Brief regering : Perspectieven voor agrarische ondernemers
30 252 Toekomstvisie agrarische sector
               35 334
                Problematiek rondom stikstof en PFAS
         
Nr. 28
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juni 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer, zoals toegezegd, over hoe ik richting en steun
                  wil geven aan het toekomstperspectief voor agrarische ondernemers. Dit is meer dan
                  ooit nodig, nu de veranderopgave waar de landbouwsector1 voor staat ongekend groot is.
               
Door innovatief ondernemerschap is de Nederlandse land- en tuinbouw letterlijk en
                  figuurlijk groot geworden. Hoogwaardige productie van voedsel gaat samen met een hoog
                  niveau van kennis, technologie en innovatie. De Nederlandse land- en tuinbouw is hier
                  wereldwijd toonaangevend mee geworden – we mogen trots zijn op wat de landbouw, maar
                  ook de toeleverende en verwerkende industrieën en de kennisinstellingen hebben gepresteerd
                  om Nederland als agro-kennisland op de kaart te zetten en zo een belangrijke bijdrage
                  te leveren aan de mondiale voedselvoorziening. Tegelijk is de afgelopen jaren steeds
                  scherper duidelijk geworden dat de landbouw in Nederland door de intensieve wijze
                  waarop we hoge producties realiseren de grenzen heeft bereikt – en in veel gevallen
                  heeft overschreden – van wat de leefomgeving aankan. We staan nu voor de immense opgave
                  de biodiversiteit te herstellen en de uitstoot van ammoniak en broeikasgassen naar
                  de lucht en van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen naar het water substantieel
                  te verminderen.
               
De aanpak hiervan duldt geen uitstel. Het gaat daarbij niet om het bijschaven van
                  de scherpe randjes, maar om een gehele transitie van het landbouw- en voedselsysteem.
                  Daarvoor zijn ambitieuze doelen vastgelegd, veelal binnen onontkoombare (Europese)
                  wettelijke kaders. De integrale, deels gebiedsoverstijgende, maar vooral gebiedsgerichte
                  aanpak voor stikstof, water, klimaat en natuur die het kabinet wil volgen om de grote
                  opgaven aan te pakken, zal onvermijdelijk leiden tot ingrijpende aanpassingen in het
                  landelijk gebied en de agrarische sector. Want de generieke, nationale opgaven worden
                  vertaald naar doelen op gebiedsniveau en werken zo uiteindelijk door naar de schaal
                  van individuele landbouwbedrijven. De komende maanden wordt de wijze waarop de verschillende
                  doelen en maatregelen in de gebiedsprogramma’s geïntegreerd en onontkoombaar vastgelegd
                  gaan worden, verder uitgewerkt. Onderdeel van het eerlijke verhaal is de pijnlijke
                  boodschap dat niet alle agrariërs door kunnen met hun agrarische onderneming. Zeker
                  niet in alle gebieden. En niet elke agrariër kan door op de manier waarop hij of zij
                  al jaren gewend is om te werken. Niet alles kan overal en het kan niet meer zoals
                  het altijd ging. Het landbouw- en voedselsysteem, gericht op het vergroten van de
                  productie tegen zo laag mogelijke (kost)prijs, is voor de toekomst niet houdbaar.
                  Het is een gezamenlijke opdracht om in ons land de agrarische productie in evenwicht
                  te brengen met de omgeving waarin die voedselproductie plaatsvindt.
               
De landbouw heeft toekomst in ons land, maar die landbouw zal er fundamenteel anders
                  uit moeten gaan zien dan nu. Maar door de agrariërs in staat te stellen om deze uitdagingen
                  aan te gaan, kan de sector hier uiteindelijk sterker door worden. Dit vind ik wezenlijk,
                  want de landbouw verdient toekomst. Die toekomst is er niet als geen rekening wordt
                  gehouden met de impact van klimaatverandering en als de productie leidt tot uitputting
                  van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, en schade aan ecosystemen. En het
                  omgekeerde geldt evenzeer: een krachtige landbouwsector, die economisch sterk genoeg
                  is om de omslag naar de kringlooplandbouw te maken, is een voorwaarde en een deel
                  van de oplossing voor het realiseren van de natuur- en milieudoelen. Want de landbouw
                  is niet alleen onmisbaar voor voedselproductie, maar voorziet de samenleving ook van
                  manieren om biodiversiteit te versterken, koolstof vast te leggen, het water vast
                  te houden, de landschappelijke kwaliteit, de culturele identiteit en ons erfgoed recht
                  te doen, en een gezonde leefomgeving voor mens en dier te bieden.
               
Ik ben ervan overtuigd dat de sector opnieuw sterker en toekomstbestendig kan worden,
                  mits wij – overheid en samenleving – de agrariërs in staat stellen om de uitdagingen
                  aan te gaan. Dat is in Nederland en ook op veel andere plaatsen in de wereld bepalend
                  voor de verduurzaming van het voedselsysteem. Agrarische activiteit geeft de omgeving,
                  waar veel Nederlanders wonen, werken en leven, zijn typerende cultuurhistorische,
                  landschappelijke kenmerken. De sector heeft zich de afgelopen decennia steeds aangepast
                  aan veranderende wensen vanuit de maatschappij. Mij staat een landbouwsector voor
                  ogen die maatschappelijke waardering krijgt voor de wijze waarop deze ons voedsel
                  produceert en het landschap onderhoudt. Agrariërs zijn bovendien dé deskundigen die
                  weten wat wel en niet mogelijk is om een transitie van de landbouw mogelijk te maken.
                  Hun daadkracht, vakmanschap, flexibiliteit, ondernemerschap en innovatieve kijk op
                  oplossingen verdienen trots en waardering. Ik heb er vertrouwen in dat zij ook de
                  komende grote veranderingen aankunnen, als zij de tijd en de ruimte krijgen om zich
                  aan te passen. Ik zie kansen voor de agrofoodsector als geheel om bij te dragen aan
                  duurzame voedselproductie, aan een groene en gezonde economie, aan ons landschap en
                  aan een landelijk gebied dat ook sociaal-cultureel gezien vitaal is.
               
Het toekomstperspectief ziet er voor iedere boer en voor elk bedrijf anders uit. Dat
                  perspectief hangt af van persoonlijke ambities en de mogelijkheden of beperkingen
                  in de omgeving, met name die van het water- en bodemsysteem en de nabijheid van kwetsbare
                  natuur. Maar de richting die het uit moet is voor de hele agrarische sector eensluidend
                  en is in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) bevestigd: we gaan de omslag maken naar kringlooplandbouw. Bij kringlooplandbouw
                  werken de land- en tuinbouw binnen de grenzen van natuur en klimaat, en dragen bij
                  aan biodiversiteit en waterkwaliteit. De noodzaak daartoe is onverminderd actueel
                  en de realiteit is nog steeds dat we in Nederland ecologische grenzen zo ver overschrijden
                  dat dit niet houdbaar is. Deze omslag zal alle agrariërs raken, voor velen met ingrijpende
                  gevolgen. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied staat op hoofdlijnen wat waar
                  kan, binnen de onontkoombare doelen voor biodiversiteit en stikstof, klimaat en waterkwaliteit.
                  Uit onder meer de regionale stikstofdoelen volgt dat in bepaalde gebieden op korte
                  termijn forse veranderingen nodig zijn en het perspectief voor landbouw dus beperkt
                  is. Elders legt de omgeving minder beperkingen op.
               
Deze transitie moeten wij maken in een tijd waarin we wereldwijd worden geconfronteerd
                  met een alarmerende verslechtering van de voedselzekerheid van miljoenen mensen. De
                  oorlog in Oekraïne, weersextremen en de Covid-19 pandemie hebben de wereldvoedselmarkt
                  zwaar geraakt. Daar ondervinden vooral de meest kwetsbare landen en bevolkingsgroepen
                  de gevolgen van. Tegen de achtergrond van deze situatie realiseren we ons eens te
                  meer de betekenis en waarde van een stabiele, duurzaam producerende agrosector voor
                  de voedselzekerheid. We beseffen extra sterk hoe urgent de omslag naar weerbaardere
                  voedselsystemen is.
               
Hoewel deze omslag iedere boer zal raken, doen we dit niet zonder perspectief te bieden.
                  Het is daarom niet de vraag óf de land- en tuinbouw in Nederland perspectief heeft,
                  maar hóe dit perspectief vorm gegeven kan worden, wat agrarische ondernemers, met
                  name de jonge ondernemers, nodig hebben om met vertrouwen de toekomst in te gaan en
                  hoe we hen als overheid hierbij kunnen ondersteunen. Dat is waar deze brief in hoofdzaak
                  over gaat: ik bouw voort op de ingezette koers naar kringlooplandbouw en heb ook aansluiting
                  gezocht bij de maatschappelijke initiatieven zoals het Versnellingsakkoord «Een duurzaam
                  evenwicht» (Bouwend Nederland, LTO Nederland, Natuurmonumenten, Natuur & Milieu, VNO-NCW
                  en MKB Nederland) en Coalitie Toekomstbestendige Melkveehouderij (LTO Nederland, NAJK,
                  Rabobank en NZO). Ik spits dit in deze brief toe op de vraag wat (jonge) ondernemers
                  nodig hebben om te investeren in de toekomst en wat zij daarbij van mij mogen verwachten.
                  Ik beschrijf binnen welke kaders de landbouw zich moet ontwikkelen en welke perspectieven
                  ik daarbij voor verschillende sectoren zie, afhankelijk van onderscheiden gebiedstypen.
                  Ik werk dit uit in verschillende ontwikkelrichtingen die ondernemers kunnen kiezen,
                  waarbij ik per ontwikkelrichting aangeef met welke inzet (instrumentarium) ik ondernemers
                  ondersteun om hun eigen pad te kiezen.
               
Dit laatste blijft cruciaal: als Minister wil en kan ik niet op de stoel van de ondernemer
                  zitten door voor te schrijven hoe zijn of haar land- en tuinbouwbedrijf er in 2040
                  precies uit moet zien. Mijn rol is aan te geven welke doelen bereikt moeten worden
                  en ondersteuning te bieden bij de investeringen en aanpassingen die hiervoor nodig
                  zijn. De landbouwsector is al eeuwen de belangrijkste scheppende kracht van het Nederlandse
                  landschap en zorgt voor sociale samenhang in het buitengebied; daar ben ik trots op
                  en ik wil er alles aan doen wat in mijn vermogen ligt om dit zo te houden. Ik weet
                  dat we kunnen vertrouwen op de kracht van het agrarisch ondernemerschap. Daarom wil
                  ik via doelsturing agrariërs en tuinders ruimte bieden om zelf te bepalen hoe zij
                  hun bedrijfsvoering willen inrichten. Kringlooplandbouw is geen opgelegde blauwdruk,
                  maar zal per sector, per gebiedstype en per bedrijf verschillend worden ingevuld.
                  De doelen van het beleid2 en de vertaling daarvan naar prestatie-indicatoren op bedrijfsniveau bepalen concreet
                  welke prestaties van agrarische ondernemers worden verwacht.
               
Tijdens het (versnellen van) de transitie naar een duurzaam voedselsysteem moeten
                  agrarische ondernemers zelf kunnen bedenken door welke keuzes ze hun bedrijf duurzamer
                  en klaar voor de toekomst kunnen en willen maken. Daarvoor moet allereerst duidelijk
                  zijn binnen welke kaders bedrijfsontwikkeling mogelijk is, aan welke doelen en normen
                  een ondernemer moet voldoen, en op welke termijn. Dit vraagt vaak aanpassingen en
                  investeringen in de bedrijfsvoering van agrarisch ondernemers. Investeringen die (de
                  eerste jaren) niet altijd rendabel zijn en/of risicovol zijn. En welke ondersteuning
                  kan de agrariër dan verwachten? Het toekomstperspectief voor de landbouw wordt volwaardig
                  meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak. Daarbij worden de gebiedsprocessen pas als
                  geslaagd gezien als de agrariërs bedrijfseconomisch perspectief voor de lange termijn
                  hebben.
               
Tot slot, en dat is misschien wel het belangrijkste, heeft de agrariër niet als enige
                  de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de omslag naar kringlooplandbouw. Een
                  boer kan zijn of haar bedrijfsvoering alleen duurzaam veranderen als de hele keten
                  verandert. De vraag naar duurzamere producten en of de agrariërs daar de juiste prijs
                  voor krijgen, bepalen het echte perspectief. Daarom moeten álle schakels in de agrofoodketen
                  medeverantwoordelijkheid nemen, dus ook eigenaren van landbouwgrond, banken en andere
                  financiers, toeleveranciers, afnemers, voedselverwerkers, distribiteurs en transporteurs.
                  En natuurlijk ook de consument, zowel in Nederland als in het buitenland. Ook van
                  hen verwacht het kabinet een niet-vrijblijvende bijdrage op de kortste termijn, zowel
                  individueel als gezamenlijk. De tijd van op elkaar wachten en naar elkaar verwijzen
                  is voorbij.
               
1. Perspectief met kringlooplandbouw
               
1.1 Opgaven die geen uitstel dulden
               
Veel agrariërs maken al de omslag naar duurzamere productievormen – kringlooplandbouw
                  – maar het is nodig te versnellen. Agrariërs verdienen daarbij ondersteuning. Zij
                  moeten niet alleen uitzicht hebben op een duurzaam verdienmodel voor de lange termijn,
                  maar hebben ook concrete ondersteuning nodig om de vereiste omslag op de korte termijn
                  te maken. Dit moet ondersteuning zijn die goed aansluit bij de praktische gevolgen
                  van de opgaven waar de landbouw voor staat. Deze gevolgenwerken op gebiedsniveau verschillend
                  uit maar raken iedere agrarische ondernemer.
               
We moeten alles doen om zorgvuldig om te gaan met grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen,
                  schadelijke uitspoeling naar water, schadelijke uitstoot naar de lucht en schadelijke
                  neerslag in de bodem terug te dringen en productiewijzen te omarmen die gezond zijn
                  voor mens en dier en de kwaliteit van de biodiversiteit en de bodem versterken. Zoals
                  gezegd, we hebben bij de aanpak van deze opgaven geen tijd te verliezen. Kringlooplandbouw
                  heeft zo een bredere betekenis dan alleen het sluiten van nutriëntenkringlopen op
                  verschillende schaalniveaus. Ik zie kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw,
                  biologische landbouw en regeneratieve landbouw als elkaar overlappende en versterkende
                  begrippen en richtingen. Steeds staat centraal bij de voedselproductie: het verminderen
                  van milieudruk én het bijdragen aan natuur en landschap: natuurlijke processen staan
                  zoveel mogelijk aan de basis van de bedrijfsvoering en de kringlopen van grondstoffen
                  en hulpbronnen worden op een zo laag mogelijk schaalniveau gesloten. Dierwaardige
                  veehouderij is een onderdeel van kringlooplandbouw. De transitie naar dierwaardige
                  veehouderij geeft invulling aan dierenwelzijn en diergezondheid binnen de kringlooplandbouw.
               
De natuurlijke draagkracht van een gebied zal veelal bepalen welke ontwikkeling voor
                  de daar gevestigde bedrijven mogelijk is. We werken er naartoe dat akkerbouw, veehouderij
                  en tuinbouw optimaal gebruik maken van grondstoffen uit elkaars ketens die niet geschikt
                  zijn voor humane consumptie en van reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en
                  voedingsketens. Daarnaast streven de bedrijven naar maximale benutting van natuurlijke
                  processen, zoals natuurlijke methodes om plagen te bestrijden en de bodemkwaliteit
                  te verbeteren. Ook het verrijken van de biodiversiteit past hierbij, bijvoorbeeld
                  door het inzaaien van kruidenrijke graslanden en het beheer van houtwallen. Dit vraagt
                  ruimte en adequate ondersteuning voor ondernemers om nieuwe wegen in te slaan – ruimte
                  en ondersteuning die de overheid, de markt en de samenleving gezamenlijk moeten bieden.
               
In lijn met het coalitieakkoord Omzien naar elkaar zal kringlooplandbouw verder worden uitgewerkt voor de landbouw, in het bijzonder
                  voor voer, mest en bodem. Er zal daarbij ook worden aangegeven wat dit betekent voor
                  het pachtbeleid en voor dierenwelzijn. De hoofddoelen van kringlooplandbouw – voer,
                  mest en bodem – kunnen door sectoren worden vertaald naar een goede landbouwpraktijk
                  door gebruikmaking van de kpi-systematiek (zie 1.2). De kritische prestatie-indicatoren
                  zijn afgeleid van de hoofddoelen van kringlooplandbouw. Drempel- en streefwaarden
                  kunnen concreet maken wat «goede landbouwpraktijk» is. Daarmee zal ik dan ook uitvoering
                  geven aan de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk3, waarin wordt verzocht om uitwerking van kringlooplandbouw in termen van operationele
                  doelen en het formuleren van een goede landbouwpraktijk. Met kpi’s wordt op veel plaatsen
                  in het land al volop praktijkervaring opgedaan, m.n. in zuivel en akkerbouw en binnenkort
                  ook in andere sectoren. In november 2022 zal ik uw Kamer met een brief informeren
                  over deze verdere uitwerking van kringlooplandbouw en met welke acties hieraan gevolg
                  zal worden gegeven.
               
De perspectieven voor agrariërs verschillen per sector en per gebied.4 In de «Ruimtelijke ordeningsbrief»5 die onlangs aan uw Kamer is gestuurd wordt aangegeven dat goede landbouwgrond beter
                  ruimtelijk beschermd moet worden zodat de beste landbouwgrond voor de landbouw kan
                  worden behouden. Het bodem- en watersysteem vormt bij de beoordeling een belangrijk
                  uitgangspunt. Denk aan vitale bodems, onder andere organisch stofgehalte, beschikbaarheid
                  van (grond)water en het anticiperen op de toename van verzilting van bodems en oppervlaktewater.
                  Vervolgens moet dit ook op gemeentelijk niveau worden vastgelegd. Dit komt tegemoet
                  aan de motie van het lid Boswijk c.s.6. Op de hier omschreven gronden kan tegen de meest gunstige voorwaarden, ecologisch
                  duurzaam, hoogwaardig, dierwaardig en economisch profijtelijk worden geproduceerd.
                  We vinden hier afwisselend grondgebonden akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt en tuinbouw,
                  en melkveehouderij. Ook hier staat de landbouw voor de opgave te voldoen aan natuur-,
                  milieu- en klimaatdoelen. Het gaat hierbij niet alleen om het reduceren van stikstof
                  en herstel van de natuur, maar ook om kaders die zijn gesteld rond mest, gewasbeschermingsmiddelen,
                  CO2 en om dierwaardigheid en preventie van zoönosen (zie paragraaf 2, rekenschap geven
                  van andere doelen). Landbouw heeft in deze gebieden voorrang boven gebruiksfuncties
                  die niet of minder afhankelijk zijn van omgevingsfactoren, zoals zonneparken, distributiecentra
                  of datacentra. Hier zijn heldere planologische kaders voor nodig: op Rijksniveau in
                  het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en bij provincies en gemeenten in
                  hun respectievelijke omgevingsvisies of deelprogramma’s. Zo blijven bedrijven in deze
                  gebieden competitief, ook op internationale markten.
               
Voor een overzicht van voor de landbouw relevante doelen verwijs ik u naar de bijlage
                  «Structurerende keuzes en doelen» bij de Startnotitie NPLG7 die u gelijktijdig met deze brief hebt ontvangen van de Minister voor Natuur en Stikstof.
                  Sommige doelen zijn al wettelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in de Kaderrichtlijn Water
                  en de Nitraatrichtlijn. Andere zijn in eerdere trajecten interbestuurlijk afgesproken,
                  bijvoorbeeld verschillende natuurdoelen. Daarnaast bevat het overzicht doelen, die
                  nog gebiedsgericht moeten worden vertaald, zoals het klimaatdoel voor de landbouw.
                  De landbouw heeft immers niet alleen de opgave om de stikstofuitstoot te verminderen,
                  maar heeft ook een forse bijdrage te leveren aan de realisatie van de nationale klimaatdoelen.
                  We zullen toe moeten naar een landbouw waarvan de onvermijdelijke broeikasgasuitstoot
                  zo laag mogelijk is; 2050 is het jaar waarin Nederland klimaatneutraal wil zijn. Om
                  die ambitie te realiseren zijn nu al op de korte termijn, richting 2030, flinke stappen
                  nodig, ook in de landbouwsector. Bepaald is dat de landbouw een indicatief restemissiedoel
                  van 18,9 Mton broeikasgassen (CO2 eq.) in 2030 heeft. In het coalitieakkoord is opgenomen dat van de benodigde reductie
                  indicatief 5 Mton CO2-eq wordt bereikt met de integrale gebiedsgerichte aanpak. Dit is een scherp doel,
                  en het kabinet realiseert zich dat de impact hiervan op de sector groot is.
               
Echter, om het 2050 doel te realiseren is nog veel meer nodig in de landbouwsector.
                  Daarom is het van groot belang om maatregelen, die nu getroffen gaan worden, te bezien
                  in het licht van de lange termijnopgave klimaatneutraliteit in 2050. In juli 2023
                  zullen de regionale doelstellingen voor natuur, stikstof, klimaat en water definitief
                  worden vastgesteld en landen in de gebiedsprogramma’s van de provincies.
               
In het beleidsprogramma klimaat en energie8 heeft het kabinet aangekondigd met welke maatregelen het klimaatdoel binnen bereik
                  wordt gebracht. De uitvoering van het Klimaatakkoord waarin de nadruk ligt op techniek
                  en innovatie, is niet voldoende. Voor de glastuinbouw zijn klimaatmaatregelen, waaronder
                  fiscale maatregelen, onderdeel van een samenhangend pakket waarover de Kamer is geïnformeerd
                  op 22 april 2022.9 De rest van de landbouw loopt mee via de integrale, gebiedsgericht aanpak waarin
                  maatregelen die raken aan de omvang van de veestapel onvermijdelijk zijn om het klimaatdoel
                  te halen. Op sommige plekken kan dit door te extensiveren, op andere plekken door
                  veehouderijen te beëindigen. Dit draagt ook dit bij aan de stikstofopgave. Daarbij
                  is vrijwilligheid een belangrijk uitgangspunt is. Maar er moeten ook escalatiemechanismen
                  zijn en vooraf moet duidelijk zijn wanneer en onder welke voorwaarden dwingend instrumentarium
                  wordt ingezet. In het kader van het NPLG zijn de provincies en het rijk gezamenlijk
                  aan zet om in de gebiedsgerichte aanpak in samenspraak met de betrokkenen in de gebieden
                  te kijken wat er nodig is. Het Rijk gaat door met de uitvoering van het Klimaatakkoord
                  en werkt algemeen beleid uit, bijvoorbeeld beleid waarbij agrariërs kunnen meedoen
                  aan regelingen om stallen brongericht en integraal (ammoniak, methaan, geur en fijnstof)
                  te verduurzamen. Naar verwachting kunnen bedrijven binnenkort gebruik maken van een
                  regeling voor hoogwaardige mestverwerking (productie van kunstmestvervangers). Ook
                  wordt er gewerkt aan oplossingen om de methaanuitstoot via voer- en managementmaatregelen
                  te verminderen (bijvoorbeeld project van DSM/FrieslandCampina).
               
Extensievere en innovatievere vormen van veehouderij en akkerbouw dragen bij aan vermindering
                  van de druk op het milieu en het klimaat. De melkvee- en rundveebedrijven ontwikkelen
                  zich tot een grondgebonden sector in 2032 die alle mest op het eigen bedrijf kunnen
                  plaatsen (of op de grond van een collega in een samenwerkingsverband, zie verder 2.1).
                  De plantaardige teelten werken binnen de kaders van een teeltsysteem waarin duurzaam
                  gebruik van de bodem uitgangspunt is. Deze teelten volgen een geïntegreerde gewasbeschermingsstrategie
                  met nagenoeg geen emissies naar het milieu.
               
Hoewel ik niet alles verwacht van een zware inzet op technische innovaties, biedt
                  voor bepaalde veehouderijbedrijven een integrale brongerichte aanpak zeker ook kansen.
                  Daarbij worden emissies van schadelijke stoffen in bestaande stalsystemen en nieuwe
                  stalconcepten zoveel mogelijk voorkomen en wordt eventueel de stallucht nog door een
                  nageschakelde techniek gezuiverd. Naast managementmaatregelen (onder andere via het
                  veevoer) is de kern van deze aanpak de toepassing van (een combinatie van) technieken
                  waarmee verse mest frequent en snel uit de stallen wordt afgevoerd, de mest wordt
                  gescheiden in een dikke en een dunne fractie en vervolgens met methaanemissiebeperkende
                  technieken wordt verwerkt tot waardevolle meststoffen zoals kunstmestvervangers en
                  bodemverbeteraars.
               
Bepaalde veehouderijsectoren (zoals varkens, pluimvee, vleeskalveren) produceren in
                  Nederland (veelal) los van de grond. Voor deze sectoren is de opgave om de druk op
                  de leefomgeving te minimaliseren door te zorgen voor emissiearme bedrijfsvoering,
                  zuinig gebruik van grondstoffen en energie, hergebruik van reststromen en – voor wat
                  betreft de veehouderij – het leveren van hoogwaardige meststoffen. De intensieve veehouderij
                  heeft daarmee ook een rol in het landbouwsysteem en het is belangrijk dat daarvoor
                  voldoende locaties beschikbaar blijven. Daarnaast moet de veehouderij dierwaardig
                  zijn en houdt men rekening met dier- en volksgezondheid.
               
Daarnaast zijn er ook nieuwe vormen van landbouw die voor innovatieve ondernemers
                  perspectief kunnen bieden, zoals de teelt van biogrondstoffen voor de bouw en andere
                  industriële toepassingen, agroforestry, zilte teelten, verwerking op het eigen bedrijf
                  en afzet binnen een korte keten, de productie van eiwitten uit andere bronnen zoals
                  algen, et cetera. Productieve investeringen (ontwikkelingsgericht) en niet-productieve
                  investeringen (milieugericht) kunnen effectief worden gecombineerd, denk aan precisielandbouw,
                  stroken- en mengteelten en andere vormen van ecologische plaagbestrijding, mestverwaarding,
                  diervriendelijke stallen en circulaire oplossingen met betrekking tot gebruik van
                  grondstoffen voor bemesting en diervoeding. Akkerbouwers en veehouders werken samen,
                  bijvoorbeeld in duurzame gewasrotaties van voedsel- en voedergewassen en de uitwisseling
                  van reststromen (gewasresten en mest). Om deze nieuwe vormen van landbouw tot een
                  succes te maken is inzet van alle ketenpartijen nodig. Daarin wordt nu al door meerdere
                  ondernemers in de agrofoodsector geëxperimenteerd, vaak met mooie resultaten.
               
In gebieden waar de kaders knellen, zal de landbouw hoe dan ook extensiever ingericht
                  moeten worden met meer aandacht voor het beheer van natuur en landschap. Denk hierbij
                  aan de nabijheid van kwetsbare Natura 2000-gebieden, het tegengaan van bodemdaling
                  in veenweidegebieden en aan uitspoeling vanuit- en verdroging van zandgronden. Het
                  zwaartepunt zal hier meer op multifunctionele en regeneratieve vormen van landbouw
                  liggen, waarin bedrijven aandacht voor biodiversiteit, water- en bodemkwaliteit en
                  waterberging combineren met andere activiteiten, zoals agrotoerisme, productie van
                  hoogwaardige streekproducten en het leveren van zorg. Naast agrarische productie heeft
                  de levering van publieke diensten hier een belangrijke rol. Bedrijfsvergroting kan
                  daarbij zeker aan de orde zijn, want voor extensivering is ruimte nodig, met behoud
                  van landschappelijke waarden.
               
De manier van werken waarmee de Nederlandse landbouw wereldwijd groot is geworden,
                  is in de afgelopen decennia door overheid, wetenschap, industrie, handel, bankwezen
                  en consumenten gezien als de beste manier. Daarom is het niet gepast de «veranderlast»
                  eenzijdig op de schouders van agrariërs te leggen. Ja, we vragen forse aanpassingen
                  van ondernemers in de agrarische sector, maar de kosten of pijn die daarmee gepaard
                  gaan, moeten worden gedeeld. In de vele gesprekken, die ik de afgelopen tijd met ondernemers
                  en vertegenwoordigers uit de landbouwsector heb gevoerd, is me op het hart gedrukt
                  dat agrariërs het juist ook in de fase van verandering niet redden als de overheid
                  geen richting en ruimte biedt en helpt waar het kan. We vragen veel, maar het vermogen
                  om te investeren in een duurzame stal of in grond ontbreekt vaak en zal er ook niet
                  komen als er voor de lange termijn geen gezond toekomstperspectief is. Dat drukt zwaar
                  op ondernemers. Voor hen is het in de eerste plaats belangrijk om duidelijke kader
                  te stellen waar ze van op aan kunnen en in de tweede plaats de juiste voorwaarden
                  te scheppen waardoor zij – agrariërs én ketenpartijen – binnen die kaders voor hun
                  bedrijf perspectief kunnen ontwikkelen.
               
Van ketenpartijen (toeleveranciers, banken en afnemers, tot en met de consument) verwacht
                  ik een voortrekkersrol. Er zijn veel voorbeelden van initiatieven die laten zien dat
                  deze verwachting gerechtvaardigd is. Inmiddels wordt 1 op de 5 euro in de retail uitgegeven
                  aan een duurzaam product10 en het aandeel voedselproducten dat onder duurzaamheidskeurmerk wordt verkocht, groeit
                  sterk. Ik zie innovatieve ontwikkelingen in tal van sectoren die leiden tot nieuwe
                  producten en marktconcepten, die veelbelovende perspectieven bieden, ook voor agrarische
                  ondernemers. Ketenpartijen hebben juist voor de omslag naar kringlooplandbouw de sleutel
                  in handen. Denk aan het verwerken van reststromen, maar ook in uiteenlopende rollen
                  als veredelaars, leveranciers en verwerkers hebben zij mogelijkheden en belang om
                  agrariërs en tuinders te helpen om te verduurzamen, bijvoorbeeld door zuinig gebruik
                  van nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, grondstoffen en reststromen. Ik verwacht
                  dat ketenpartijen en agrarische brancheorganisatie over de hoofddoelen van kringlooplandbouw
                  – voer, mest, bodem, dierenwelzijn- in bijv. in private kwaliteitssystemen afspraken
                  maken met hun leveranciers en leden.
               
Er zijn ook al veel agrariërs die laten zien dat het goed mogelijk is om in goede
                  balans met de leefomgeving gewassen, vlees, eieren en zuivel te produceren. Zij verdienen
                  een goede boterham met een productiewijze waarbij milieubelastende inputs van buiten
                  het bedrijf en emissies vanuit het bedrijf laag zijn, de bodem- en waterkwaliteit
                  onder het bedrijf hoog is, de biodiversiteit op en om erf en landerijen floreert en
                  de dieren een hoge staat van welzijn ervaren. Dankzij hun kennis, kunde en creativiteit
                  hebben zij duurzaam perspectief ontwikkeld. Hun kennis, ervaring en werkplezier werken
                  aanstekelijk: ik wil stimuleren dat andere ondernemers ook in beweging komen, door
                  ze te helpen met de juiste instrumenten en financiële middelen maar bijvoorbeeld ook
                  door het inzetten van coaching en onafhankelijk bedrijfsadvies. Juist ook jonge agrariërs
                  moeten ondersteuning ervaren als zij besluiten moeten nemen waar zij vele jaren mee
                  vooruit moeten. Daarom komt er in het toekomstig GLB-NSP een extra ondersteuning voor
                  jonge landbouwers wanneer zij willen investeren in modernisering of verduurzaming
                  van hun bedrijf.
               
In een divers landbouwland ga ik geen blauwdruk van bovenaf neerleggen voor individuele
                  ondernemers. Zij moeten zo veel mogelijk zelf «aan het stuur» kunnen zitten als het
                  gaat om het bepalen van de richting waarin zij hun bedrijf willen ontwikkelen. Uiteraard
                  passend in de opgaven die er zijn om de gebiedsdoelen te behalen. Rijk en provincies
                  gaan er op sturen dat zeker wordt gesteld dat de doelen en opgaven in de gebieden
                  worden gehaald («de som moet kloppen»).
               
Zie hiervoor ook de startnotitie NPLG van de Minister voor Natuur en Stikstof. Ondernemers
                  kunnen kiezen voor technische innovatie, landschappelijke innovatie in de vorm van
                  extensivering, het omschakelen naar nieuwe producten of diensten (verbreden of vernieuwen
                  van het bedrijfsmodel zoals multifunctionele landbouw), verplaatsen of stoppen. Vaak
                  zal het gaan om een combinatie van deze richtingen. We bieden ondernemers perspectief
                  als we hen in staat stellen om toekomstgerichte keuzes te maken in het vertrouwen
                  dat er ook op termijn voldoende basis is voor een solide verdienmodel, rendabele bedrijfsvoering
                  en bedrijfscontinuïteit. We hebben een heel scala aan (financiële) instrumenten die
                  agrariërs daarbij ten dienste staan. In hoofdstuk 3 van deze brief zet ik verder uiteen
                  welk (rijks)instrumentarium al beschikbaar is en hoe we dat aanpassen of aanvullen
                  om het (beter) geschikt te maken in het kader van de integrale, gebiedsgerichte aanpak.
               
De overheid kan niet alle problemen van agrariërs oplossen of overnemen, maar ik wil
                  in deze zeer turbulente tijden wel zorgen voor individuele ondersteuning bij de verschillende
                  ontwikkelrichtingen die ondernemers voor zichzelf uitstippelen. Maatwerk, daar komt
                  het op aan. En ruimte om te experimenteren, daar waar het kan. Hierdoor ontstaat perspectief.
                  In dit verband koester ik de inzet die de afgelopen jaren door de zogeheten experimenteergebieden
                  voor kringlooplandbouw is gepleegd om, in samenwerking met mijn ministerie, op gebiedsniveau
                  en in ketenverband de verduurzaming van de landbouw te versnellen. Uw Kamer heeft
                  er op aangedrongen deze werkwijze de komende jaren voort te zetten en daarbij «helderheid
                  te verschaffen over randvoorwaarden als experimenteerruimte, inhoud, methodiek en
                  monitoring voor de experimenteerregio’s».11 Ik ga graag in op hun uitnodiging om LNV te committeren aan de aanpak in de experimenteergebieden
                  en daartoe meerjarige afspraken te maken om gezamenlijk het noodzakelijke vernieuwingsproces
                  voortvarend te kunnen voortzetten en hiervoor budget vrij te maken. Daar waar uitzonderingen
                  op EU-regelgeving nodig zijn, zal ik mij daar voor inzetten. Maar ik wil ook eerlijk
                  zijn: experimenteerruimte is er alleen, als we op koers liggen bij het halen van de
                  ecologische doelen die in harde – kwantitatief vastgelegde – EU-normen (bijvoorbeeld
                  op het gebied van waterkwaliteit) vastliggen en er een veilige marge is om via experimenten
                  aan oplossingen te kunnen werken.
               
1.2 Perspectief op langere termijn: Vertalen van doelen naar bedrijfsniveau en kpi’s
               
Veel agrarische ondernemers zijn gemotiveerd om bij te dragen aan de lange termijndoelen
                  voor milieu, dier en klimaat om daarmee de landbouw toekomstbestendig te maken. Door
                  de hoge intensiteit van de productie op een beperkte oppervlakte kent de landbouw
                  in Nederland een hoge milieudruk. De regelgeving om die milieudruk te verminderen,
                  veelal met Europese regels als basis, ligt vast in voorschriften die weinig tot geen
                  handelingsvrijheid voor ondernemers bieden. Ondernemers vinden dat er daardoor onvoldoende
                  rekening gehouden wordt met hun vakmanschap en bedrijfsomstandigheden en ervaren regelgeving
                  als complex. Dit zou de broodnodige innovatie om te verduurzamen voor ondernemers
                  eerder hinderen dan stimuleren.
               
Naast ondersteuning bieden, is de rol van de overheid daarom ook – waar mogelijk –
                     belemmeringen wegnemen. Bij de omschakeling van hun bedrijfsvoering kunnen landbouwers
                     immers stuiten op belemmeringen uit bestaande wet- en regelgeving of knelpunten die
                     samenhangen met de interpretatie of toepassing ervan in praktijk. Concreet gaat het
                     om belemmeringen die een obstakel vormen voor:
                  
• het sluiten van kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen op een zo laag mogelijke
                           schaal;
                        
• het verminderen van verspilling van biomassa in het gehele voedselsysteem;
• het reduceren van emissies (uitspoeling van fosfaat en nitraat naar grond- en oppervlaktewater,
                           uitstoot van broeikasgassen);
                        
• het bevorderen van biodiversiteit en natuurherstel;
• het verminderen van energieverbruik en gebruiken van zoveel mogelijk hernieuwbare
                           energie.
                        
Voor zover het belemmeringen betreft die voortvloeien uit nationale stelsels en regels,
                  worden deze aangepakt in het kader van de herbezinning van het mest- en afvalstoffenbeleid.
                  Het bevorderen van circulariteit is het beoogde uitgangspunt voor toekomstige mest-
                  en afvalstoffenregelgeving. Voor het wegnemen van belemmeringen uit EU-regels, is
                  actie van de Europese Commissie en veelal medewerking van de andere lidstaten vereist.
                  Hier heb ik initiatieven voor genomen.
               
Op termijn zou de beperkte handelingsvrijheid weggenomen of verlicht kunnen worden
                  als meer ruimte zou ontstaan voor «bedrijfsgerichte doelsturing». Dit is een vorm
                  van sturing die individuele ondernemers prikkelt, in staat stelt en ruimte geeft om
                  binnen bepaalde grenzen zó te handelen dat zij publieke doelen op overtuigende wijze
                  doelmatig helpen realiseren. Het mes snijdt hier aan twee kanten: het draagt bij aan
                  realisatie van het publieke belang van verduurzaming van landbouw en voedsel én het
                  biedt ondernemers meer vrijheid en verantwoordelijkheid als het gaat om de wijze waarop
                  zij hun bedrijf verduurzamen.
               
Meer bedrijfsgerichte doelsturing brengt ook nieuwe uitdagingen met zich mee; het
                  vraagt veel van alle betrokken partijen en kan haaks staan op staande beleidskaders
                  die niet zo maar te veranderen zijn. Het vereist van de overheid dat het de doelen
                  duidelijk maakt op bedrijfsniveau, eventueel vastgelegd in een gebiedsgerichte aanpak,
                  en de ontwikkeling van een betrouwbaar handhavings- en meetinstrumentarium. Van agrarische
                  ondernemers vereist het dat ze werk maken van de grotere handelingsruimte die hun
                  geboden wordt en dat zij zich committeren aan de op bedrijfsniveau te realiseren doelen
                  en aan de verantwoording die daarbij hoort. Het zal van de politiek vergen dat de
                  focus meer komt te liggen op het vaststellen en monitoren van de doelen (het wat),
                  en aanvaarden dat de wijze van realisatie (het hoe) aan het veld wordt overgelaten.
                  Hiervoor is pas volledig ruimte als we op koers liggen bij het halen van de ecologische
                  doelen en er een veilige marge is om aan oplossingen te kunnen werken die niet in
                  (EU-)voorschriften vastliggen.
               
Doelsturing zal niet altijd mogelijk zijn en zeker geen volledige handelingsvrijheid
                  geven, eenvoudigweg omdat er altijd (en soms nog sterk beperkende) randvoorwaarden
                  van overheden en andere partijen in het spel zullen zijn. Bovendien zou meer doelsturing
                  in sommige gevallen aanpassingen of uitzonderingen van de Europese regelgeving vergen,
                  waarvoor de beslissingsbevoegdheid niet bij onszelf ligt. Ook aanpassing van nationale
                  regelgeving is een tijdrovend traject van lange termijn. Voor zover aanpassingen in
                  wetgeving mogelijk zijn is doelsturing op korte termijn voor een aantal beleidsthema’s
                  (bijvoorbeeld waterkwaliteit, dierenwelzijn) vooralsnog niet mogelijk. Het kabinet
                  blijft zich hiervoor uiteraard wel inzetten.
               
Kortom, doelsturing oogt vanuit meerdere perspectieven aantrekkelijk, maar is geen
                  panacee voor alle beleidskwalen. De uitstoot van emissies wordt niet als vanzelf minder
                  door doelsturing, maar alleen door minder inputs en beter management. Voorwaarde is
                  bovendien dat op valide wijze doelbereik bedrijfsgericht kan worden aangetoond (=gemeten
                  en gerapporteerd). Dit is allesbehalve eenvoudig, want het vergt met name veel en
                  voldoende betrouwbaar analyse-, reken- en meetwerk wat op dit moment in veel gevallen
                  nog niet mogelijk is. Meer meten of ánders meten, zie ik tegelijk wel als een veelbelovende
                  mogelijkheid om de agrarische ondernemer op termijn meer perspectief te bieden op
                  doelsturing op bedrijfsniveau. Binnen het programma Nationaal Kennisprogramma Stikstof
                  wil ik hiervoor een apart programma inrichten, in de wetenschap dat er nog veel uitwerking
                  nodig is in techniek, maar ook voor wat betreft de toepasbaarheid in de praktijk en
                  de ontwikkeling van datalogistiek. Ik zal daarbij ook rekening houden met het advies
                  dat de Kwartiermaker Innovatiegezant nog voor de zomer zal uitbrengen over het instellen
                  van een regieorgaan voor versnelling van innovaties op het gebied van mestverwerking
                  en stallen. Het in te richten programma «Meten op bedrijfsniveau» koppelt lopende
                  kennisprojecten aan fieldlabs en praktijkprojecten, en de opgedane kennis zal ook
                  op termijn zijn weg vinden naar een aantal pilots in diverse sectoren en regio’s.
                  Dit zal niet van vandaag op morgen het antwoord zijn op alle opgaven en knelpunten
                  waar ondernemers voor staan, maar ik zie dit voor de lange termijn wel als de richting
                  waarin we de oplossing moeten zoeken.
               
Een vorm van doelsturing waarmee nu al praktijkervaring wordt opgedaan, is het belonen
                  van prestaties van agrariërs op basis van kritische prestatie-indicatoren (kpi’s).
                  Kpi’s bieden agrariërs een integraal en lange termijnperspectief op duurzaamheidsopgaven:
                  door prestaties te belonen worden economie en ecologie met elkaar verbonden. Een goed
                  werkende KPI-aanpak biedt ondernemersvrijheid omdat het de geleverde prestaties centraal
                  stelt en doelsturing dichterbij brengt. Zowel in sectoren (met name de melkveehouderij)
                  als in gebieden/provincies zijn hiermee de afgelopen jaren ervaringen opgedaan en
                  de komende tijd worden er op initiatief van en met steun vanuit mijn ministerie op
                  ongeveer twintig plaatsen in het land pilots opgezet om hier meer praktijkervaring
                  mee op te doen, in de hoop en verwachting dat de toepassing van kpi’s de komende jaren
                  verder kan worden opgeschaald. Met name in gebieden waar de opgaves voor natuur en
                  stikstof, water en klimaat groot zijn, zal beloning voor maatschappelijke diensten
                  een belangrijk onderdeel moeten zijn van het verdienmodel. Bij het toekomstige GLB,
                  met name het nieuwe instrument van de ecoregeling, is hierop geanticipeerd. De komende
                  GLB periode zal worden gebruikt om dit verder te verfijnen
               
Kpi’s bieden in principe de mogelijkheid tot een stapeling van beloningen, door verschillende
                  partijen: privaat waar mogelijk, publiek waar noodzakelijk, en op basis van afrekenbare
                  prestaties. De Biodiversiteitsmonitoren voor de melkveehouderij en de akkerbouw en
                  de kritische prestatie-indicatoren voor kringlooplandbouw, die aansluiten op bestaande
                  duurzaamheidsafspraken in de markt, kunnen hierbij als leidraad dienen. Uitgangspunt
                  hierbij is dat het gaat om de toepassing van een «brede» set kpi’s, waarmee verduurzaming
                  op bedrijfsniveau integraal wordt gestimuleerd. Ook met de pilot van het Investeringsfonds
                  Duurzame Landbouw doe ik ervaring op met doelsturing in de praktijk. Aansluitend hierop
                  noem ik ook graag de uitwerking van kpi’s (voerkwaliteit, mest, bodemkwaliteit, dierenwelzijn
                  etc), waarbij drempel- en streefwaarden concreet maken wat dan een goede landbouwpraktijk
                  is. De verdere uitwerking van de kpi-systematiek vraagt vanzelfsprekend zorgvuldige
                  besluitvorming, waarbij afstemming plaatsvindt met de sector en uw Kamer, en op basis
                  van de praktijkervaringen met regelmaat onderzoek plaatsvindt naar de uitwerking in
                  de praktijk.
               
In samenspraak met gebieden en sectoren en met kennis vanuit verschillende onderzoeksinstellingen
                     is het afgelopen jaar al een kernset kritische prestatie-indicatoren voor kringlooplandbouw
                     opgesteld. Het is de bedoeling deze – eerst via pilots, daarna via opschaling – in
                     de praktijk door te ontwikkelen en steeds bredere toepassing te geven. Het betreft
                     de volgende thema’s en kpi’s:
                  
Stikstofbalans: Stikstof efficiëntie/ overschot
Ammoniakemissie: Ammoniakemissie (forfaitair)
Fosfaatbalans: Fosfaatoverschot
Herkomst inputs: Eiwit eigen land
Broeikasgasemissies: Broeikasgasemissie
Milieubelasting: Milieubelastingspunten gewasbescherming
Energiebalans: p.m. integreren met kpi broeikasgasemissie
Bodem organische stof: Organische stof balans
Bodemkwaliteit: Aandeel gereduceerde grondbewerking & blijvend grasland
Waterkwantiteit: PM nog vast te stellen
Gewasdiversiteit: Index gewasdiversiteit & Aandeel kruidenrijk grasland
Natuur & landschap: Aandeel natuur & landschap
Dierenwelzijn: PM nog vast te stellen
Diergezondheid: PM nog vast te stellen
Emissies (van ammoniak en broeikasgassen) op het land worden uitgedrukt per ha (waardoor
                     voor elke hectare landbouwgrond in principe dezelfde benadering kan worden toegepast)
                     en emissies in de stal (die niet van toepassing zijn voor de plantaardige productie)
                     per dier.
                  
Op termijn zie ik verdere stappen richting doelsturing voor me, zoals ik aangaf in
                  de brief die u onlangs van mij ontving over de Afrekenbare Stoffenbalans12. Met een ASB lijkt een lichte doelsturing mogelijk, met regulerende heffingen, gebaseerd
                  op het bestuursrecht, waarmee bijvoorbeeld gestuurd kan worden op de uitvoering van
                  managementmaatregelen zoals voer- en mestgebruik. Hiertoe moet nog wel verdere uitwerking
                  plaatsvinden, met name door het verbeteren van de meet- en datakwaliteit. Dat ga ik
                  samen met de sector oppakken. De mate en de snelheid waarmee doelsturing op onderdelen
                  van het LNV beleid kan worden toegepast hangt dus met twee ontwikkelingen samen: technologische
                  ontwikkeling (wat kan gemeten worden) en collectieve vermindering van de milieubelasting
                  door de landbouw. De technologische ontwikkelingen gaan snel, maar hoe snel is nu
                  niet te voorspellen. Mijn verwachting is dat de milieubelasting flink zal verminderen
                  met het ingezette gebiedsgerichte beleid op het gebied van stikstof, water en klimaat
                  en met de uitvoering van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
               
2. Kaders waarbinnen de transitie van de landbouw plaats gaat vinden
               
De transitie naar kringlooplandbouw is niet alleen nodig vanuit het oogpunt van de
                  integrale gebiedsgerichte aanpak die beoogt de problematiek op het gebied van stikstof,
                  water, klimaat en natuur op te lossen. In deze paragraaf beschrijf ik enkele andere
                  belangrijke elementen, doelen en normen waarmee agrariërs in deze transitie ook rekening
                  moeten houden of aan moeten voldoen, om tot een langjarig duurzaam perspectief voor
                  hun onderneming te komen. Het gaat samengevat om de volgende kaders:
               
– Rekenschap geven van andere doelen – meer specifieke landelijke normen – die al gelden
                        of op korte termijn aanstaande zijn.
                     
– De volwaardige plek van de landbouw in de vormgeving en uitvoering van de gebiedsgerichte
                        aanpak.
                     
– Financieel kader
– Internationale context
2.1 Rekenschap geven van andere doelen
               
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft u in haar Hoofdlijnenbrief13 geïnformeerd over de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en
                  klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid. Voor agrarische
                  ondernemers zijn er, als zij toekomstplannen maken voor hun bedrijf, ook andere gerelateerde
                  belangrijke doelen, kaders en normen waarbinnen zij op hun bedrijf rekening mee moeten
                  houden. Zo zijn er in ieder geval wettelijke normen en kaders op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen,
                  mest, dierenwelzijn, (dier)gezondheid (inclusief zoönosen en luchtkwaliteit), bodem
                  en klimaatadaptatie. Hoe deze normen en kaders uitwerken per bedrijf is niet in zijn
                  algemeenheid te zeggen, dat hangt af van de bedrijfsspecifieke context. Het advies
                  is dat agrariërs – bij het maken van plannen en het nemen van beslissingen over de
                  transitie van hun bedrijf- deze meekoppeldoelen integraal onderdeel laten zijn van
                  hun planvorming. Alleen zo ontstaat werkelijk perspectief voor de lange termijn.
               
Minder gebruik en emissies van gewasbeschermingsmiddelen
In het coalitieakkoord is de ambitie opgenomen om acties op het gebied van geïntegreerde
                  gewasbescherming en het realiseren van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen te intensiveren.
                  In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 staat de transitie naar weerbare planten (resistente rassen) en teeltsystemen, de
                  verbinding tussen landbouw en natuur en het terugdringen van emissies centraal. Daarmee
                  neemt de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen af en wordt invulling gegeven aan
                  het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen (conform de Kaderrichtlijn Water) en biodiversiteitsdoelen.
                  Het doel is dat agrarische ondernemers in 2030 alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen
                  gebruiken (bijvoorbeeld de mechanische bestrijding van onkruiden), rekening houden
                  met en gebruik maken van biodiversiteit (bijvoorbeeld natuurlijke bestuivers en natuurlijke
                  vijanden), een weerbare bodem hebben en waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
                  nodig is, zoveel mogelijk laag-risicomiddelen gebruiken. Als agrarische ondernemers
                  toch chemische gewasbeschermingsmiddelen moeten inzetten om ziekten, plagen en onkruiden
                  te bestrijden, gebeurt dat nagenoeg zonder emissie naar het milieu (bijvoorbeeld door
                  toepassing van innovatieve emissiebeperkende spuittechnieken) en nagenoeg zonder residuen
                  op producten. In het kader van toekomstbestendig landgebruik moet worden voorkomen
                  dat agrariërs in de transitie van hun bedrijf gewassen gaan telen die veel of vaak
                  chemische gewasbeschermingsmiddelen nodig hebben en zeer emissiegevoelig zijn.
               
Het Rijk zal de agrarische sector ondersteunen via stimulering en financiering van
                  innovatie, zoals precisielandbouw, waarnemingssystemen, mechanische en fysische bestrijding,
                  en de inzet van biologische bestrijders. Ik maak dankbaar gebruik van het aanbod van
                  de stuurgroep voor het uitvoeringsprogramma om de kennisoverdracht naar agrarische
                  ondernemers te bevorderen. Daarnaast faciliteer ik praktijkprogramma’s en experimenten
                  voor nieuwe veredelingstechnieken. Er wordt bij het College voor de toelating van
                  gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) meer personele capaciteit ingezet ten
                  behoeve van snellere beoordeling van laag-risicomiddelen (conform de motie Tjeerd
                  de Groot en Boswijk14). En via het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer wordt kennisontwikkeling en -verspreiding
                  gestimuleerd. Ook komt hulp beschikbaar voor digitalisering en monitoring, waarmee
                  inzicht wordt verkregen of de emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu
                  daadwerkelijk afnemen en of de biodiversiteit herstelt. Het kabinet blijft zich in
                  Europees verband inzetten voor nieuwe verdelingstechnieken (New Breeding Techniques),
                  zoals Crispr-Cas, waarbij geen soortgrenzen worden overschreven. Tot slot dienen ook
                  de ketenpartijen het gebruik van resistente rassen en het gebruik van minder chemische
                  middelen te stimuleren via (financiële) afspraken met hun telers (zie 4).
               
Mestregelgeving
Met mestregelgeving beoog ik de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit landbouwgronden
                  naar het grond- en oppervlaktewater terug te dringen. Dit zorgt voor verbetering van
                  de waterkwaliteit, zodat wordt voldaan aan de eisen van de Nitraatrichtlijn en aan
                  de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor wat betreft de bijdrage vanuit de landbouw.
                  Daarnaast heeft het mestbeleid effect op de ammoniakuitstoot. Op dit moment vergt
                  het halen van deze doelen van alle agrariërs nog een flinke inspanning en ik verzoek
                  de agrariërs – als zij in deze transitie nadenken over de toekomst van hun bedrijf
                  – goed rekenschap te geven van de uitdagingen op het gebied van mest. De benodigde
                  maatregelen zijn vastgelegd in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het bijbehorende
                  addendum. Het gaat onder andere om verplichtende maatregelen op het gebied van duurzame
                  bouwplannen, waar (blijvend) grasland, rustgewassen en vanggewassen een substantieel
                  onderdeel van uitmaken. Daarnaast zijn de teeltvrije zones van belang. In die zones
                  mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt waardoor ook wordt bijgedragen
                  aan het terugdringen van emissies van die middelen naar het milieu. Met sectororganisaties
                  wordt onderzocht of een specifieke maatwerkaanpak de beoogde waterkwaliteitsdoelen
                  kunnen bereikt. Er komt wetgeving om een volledig grondgebonden melkvee- en zoogkoeien-
                  en weidekoeienhouderij in 2032 te realiseren, waarbij alle mest op het eigen bedrijf
                  moet worden geplaatst (of op de grond van een collega in een samenwerkingsverband).
                  Volledige grondgebondenheid heeft tot gevolg dat elk melk- en rundveehouderijbedrijf
                  (zoog- en weidekoeien) het aantal dieren in evenwicht brengt met de beschikbare hectares
                  eigen grond of beschikbare grond van andere bedrijven in de buurt. Daarbij hoort in
                  mijn visie een aandeel (permanent) grasland. Mestbeleid, duurzaam bodembeheer en bodemvruchtbaarheid
                  gaan hand in hand. Over de inhoud en de uitwerking (bijvoorbeeld «wat is grondgebondenheid?»)
                  ontvangt u in september 2022 een brief.
               
Ook zeer relevant voor de agrarische praktijk zijn de ontwikkelingen op het punt van
                  het verkrijgen van een nieuwe derogatie van de gebruiksnorm in de Nitraatrichtlijn
                  (maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar) en het verzoek
                  van Nederland aan de Europese Commissie om hoogwaardige mestverwerkingsproducten die
                  voldoen aan de Europese renure-criteria te mogen aanwenden als kunstmest(vervanger)
                  in plaats van als dierlijke mest. Ik zet mij er onverminderd voor in, echter het verkrijgen
                  van deze derogatie en een landenspecifieke oplossing voor renure-criteria is niet
                  vanzelfsprekend. Ik zal uw Kamer de komende maanden informeren over het verloop van
                  de gesprekken met de Europese Commissie en de besprekingen in het Nitraatcomité.
               
Duurzaam bodembeheer
De bodem is ons kapitaal voor voedselzekerheid nu en in de toekomst. Daarom heb ik
                  de Minister voor Natuur en Stikstof verzocht de provincies te wijzen op het belang
                  van het bevorderen van een goede bodemkwaliteit bij het opstellen van gebiedsplannen.
               
Nederland heeft ongeveer 1,85 miljoen hectare landbouwgrond, die deels intensief gebruikt
                  wordt voor hoogwaardige agrarische productie. Behoud en verbetering van onze landbouwbodems
                  is van groot belang om dit hoge niveau op de lange termijn te kunnen behouden en tegelijkertijd
                  ook doelen zoals biodiversiteit, een goede waterkwaliteit, de klimaatopgaven en andere
                  ecosysteemdiensten te realiseren. Duurzaam beheerde bodems dragen bij aan het behalen
                  van de klimaatopgave door een extra vastlegging van 0,5 Mton CO2-eq per jaar in landbouwbodems vanaf 2030. De bodems staan echter onder druk als gevolg
                  van bodemverdichting, uitspoeling en achteruitgang van de weerbaarheid. Zonder de
                  omslag naar duurzaam beheerde bodems wordt onze huidige en toekomstige voedselproductie,
                  de inkomstenbron voor ondernemers en andere functies die de bodem vervult, bedreigd.
                  Duurzaam bodembeheer vormt een essentiële basis voor de transitie naar kringlooplandbouw
                  maar is een grootschalige en complexe opgave.
               
De agrarische ondernemer heeft maatregelen en instrumenten nodig om duurzaam bodembeheer
                  toe te passen op het bedrijf. Na een periode van intensieve kennisontwikkeling is
                  het nu zaak deze opgedane kennis te verspreiden en de juiste oplossingen aan te reiken
                  aan agrariërs en andere betrokken actoren. In het kader van toekomstbestendig landgebruik
                  moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat agrariërs die omschakelen naar andere gewassen,
                  gewassen gaan telen die de bodemgezondheid verslechteren. Omdat het benutten van de
                  landbouwbodems gebiedsafhankelijk is, zullen de problemen, uitdagingen, mogelijkheden
                  en kansen op het gebied van duurzaam bodembeheer op gebiedsniveau geconcretiseerd
                  moeten worden. Provincies spelen hierin een belangrijke rol, een aantal provincies
                  is daar al actief mee bezig. Met de inzet van middelen uit het Transitiefonds kan
                  dit gebiedsgericht worden opgeschaald en versneld.
               
Om de ondernemers in de land- en tuinbouw perspectief te bieden beter met weersextremen,
                  zoals droogte en wateroverlast, en verzilting te kunnen laten omgaan heeft mijn ministerie
                  samen met de landbouwsector, overheden en verzekeraars het Actieprogramma klimaatadaptatie
                  landbouw ontwikkeld en begin 2020 aan uw Kamer aangeboden. De focus ligt op het benoemen
                  van handelingsopties voor de ondernemer, ketenpartijen en overheden en het met de
                  betrokken partijen invullen van randvoorwaarden, zodat zij deze opties kunnen uitvoeren.
                  Denk hierbij aan het verbeteren van de bodemkwaliteit en zoetwaterbeschikbaarheid.
                  Door bijvoorbeeld water- en bodemmaatregelen toe te passen, dragen agrariërs bij aan
                  de doelen van hun bedrijf met bedrijfscontinuïteit als toekomstperspectief, maar kunnen
                  zij ook een positieve rol spelen in regionale opgaven, zoals het in samenwerking met
                  waterschappen en collega’s meer in balans brengen van het bodem- en watersysteem.
                  Daarnaast kunnen aanpassingen in rassen, gewassen en teelt- en veehouderijsystemen
                  in combinatie met innoveren, extensiveren en/of verplaatsen perspectieven bieden aan
                  agrarische bedrijven en regio’s, mede omdat de land- en tuinbouw op die manier onderdeel
                  van oplossingsrichtingen in een gebied kan zijn. Dit vraagt om een klimaatadaptieve
                  gebiedsgerichte aanpak waarin oog is voor het perspectief voor de ondernemer passend
                  bij de regionale opgaven.
               
Dierwaardige veehouderij
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft in een zienswijze (2021)15 geadviseerd om te kiezen voor een dierwaardige veehouderij en daarvoor zes leidende
                  principes geformuleerd: respect voor de intrinsieke waarde van het dier, goede voeding,
                  goede gezondheid, een goede omgeving, ruimte voor natuurlijk gedrag en een positieve
                  emotionele toestand. Deze zienswijze past bij mijn doelstelling om te ontwikkelen
                  richting een veehouderij waarin dieren aan hun behoeften kunnen voldoen. Het bevorderen
                  van de ontwikkeling en het gebruik van diergericht ontworpen stallen maakt onderdeel
                  uit van mijn aanpak, evenals het verbeteren van het marktperspectief en verdienmodellen
                  voor een dierwaardige veehouderij.
               
Ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij vormt tevens de basis van mijn inzet
                  in Europees verband in het kader van de herziening van de EU-regelgeving op het gebied
                  van dierenwelzijn, waarover ik u afgelopen april heb geïnformeerd16. De Europese Commissie zal eind 2023 een voorstel presenteren voor betere Europese
                  dierenwelzijnsregelgeving.
               
In het coalitieakkoord heeft het kabinet, in navolging van de zienswijze van de RDA
                  de (nationale) ambitie vastgelegd om te komen tot een dierwaardige veehouderij in
                  balans met de volksgezondheid. Dierwaardigheid is een belangrijk onderdeel van de
                  kringlooplandbouw. Om invulling te geven aan die ambitie tref ik momenteel voorbereidingen
                  voor het traject om te komen tot een convenant met diersectoren, ketenpartijen, maatschappelijke
                  organisaties en andere stakeholders. Ik heb een verkenner aangesteld om in kaart te
                  brengen hoe betrokken stakeholders aankijken tegen dit convenant en welke wensen zij
                  hebben ten aanzien van proces en inhoud. Deze verkenner heeft recent advies uitgebracht.
                  We starten nu het convenanttraject en de daarvoor noodzakelijke gesprekken. De uitkomsten
                  van het convenant vormen mede de basis van wetgeving die deze kabinetsperiode gereed
                  zal zijn. Voor het zomerreces informeer ik uw Kamer over de aanpak dierwaardige veehouderij.
                  Daarin zet ik uiteen welke doelstellingen ik heb en welke stappen ik daartoe zal zetten.
               
Vermindering van zoönoserisico’s
Zoönosen zijn infectieziekten die van dier op mens kunnen worden overgedragen. De
                  coronapandemie heeft ons indringend laten ervaren hoe ingrijpend de impact van een
                  zoönose kan zijn. Het kabinet zet zich in om de risico’s van een volgende, soortgelijke
                  pandemie, te verkleinen en stuurt daarom deze zomer het Actieplan voor versterking
                  van het Zoönosenbeleid aan uw Kamer. Vanwege de mogelijk ernstige gevolgen van zoönosen
                  is het noodzakelijk om te zorgen dat het risico op het ontstaan en de verspreiding
                  van zoönosen wordt verkleind.
               
Op 6 juli 2021 heeft een expertgroep onder leiding van de heer Bekedam het rapport
                  Zoönosen in het vizier uitgebracht met een groot aantal aanbevelingen op het terrein van preventie, signalering,
                  monitoring, surveillance en respons van zoönosen. Er wordt gewerkt aan een Actieplan
                  voor versterking van het Zoönosenbeleid worden opgesteld. In het actieplan zal worden
                  aangegeven wat er in Nederland al gedaan wordt op het gebied van preventie, signalering
                  en respons. Vervolgens wordt aangegeven waar het beleid wordt versterkt en welke acties
                  daar bij horen.
               
Enkele van de aanbevelingen van de expertgroep gaan over het beperken van zoönosenrisico’s
                  in veedichte en waterrijke gebieden. De situatie rondom de dierziekte hoogpathogene
                  vogelgriep, een potentiële zoönose, waarbij ook waterrijke en veedichte gebieden worden
                  getroffen, benadrukt het belang van een integrale aanpak. Experts in menselijke en
                  veterinaire gezondheid brengen op dit moment bestaande modellen en kennis van en inzichten
                  in eerdere dierziekte- en zoönose-uitbraken bijeen. In deze analyse worden zo veel
                  mogelijk aspecten betrokken die invloed hebben op de mate van transmissie van ziektekiemen
                  tussen bedrijven. Daarnaast vraag ik deskundigen om een specifieke risicobeoordeling
                  voor pluimveebedrijven in relatie tot vogelgriep. Deze beoordeling ziet op meerdere
                  factoren, waaronder locatie (waterrijke en veedichte gebieden) en bedrijfstype. Beide
                  risicobeoordelingen zijn deze zomer gereed.
               
De uitkomsten van deze inhoudelijke expertbeoordelingen worden betrokken in de integrale
                  aanpak gericht op verkleining en beheersing van zoönosenrisico’s vanuit de Nederlandse
                  veehouderij. Dit dient te worden meegenomen in de plannen die worden gemaakt in de
                  gebiedsgerichte aanpak.
               
In verband met het grote aantal uitbraken van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) en het
                  beeld dat HPAI virussen jaarrond in de wilde vogels aanwezig lijkt te zijn wordt gewerkt
                  aan het verkennen van mogelijkheden van vaccinatie als extra maatregel om besmettingen
                  te voorkomen. Belangrijke punten die we in de EU adresseren zijn de effectiviteit
                  van preventieve vaccinatie om de dreiging het hoofd te bieden en het voorkomen van
                  handelsbelemmeringen tussen lidstaten en met derde landen. Ik blijf me zowel nationaal
                  als internationaal waar mogelijk inzetten voor een goede acceptatie van producten
                  van gevaccineerde dieren. Daarbij zal ik blijven uitdragen dat producten van gevaccineerde
                  dieren net zo veilig zijn als van niet-gevaccineerde dieren.
               
2.2 Duurzaam economisch perspectief voor de landbouw op gebiedsniveau
               
De gebiedsgerichte aanpak is cruciaal om te komen tot de noodzakelijke transitie van
                  de landbouw, omdat rekening gehouden kan worden met de opgaven en omstandigheden die
                  passen bij de gebiedsomstandigheden. Leidend voor de gebiedsgerichte aanpak zijn de
                  op voorhand gestelde kaders, die deze aanpak dus niet vrijblijvend maken. Een succesvolle
                  gebiedsgerichte samenwerking kenmerkt zich vervolgens door een bottom-up proces.
               
Met mijn collega de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat het toekomstperspectief
                  voor de landbouw volwaardig wordt meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak en dat gebiedsprocessen
                  als geslaagd kunnen worden gezien als de agrariërs die blijven, een langjarig economisch
                  perspectief hebben. Naast stimulerende en faciliterende instrumenten is bij de gebiedsgerichte
                  aanpak in de gebieden met de grootste opgaven ook ruimtelijke differentiatie in regelgeving
                  nodig als resultante van het proces om het doelbereik te vergroten.
               
Daarvoor is het van belang dat het Rijk duidelijk is over de kaders, wetten en regels
                  en er gezamenlijk met de provincies, ketenpartijen en de gebiedspartners een toekomstvisie
                  komt over de sleutelrol van de landbouw in het gebied, als onderdeel van het gebiedsproces.
                  Hierbij denk ik aan de bijdrage aan de regionale economie en leefbaarheid, de productie
                  van voedsel, grondstoffen en hernieuwbare energie, natuur- en landschapsbeheer en
                  andere ecosysteemdiensten, recreatie en zorg. De ontwikkelmogelijkheden moeten passen
                  binnen de opgaven voor het gebied maar ook voldoende zekerheid bieden voor het verdienvermogen,
                  de bedrijfseconomische continuïteit en financierbaarheid van investeringen na het
                  uitvoeren van de gebiedsplannen. Om dit te borgen heb ik met de Minister voor Natuur
                  en Stikstof afgesproken om in het NPLG op te nemen dat een sociaaleconomische impactanalyse
                  voor de landbouw onderdeel van het gebiedsplan moet zijn. Hieruit moet blijken hoe
                  rendabel het perspectief is voor de blijvers (in verschillende deelsectoren). Voor
                  deze impactanalyse zal in overleg met de provincies, sectorpartijen en kennisinstituten
                  een kader en aanpak worden opgesteld.
               
Zoals door de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief,
                  is het belangrijk dat de provincies de gebiedsprocessen zorgvuldig inrichten en borgen,
                  zodat de te zetten stappen voorspelbaar zijn en alle te betrekken gebiedspartijen,
                  waaronder agrarische ondernemers en ketenpartijen, een volwaardige positie in deze
                  processen hebben. Naar aanleiding van de motie van het lid Boswijk17 zal de Minister voor Natuur en Stikstof u later dit jaar informeren op welke concrete
                  wijze de positie van de boer in de gebiedsprocessen geborgd wordt, zodat zij zowel
                  praktisch als met gebruikmaking van de juiste ondersteuning kunnen deelnemen aan de
                  gebiedsprocessen. Hierbij kan overigens ook goed de kennis, expertise en ervaringen
                  van de agrarische collectieven worden benut. Ik doe een dringend beroep op agrarische
                  ondernemers om actief en constructief deel te nemen aan de gebiedsprocessen, want
                  daarmee is het perspectief van de landbouw als geheel en dat van de individuele bedrijven
                  het beste gediend.
               
Verder is het voor ondernemers cruciaal dat het Rijk vooraf duidelijkheid verschaft
                  over de te behalen (kwantitatieve) doelen. Als bijlage bij de startnotitie NPLG heeft
                  de Minister voor Natuur en Stikstof voor de stikstofopgave een richtinggevend doel
                  weergegeven per gebied, evenals een totaaldoel per provincie. In samenhang met de
                  stikstofopgave wordt in het najaar van 2022 (presentatie hoofdlijnen NPLG) de regionale
                  doorvertaling van de aanvullende doelen weergegeven. Dat geldt ook voor de uitwerking
                  van de keuzes die moeten worden gemaakt voor onder meer gebruik van bodem en water.
                  Uiterlijk op 1 juli 2023 zijn de brede gebiedsprogramma’s voor alle provincies en
                  inliggende gebieden gereed. Op dat moment zullen ook de doelen definitief worden vastgesteld.
               
Aan het einde van dat gebiedsproces moeten alle activiteiten, die zijn opgenomen in
                  een getoetst en goedgekeurd gebiedsplan en die vergunningplichtig zijn, ook een passende
                  vergunning krijgen. Op deze wijze borgen het Rijk en de provincies dat het perspectief
                  van de agrarische sector onderdeel is van de gebiedsgerichte aanpak. Dat betekent
                  ook dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om PAS-melders zo snel mogelijk
                  te legaliseren, in ieder geval binnen de daarvoor gestelde termijnen. De Minister
                  voor Natuur en Stikstof zal, zoals aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief, nog voor de
                  zomer uw Kamer informeren over de stappen die gezet worden om meer zekerheid en duidelijkheid
                  te bieden bij de bestaande instrumenten van toestemmingverlening. Daarbij is het de
                  inzet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en
                  te verduidelijken. Bij de verkenning van de verschillende mogelijkheden moeten de
                  leidende principes over zekere inzet van ruimte, het voorkomen van feitelijke depositiestijging
                  bij salderen en bijdrage aan controleerbaarheid zijn geborgd. Deze kaders zijn uitgebreider
                  uiteengezet in de Hoofdlijnenbrief.
               
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft de provincies gevraagd in hun gebiedsplannen
                  in bredere zin in beeld te brengen hoe de verschillende opgaven en beoogde maatregelen
                  zich verhouden tot de gewenste ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de
                  gebieden. Conform de motie-Eppink18 is Wageningen Research gevraagd te onderzoeken wat er bekend is over (het behoud
                  van) leefbaarheid in het landelijk gebied, de rol van de publieke voorzieningen daarin
                  en welke rol de overheid hierin kan spelen. Het resultaat van dit onderzoek kan dienen
                  als inspiratie voor de gebiedsplannen en ander beleid in het landelijk gebied.
               
Daar waar de rijksoverheid wetten maakt, zullen deze worden getoetst op praktische
                  uitvoerbaarheid in de land- en tuinbouw via een agrarische praktijktoets, conform
                  de motie van het lid Boswijk c.s.19
2.3 Financiële ondersteuning door de overheid
               
Het kabinet stelt tot en met 2035 ruim € 24 miljard beschikbaar in een Transitiefonds
                  voor het realiseren van de doelstellingen op het vlak van natuur, stikstof, water
                  en klimaat en de daarvoor benodigde transitie in de landbouw en het landelijk gebied.
                  De Minister voor Natuur en Stikstof is fondsbeheerder. Het fonds voorziet in middelen
                  voor instrumenten voor blijvende agrariërs om zich economisch en ecologisch duurzaam
                  aan te passen aan de eisen en omstandigheden die voortvloeien uit het gebiedsproces.
                  De verduurzaming van de landbouw naar kringlooplandbouw is immers een randvoorwaarde
                  voor het succesvol behalen van de opgaven. Het gaat dan bijvoorbeeld over innovatieve
                  stalsystemen en het versterken van ondernemerschap en innovatie. Voor blijvers zijn
                  ook de middelen voor financiële afwaardering van grond van groot belang. Het fonds
                  voorziet ook in financiële middelen waarmee stoppen van agrarische ondernemingen op
                  een verantwoorde manier wordt mogelijk gemaakt. Op dit moment wordt er gewerkt aan
                  het afwegingskader en de vereisten voor toekenning van middelen uit het fonds, waarbij
                  zal worden gekeken naar een goede balans tussen landelijke en gebiedsspecifieke maatregelen
                  en waarbij wordt getoetst of er voldoende sprake is van een integraal beleidspakket
                  dat op een doelmatige manier bijdraagt aan het realiseren van de kabinetsdoelstellingen
                  op het vlak van natuur, stikstof, water en klimaat en de daarvoor benodigde transitie
                  in de landbouw en het landelijk gebied. Dit ten behoeve van het, vooruitlopend op
                  de instellingswet, in gang zetten van de in deze brief genoemde maatregelen en de
                  daarvoor benodigde middelen.
               
De doelstellingen van het kabinet worden nader uitgewerkt in de instellingswet voor
                  het begrotingsfonds. Het streven is dat de Minister voor Natuur en Stikstof en de
                  Minister van Financiën het wetsvoorstel voor de instellingswet voor dit begrotingsfonds
                  nog dit kalenderjaar aan uw Kamer presenteren. Het Transitiefonds werkt aanvullend
                  op de reguliere inzet van de middelen en de instrumenten van het nieuwe GLB (2023–2027)
                  die doelgericht en ook gebiedsgericht worden ingezet op het ondersteunen van agrariërs
                  die actief bijdragen aan de gewenste transitie in de landbouw.
               
2.4 Internationale context
               
We moeten ons realiseren dat de transitie naar kringlooplandbouw plaatsvindt binnen
                  de context van de Europese en mondiale markt, waar de concurrentie scherp is en waar
                  de bereidheid om te betalen voor verduurzaming begrensd is. Maar ook deze internationale
                  omgeving is volop in beweging: er is een mondiale transitie van het voedselsysteem
                  nodig voor het klimaat, voor behoud en herstel van biodiversiteit en om de wereld
                  te helpen zichzelf te voeden.
               
Het verdienvermogen en de bedrijfseconomische continuïteit van de Nederlandse land-
                  en tuinbouw op internationale markten kan onder druk komen staan. Het is daarom van
                  belang om het verdienvermogen van de Nederlandse land- en tuinbouw op internationale
                  markten te versterken. Dit kan door voort te bouwen op de al in gang gezette inzet
                  op export van kwalitatief hoogwaardige, duurzame producten in plaats van focus op
                  grote volumes. Export en import zijn een middel en geen doel op zich. Tegelijkertijd
                  bieden buitenlandse markten een uitgelezen kans voor het agro-bedrijfsleven om een
                  concrete bijdrage te leveren aan de mondiale transitie, met hoogwaardige producten
                  én met kennis en kunde. Duurzaamheid mag zich niet uit de markt prijzen, maar moet
                  zich juist ín de markt prijzen. Nederland zal zich in WTO-verband daarom blijven richten
                  op het door handel bevorderen van milieu- en biodiversiteitsdoelstellingen en in de
                  relevante multilaterale fora waarin we actief zijn, maakt Nederland zich hard voor
                  het verankeren van hoge normen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, dierenwelzijn,
                  plantgezondheid, bescherming van consumenten en eerlijke handel in voedingsmiddelen.
               
Bij het onderhandelen over handelsverdragen tussen de EU en derde landen zet Nederland
                  in op zo hoog mogelijke standaarden met betrekking tot verduurzaming en dierenwelzijn.
                  Dit omdat de Nederlandse agrariër extra duurzaamheidsinspanningen moet verrichten,
                  en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten
                  van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu-, arbeid- of dierenwelzijnsregels
                  hoeven te voldoen Overigens hebben veel Nederlandse ondernemers ook baat bij handelsverdragen,
                  aangezien daarmee markttoegang wordt verkregen in landen die veel importbarrières
                  hebben en importtarieven omlaag gaan, ook voor duurzame producten uit Nederland.
               
3. Ontwikkelrichtingen voor de agrarische ondernemers
               
Agrarische ondernemers willen hun bedrijf toekomstbestendig ontwikkelen. Niet alleen
                  voor hun eigen toekomst en die van hun kinderen, maar ook voor de dieren op hun bedrijf
                  en de leefomgeving waar het bedrijf van afhankelijk is en invloed op heeft. De omslag
                  naar kringlooplandbouw vraagt wat van alle agrarische ondernemers en het vraagt van
                  ketenpartijen dat zij de omslag op het boerenbedrijf duurzaam mee mogelijk maken.
                  Toekomstperspectief voor agrariërs vraagt zicht op concrete mogelijkheden voor nieuwe
                  verdienmodellen voor een rendabele bedrijfsvoering en een redelijk inkomen. Er is
                  geen blauwdruk voor de transitie naar kringlooplandbouw, maar er is wel een aantal
                  hoofdrichtingen voor ontwikkeling te onderscheiden, namelijk technische innovatie,
                  landschappelijke innovatie (extensiveren), omschakelen naar nieuwe producten of diensten
                  en bedrijfsverplaatsing. Omdat iedere ondernemer uniek is en een eigen pad kiest,
                  zal hij of zij niet één (standaard)richting kiezen, maar via een afgewogen mix tot
                  een optimale keuze komen. Daarbij geldt de voorwaarde dat de doelen op gebiedsniveau
                  moeten worden gehaald en dat de kringloophoofddoelen van voer, mest en bodem worden
                  gerespecteerd.
               
In dit hoofdstuk beschrijf ik zo concreet mogelijk de verschillende ontwikkelrichtingen
                  en het (Rijks)instrumentarium dat agrarische ondernemers kan helpen om de ontwikkeling
                  naar kringlooplandbouw te maken en/of te versnellen. Ik heb mij laten inspireren door
                  wat ik al zie gebeuren in de sector: de innovaties die plaatsvinden en het toekomstperspectief
                  dat die ontwikkelingen bieden. Het bestaande instrumentarium kan vanzelfsprekend worden
                  ingezet voor de transitie naar kringlooplandbouw. In sommige gevallen moeten we bestaande
                  instrumenten aanpassen, bijvoorbeeld door gebiedsspecifieke inzet mogelijk te maken
                  of door gebruik te maken van het Transitiefonds om budgetten te verhogen. Ook zullen
                  we enkele nieuwe instrumenten moeten ontwerpen. Dat zal overigens een voortdurend
                  proces blijven waarin we ook op basis van de gebiedsplannen het instrumentarium en
                  de mix ervan en de bedragen voor die mix weer zullen herijken. Daar waar de transitie
                  veranderingen vraagt, zal ook het instrumentarium vanuit de overheid moeten blijven
                  meebewegen. Daarnaast hebben provincies ook instrumenten beschikbaar en zullen zij
                  in de gebiedsplannen beschrijven met welke aanvullende maatregelen zij agrarische
                  ondernemers ondersteunen.
               
3.1 Voorbereiden op de transitie: ondersteuning van agrarische ondernemers op het
                  erf
               
Agrarische ondernemers staan niet alleen voor bedrijfsmatige keuzes, maar ook voor
                  belangrijke persoonlijke keuzes op het gebied van werk, wonen, en de toekomst van
                  het gezin. Daarom wil ik de agrarische ondernemers ondersteuning bieden bij het maken
                  van de juiste keuze voor hun bedrijfsvoering. De afgelopen jaren heeft LNV al verschillende
                  instrumenten aangeboden om de ondernemer hierin te begeleiden. Ik wil daarmee doorgaan
                  en waar nodig en mogelijk de inzet vergroten.
               
SABE-regeling
De SABE20-regeling heeft al duizenden agrariërs en tuinders bereikt met onafhankelijke adviezen,
                  bedrijfsplannen en cursussen om te komen tot duurzame bedrijfsaanpassingen. Naast
                  adviseurs met inhoudelijke expertise op het gebied van onder andere brongerichte emissiereducerende
                  maatregelen, duurzaam bodembeheer en natuurinclusieve landbouw, zijn er ook adviseurs
                  die kunnen helpen bij persoonlijke ontwikkeling en duurzame ontwikkeling van het bedrijf,
                  stimuleren van samenwerking met producentenorganisaties of telersverenigingen, het
                  starten, overnemen of beëindigen van een landbouwbedrijf of het versterken van het
                  toekomstperspectief en het inkomen van agrarisch ondernemers. Voor ondernemers die
                  liever deelnemen aan een cursus biedt het hoger agrarisch onderwijs cursussen aan
                  op het gebied van stikstof, natuurinclusief ondernemen in de landbouw, en precisielandbouw,
                  gefinancierd via de SABE regeling.
               
Steun voor jonge agrariërs
De landbouw in Nederland heeft alleen perspectief als jonge ondernemers vertrouwen
                  hebben in een toekomst als boer of tuinder. Het baart mij zorgen dat dit voor veel
                  potentiële bedrijfsopvolgers geen vanzelfsprekendheid is, waardoor de continuïteit
                  van veel bedrijven in de land- en tuinbouwsector onzeker is geworden. Bedrijven met
                  een goed continuïteitsperspectief moeten overgenomen kunnen worden zodat deze bedrijven
                  zich verder kunnen ontwikkelen. We ondersteunen jonge agrariërs hierbij middels het
                  Jonge boerenfonds.21 In dit kader onderstreep ik ook het belang van de huidige bedrijfsopvolgingsregeling
                  (BOR) die in de agrarische sector ondersteunend werkt bij overname. De regeling verkleint
                  immers de belemmering die belastingheffing kan vormen voor bedrijfsoverdrachten.
               
Ook met het GLB-NSP worden jonge agrariërs en tuinders ondersteund. Om bedrijfsovername
                  of -start door jonge landbouwers te stimuleren starten we in de nieuwe GLB-periode
                  met een nieuwe interventie, namelijk de «Vestigingssteun». Jonge landbouwers kunnen
                  daardoor op het moment van overname of bedrijfsstart in aanmerking komen voor subsidie.
                  Ik zet mij ervoor in om hiervoor een substantieel steunbedrag per overname/bedrijfsstart
                  beschikbaar te maken, om impact van deze maatregel zo groot mogelijk te maken. Daarnaast
                  zullen vernieuwende samenwerkingsprojecten worden ondersteund die gericht zijn op
                  het vergemakkelijken van bedrijfsopvolging. Tenslotte kan ik u melden dat ik met het
                  NAJK en andere partijen samenwerk met het oogmerk om te komen tot een Kenniscentrum
                  Bedrijfsovername. Een dergelijk centraal punt waar kennis over bedrijfsopvolging en
                  het overnameproces samenkomen zal bedrijfsopvolgers en overdragers kunnen ondersteunen
                  bij een succesvol overnameproces.
               
Samenwerkingsverbanden
Het belang van samenwerkingsverbanden van onderop waarin agrarische ondernemers met
                  andere stakeholders kunnen experimenteren met maatregelen op het gebied van stikstof,
                  klimaat, water, biodiversiteit en dierenwelzijn kan ik niet genoeg benadrukken. De
                  echte veranderingen in de landbouw gebeuren door de beslissingen die aan de keukentafel
                  op het boerenerf genomen worden en vervolgens met collega’s vertaald in een innovatie
                  of samenwerking. Ik ondersteun die samenwerking met het GLB. Bij de samenwerking wil
                  ik in het bijzonder noemen het Europees Innovatie Platform en specifiek de samenwerkingscategorie.
                  Deze kunnen een perspectief bieden voor de gebiedsgerichte opgaven in bijvoorbeeld
                  veenweiden en rond stikstofgevoelige N2000 gebieden. Deze projecten omvatten niet
                  alleen de samenwerking in strikte zin, maar ook de maatregelen die in dat verband
                  uitgevoerd worden. Ook is er een versterkte inzet op LEADER. Daarnaast initieer en
                  ondersteun ik de samenwerking in en tussen producentenorganisaties. Samenwerking voor
                  kwaliteitsregelingen, waaronder biologische landbouw en versterking van dierenwelzijn,
                  kan een belangrijke steun zijn voor opbouw en stimulering van duurzame ketens.
               
Platform «Groeien naar morgen»
Agrarische ondernemers die willen verduurzamen zijn vaak geïnteresseerd in en hebben
                  baat bij de praktijkervaringen van ondernemers die hen al zijn voorgegaan. In het
                  platform en de voorlichtingscampagne «Groeien naar morgen» zijn ondernemers uit de
                  hele agrofoodsector zelf aan het woord over hoe zij aan verduurzaming werken, waar
                  zij tegenaan lopen en hoe zij hier oplossingen voor vinden. Dit kan andere ondernemers
                  inspireren en op weg helpen in de zoektocht naar de beschikbare ondersteuningsregelingen
                  voor (de omslag naar) duurzaam ondernemen en kringlooplandbouw.
               
Verbetering informatievoorziening
In overleg met de provincies en organisaties in de gebieden wordt gekeken welke behoeftes
                  aan informatievoorziening, bewustwording en ondersteuning er verder zijn. Dit is aanvullend
                  op de inzet die voor kennis en innovatie in het GLB-NSP beschikbaar is. Ook zijn dankzij
                  de Sabe-regeling tientallen praktijkleernetwerken gestart waarin agrariërs samenwerken
                  aan verduurzaming en kennis hierover delen. Voorts zal ik de Regelhulp Kringlooplandbouw
                  verder ontwikkelen op inhoudelijke behoeften, actualiteit en gebruiksgemak. Deze Regelhulp
                  biedt agrariërs en tuinders de mogelijkheid om kennis te verzamelen, inspiratie op
                  te doen en maakt helder welke subsidieregelingen voor transitie-opgaven er zijn. Hierbij
                  wordt samengewerkt met de provincies om mogelijkheden die de overheid biedt aan ondersteuning
                  zo volledig mogelijk te kunnen presenteren. De regelhulp wordt gekoppeld aan het Groen
                  Kennis Net (GKN).
               
3.2 Aandacht voor agrariërs die vrijwillig stoppen
               
Het staat vast dat in de omgeving van zeer overbelaste Natura 2000-gebieden, veenweidegebieden
                  met een vernattingsopgave en in de kwetsbare beekdalen op de hoge zandgronden ingrijpende
                  keuzes gemaakt moeten worden om de milieubelasting voldoende te reduceren. Binnen
                  de gebiedsgerichte aanpak is er niet voor alle agrariërs toekomst. Maar: er zullen
                  meer agrarische ondernemers doorgaan dan stoppen. We zien in de agrarische sector
                  een autonome trend van een afname van het aantal ondernemers. Deze trend zal zich
                  de komende jaren voortzetten. De redenen om te stoppen kunnen heel divers zijn: er
                  zijn bedrijven zonder bedrijfsopvolger, bedrijven die economisch niet rondkomen, waardoor
                  het onmogelijk wordt investeringen te financieren. Of bedrijven kunnen of willen hun
                  bedrijfsvoering niet zodanig aanpassen dat die past bij scherpe ecologische opgaven
                  in het gebied, bijvoorbeeld door de nabijheid van een Natura-2000 gebied.
               
Tot nu toe leidt de afname van het aantal ondernemers niet of nauwelijks tot een afname
                  van de productiecapaciteit omdat die in veel gevallen wordt overgenomen door andere
                  ondernemers. Maar met name in de gebieden waar de druk op het milieu en de natuur
                  heel groot is, zal de productiecapaciteit moeten afnemen. Dat geldt vooral voor de
                  veehouderij, al kan bedrijfsbeëindiging ook binnen de plantaardige sectoren een realistisch
                  scenario zijn met name voor het realiseren van waterkwaliteitsdoelen. De kaders die
                  op gebiedsniveau bepalen welke ruimte er voor de landbouw blijft, volgen uit het NPLG,
                  waarvoor de Minister voor Natuur en Stikstof eerste verantwoordelijkheid draagt. Wij
                  trekken dan ook samen op om waar nodig of gewenst is agrariërs te ondersteunen bij
                  de beëindiging van hun bedrijf.
               
Bedrijfsbeëindiging is een ingrijpende beslissing. Niet alleen voor de ondernemer,
                  maar voor het hele gezin, de familie en de omgeving. Het is een emotionele stap, waar
                  doorgaans een lang en intensief proces aan vooraf gaat. Het is tegelijkertijd ook
                  een beslissing die om een rationele financiële afweging vraagt. Stoppen moet immers
                  financieel haalbaar zijn. Verschillende factoren spelen daarbij een rol, waaronder
                  de hoogte van de vergoeding waarvoor een ondernemer in aanmerking komt, de pensioenvoorziening,
                  de schuldenlast die op het bedrijf rust en het economisch potentieel van de locatie
                  na bedrijfsbeëindiging.
               
Het is belangrijk dat we ondernemers die overwegen te stoppen, helpen en ondersteunen
                  bij hun beslissing. Dit is belangrijk voor de betreffende individuele ondernemer,
                  maar ook in het kader van de gebiedsprocessen. Ik wil vooropstellen dat het hier in
                  eerste instantie gaat om een vrijwillige keuze. Vanuit het Rijk zetten wij hierbij
                  in op een ruimhartige financiële ondersteuning om agrarische ondernemers die overwegen
                  te stoppen de mogelijkheid te geven dat op korte termijn te doen. Ik wil daarnaast
                  onderzoeken op welke wijze ik ondernemers nog meer kan faciliteren. Daarbij kijk ik
                  breder dan de veehouderij. Ook binnen de plantaardige sectoren spelen de doelen voor
                  milieu, natuur en klimaat immers een rol bij de keuzes van ondernemers om hun bedrijf
                  voort te zetten.
               
Concrete instrumenten voor ondersteuning van bedrijfsbeëindiging
Er zijn momenteel twee maatregelen in voorbereiding voor bedrijfsbeëindiging, te weten
                  de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche
                  van de Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging (MGA-2). Vanuit de structurele aanpak
                  is voor de Lbv in ieder geval een bedrag van € 700 miljoen beschikbaar, voor de MGA-2
                  is een bedrag van € 250 miljoen beschikbaar. Zoals de Minister voor Natuur en Stikstof
                  in haar Hoofdlijnenbrief heeft aangegeven, onderzoekt zij of en hoe hiertoe aanvullende
                  middelen uit het fonds, onder meer vooruitlopend op de gebiedsprocessen, kunnen worden
                  ingezet.
               
De Lbv is een vrijwillige subsidieregeling bedoeld voor veehouderijen in sectoren
                  met productierechten en waarvan de totale stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige
                  en overbelaste Natura 2000-gebieden een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. Veehouders
                  die voldoen aan de voorwaarden kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding van
                  100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit (gebaseerd op de leeftijd en
                  oppervlakte van de stallen) en van het definitief door te halen productierecht. De
                  vergoeding voor latere subsidieregelingen zal lager zijn. Hiertoe is besloten vanwege
                  de noodzaak om op een zo kort mogelijke termijn zoveel mogelijk stikstofwinst te boeken.
                  Het is uiteindelijk aan veehouders zelf om te bepalen of en wanneer ze een aanvraag
                  indienen. Het streven is om de Lbv voor het einde van dit jaar, nadat de formele staatssteunprocedure
                  is afgerond, open te stellen voor aanvragen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie
                  van het lid Boswijk c.s22.
               
De bedoeling van de MGA is dat provincies een vergoeding kunnen verstrekken voor de
                     beëindiging van veehouderijen waarvan de stikstofdepositie op een specifiek overbelast
                     Natura 2000-gebied wordt overschreden. Ondernemers uit alle veehouderijsectoren kunnen
                     in aanmerking komen, maar het initiatief ligt bij de provincies. Provincies benaderen
                     veehouders hiervoor gericht.
                  
Mede in het licht van de motie van de leden De Groot en Van Otterloo23 nemen wij bij de invulling van de regelingen de noodzaak om verplaatsing te faciliteren
                     mee. Hierbij houden wij ook rekening met het instrumentarium onder 3.3.5 in deze brief.
                  
Voor beide maatregelen is op 10 mei jongstleden een publieke consultatie gestart.
                  Ten behoeve van spoedige implementatie is informeel overleg gestart met de Europese
                  Commissie. Dit overleg loopt nog. Afhankelijk van de uitkomsten van de consultatie
                  en de informele en formele trajecten bij de Europese Commissie kunnen de maatregelen
                  vooruitlopend op de gebiedsplannen worden ingezet.
               
Fiscale aspecten
Wanneer een veehouder zijn onderneming voor de inkomstenbelasting beëindigt, betekent
                  dit – net als voor iedere ondernemer die zijn onderneming beëindigt – dat in beginsel
                  belasting verschuldigd is over de stakingswinst. Wel zijn er enkele faciliteiten beschikbaar
                  voor ondernemers die de fiscale gevolgen van bedrijfsbeëindiging verzachten. Te denken
                  valt aan de stakingsaftrek ter grootte van maximaal € 3.630 (bedrag in 2022) en het
                  – onder voorwaarden – uitstellen van belastingheffing over de stakingswinst indien
                  de opbrengst wordt aangewend voor een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening (stakingslijfrente).
                  Daarnaast kan onder voorwaarden een herinvesteringsreserve worden gevormd of gebruik
                  worden gemaakt van de faciliteit van artikel 3.64 Wet inkomstenbelasting 2001. Dit
                  houdt kortgezegd in dat de stakingswinst (boekwinst) die toerekenbaar is aan een specifiek
                  bedrijfsmiddel, waarvan de ondernemer verwacht in de nabije toekomst een soortgelijke
                  investering te zullen doen in het kader van een (andere) onderneming, kan worden gereserveerd
                  waardoor niet direct hoeft te worden afgerekend. Specifiek voor agrariërs geldt verder
                  nog de landbouwvrijstelling. Deze vrijstelling geldt voor de positieve of negatieve
                  waardeveranderingen van landbouwgronden bij voortzetting van de agrarische bestemming.
               
Flankerend beleid
Belangrijk is dat er naast specifieke instrumenten gericht op beëindiging, ondersteuning
                  is bij het maken van de keuzes voor de toekomst. Ik denk daarbij aan instrumenten
                  gericht op omscholing, nieuwe werkzaamheden (sociaaleconomisch plan) en sociaalemotionele
                  begeleiding. In dit verband heb ik interessante concrete voorstellen ontvangen, zoals
                  een projectvoorstel voor een driejarig programma 2022–2024 van LTO-Noord en Zorg om
                  Boer en Tuinder (ZOB) (met verzoek om (co)financiering door LNV). «De mens achter
                  de ondernemer» (2022 – 2024), waarin aandacht voor: gezond en zelfbewust ondernemerschap;
                  mentale fitheid; onafhankelijke landelijke loketfunctie; en Landelijk Platform Agrozorg.
               
3.3 Perspectief voor agrariërs die blijven
               
Er zullen meer agrarische ondernemers zijn die hun bedrijf voortzetten dan die hun
                  bedrijf beëindigen, zij zullen ook in de toekomst een sleutelrol blijven vervullen
                  in het landelijk gebied. Zij zorgen voor voedselproductie, werkgelegenheid, kennis
                  en innovatie. En niet minder belangrijk: de agrarische sector is al eeuwen een beeldbepaler
                  én beheerder van het Nederlandse landschap. En zorgt voor sociale samenhang in het
                  buiengebied en levert maatschappelijke diensten als natuurbeheer, zorg en recreatie.
               
In het advies Naar duurzame toekomstperspectieven voor de landbouw
                  24 benoemt de SER zeven transitiepaden voor verduurzaming. Geïnspireerd door dit advies
                  en na overleg met een aantal betrokken partijen, onderscheid ik vier richtingen voor
                  ontwikkeling naar kringlooplandbouw: landschappelijke innovatie (extensiveren), omschakelen
                  naar nieuwe producten of diensten, technische innovatie, en bedrijfsverplaatsing.
                  Deze ontwikkelrichtingen zijn bedoeld als illustratie van de mogelijkheden en niet
                  bedoeld als blauwdruk of beperkende richtingen. Er zijn vele combinaties binnen verschillende
                  ontwikkelrichtingen mogelijk en er zijn ook vast perspectiefvolle activiteiten die
                  buiten deze paden vallen. Niet alle ontwikkelrichtingen zullen in alle gebieden mogelijk
                  zijn. Welk pad gekozen wordt, is uiteindelijk een keuze die de agrarische ondernemer
                  zelf maakt, binnen de – gebiedsbepaalde – context van het halen van de onoverkomelijke
                  doelen. Dat is ruimte voor ondernemerschap. Uiteraard zal ik naar aanleiding van de
                  ervaringen en wensen in de gebiedsgerichte aanpak regelmatig de hoofdrichtingen en
                  de instrumenten die daaronder vallen evalueren en aanpassen.
               
3.3.1 Maatregelen die relevant zijn voor alle ontwikkelrichtingen
               
De ondernemerschapsagenda
Ik wil benadrukken dat we niet bij nul beginnen om ondersteuning te bieden aan agrariërs
                  die op uiteenlopende wijze plannen maken voor hun bedrijf. Er ligt al een stevige
                  Agrarische Ondernemerschapsagenda, waarop we kunnen voortbouwen. Met deze agenda heeft
                  het ministerie zich de afgelopen jaren ingezet om agrariërs te helpen de transitie
                  naar een duurzame landbouw te maken en daarmee een goed inkomen te kunnen verdienen
                  door het creëren van de juiste randvoorwaarden. De agenda richt zich op het stimuleren
                  van ondernemerschap, het belonen van publieke diensten, het versterken van de marktmacht
                  van agrariërs en het bevorderen van een gelijker speelveld. Als onderdeel van deze
                  agenda zijn de afgelopen jaren tal van activiteiten en maatregelen vormgegeven. Voorbeelden
                  zijn het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, de Wet Oneerlijke Handelspraktijken,
                  de oprichting van een geschillencommissie, de agro-nutri monitor, het aanpassen van
                  de Mededingingswet en de inzet om binnen het Nationaal Strategisch Plan duurzaamheidsinspanningen
                  te belonen.
               
Het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw
Voor de ondersteuning van agrariërs bij de transitie in een of meerdere van de hierboven
                  beschreven ontwikkelrichtingen is het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw een belangrijk
                  instrument. Met dit programma stimuleer ik agrarische ondernemers versneld om te schakelen
                  naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering, zoals natuurinclusieve
                  of biologische landbouw. Het programma ondersteunt agrariërs bij de financiering van
                  de benodigde investeringen en maakt het mogelijk een tijdelijke dip in de kasstroom
                  te financieren. Middels adviesvouchers en het ondersteunen van demonstratiebedrijven
                  wordt kennis gedeeld en worden agrariërs ondersteund bij het opstellen van een bedrijfsplan
                  voor de omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering.
               
De kern van het programma, het Investeringsfonds Duurzame Landbouw, is in juli 2021
                  van start gegaan met een pilot om ervaring op te doen met het sturen op doelen en
                  te toetsen of het fonds aan de verwachtingen voldoet en de gewenste omschakeling op
                  gang brengt. De pilot biedt daarmee inzichten voor de vormgeving van een definitief
                  fonds. Gezien de belangstelling en de verduurzamingsopgave waar de sector voor staat,
                  vind ik het van belang het Investeringsfonds door te zetten. Maar omdat ik het fonds
                  wil laten aansluiten op de gebiedsplannen, die in juli 2023 gereed moeten zijn, is
                  de tijd nog niet rijp om een definitief fonds in te richten. Daarom werk ik momenteel
                  aan de verlenging van de pilot met één jaar, tot juli 2023. Samen met provincies kijk
                  ik in welke vorm het fonds daarna een vervolg kan krijgen zodat deze de uitvoering
                  van de gebiedsplannen optimaal ondersteunt.
               
Het programma bestaat uit de volgende vier verschillende onderdelen:
1. Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw
Het Pilot-Investeringsfonds is de kern van het Omschakelprogramma. Dit fonds is erop
                        gericht om de belemmeringen die ondernemers ervaren bij de financiering van de investeringen
                        van een omschakeling te verminderen. Vanuit het pilot-fonds met 9 mln. fondsvermogen
                        worden door het Nationaal Groenfonds achtergestelde leningen verstrekt aan ondernemers
                        die willen omschakelen. De achtergestelde lening bedraagt maximaal € 400.000, en heeft
                        gunstige voorwaarden qua looptijd, rente en aflossingsritme. Tot nu zijn er 58 aanvragen
                        binnengekomen bij het fonds, waarvan er 38 inhoudelijk zijn goedgekeurd door de beoordelingscommissie
                        van deskundigen. De pilot verloopt succesvol en leert ons veel over verschillende
                        manieren waarop er concreet in de diverse deelsectoren aan integrale omschakeling
                        gewerkt kan worden.
                     
2. De werkkapitaalregeling
Deze regeling beoogt de financiering mogelijk te maken van een tijdelijk liquiditeitstekort
                        dat vaak optreedt bij de omschakeling naar meer duurzamere bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld
                        bij een omschakeling naar biologische landbouw, waarbij vaak de productiekosten van
                        meet af aan hoger zijn, maar de opbrengsten nog niet meestijgen omdat de producten
                        de eerste jaren nog niet als biologisch kunnen worden verkocht. De werkkapitaalregeling
                        maakt het mogelijk om dit tijdelijke tekort aan werkkapitaal te financieren, doordat
                        de overheid borg staat voor een deel van de lening bij de bank. Deze regeling staat
                        sinds 1 januari 2022 open als nieuwe module binnen het Borgstellingskrediet voor de
                        Landbouw.
                     
3. Subsidieregeling bedrijfsplannen
De subsidieregeling bedrijfsplannen ondersteunt ondernemers bij het opstellen van
                        een bedrijfsplan voor omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering. Ondernemers
                        kunnen met deze regeling een voucher van € 6.000 aanvragen om een erkende bedrijfsadviseur
                        in de arm te nemen voor het uitwerken van een bedrijfsplan. De regeling is in november
                        2021 en begin april 2022 opengesteld geweest binnen de SABE-regeling. Bij beide openstellingen
                        zijn de ruim 300 beschikbare bedrijfsplanvouchers vergeven onder de geïnteresseerde
                        ondernemers. Ik ben voornemens om deze regeling in 2023 opnieuw open te stellen.
                     
4. Subsidieregeling demonstratiebedrijven
Deze regeling ondersteunt inspirerende praktijkvoorbeelden van reeds omgeschakelde
                        agrariërs om hun kennis en ervaring uit te wisselen met collega agrariërs om verdere
                        verduurzaming te stimuleren. De regeling is in november jl. open gegaan binnen de
                        SABE-regeling, en er zijn inmiddels ruim 23 demonstratieprojecten goedgekeurd. Deze
                        bedrijven gaan de komende tijd aan de slag om hun kennis en ervaring te delen met
                        collega ondernemers.
                     
Het Omschakelprogramma is daarmee één toonaangevend instrumenten waarmee agrariërs
                     ondersteund worden in de transitie. Het speelt in op een aantal belemmeringen die
                     agrariërs ervaren bij de transitie, zoals het vinden van financiering bij omschakeling,
                     de tijdelijke dip in de kasstroom en informatie over en ondersteuning bij het opstellen
                     van bedrijfsplannen. Zoals hierboven aangegeven zal ik aankomend jaar kijken hoe deze
                     regelingen vervolg kunnen krijgen zodat zij de gebiedsplannen optimaal ondersteunen.
                  
De specifieke ontwikkelrichtingen innoveren, extensiveren, omschakelen en verplaatsen
                     vragen ieder echter mogelijk ook aanvullend instrumentarium. In de volgende paragrafen
                     beschrijf ik welke instrumenten er op dit moment al zijn voor de verschillende ontwikkelrichtingen
                     en geef ik aan welke instrumenten er in de aankomende tijd nog worden ontwikkeld.
                  
Versterking en borging van het kennissysteem
LNV zal in nauw overleg met provincies en regiopartners sterker inzetten op de meerjarige
                  missiegedreven kennis- en innovatieprogramma’s voor de opgaven in het kader van kringlooplandbouw,
                  klimaatneutrale en -robuuste natuur, smart technologie en biotechnologie (daarbij
                  inbegrepen Crispr-cas). Publiek-private samenwerkingen worden verder gestimuleerd,
                  met een private bijdrage waar mogelijk en een publieke bijdrage waar nodig. Hiermee
                  wordt de kennisontwikkeling gecombineerd met de in Nederland bekende en gewaardeerde
                  Dutch Diamond; de hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen (onderzoek en onderwijs),
                  overheid, burgers en maatschappelijke organisaties. Met de ontwikkelde kennis en innovaties
                  in de Dutch Diamond blijven we ook de koplopersrol in de wereld vervullen. Binnen de programma’s is volop
                  aandacht voor de thema’s die volgens het coalitieakkoord voor de doorontwikkeling
                  van kringlooplandbouw van belang zijn: voer, pacht, mest, bodem, dierenwelzijn. In
                  het kader van kringlooplandbouw wordt gewerkt aan het zoveel mogelijk sluiten van
                  voer-mest kringlopen, ook via samenwerking tussen veehouderij- en akkerbouwbedrijven.
                  Duurzaam bodembeheer is nodig om ziekten tegen te gaan en om verdroging en nutriëntenuitspoeling
                  te voorkomen. Hierop loopt een groot publiek-privaat samenwerkingsverband. Ook dierenwelzijn
                  is in het kennis- en innovatiebeleid een belangrijk thema.
               
Talent en ondernemerschap zijn cruciaal voor een duurzaam perspectief in de landbouw.
                  De transitieopgave vraagt extra inzet voor zowel het opleiden als het levenslang ontwikkelen
                  van ondernemers. Het ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties en creativiteit
                  gebaseerd op het denken en handelen vanuit nieuwe waardecreatie en verdienmodellen
                  wordt gefaciliteerd via het Groenpact. Dat vraagt een andere mind-set met meer focus
                  op consumenten, transparantie en samenwerking in waardenketens en bijvoorbeeld ook
                  innovatieve (bio)monitoring. Ik besteed daarbij extra aandacht aan de (door)ontwikkeling
                  van digitale competenties, waar in het Versnellingsprogramma Digitalisering en Technologisering
                  een extra impuls aan wordt gegeven.
               
De vernieuwing van opleiding en scholing voor groen ondernemerschap wordt samen met
                  de partners van Groenpact verder uitgewerkt. Ook heeft de Green Deal «Natuurinclusieve
                  Landbouw Groen Onderwijs» dit voorjaar een vervolg gekregen. Hiermee worden lessen
                  uit onderzoek en praktijk over de natuurinclusieve landbouw structureel ingebracht
                  in alle lagen van het onderwijs en in het cursorisch onderwijs in het kader van Leven
                  Lang Ontwikkelen. Zo krijgen huidige en toekomstige werkers in het groene domein gelegenheid
                  om kennis te ontwikkelen waarmee zij in hun dagelijks werk kunnen bijdragen aan het
                  duurzame perspectief van de landbouw.
               
Een deel van de waardevolle innovaties die nu in de praktijk worden toegepast, getest
                  of opgeschaald zijn ontstaan in innovatiecompetities. Met programma’s als SBIR (Small
                  Business Innovation Research) daag ik studenten, startups en ondernemers uit om met
                  meer van dit soort onverwachte innovatieve producten en diensten te komen die bijdragen
                  aan oplossingen voor stikstof, klimaat, waterkwaliteit en versterking van biodiversiteit.
               
Kennisvertaling en kennisverspreiding
De transitie naar kringlooplandbouw vraagt om inzicht en overzicht van beschikbare
                  en nog te ontwikkelen kennis, zowel op inhoud als op proces. Dit is onontbeerlijk
                  om verdere stappen te kunnen zetten en te komen tot (nieuwe) oplossingen voor de opgaven
                  in het landelijk gebied. Met het programma Kennis op Maat levert het ministerie een
                  bijdrage aan de vertaling van kennis naar informatie die agrarische ondernemers aanspreekt
                  en inspireert om innovaties in de praktijk te brengen. Ik zal deze aanpak verder versterken
                  en verbreden naar andere kennisinstellingen. Daarnaast investeer ik in een kennisfaciliteit
                  voor de ondersteuning van provincies en departementen bij de uitvoering van gebiedsplannen.
                  Deze kennisfaciliteit bundelt kennis, en vertaalt en ontsluit deze om een lerende
                  beleidsaanpak op proces en inhoud mogelijk te maken. De ontwikkelde kennis en innovatie
                  en een overzicht van alle kennisverspreidingsactiviteiten wordt via Groen Kennisnet
                  digitaal, zo veel mogelijk open access en op een aansprekende manier beschikbaar gesteld.25
Fieldlabs, pilots en demonstratiebedrijven
Daarnaast zal ik blijven investeren in kennisverspreidingsactiviteiten zoals fieldlabs
                  en demonstratiebedrijven, waar bedrijven, kennisinstellingen, overheid en maatschappelijke
                  partijen samen experimenteren en innovaties in de praktijk toepassen. Voorbeelden
                  van bestaande initiatieven waarin ik investeer zijn de Boerderij van de Toekomst in
                  Lelystad en de Nationale Proeftuin Precisielandbouw (NPPL). Hierbij wordt enerzijds
                  kennis ontwikkeld op een proeflocatie, en worden tegelijkertijd ook nieuwe werkwijzen
                  en technologieën getest op het boerenerf. Zo worden nieuwe teeltmethoden ontwikkeld
                  waar technologie en ecologie samen komen. «Boerderijen van de toekomst» kunnen innovaties
                  op het gebied van teeltsystemen, digitalisering, precisietechnologie en robotisering
                  regio-specifiek ontwikkelen en testen. Pilots gericht op digitale innovaties zoals
                  Artificial Intelligence, robotisering, big data en precisietechnieken wil ik verder
                  opschalen. Hiermee worden de duurzaamheidsdoelen voor de landbouw voorzien van praktische
                  handelingsperspectieven. Binnenkort gaan de eerste demonstratiebedrijven van start
                  als inspiratie voor agrarische adviseurs en collega-agrariërs. Op termijn zullen demobedrijven
                  ook openstaan voor de toekomstige agrarische ondernemers en hun docenten.
               
Voortdurende evaluatie en een lerende aanpak
De complexe beleidsopgaven waar we voor staan vragen niet alleen een nieuwe beleidsaanpak
                  maar ook een andere aanpak van de evaluatie van dit beleid. In een lerende evaluatie
                  wordt al tijdens de beleidsontwikkeling en uitvoeringsfase geëvalueerd in plaats van
                  achteraf. Omdat veel partijen betrokken zijn die kunnen leren van elkaars ervaringen
                  zal het onderzoek hiervoor samen met bedrijven, kennisinstellingen en stakeholders
                  worden uitgevoerd. Het ministerie richt zich tevens op de uitbreiding van (openbaar)
                  beschikbare (satelliet)data om biodiversiteit en landschapselementen te monitoren
                  en heeft daarbij oog voor bruikbaarheid van deze data voor agrarische bedrijfsvoering,
                  handhaving en beleidsevaluatie.
               
3.3.2 Inzet op technische innovatie
               
Een deel van de opgaven op het gebied van stikstof, water, klimaat en natuur kan worden
                  aangepakt met innovatieve, technische oplossingen. Met technische innovatie alléén
                  zullen niet overal alle doelen kunnen worden gehaald. Maar door middel van investeringen
                  in techniek, stallen of aanpassingen in de bedrijfsvoering (managementmaatregelen)
                  kunnen emissies naar het milieu wel worden verminderd. Hierbij kan onderscheid gemaakt
                  worden tussen gesloten systemen (intensieve veehouderij, glastuinbouw) en open systemen
                  (melkveehouderij, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt). Het kan bijvoorbeeld gaan om
                  emissiearme stallen, bewerking en verwerking van mest tot kunstmestvervangers, bodemverbeteraars
                  en hernieuwbare energie, of om de toepassing van precisie-technieken voor onder andere
                  bemesting en gewasbescherming.
               
Ook kan worden gedacht aan innovaties op het gebied van teelten van eiwithoudende
                  gewassen, Artificial Intelligence (AI), satellietdata, nieuwe meet- en monitoringstechnieken
                  en robotisering. Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is er
                  bijvoorbeeld voor AI-toepassingen in de landbouw een substantieel groeipotentieel,
                  en kan AI tevens bijdragen aan perspectief voor de landbouw.
               
Dergelijke technische innovaties zijn steeds vaker afhankelijk van data. Data om systemen
                  aan te sturen, analyses te kunnen uitvoeren en scenario’s door te rekenen. De agrarische
                  sector heeft hier de afgelopen jaren spectaculaire vooruitgang in geboekt. Voorbeelden
                  zijn autonoom draaiende kassen en de softwaresystemen die deze aansturen, stal- en
                  melkrobots en daarnaast hightech foodproducten. In de Digitaliseringsvisie26 heeft mijn ambtsvoorganger op hoofdlijnen geschetst hoe digitale technologie optimaal
                  kan worden ingezet voor de stikstof-, water- en klimaatopgaven. Deze hoofdlijnen worden
                  op dit moment uitgewerkt in het actieprogramma digitalisering, waarin gebiedsgerichte
                  én gebiedsoverstijgende acties concreet vorm krijgen. De randvoorwaarden die in de
                  digitaliseringsvisie zijn benoemd, gelden daarbij als leidend kader.
               
De versterking van de datapositie van ondernemers is daarbij een punt van aandacht
                  (in navolging van de motie van het lid Boswijk)27. Het is nodig om digitale competenties en cyberweerbaarheid van ondernemers te versterken,
                  er zijn duidelijke afspraken nodig over datadelen tussen bedrijven en tussen bedrijven
                  en overheden en is standaardisering van data en data-infrastructuren in de landbouw
                  noodzakelijk.
               
Innovatie is in de praktijk niet altijd eenvoudig. Het advies van de door mijn ambtsvoorganger
                  ingestelde Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen schetst dit ook. Het
                  testen en ontwikkelen van innovaties kost tijd en in de praktijk worden knelpunten
                  ervaren. De Taskforce doet in haar advies aanbevelingen om de drempels die de versnelling
                  van innovatie hinderen weg te nemen, onder andere via een nog in te stellen regieorgaan
                  dat zich in ieder geval richt op het organiseren, ondersteunen en evalueren van pilots
                  om de innovatie te versnellen. Het advies van de Kwartiermaker, die voorafgaand aan
                  het instellen van een regieorgaan en het aanstellen van een innovatiegezant (motie
                  van het lid Lodders28) is aangesteld, moet hier ook meer handvatten voor geven. Dit advies is recent afgerond,
                  ik zal uw Kamer hier separaat nader over informeren.
               
Aandacht vraagt dat de onrendabele top van investeringen in nieuwe technologie groot
                  kan zijn, waarmee de investering een lange terugverdientijd heeft. De onrendabele
                  top zit in het verschil tussen een financiële investering en de financiële waarde
                  die dezelfde investering direct na aankoop heeft. Dit levert een risico op voor ondernemers
                  en zet het verdienvermogen onder druk. Ik wil de inzet op technische innovatie daarom
                  ondersteunen door financieel bij te dragen. Dit kan in de vorm van verlaging van de
                  kostprijs van nieuwe technologieën door innovatie en ontwikkeling te ondersteunen,
                  maar ook door investeringssubsidies of fiscale regelingen in te zetten. Voor agrariërs
                  is het ook cruciaal dat voordat zij overgaan tot een investering in een bepaald nieuw
                  stalsysteem, er duidelijkheid is dat zij met de emissiearme stalsystemen blijvend
                  kunnen voldoen aan de vergunningseisen in relatie tot de Wnb-vergunning.
               
Naast stimulerende en faciliterende instrumenten, is in de structurele aanpak stikstof
                  van 2020 een aanscherping van de wettelijke (landelijke) normen voor de emissie van
                  ammoniak uit nieuwe stallen per 2025 voorzien.29 Voor bestaande bedrijven gaat dan een nader te bepalen overgangsperiode gelden. Naar
                  aanleiding van de gedifferentieerde aanpak en de versnelling en intensivering die
                  daarbij noodzakelijk is, wordt een versnelling van de in 2020 aangekondigde aanscherping
                  verkend. Hierover ben ik momenteel in gesprek met betrokkenen.
               
Concrete instrumenten voor ondersteuning van inzet op innovatieve technische oplossingen
Emissiebeperkende stalsystemen via Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal-
                     en managementmaatregelen (Sbv)
We ondersteunen veehouders bij onderzoek en ontwikkeling van innovatieve stal- en
                  managementmaatregelen met de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen
                  (Sbv). Het doel van deze regeling is het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte
                  emissie-reducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stallen, gericht op
                  stikstof/ammoniak, broeikasgassen en voor zover relevant voor de betreffende dierlijke
                  sector op geur en fijnstof. Daarnaast is het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid
                  een vereiste. De innovatiemodule van de Sbv is inmiddels drie keer opengesteld. Ook
                  wil ik veehouders ondersteunen bij investeringen in de benodigde stalaanpassingen.
                  Op dit moment is een nieuwe openstelling van de investeringsmodule van de Sbv in voorbereiding.
                  Deze openstelling is in het derde kwartaal van 2022 voorzien. Wij zijn voornemens
                  hierbij gebruik te maken van de financiële middelen die beschikbaar zijn binnen de
                  structurele aanpak stikstof voor stalmaatregelen (€ 280 miljoen voor de periode 2023–2030).
               
Zekerheid over de toekomst begint met rechtszekerheid. Diverse onderdelen van het
                  instrumentarium voor Wnb-toestemmingverlening worden momenteel getoetst in rechterlijke
                  procedures (bijvoorbeeld gebruik Rav-factoren, beweiden, bemesten en aantonen van
                  additionaliteit toevoegen). Er bestaat daardoor geregeld onduidelijkheid en onzekerheid
                  bij initiatiefnemers en bevoegde gezagen over verleende vergunningen, aanvragen voor
                  nieuwe initiatieven en de houdbaarheid van huidige procedures. Het kabinet zal daarom,
                  zoals aangekondigd in Hoofdlijnenbrief, voor de zomer uw Kamer informeren over de
                  stappen die gezet worden om meer zekerheid en duidelijkheid te bieden bij de bestaande
                  instrumenten van toestemmingverlening. Daarbij is het de inzet om het beleid en instrumentarium
                  van toestemmingverlening aan te scherpen en te verduidelijken. Bij de verkenning van
                  de verschillende mogelijkheden moeten de leidende principes over zekere inzet van
                  ruimte, het voorkomen van feitelijke depositiestijging bij salderen en bijdrage aan
                  controleerbaarheid zijn geborgd. Deze kaders zijn uitgebreider omschreven in de hoofdlijnenbrief.
               
Fiscale regelingen
De fiscale regelingen MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil (Willekeurige afschrijving
                  milieu-investeringen zijn bedoeld om voorgenomen investeringen te beïnvloeden richting
                  het milieuvriendelijke alternatief. Hiertoe biedt de MIA per 2022 een investeringsaftrek
                  die kan oplopen tot 45% van het investeringsbedrag. De MIA/Vamil levert een netto
                  voordeel voor ondernemers op van maximaal 14%. Met de Vamil kan tot 75% van de investeringskosten
                  willekeurig worden afgeschreven. De EIA (Energie-investeringsaftrek) is een fiscale
                  faciliteit die energiebesparing bij bedrijven beoogt te realiseren door de marktintroductie
                  te versnellen van innovatieve bedrijfsmiddelen die energie-efficiënter zijn dan de
                  gangbare bedrijfsmiddelen. Bedrijfsmiddelen die voor fiscaal voordeel in aanmerking
                  komen staan vermeld op de Milieulijst (MIA/Vamil) of Energielijst (EIA). Beide lijsten
                  worden jaarlijks geactualiseerd.
               
Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL)
De regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) richt zich op een borgstelling
                     op kredieten verstrekt door financiers aan land- en tuinbouwbedrijven, voor nieuwe
                     investeringen en omschakeling, met een goed continuïteitsperspectief maar een tekort
                     aan zekