bijdrage aan.
Om deze modules van de grond te krijgen is tijdig helderheid over de financiering
nodig. Het kabinet is het met het expertteam eens dat het op- en afschalen van zorg
onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering en contractering moet zijn. COVID is de
komende jaren nog onder ons en alle partijen in de zorg dienen zich hierop voor te
bereiden. Het kabinet steunt het advies van het expertteam dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars
hierover met elkaar in gesprek gaan en afspraken maken. Zoals gezegd zal de Minister
van VWS waar nodig ook de zorgkantoren hierbij betrekken. Waar nodig zal hij met partijen
in gesprek gaan om dit te bevorderen.
Landelijke afspraken over financiering komen pas in beeld wanneer echt sprake is van
een nieuwe pandemische crisissituatie. In reactie op het advies van het expertteam
zal de Minister van VWS met de ACM in gesprek gaan om helderheid te geven over het
non-concurrentiële karakter van eventuele landelijke financieringsafspraken in zo’n
pandemische situatie. Over het beschikbaar stellen van extra ELV-bedden zal hij op
landelijk niveau met GGD GHOR, ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in gesprek
te gaan.
2. Meer en beter inzicht op de druk op de zorg en betere zorgcoördinatie
Het expertteam adviseert de continuering en de doorontwikkeling van het landelijk
spreiden van patiënten en een bredere monitoring in de keten ten behoeve van een beter
en breder inzicht in de capaciteit en continuïteit van de zorgketen. Het kabinet hecht
daar grote waarde aan. In de afgelopen twee jaar hebben we gezien hoe de impact van
het virus landelijk en in de tijd verschilt binnen de zorgketen. Een actueel ketenbreed
inzicht in capaciteit en continuïteit is nodig om landelijk en regionaal de druk op
de zorg te kunnen monitoren en tijdig in de juiste schakel van de keten te kunnen
ingrijpen. Daarbij hoort ook bijvoorbeeld beter zicht hebben op druk van COVID op
wijkverpleging en huisartsen. We kunnen alleen goede en passende (acute) zorg blijven
bieden als we samenwerken binnen de acute zorg en de zorgverlening binnen de keten
beter coördineren.
Daarnaast wil het kabinet dat alle ROAZ-regio’s zijn aangesloten op het systeem voor
capaciteitsinzicht, het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ). Daarnaast heeft
de Minister van VWS, LNAZ, ZN, Ambulancezorg Nederland, InEen en Actiz gevraagd scenario’s
voor zorgcoördinatie uit te werken. Hij heeft hen daarbij inhoudelijke kaders meegegeven
en zal de uitwerking van zorgcoördinatie financieel ondersteunen. Daarbij is inzicht
in actuele en verwachte zorgcapaciteit en zorgvraag in de hele keten van belang. Hiermee
ontstaat duidelijkheid over waar de patiënt terecht kan en de capaciteit in de keten
zo goed mogelijk kan worden afgestemd op de te verwachten zorgvraag. De Minister van
VWS werkt samen met de NZa aan een structurele bekostiging van inzicht in actuele
zorgcapaciteit en de functie van patiënten spreiding. Het Ministerie van VWS werkt
momenteel samen met Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS), NZa en
GGD-GHOR aan de beschikbaarheid van relevante data en de mogelijke aansluiting op
het Coronadashboard. In de brief van de Minister van VWS over de acute zorg zal nader
worden ingegaan op de implementatie van zorgcoördinatie en de brede, multidisciplinaire
triage van acute zorgvragen. Deze brief volgt voor het zomerreces.
3. Regie en sturing wettelijk geborgd
Het expertteam sluit met zijn advies aan op de opschalingssystematiek van het LNAZ.
Zoals reeds benoemd is het van groot belang dat regio’s effectief samenwerken ten
einde de druk op de zorg optimaal te verdelen. Het expertteam tekent daarbij aan dat
wanneer de zorgcontinuïteit overal in het land in het geding is, centrale landelijke
regie en sturing op toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg noodzakelijk
wordt. Zoals het expertteam in zijn rapport stelt, ontbreekt het in het huidige stelsel
aan een dergelijke centrale sturings- en regiefunctie. Dit wordt ook gesignaleerd
in het eerste deel van het onderzoek naar de COVID-19-pandemie van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (OvV). De OvV beveelt daarbij aan de crisisstructuur voor het zorgveld
aan te passen, zodat de Minister van VWS de bevoegdheid heeft om sector-, regio- of
instelling overstijgende problemen effectief te kunnen aanpakken, waaronder in elk
geval met rechtstreeks bindende aanwijzingen. Gelet op het advies van het expertteam
op dit vlak treft de Minister van VWS voorbereidingen om centrale sturing en regie
wettelijk te borgen en daarbij de verschillende verantwoordelijkheden te expliciteren.
Hij beziet wat hier op korte termijn nodig is en koppel dit ook nadrukkelijk aan wat
er nodig is in het kader van pandemische paraatheid. Daarbij is het essentieel dat
de gehele zorgketen goed is aangesloten. De zorg is immers als een waterbed, de druk
verplaatst zich over de keten.
4. Helderheid over afspraken en financiering van de instandhouding van de IC-opschaling
en -beschikbaarheid in 2023
Het expertteam adviseert de Minister van VWS in zijn rapport om over de financiering
vanaf 2023 van de pandemische paraatheid voor de IC’s helderheid te geven. Het expertteam
geeft geen inhoudelijk advies over de gewenste richting. Per 1 januari 2023 worden
de crisismiddelen Rijksbreed beëindigd, dit geldt ook voor de Subsidieregeling opschaling
curatieve zorg COVID-19 (hierna: Subsidieregeling). Deze regeling is in een crisiscontext
ontworpen, op het moment dat de reguliere bekostigingssystematiek niet kon voorzien
in de vergoeding van tijdelijke extra kosten als gevolg van een sterke stijging van
de behoefte aan IC-capaciteit vanwege COVID-19. De subsidieregeling eindigt van rechtswege
per 1 januari 2023 en wordt niet verlengd.
Voor 2023 en verder is het uitgangspunt dat de financiering en levering van de zorg
aan COVID-19 patiënten onderdeel wordt van de normale bedrijfsvoering van ziekenhuizen.
Daarom is het integreren van COVID-zorg een belangrijk thema in de gesprekken over
het reguliere zorginkoopproces in 2023 met zorgverzekeraars en zorgaanbieders; IC-capaciteit
maakt hier onderdeel van uit. Die omschakeling vergt tijd. Terwijl we aankomende winter
voorbereid moeten zijn om een groeiende zorgvraag op te vangen als gevolg van een
mogelijke opleving van de COVID-pandemie. Het kabinet acht het daarom nodig ten behoeve
van 2023 onder meer afspraken met zorgverzekeraars en zorgaanbieders te maken over
de financiering van de instandhouding van IC-opschaling beschikbaarheid. Daarbij wordt
onder meer rekening gehouden met de lange termijn aanpak COVID van het kabinet uit
de Kamerbrief van 1 april jl.25
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zich op grond van hun zorgplicht maximaal
inspannen om de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden (zoals vermeld in de brief
van NZa aan ZN van 22 mei jl.) en daarbij zorg breed te kijken. Het kabinet werkt
met onder meer zorgverzekeraars, zorgaanbieders en NZa toe naar afspraken over de
financiering van de instandhouding van de IC-opschaling en -beschikbaarheid in 2023.
We onderzoeken hoe deze afspraken samen met betrokkenen concreet vormgegeven kunnen
worden en welke middelen daarvoor nodig zijn. Daarbij nemen we de inzichten van de
afgelopen twee jaar mee. Ook betrekken we daarbij de (nog te ontvangen) adviezen,
zoals:
– het opschalingsplan van NVIC en de NV&V over de IC-capaciteit najaar/winter 2022/2023,
– het advies van de taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgverleners en
– het advies van het expertteam.
We informeren de Kamer over de voortgang van de bovengenoemde afspraken. Daar nemen
we, zoals gevraagd door het expertteam, de financiering vanaf 2023 van de pandemische
paraatheid voor de IC’s in mee.
Tot slot
In aanvulling op de adviezen van het expertteam acht het kabinet het voor het vervolg
ook noodzakelijk om houvast te hebben aan concrete informatie over de beschikbare
capaciteit. Op basis van de ervaringen die we hebben opgedaan de afgelopen twee jaar,
de huidige stand van de zorg en de aanbevelingen van het expertteam wil het kabinet
weten wat de (bandbreedte van de) beschikbare zorgcapaciteit is in het komend najaar
op het gebied van IC, klinische ziekenhuisbedden, bedden buiten het ziekenhuis en
thuismonitoring. Daarom gaat de Minister van VWS het LNAZ vragen om een actualisatie
te maken van het opschalingsplan, waarbij voor al deze aspecten het benodigde inzicht
(en de onzekerheden daarbij) geleverd wordt.
Het kabinet spreekt zijn dank uit aan de leden van het expertteam voor al hun inspanningen
de afgelopen periode om te komen tot dit waardevolle advies. De Minister voor Langdurige
Zorg en Sport en de Minister van VWS, het expertteam en alle andere betrokken partijen
zetten vol in op het zo snel- en breed mogelijk implementeren van de voorgestelde
acties. Daarnaast gaan we onverminderd voort op preventie en met het inzetten van
slimme zorg en ondersteuning. Omdat voorkomen beter is dan genezen.
4.2 Kabinetsreactie op advies Taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgmedewerkers
Op 12 april jl. heeft de Taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgverleners haar
advies voor de (middel)lange termijn aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en is het advies naar
de Tweede Kamer verzonden.26 Dit advies biedt ook handvatten voor maatregelen, die de Taskforce eerder heeft geadviseerd
voor de korte termijn. Zoals de Taskforce terecht stelt gaat het nu de goede kant
op met de druk op de zorg als gevolg van COVID-19, maar kan de situatie er in de winter
zomaar weer anders uitzien. De Taskforce is daarom gevraagd om concrete maatregelen
te identificeren die op korte en (middel)lange termijn uitvoerbaar zijn en de optimale
beschikbaarheid van zorgmedewerkers vergroten, alsmede deze behoefte verkleinen door
bijvoorbeeld het werk anders te organiseren in crisistijd. Deze maatregelen hebben
tot doel om de zorgcapaciteit – zowel in de ziekenhuizen als daarbuiten – te versterken
in crisistijd.
Het advies van de Taskforce bestaat uit twee delen: enerzijds heeft de Taskforce de
hoofdlijnen uitgewerkt van een crisisregeling, die bijdraagt aan een flexibele beschikbaarheid
van zorgmedewerkers. Anderzijds heeft zij een aantal beleidsmatige verkenningen uitgevoerd
naar anders leren en werken, met het doel om zoveel mogelijk zorgmedewerkers beschikbaar
te krijgen en te behouden voor de zorg, ook in crisistijd. De voorgestelde maatregelen
met betrekking tot de Wet BIG vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor de overige voorgestelde maatregelen, met
betrekking tot de optimale inzet van zorgmedewerkers, geldt dat binnen het Ministerie
van VWS de Minister voor Langdurige Zorg en Sport eerstverantwoordelijke is. Hieronder
volgt de kabinetsreactie op het advies van de Taskforce.
1. Crisisregeling
Waarom en wanneer een crisisregeling?
De Taskforce stelt een crisisregeling voor de zorg voor, zodat in een zorgcrisis uitzonderingen
niet opnieuw hoeven worden uitgedacht, er sneller opgeschaald kan worden en er vooraf
duidelijkheid is over geldende regels rond inzet van personeel. Zo’n crisisregeling
draagt bij aan flexibiliteit en reductie van administratieve lasten en door toespitsing
op de zorgsector kunnen (kosten) efficiënter uitzonderingen worden gemaakt, in vergelijking
met de situatie van de afgelopen twee jaar waarin sprake is van generieke uitzonderingen.
De door de Taskforce voorgestelde crisisregeling bestaat uit twee delen. Het eerste
deel betreft een drietal versoepelingen van wet- en regelgeving:
1) de opschorting van de herregistratieplicht voor alle artikel 3-Wet BIG beroepsbeoefenaren;
2) continuering van het kader «Inzet voormalig zorgpersoneel» en;
3) het in crisistijd uitzonderen van zorgorganisaties van de btw-verplichting bij uitleen
van personeel.
Het tweede deel van de geadviseerde crisisregeling is een op te richten fonds, of
een andere passende financieringsbron, waarmee een gerichte bijdrage in de kosten
kan worden gegeven aan de zorgsector in geval van een zorgcrisis.
Om te beslissen wanneer crisismaatregelen inwerkingtreden en/of wanneer maatregelen
worden opgeschaald, is het essentieel om een crisis en bijhorende fases te definiëren.
Momenteel zijn de opschalingsfases van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) van
toepassing. Alle elementen van de crisisregeling zullen worden ingezet vanaf fase
2D. Immers, vanaf dat moment is er binnen de LNAZ-opschalingsfases sprake van landelijke
regie en sturing. Over de besluitvormingsstructuur in het kader van centrale sturing
en regie heeft het expertteam ook een advies uitgebracht, zie daarvoor het betreffende
advies in de bijlage. Zoals beschreven in de beleidsreactie op dat advies gaat het
kabinet voorbereidingen treffen om centrale sturing en regie wettelijk te borgen en
daarbij de landelijke en regionale verantwoordelijkheden te expliciteren. Indien dit
tot wijzigingen leidt die relevant zijn voor de inwerkingtreding van de crisisregeling,
zal de Minister van VWS de crisisregeling daarop laten aansluiten.
Opschorting herregistratieplicht artikel 3-Wet BIG beroepsbeoefenaren
Per 17 maart 2020 is door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport de herregistratieplicht
voor alle artikel 3-beroepsbeoefenaren opgeschort. De reden hiervoor was dat in de
COVID-19-pandemie geen mensen in de zorgpraktijk konden worden gemist en daarbij was
het onwenselijk zorgmedewerkers in de spaarzame vrije tijd die zij hadden te belasten
met uitstelbare administratieve lasten. Voornoemde opschorting van de herregistratieplicht
is van toepassing tot 1 januari 2023. Per die datum geldt de herregistratieplicht
weer.27 De Taskforce adviseert een dergelijke maatregel in tijden van crisis opnieuw op in
te zetten. Het kabinet onderschrijft nut en noodzaak van het advies van de Taskforce
en zorgt er tijdig voor dat deze maatregel in tijden van crisis kan worden ingezet.
De maatregel zal in de tussentijd worden uitgewerkt in nauwe samenspraak met de uitvoeringsorganisatie
van het BIG-register, het CIBG. De Minister van VWS informeert uw Kamer na de zomer
over de stand van zaken.
Kader mogelijkheden inzet voormalig zorgpersoneel
In maart 2020 is met de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
(V&VN), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
(KNMG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een kader28 opgesteld om de praktijk te informeren over de mogelijkheden om voormalig verpleegkundigen
en artsen (met een verlopen BIG-registratie van respectievelijk uiterlijk 1 januari
2016 en 1 januari 2018) in noodsituaties, waarin het niet mogelijk is de zorg op te
dragen aan ter zake bekwame BIG-geregistreerde zorgverleners, voorbehouden handelingen
te laten uitvoeren. De Taskforce heeft het kabinet in overweging gegeven ook deze
maatregel te adresseren in de crisisregeling en de inhoudelijke eisen te vernieuwen
waar nodig.
Het kabinet onderschrijft het belang van een duidelijk kader voor de inzet van voormalig
zorgmedewerkers ten tijde van een crisis en wil daarvoor meerdere acties in gang zetten.
Voordat het kabinet daar aan toekomt, hecht zij eraan dat dit aansluiting vindt bij
het bredere arbeidsmarktbeleid, waarbij gestreefd wordt naar een werkdrukverlaging.
Allereerst is van belang dat het vraagstuk wie wanneer welke (voorbehouden) handelingen
mag uitvoeren breder speelt. Zoals gemeld aan uw Kamer zijn ook in het kader van de
verkenning naar de toekomstbestendigheid van de Wet BIG aanbevelingen gedaan die opvolging
verdienen.29 Het betreft onder meer de aanbeveling om betere voorlichting te geven over de mogelijkheden
die de Wet BIG biedt voor opdrachtverlening in diverse sectoren van de zorg. Dit betreft
de mogelijkheid dat een zelfstandig bevoegde zorgmedewerker aan een niet zelfstandig-bevoegde
zorgmedewerker een opdracht kan geven een voorbehouden handeling uit te voeren, mits
de laatstgenoemde daartoe bekwaam is. Door de onbekendheid met c.q. onduidelijkheid
over de mogelijkheden van de opdrachtverleningsconstructie worden bestaande mogelijkheden
hiertoe soms niet gebruikt. Om deze reden heeft de Minister van VWS het voornemen
uitgesproken om een algemene communicatiecampagne toegespitst op doelgroepen vorm
te gaan geven, zodat meer helderheid bestaat over de mogelijkheden die de Wet BIG
biedt.
Aanvullend op die algemene communicatiecampagne gericht op de opdrachtverleningsconstructie
zal overleg plaatsvinden met veldpartijen om te bezien welke aanpassingen het huidige
kader «Inzet voormalig zorgpersoneel» behoeft om het in een eventuele toekomstige
zorgcrisis opnieuw te kunnen gebruiken. Ook zal het kader worden verfijnd en zoveel
mogelijk aansluiten op voornoemde algemene communicatiecampagne. De Minister van VWS
informeert uw Kamer na de zomer over de stand van zaken van de ingezette acties.
Tot slot hecht de Minister van VWS eraan in dit kader op te merken dat het verloop
van de COVID-19-pandemie een gunstig beeld laat zien, en daarmee de druk op in elk
geval de crisiszorg iets afneemt. Ten aanzien van informatievoorziening zal daarmee
ook per 1 augustus 2022 het kader niet meer als geldige informatiebron kunnen worden
geraadpleegd. Mocht zich onverhoopt een nieuwe zorgcrisis voordoen die kan leiden
tot noodsituaties, dan kan gebruik worden gemaakt van het geactualiseerde kader.
Uitzondering BTW-verplichting uitleen zorgmedewerkers
De Taskforce adviseert om in een crisissituatie (huidige opschalingsfase 2D) de uitzondering
van op de BTW-verplichting bij uitleen te laten herleven, uitsluitend voor zorginstellingen.
Het Kabinet onderschrijft de relevantie van dit advies en ziet ook dat er al veel
mogelijk is binnen bestaande wet- en regelgeving. Wat betreft voorgestelde uitzondering
van de BTW-verplichting voor uitleen van zorgmedewerkers geldt dat in een beleidsbesluit30 is goedgekeurd dat het ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector
onder bepaalde voorwaarden buiten de btw-heffing kan blijven. Voor de periode van
16 maart 2020 tot 1 oktober 2021 is tijdelijk (onder voorwaarden) goedgekeurd dat
de uitleen van zorgpersoneel buiten de heffing van btw blijft. Het voorstel van de
Taskforce is een versoepeling van wet- en regelgeving om de goedkeuring in tijden
van zorgcrises uitsluitend voor zorginstellingen te laten herleven. In reactie op
dit voorstel geldt dat zorginstellingen (nog steeds) een beroep kunnen doen op de
goedkeuring uit eerdergenoemd Beleidsbesluit. De eerdere tijdelijke goedkeuring betrof
een buitenwettelijke maatregel. De btw wet- en regelgeving biedt geen ruimte om daarin
vast te leggen dat een dergelijke goedkeuring herleeft in tijden van zorgcrises. Een
dergelijke goedkeuring zou daarmee structureel van aard worden met als gevolg dat
door Nederland Europeesrechtelijke verplichtingen niet worden nagekomen. Bij de invoering
van de goedkeuring tijdens de coronacrises leek een inbreukprocedure niet waarschijnlijk
gelet op het tijdelijke karakter en de aard van de maatregel. Hiermee wil het kabinet
niet uitsluiten dat als zich opnieuw een crisis voordoet en dit opportuun en noodzakelijk
wordt geacht, hetzelfde wordt gehandeld als tijdens de vorige crisis, immers kan een
crisistijd opnieuw vragen om onconventioneel beleid, daar wil het kabinet nu echter
niet op vooruit lopen.
Compensatie 30% herzieningssituatie WW
De Taskforce geeft aan dat zorgwerkgevers in tijden van crisis nadelige gevolgen ondervinden
van de 30%-herzieningssituatie. Deze situatie houdt in dat werkgevers de lage WW-premie
met terugwerkende kracht moeten herzien in de hoge WW-premie als een werknemer met
een vast contract meer dan 30% overwerkt. Een ongewenste situatie in tijden van crisis.
Zorgwerkgevers worden opgeroepen om de herzieningssituatie zoveel mogelijk te voorkomen
door te kijken naar de mogelijkheden om het aantal arbeidsuren in de arbeidsovereenkomst
aan te passen. Daarnaast adviseert de Taskforce om zorgwerkgevers te compenseren voor
de hogere WW-lasten als gevolg van de 30%-herzieningssituatie in tijden van crisis
(huidige opschalingsfase 2D).
Het kabinet staat positief tegenover het advies van de Taskforce om een dergelijke
maatregel enkel voor de zorgsector te bezien en is daarom voornemens om de zomer te
benutten om een verkenning uit te voeren naar uitvoeringsvarianten die zowel praktisch
uitvoerbaar als juridisch houdbaar zijn. Doel hiervan is om met het oog op een eventuele
opleving van COVID-19 in dit najaar of de winter een uitvoeringsvariant gereed en
uitgewerkt te hebben, opdat het kabinet deze variant snel kan betrekken in de (financiële)
besluitvorming, mocht opschaling naar fase 2D dreigen.
In eerste instantie zal in deze verkenning gekeken worden naar de mogelijkheden in
de uitvoering om de zorg uit te zonderen van de 30%-herzieningssituatie. Deze maatregel
bleek in 2020 te bewerkelijk en ingewikkeld om in te voeren, maar gezien het belang
van maximale inzet in crisistijd acht de Minister van VWS het noodzakelijk de maatregel
wederom te onderzoeken.
Na de zomer zal het kabinet uw Kamer nader informeren over de uitkomst van deze verkenning.
Gedeeltelijke substantiële tegemoetkoming kosten calamiteitenregelingen
De Taskforce geeft aan dat de invulling van de behoeften van zorgmedewerkers tijdens
zorgcrises een bredere invulling moet krijgen en adviseert de sociale partners om
op korte termijn op sectoraal niveau tot calamiteitenregelingen te komen. Zodoende
weten zorgmedewerkers zich beter ondersteund, wat kan leiden tot meer flexibiliteit
en extra mogelijkheden om de roosters rond te krijgen. De Taskforce beveelt het kabinet
aan om in crisistijd (huidige opschalingsfase 2D) te voorzien in een gedeeltelijke
maar substantiële tegemoetkoming in de kosten van de calamiteitenregelingen die door
de zorgaanbieders worden uitgewerkt.
Het kabinet deelt met de Taskforce dat het essentieel is dat werkgevers hun verantwoordelijkheid
nemen om in samenspraak met zorgmedewerkers zelf tot maatregelen te komen waarmee
stevig wordt ingezet op het ontzorgen van zorgmedewerkers in crisistijd. Hierbij deelt
het kabinet eveneens de constatering van de Taskforce dat het van belang is dat er
reeds in aanloop naar een crisissituatie duidelijkheid bestaat over de vergoeding
van deze maatregelen, opdat zorgwerkgevers zich samen met zorgwerknemers goed kunnen
gaan voorbereiden op een eventuele crisissituatie met duidelijkheid over de maatregelen
die kunnen worden ingezet. Dit alles draagt eraan bij dat in een crisissituatie stevig
wordt ingezet op ontzorgen van zorgmedewerkers, met als doel om de beschikbaarheid
van zorgmedewerkers te vergroten en de continuïteit van zorg te waarborgen.
Het kabinet is van mening dat het in eerste aanleg aan zorginkopers en zorgaanbieders
is om samen reeds vooruitlopend op een crisissituatie afspraken te maken over maatregelen
die in aanmerking komen voor bekostiging. Tegelijkertijd leest het kabinet het advies
van de Taskforce zo dat er zorgen zijn of dat voldoende van de grond komt in een eventuele
crisissituatie.
De zomer wil het kabinet benutten om langs twee sporen verder te werken. In de eerste
plaats zal het kabinet sociale partners verzoeken om vóór 1 september 2022 uit te
werken welke maatregelen noodzakelijk zijn voor het ontzorgen van zorgmedewerkers.
Met andere woorden: welke elementen zijn echt noodzakelijk in een calamiteitenregeling
zoals gesuggereerd door de Taskforce, maar komen op dit moment om nader te benoemen
redenen niet (goed) tot uitdrukking in afspraken tussen inkopers en zorgaanbieders.
Het moet hierbij in elk geval gaan om maatregelen die aantoonbaar bijdragen aan de
beschikbaarheid van zorgmedewerkers.
Met voornoemd inzicht kunnen inkopers in aanloop naar een eventuele crisissituatie
tot goede afspraken komen met zorgaanbieders over welke elementen uit de calamiteitenregeling
voor vergoeding in aanmerking komen, inclusief duidelijkheid vooraf over vergoeding
van daarmee gemoeide kosten. Het kabinet benadrukt hierbij dat zij veel waarde hecht
aan goede afspraken tussen inkopers en zorgaanbieders.
Het kabinet zal vervolgens bezien of de uitkomst van deze sporen noodzaakt tot tijdelijk
centrale financiering en/of bijstelling van bestaande financiële afspraken vanuit
de overheid bij een crisissituatie in het najaar of de winter van 2022/2023. Daarbij
zal het kabinet een dergelijke regeling expliciet toetsen op uitvoerbaarheid en rechtmatigheid.
Aangezien dit hooguit tijdelijk is, zal het kabinet dan tevens afspraken willen toevoegen
over de wijze waarop deze overheidsinzet kan worden afgebouwd en onderdeel kan worden
van de reguliere afspraken tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Uw Kamer wordt hierover
eveneens zo spoedig mogelijk na 1 september 2022 geïnformeerd.
2. Beleidsverkenningen
Stimuleren duale trajecten Verpleegkunde (mbo en hbo)
De Taskforce adviseert om duale trajecten beschikbaar te stellen voor derde- en vierdejaars
mbo-V en hbo-V studenten die hiertoe gemotiveerd zijn. Door al in het aankomende collegejaar
te starten met pilots kan reeds per de komende winter extra capaciteit voor de zorg
beschikbaar komen. Het Kabinet ondersteunt dit advies van harte, onder meer vanwege
de aansluiting met het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg», waarvan duaal
opleiden een onderdeel is. De Ministeries van VWS en OCW zullen de Vereniging Hogescholen
en de MBO-Raad vragen om, in overleg met Regio Plus, drie pilot regio’s te benoemen
waar per pilotregio de betreffende onderwijsinstellingen samen met zorginstellingen
uit verschillende zorgsectoren en zorgmedewerkers en studenten een dergelijke hybride
onderwijsvorm verder uitwerken.
In de uitvoering van deze pilots vraagt het kabinet expliciet rekening te houden met
de, al door de taskforce geformuleerde, uitdaging van het bewaken van de leeromgeving
voor de student en de sterke voorkeur van studenten in ziekenhuizen stage te lopen.
In het overleg met de Vereniging Hogescholen en de MBO Raad zal dan ook een advies
voor spreiding van de pilots over de verschillende branches meegenomen worden.
Bredere inzet opleiding Basis Acute Zorg (BAZ)
De Taskforce adviseert daarnaast om de modulaire opleiding Basis Acute Zorg (BAZ)
ruim aan te bieden en breder in te zetten door in de zomerperiode personen op te leiden
die een initiële vooropleiding hebben, maar momenteel (gedeeltelijk) werkzaam zijn
in een andere zorgbranche. Het kabinet deelt het advies om de opleiding BAZ ruim aan
te bieden gezien de positieve ervaringen, groeiende instroom en bijdrage aan een flexibele
inzet van medewerkers, ook in andere zorgbranches. Tot 1 juli kunnen zorginstellingen
nog gebruik maken van de subsidieregeling opschaling IC-capaciteit voor bekostiging
van de BAZ-opleiding. Het kabinet is voornemens om een nieuwe subsidieregeling op
te zetten die het mogelijk maakt dat in elk geval in 2022 nog 800 studenten kunnen
starten met de BAZ-opleiding. De subsidieregeling wordt deze zomer uitgewerkt en heeft
als opzet om te voorzien in een vergoeding aan opleidende zorginstellingen van € 25.000
euro per student die aantoonbaar de BAZ-opleiding heeft afgerond. Hiervoor zijn reeds
financiële middelen beschikbaar. Het kabinet realiseert zich echter ook dat alleen
financiering niet voldoende is. Zo is er ook extra begeleidingscapaciteit benodigd
gedurende de opleiding, terwijl ook hier de personele krapte voelbaar is. Het kabinet
roept zorginstellingen dan ook op om werk te maken van innovatieve vormen van stagebegeleiding,
opdat meer zorgstudenten kunnen worden begeleid met minder druk op de algehele zorgcapaciteit.
Maatwerkprogramma tot Verpleegkundige voor OK-assistenten en anesthesiemedewerkers
Met het oog op een optimale flexibele inzet van zorgpersoneel binnen en buiten de
acute, intensieve en operatieve as, adviseert de Tasforce een passend onderwijsprogramma
tot verpleegkundige te ontwikkelen voor OK-assistenten (OA) en anesthesiemedewerkers
(AM) die nu geen verpleegkundig diploma hebben. Het doel hierachter is dat de mogelijkheid
wordt geboden deze groep op te leiden tot een verpleegkundig diploma, hetgeen het
loopbaan- en carrièreperspectief vergroot. Het kabinet juicht dit advies toe. Immers,
het maakt dat deze groep breder inzetbaar is wanneer zij dat willen en draagt daarmee
bij aan het loopbaanperspectief en aan behoud van deze groep zorgmedewerkers voor
de zorgsector, hetgeen ook onderdeel is van het bredere arbeidsmarktbeleid waar het
leven lang ontwikkelen één van de pijlers is. Het kabinet hecht eraan dat het volgen
van voornoemd onderwijs een eigen keuze is van de AM of OA. Het betreffende onderwijsprogramma
dient in de ogen van het kabinet een extra mogelijke opleidingsroute te worden, ten
opzichte van de reeds bestaande opleidingen rondom het beroep van AM en OA. Om dit
onderwijsprogramma te bewerkstelligen, is geen wijziging nodig van wet- of regelgeving,
zoals de Wet BIG. Wel stelt het Kabinet een werkgroep in waarin de betrokken Ministeries
VWS en OCW de verkenning met veldpartijen faciliteren om de ontwikkeling van dit maatwerkonderwijs
voortvarend ter hand te nemen. Binnen deze werkgroep is ook aandacht voor de vraag
in hoeverre dit aanvullende opleidingsprogramma leidt tot een tijdelijk beperkte beschikbaarheid
van deze doelgroepen.
Inzet wachttijdstudenten geneeskunde
Het kabinet ondersteunt het advies van de Taskforce om meer wachttijdstudenten geneeskunde
in te zetten in de zorg. Belangrijke voorwaarden zijn dat de studenten een waardevolle
invulling krijgen breder dan louter crisisinzet. Het kabinet ziet graag dat goede
voorbeelden, zoals door de Taskforce genoemde voorbeeld «Schouder aan Schouder» waarbij
de wachttijdstudenten geschoold worden tot een nieuwe functie «Klinisch verpleegkundig
ondersteuner (KVO)», worden uitgebreid naar andere ziekenhuizen en zo mogelijk ook
andere sectoren. Wachttijdstudenten moeten ook buiten het ziekenhuis kunnen worden
ingezet en belangrijke voorwaarde is ook dat de studenten zeggenschap hebben en hun
wensen kunnen inbrengen. Daarnaast adviseert de Taskforce om studenten in tijden van
crisis in te zetten in de zorg als onderdeel van hun curriculum, mits dit geldt voor
een afgebakende taak en voor een bepaalde tijd en goede begeleiding en coaching kan
worden geboden. Het kabinet ondersteunt dit advies, onder meer vanwege de link met
het bredere arbeidsmarktbeleid en het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg»
en heeft ook gezien dat inzet van studenten extra capaciteit oplevert, zoals bij de
GGD. Goed voorbeeld is het «Zorghotel Achterhoek» in Gaanderen, waar geëxperimenteerd
is met de inzet van 3e en 4e jaars MBO-V studenten in opleiding. Deze groep studenten
is aangeboden om het leren voort te zetten in de praktijk, waarbij de begeleiding
door docenten uit het onderwijs werd verzorgd. Studenten konden zich door het praktijkleren,
bekwamen in bepaalde handelingen en dit – door aanwezigheid van de docent – meteen
laten vastleggen. De inzet van leerlingen en studenten in deze omstandigheden vraagt
wel extra aandacht voor begeleiding en coaching, juist om te voorkomen dat ervaringen
leiden tot verloop en vertrek uit de sector.
Innovatieve vormen van training en begeleiding
Het kabinet deelt het advies van de Taskforce om het aanbod en kennis over tools en
toepassingen rondom innovatieve vormen van trainen en begeleiden centraal te bundelen
op een toegankelijk platform voor de gehele sector. Voor het HBO is er een reeds een
platform31 voor kennisdeling ontwikkeld met financiële ondersteuning vanuit OCW. Het Kabinet
onderkent ook het belang van het advies om de opzet van centrale en/of regionale skills
labs te verkennen. Op dit moment worden binnen de Nationale Zorgreserve, een initiatief
ondersteund door VWS, al positieve ervaringen opgedaan. Het bredere vraagstuk van
opschaling van succesvolle innovaties zal bezien worden binnen het programma «Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken», dat in de zomer van dit jaar naar
de Kamer zal worden gestuurd. Relevant in dit kader is ook de VWS subsidieregeling
2022 voor het creëren van innovatie stages en begeleiding. In de huidige tijden van
capaciteitskrapte is het des te belangrijker om begeleiding efficiënt en slim te organiseren
en waar opportuun gebruik te maken van technologie en innovatie, die dit ondersteunen.
De subsidieregeling is er voor tegemoetkoming in de kosten van projectleiding en het
opzetten van innovatietrajecten.
4.3 Langdurige zorg
In de langdurige zorg zijn de gevolgen van COVID-19 nog dagelijks merkbaar. Hoewel
het aantal locaties met een besmetting sterk is afgenomen moeten op de werkvloer nog
altijd alle zeilen worden bijgezet om de zorg aan kwetsbare mensen te kunnen blijven
leveren. De druk op medewerkers blijft onveranderd hoog.
Veldpartijen hebben geformuleerd hoe de sector goed voorbereid kan zijn in de toekomst
en COVID-19 een plek kan krijgen in relatie tot het leven in instellingen
voor langdurige zorg. Op 7 maart 2022 presenteerden twaalf organisaties (artsen/professionals,
aanbieders, cliënten) hun «Stip op de horizon COVID-19 in de langdurige zorg – in
alle geclusterde woonvormen in de ouderen- en gehandicaptenzorg»32. Uitgangspunt daarbij is de kwaliteit van leven en autonomie van bewoners.
In dit document zijn door deze partijen te nemen acties opgenomen op het gebied van
preventie (zoals het verbeteren van de infectiepreventie) en voor het geval zich opnieuw
uitbraken voordoen (tot geval van nood aan toe). Te denken valt aan acties als het
regelmatig actualiseren van behandeladviezen en het omvormen van documenten voor bezoek
en sociaal contact, tot een document dat voor alle virusuitbraken toepasbaar is en
recht doet aan de diversiteit tussen cliënten, professionals en locaties.
Partijen hebben in het document ook vragen gesteld aan het kabinet, bijvoorbeeld ten
aanzien van vaccinatiecampagnes, voorlichting, monitoring, financiering voor infectiepreventie
en een betere aansluiting van de langdurige zorg bij de crisisstructuur. Het kabinet
heeft waardering voor het plan zoals door de 12 partijen is opgesteld en inmiddels
wordt uitgevoerd. Geconstateerd kan worden dat veel thema’s die erin zijn opgenomen
raakvlakken hebben met kabinetsvoornemens. Concreet gaat het hier bijvoorbeeld om
de verbetering van infectiepreventie en de betere aansluiting op crisisstructuur.
Daarnaast is het RIVM in overleg met de GGD’en en (o.a.) de partijen in de langdurige
zorg over de uitvoering van nieuwe vaccinatierondes waarbij wordt geleerd van eerdere
rondes en de ervaringen van de langdurige zorgpartijen daarbij.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is in overleg met veldpartijen om gezamenlijk
de acties uit de «Stip op de horizon» concreet te maken en te verbinden aan de kabinetsvoornemens,
zoals ze onder meer zijn aangekondigd in de beleidsagenda pandemische paraatheid van
half april jl. Over deze gezamenlijke aanpak zal uw Kamer na de zomer nader worden
geïnformeerd.
4.4 Ouderen, jongeren, mantelzorgers, dorps- en buurthuizen
De coronacrisis en de maatregelen tegen verspreiding van het virus treft sommige (groepen)
mensen extra hard. In de strategie op lange termijn houdt het kabinet hier rekening
mee. In dit kader zijn verschillende acties in gang gezet.
De afgelopen weken zijn in het kader van de lange termijn aanpak verschillende gesprekken
gevoerd met vertegenwoordigers van seniorenorganisaties en vertegenwoordigers van
dorps- en buurthuizen.
In deze gesprekken hebben de seniorenorganisaties een aantal belangrijke noties gedeeld
om in overweging te nemen voor de lange termijn aanpak. Eén van de belangrijkste noties
is de manier waarop overheid en sectoren kijken naar de groep ouderen. In eerdere
fases zijn ouderen per definitie benoemd als kwetsbare groep en dat doet geen recht
aan de realiteit. Een ruime meerderheid van de ouderen is vitaal en die vitaliteit
dient ook in communicatie, interventies en (mogelijke) maatregelen meegewogen te worden.
Ook voor de separate sectoren kan juist de vitaliteit van deze groep een grote kans
zijn in hun eigen plannen, denk bijvoorbeeld aan sportorganisaties.
De vertegenwoordigers van dorps- en buurthuizen (en vrijwilligersorganisaties) hebben
geconstateerd dat de samenwerking met VWS ten tijde van de crisis goed is verlopen.
Bij elke nieuwe fase van de crisis is op korte termijn in samenspraak een handreiking
gemaakt op basis waarvan dorps- en buurthuizen open konden blijven, of activiteiten
hebben kunnen blijven uitvoeren (met name voor de meer kwetsbare doelgroepen). De
vertegenwoordigers van deze sector hebben aangegeven de komende maanden (samen met
VWS) een handelingsperspectief te schetsen hoe dorps- en buurthuizen zo lang mogelijk
open kunnen blijven en activiteiten kunnen blijven uitvoeren voor alle doelgroepen
die gebruik maken van dorps- en buurthuizen. Dit handelingsperspectief zal ook besproken
en afgestemd worden met de gemeenten en handhavingsinstanties. Tevens zal er extra
aandacht zijn voor de professionaliteit van sociaal werkers en vrijwilligers om afwegingen
te maken bij de inzet van mogelijke (collectieve) preventieve maatregelen en maatwerk
bij een hoge prevalentie.
Mantelzorgers en vrijwilligers vangen veel op daar waar de professionele zorg nog
niet in beeld is en/of de nodige zorg en ondersteuning (tijdelijk) niet volledig kan
leveren en als aanvulling op de formele zorg (bijvoorbeeld het tegengaan van eenzaamheid,
bieden van zingeving, lichte praktische ondersteuning). Deze informele zorg is onmisbaar,
ook omdat het vaak als meer persoonlijk en meer in de nabijheid wordt ervaren. Het
afnemen van vrijwillige inzet heeft direct impact op de samenleving en kracht in de
wijk en van mensen met een zorgvraag. Om deze inzet vast te houden is waardering,
communicatie, bescherming en soms een uitzondering voor deze groep nodig in de afwegingen
en advisering van maatregelen. Continuïteit van zorg garanderen, betekent inclusief
de informele zorg.
Jongeren (lees: kinderen, tieners en jongvolwassenen) zijn hard getroffen door lockdowns
en beperkingen in hun mogelijkheden tot onderwijs, vrije tijdsactiviteiten en sociaal
contact, en daarmee in hun ontwikkeling. Deze coronamaatregelen hebben voor jongeren
een grotere negatieve impact gehad om de mentale gezondheid en hun ontwikkeling dan
voor andere leeftijdsgroepen. Het gebrek aan fysieke ontmoetingen heeft geleid tot
mentale klachten bij veel jongeren. De maatregelen, de invoering en de naleving daarvan,
brachten spanningen met zich mee voor jongeren en hun gezin. Een deel van de jongeren
ervaren nog altijd nadelige gevolgen van de coronacrisis, bijvoorbeeld op hun mentale
gezondheid. Daarom streeft het kabinet ernaar om fysieke ontmoetingen voor jongeren
mogelijk te houden bij eventuele oplevingen. Binnen de plannen van de sectoren onderwijs,
cultuur en sport (zie het volgende hoofdstuk) is daarom gekeken op welke manier deze
voorzieningen zoveel en zo veilig mogelijk open kunnen blijven. Uitgangspunt is dat
slechts sprake zal zijn van een (gedeeltelijke) sluiting als we te maken hebben met
een virus(variant) waarbij scholieren, studenten en personeel direct gevaar lopen.
Daarnaast richt het sectorplan van de jeugdzorg zich op goede en veilige doorgang
van hulp en ondersteuning aan kinderen en jongeren die dit nodig hebben.
Om mentale gezondheid in het algemeen, en van jongeren in het bijzonder, te verbeteren
werkt de Staatssecretaris van VWS samen met zijn collega’s van SZW en OCW aan een
brede aanpak mentale gezondheid. Uw Kamer zal hier vóór de zomer over geïnformeerd
worden.
4.5 Langdurige klachten na COVID-19
4.5.1 Behoeftes van mensen met langdurige klachten na COVID-19
Op 22 april jl. publiceerde Blauw Research in opdracht van het Ministerie van VWS
een onderzoeksrapport33. Dit rapport beschrijft diverse vormen van ondersteuning die het Ministerie van VWS
kan bieden aan mensen met langdurige klachten na een COVID-19 besmetting (hierna:
post-COVID). Het onderzoek wijst uit dat mensen met post-COVID behoefte hebben aan
begrip, behandeling en ondersteuning. Het rapport beschrijft de implicaties van deze
behoefte en adviseert deze te betrekken bij beleidsvoorbereiding en communicatie.
Het voornaamste advies is het verbeteren van de toegang tot ondersteuning, zorg en
behandeling. Er wordt gevraagd om meer biomedisch onderzoek en in communicatie-uitingen
kan het Ministerie van VWS ruchtbaarheid geven aan nationale en internationale onderzoeksresultaten.
Het rapport wordt besproken met betrokkenen, waarna ik besluit op welke punten ik
mijn beleid en communicatie aanpas aan deze inzichten.
4.5.2 Verlenging regeling paramedische herstelzorg na COVID-19
In de brief aan uw Kamer van 20 mei jl.34 heb ik u geïnformeerd over onderwerpen die verband houden met het beoogde basispakket
van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2023. Graag wil ik nogmaals onder de aandacht
brengen dat ik de regeling voor paramedische herstelzorg voor mensen met COVID verleng
tot 1 augustus 2023. Zo kunnen ook patiënten die in het najaar van 2021 besmet zijn
geraakt met COVID-19 en belemmeringen ondervinden bij hun herstel, met een verwijzing
van de huisarts of medisch specialist de komende periode aanspraak maken op deze regeling.
4.5.3 Wetenschappelijk onderzoek naar post-COVID
Net als de Gezondheidsraad35 vind ik het belangrijk dat er meer bekend wordt over post-COVID onder (zorg)professionals,
in de sociale omgeving en in de werksituatie van de patiënt. Daarom blijf ik het onderzoek
naar post-COVID via het RIVM36 en ZonMw faciliteren. Binnen het ZonMw-deelprogramma «COVID-19 aanhoudende klachten
en nazorg» lopen op dit moment veertien onderzoeken37. De onderzoeken bieden inzicht in de aard en omvang van aanhoudende klachten (oriënterend,
biomedisch en psychologisch onderzoek), het herstelproces, direct implementeerbare
kennis over effectieve behandelingen (revalidatie en interventie-onderzoek) en de
organisatie van zorg(paden). Met de huidige inspanningen op het gebied van onderzoek,
beleid en communicatie heb ik er vertrouwen in dat de komende periode de kennis zal
toenemen en breder in de samenleving gehoor vindt, opdat de aandacht en zorg voor,
en de ondersteuning en behandeling van mensen met post-COVID steeds beter wordt.
5. Sectorplannen: samen bijdragen aan een open samenleving
Het uitgangspunt van de langetermijnstrategie is een open samenleving. Hiervoor dragen
de overheid, sectoren en burgers een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De overheid
bereidt zich voor op een opleving van het virus, maar tegelijkertijd kan iedereen
bijdragen aan het openhouden van de samenleving. Het kabinet is dan ook het gesprek
aangegaan met sectoren om samen te werken aan een langetermijnaanpak van corona. In
de brief aan uw Kamer van 1 april jl. heeft het kabinet deze sectorale aanpak aangekondigd.
Ondernemers en instellingen hebben de afgelopen twee jaar veel ervaring opgedaan met
het omgaan met het coronavirus. Het kabinet vindt het belangrijk dat sectoren ook
een deel van de verantwoordelijkheid dragen en wil de inzichten van sectoren gebruiken
in de langetermijnstrategie. Er zijn veel overeenkomsten tussen verschillende sectoren,
maar tegelijkertijd zijn er ook sectorspecifieke kenmerken. Sectoren vragen daarom
logischerwijs om maatwerk waar mogelijk. Het kabinet heeft sectoren – waar veel mensen
bij elkaar komen en die afgelopen jaren vaak met beperkingen te maken hebben gehad
– daarom gevraagd na te denken over werkbare en niet-werkbare maatregelen in hun eigen
sector. Specifiek is aan sectoren gevraagd plannen op te stellen op basis van de verschillende
scenario’s van het coronavirus, zoals onderscheiden door de WRR/KNAW. Hierbij vraagt
het kabinet aan sectoren om aandacht te hebben voor preventieve maatregelen, werkbare
interventiemaatregelen die contacten veiliger maken bij een opleving van het virus
en preferenties ten aanzien van contactbeperkende maatregelen indien deze nodig zijn.
De sectorplannen kunnen daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de twee nevengeschikte
doelen die het kabinet aan het coronabeleid heeft gesteld: 1) sociaal-maatschappelijke
en economische continuïteit/vitaliteit, en 2) toegankelijkheid van de gehele zorgketen
voor iedereen. Ook draagt de sectorale aanpak bij aan de voorspelbaarheid van en het
creëren van draagvlak voor eventuele maatregelen.
Het kabinet is blij dat veel sectoren deze handschoen hebben opgepakt en zich samen
met het kabinet willen voorbereiden op een eventuele nieuwe opleving van het virus38. Dit stelt sectoren in staat om werknemers, klanten, bezoekers en publiek een veiligere
omgeving te bieden. Hiermee verminderen ondernemers en instellingen de verspreiding
van het virus en in het verlengde daarvan de kans op uitval van personeel en helpen
zij bij het openhouden van de samenleving. Het is dus ook in het belang van de sectoren
zelf om zich met maatregelen voor te bereiden op scenario’s waarin het virus oplaait.
Uit de voorstellen van sectoren blijkt dat veel sectoren preventieve maatregelen in
de eerste scenario’s in willen zetten. Onder preventieve maatregelen verstaan we maatregelen
die genomen kunnen worden om de kans op verspreiding van het virus te verkleinen,
zoals hygiëne- en schoonmaakprotocollen en ventilatie. Het kabinet benadrukt ten zeerste
het belang van preventieve maatregelen om virusverspreiding te voorkomen. Door het
treffen van preventieve maatregelen, kunnen we het virus hopelijk op tijd voldoende
remmen. Het kabinet blijft daarom de komende maanden in gesprek met sectoren om hen
te ondersteunen bij het treffen van deze maatregelen, in voorbereiding op een eventuele
opleving van het virus. Het staat sectoren vanzelfsprekend vrij om preventieve maatregelen
te treffen zodra zij daar aanleiding voor zien. Bij preventieve maatregelen gaat het
bij uitstek om maatregelen waarin het eigen initiatief van sectoren en van de bredere
maatschappij centraal staat.
Bij een hevige opleving van het virus zal het kabinet naast preventiemaatregelen,
ook moeten inzetten op interventiemaatregelen. Onder interventiemaatregelen worden
maatregelen verstaan die helpen onderlinge contacten tussen personen veiliger te maken.
Sectoren noemen een registratie en gezondheidscheck van bezoekers vaak als werkbare
interventiemaatregel. Ook kuch- en spatschermen, placering, looproutes, werken op
afspraak en 1,5 meter afstand zijn voor sectoren werkbaar. Sectoren vinden de beperking
van openingstijden minder werkbaar; ruime openingstijden zijn bijvoorbeeld voor winkels
van belang om de drukte over de dag te kunnen spreiden. Ook wordt het coronatoegangsbewijs
(ctb) door sommige sectoren in uitzonderlijke situaties als werkbare maatregel genoemd.
Het kabinet blijft hierover in gesprek met de sectoren en zal de juridische grondslag
van het ctb onderzoeken. Ook geven sectoren aan dat sluiting averechtse gevolgen kan
hebben, omdat de kans op ondermijning van de maatregelen toeneemt. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan mensen die gebruik maakten van een «thuiskapper» tijdens de afgelopen lockdown
of illegale feesten bezochten toen de horeca en evenementensector beperkingen kenden.
Daarnaast stellen de sectoren vragen en geven ze aandachtspunten mee in de sectorplannen.
Zo vragen de sectoren inzicht in de interventiesystematiek, inzicht in de effectiviteit
van maatregelen, duidelijke en tijdige overheidscommunicatie over adviezen en maatregelen,
en duidelijkheid over steun c.q. compensatie bij vergaande interventiemaatregelen
die grote financiële gevolgen hebben voor sectoren. Internationaal opererende sectoren
wijzen erop dat het virus zich niet aan landsgrenzen houdt. Internationale coördinatie
en heldere afstemming binnen de EU over maatregelen is daarom een aandachtspunt. Tot
slot vragen sectoren om een gelijke behandeling bij vergelijkbare situaties of activiteiten.
Over deze vragen en aandachtspunten is het kabinet in gesprek met de sectoren. Daarbij
zullen we moeten accepteren dat er onzekerheden blijven bestaan en dat keuzes over
precieze maatregelen afhankelijk zijn van de omstandigheden van dat moment. Denk hierbij
aan de variant van het virus die rondgaat, de mate van immuniteit, de druk op de zorg,
in welke groepen het virus vooral rondgaat en waar interventies het effectiefst zijn.
5.1 Vervolgstappen sectorplannen
De komende maanden blijft het kabinet in gesprek met de sectoren om de sectorplannen
verder vorm te geven39. Deze samenwerking met sectoren draagt bij aan het draagvlak en biedt meer voorspelbaarheid
als er maatregelen getroffen moeten worden. De uitgewerkte sectorplannen staan, mits
deze voldoende solide zijn, aan de basis van te nemen maatregelen bij een eventuele
nieuwe opleving van het coronavirus. Alleen bij zwaarwegende redenen zal van de sectorplannen
worden afgeweken: als er sprake is van een zwart scenario, kunnen verdergaande maatregelen
onvermijdelijk zijn.
Concreet worden er maatregelenladders per sector gemaakt, met een oploop van minder
ingrijpende naar zwaardere maatregelen. Bij een nieuwe opleving van het virus staan
deze uitgewerkte maatregelenladders, mits voldoende solide, aan de basis van het coronabeleid.
Het kabinet zal, in samenwerking met de sectoren, toewerken naar solide sectorplannen.
Alle sectorplannen bij elkaar moeten uiteindelijk epidemiologisch voldoende effectief
zijn om de verspreiding van het virus voldoende te remmen. Om dit te wegen zullen
o.a. de generieke aandachtspunten die het RIVM heeft aangeleverd naast de plannen
worden gelegd. De aandachtspunten betreffen hygiënemaatregelen en reiniging, ventilatie,
omgang met werknemers en bezoekers met klachten, omgang met personen die vallen binnen
de risicogroepen, persoonlijke beschermingsmiddelen als aanvulling op de basismaatregelen,
omgang met besmettingen op de werkvloer, afstand houden, doorstroming en bezetting
en communicatie over maatregelen en adviezen.
Tot slot vraagt het kabinet in de verdere uitwerking van de sectorplannen expliciet
aandacht voor een aantal dwarsdoorsnijdende thema’s. Zo vraagt het kabinet om aandacht
voor de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid. Sectoren weten zelf wat het
beste werkt om hun klanten en medewerkers met een kwetsbare gezondheid te blijven
verwelkomen en het kabinet denkt hierin met hen mee40. Ook aandacht voor gedrag en communicatie is van belang. Het kabinet ontwikkelt daarom
een toolbox, die op rijksoverheid.nl geplaatst zal worden, waarin op belangrijke terugkerende
thema’s in de sectorplannen (zoals hygiëneadviezen en afstand houden), gedrags- en
communicatie inzichten en communicatiemiddelen met de sectoren gedeeld worden. Daarnaast
onderzoekt het kabinet hoe zij werknemers het beste kan betrekken in de sectorplannen
en wordt er bij de sectorale plannen rekening gehouden met de uitvoering en handhaafbaarheid.
In september wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het traject sectorale
plannen, waarin het kabinet de specifieke maatregelenladders zal presenteren.
5.1.1 Ventilatie: belangrijke preventiemaatregel
Frisse buitenlucht is belangrijk voor de gezondheid. Goed ventileren zorgt voor een
betere luchtkwaliteit en beperkt de overdracht van respiratoire virussen zoals SARS-CoV-2.
Met het opnemen van «zorg voor voldoende frisse lucht» als basismaatregel is ventileren
thuis in de publiekscampagne «Alleen Samen» onder de aandacht gebracht. Ook voor publieke
plaatsen is het van belang dat gebouwbeheerders en gebouweigenaren ervoor zorgen dat
de ventilatie op orde is. Aerogene transmissie (besmetting via de lucht over langere
afstand) kan plaatsvinden in onvoldoende geventileerde ruimtes. In de Kamerbrief van
1 april jl. is aangegeven dat het belang van goed ventileren en het maken van afspraken
daarover betrokken zal worden bij de sectorgesprekken die gevoerd worden.
Uitgangspunt voor de sectorafspraken is dat de meeste toegevoegde waarde te realiseren
is door ervoor te zorgen dat bestaande installaties goed worden gebruikt, afgesteld
en onderhouden. De minimale ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit en de geldende landelijke
(arbo)richtlijnen voldoen, ook in hoog risico settings zoals verpleeghuizen. De grootste
risicoreductie zit tussen wel en niet ventileren. Meer ventilatie is weliswaar beter,
maar het risico op besmetting kan niet volledig weggeventileerd worden. CO2-meting kan gebruikt worden als indicator om te bepalen of ruimtes voldoende geventileerd
worden. Specifiek voor de horeca bekijkt het Ministerie van BZK of de ventilatie-eisen
voor horeca uit de Twm, waar die hoger waren dan de eisen uit het Bouwbesluit, overgenomen
kunnen worden in het Bouwbesluit.
Ten aanzien van luchtreinigers geldt dat deze ventilatie niet kunnen vervangen en
het is nog onbekend of zij een meerwaarde hebben in het voorkomen of verminderen van
de overdracht van het coronavirus op plekken waar al voldoende wordt geventileerd.
Er lopen diverse onderzoeken naar de rol die luchtreiniging kan spelen ter aanvulling
op ventilatie. De nadruk moet in eerste instantie liggen op het juiste gebruik van
aanwezige ventilatiesystemen. Ter ondersteuning van de sectorafspraken wordt met VNO-NCW
de voorlichting aan sectoren versterkt, o.a. met een webinar dat zij in samenwerking
met VWS organiseren.
Aan sectoren is meegegeven om in ieder geval afspraken te maken over de aandacht voor
ventilatie in hoogrisico situaties/locaties en de controle op het juiste gebruik van
bestaande systemen. Daarbij kan het monitoren van luchtkwaliteit met CO2-meting van toegevoegde waarde zijn. Voor sectoren is het belangrijk om daarbij ondersteuning
te organiseren zoals dat in het Onderwijs is gebeurd via RuimteOK. Voor het bieden
van ondersteuning bij vragen kunnen sectoren en brancheorganisaties gebruik maken
van de website «Ventileren zo gedaan».41
Uit de sectorgesprekken die tot nog toe gevoerd zijn komt naar voren dat ventilatie
een onderdeel uitmaakt van de preventieplannen. Wel leeft in een aantal sectoren de
vraag of de huidige acties volstaan of dat extra inspanningen nodig zijn. Aangaande
het laatste punt lopen er momenteel meerdere onderzoeken (zie voor meer informatie
hierover de verzamelbrief COVID-19).42 Resultaten hiervan zullen met sectoren besproken worden en het thema ventilatie zal
inzet blijven van gesprekken tussen de verschillende ministeries en de sectoren.
Speciale aandacht voor ventilatie is er in de onderwijssector, waar in samenwerking
met Ruimte-OK43 extra ingezet wordt op communicatie. Ter verbetering van de situatie bij de meest
urgente gevallen waar bestaande systemen tekortschieten wordt op korte termijn een
maatwerkregeling gepubliceerd. Het streven is om deze zomer de regeling open te zetten
zodat scholen spoedig aan de slag kunnen gaan met het aanpakken van de ventilatieproblematiek.
5.1.2 Lokaal perspectief
Het expertiseteam COVID-19 van de VNG heeft vanuit lokaal perspectief een lange termijnstrategie
opgesteld. Het rapport Voorbij de crisis in coronatijd behandelt drie hoofdvragen44. De eerste vraag is: wat zijn de gevolgen van de coronacrisis en wat vragen die gevolgen
van de lokale overheid? De tweede vraag is: hoe kunnen we ons aanpassen en voorbereiden
op de ontwikkeling van het virus zodat de samenleving zoveel als mogelijk open kan
blijven? Tot slot gaat het rapport in op de vraag hoe om te gaan met verloren vertrouwen.
Het hoofddoel van de lange termijnstrategie is een samenleving die onder zo veel mogelijk
omstandigheden open kan blijven. Dit hoofddoel is in lijn met het uitgangspunt van
het Rijk. Het expertiseteam heeft zes principes geformuleerd om voorbereid te zijn
op het onverwachte. Allereerst vraagt de nieuwe situatie om robuustheid: werk aan
buffers en alternatieve opties. Ten tweede moet de strategie eerder gericht zijn op
een goed werkend systeem als geheel, dan op een «puntoplossing». Een belangrijk kenmerk
van een goed werkend systeem is veerkracht. Het derde principe is daarom gericht op
het versterken van de veerkracht van de samenleving. Het vierde principe is gericht
op het vermaatschappelijken van opgaven: deel het eigenaarschap van de aanpak en begin
bij de beleving van bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Het vijfde
principe wijst op het belang om meervoudig te kijken naar opgaven en het organiseren
van tegenspraak. Ten slotte maak het belang van een evenwichtige benadering waarin
verschillende maatschappelijke perspectieven een rol spelen, het wenselijk om te waken
voor de «crisis-lokroep».
Het kabinet dankt het expertiseteam van de VNG voor de aangereikte perspectieven.
Het rapport helpt gemeenten om zich voor te bereiden op de verschillende scenario’s.
De perspectieven sluiten aan op de lange termijn strategie van het Rijk. Het eerste
perspectief – het werken aan buffers – sluit bijvoorbeeld aan op de opschalingscapaciteit
ten aanzien van testen en vaccineren. Het vierde principe – het vermaatschappelijken
van de opgaven – is in lijn met de sectorale aanpak. Het vijfde principe – het meervoudig
kijken – is tenslotte in lijn met de oprichting van het MIT naast het OMT.
6. Beschikbaar juridisch instrumentarium
De Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is op 20 mei 2022 komen te vervallen. Er is
daardoor momenteel geen wettelijke grondslag beschikbaar om collectieve, verplichtende
maatregelen te treffen ter bestrijding van COVID-19. Zoals aangekondigd in de brief
aan uw Kamer van 4 mei 2022 wordt gewerkt aan een aanpassing van de Wet publieke gezondheid.45 In de eerste tranche van deze aanpassing wordt een structurele grondslag gecreëerd
voor collectieve, verplichtende maatregelen voor infectieziektebestrijding van A-ziekten
in het algemeen (waaronder COVID-19). Daarbij worden lessen getrokken uit de afgelopen
twee jaar en worden de inzichten die zijn opgedaan uit expertsessies betrokken. Beoogd
wordt om grondslagen te creëren voor het nemen van maatregelen in verband met:
1. Veilige afstand;
2. Openstelling publieke plaatsen;
3. Evenementen;
4. Hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;
5. Zorgplicht besloten plaatsen, publieke plaatsen, zorgaanbieders en zorglocaties;
6. Personenvervoer (bedrijfsmatig en niet- bedrijfsmatig); en
7. Quarantaine inreizigers.
In de hiervoor genoemde brief van 4 mei 2022 is nader ingegaan op deze grondslagen
en op de democratische inbedding van de maatregelen. Hiermee kunnen eventueel voorgestelde
maatregelen uit de sectorplannen gerealiseerd worden. De eerste tranche aanpassing
van de Wpg voorziet niet in de mogelijkheid om een coronatoegangsbewijs voor te schrijven
voor bepaalde locaties om de verspreiding van het virus te remmen. Hoewel het coronatoegangsbewijs
van belang kan zijn bij het tegengaan van besmettingen met COVID-19, is niet op voorhand
duidelijk of dit ook geldt voor toekomstige epidemieën. Aangezien de eerste tranche
aanpassing van de Wpg is gericht op het creëren van structurele grondslagen voor maatregelen
voor de bestrijding van epidemieën in het algemeen, is het coronatoegangsbewijs hierin
niet opgenomen. Het kabinet blijft de komende tijd met sectoren in gesprek om te bezien
of het coronatoegangsbewijs in bepaalde omstandigheden een gewenste maatregel kan
zijn. Zoals in paragraaf 5 toegelicht, is in sommige sectorplannen aangegeven dat
inzet van het coronatoegangsbewijs in uitzonderlijke situaties een werkbare maatregel
kan zijn. In het verlengde daarvan wordt bezien of hiervoor een aanvullende wettelijke
grondslag gecreëerd zou kunnen worden.
Slot
Het is aannemelijk dat we in de nabije toekomst weer te maken krijgen met een opleving
van het virus, ondanks dat dit met de zomer voor de deur en de afwezigheid van beperkende
maatregelen voor veel mensen nu misschien moeilijk voorstelbaar is. Het is van belang
dat we juist nú, in de relatieve rust die de epidemie ons geeft, maximaal inzetten
op preventie én ons voorbereiden op ernstigere scenario’s. Daar dragen we met zijn
allen aan bij, zoals geschetst in voorliggende brief: zo zet de overheid bijvoorbeeld
in op snel op te schalen vaccinatie- en testmogelijkheden, en – samen met de zorgsector
– op optimalisering van de zorgketen, werken sectoren stevige (preventieve) plannen
uit, en wordt aan ieder individu gevraagd de basisadviezen op te blijven volgen en
rekening te blijven houden met mensen die zich zorgen maken om hun gezondheid.
Op die manier staat Nederland klaar om een volgende opleving van het virus met zo
min mogelijk sociaal-maatschappelijke en economische schade door te komen – waaronder
het voorkomen van grootschalig verzuim en uitval van medewerkers- én om de continuïteit
en toegankelijkheid van de gehele zorgketen zoveel als mogelijk te blijven garanderen.
Een zorgvuldige voorbereiding vergt tijd. Daarom blijft het kabinet in gesprek met
sectoren over de nadere uitwerking van de sectorale aanpak. Het kabinet informeert
uw Kamer hier voor het najaar over.
Tot slot werkt het kabinet met het oog op de toekomst ondertussen ook aan een versterkte
pandemische paraatheid. Hierover heeft de Minister van VWS u onlangs de beleidsagenda
toegestuurd met de eerste lijnen voor een handelingsperspectief op een versterkte
pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding.46
De agenda is gericht op de voorbereiding op een toekomstige pandemie, maar kan niet
los worden gezien van de lessen die we nu trekken en de instrumenten en infrastructuur
die zijn aangepast en opgebouwd tijdens de COVID-19-pandemie. Komend najaar zal de
Minister van VWS uw Kamer informeren over de verdere uitwerking hiervan in een beleidsprogramma.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid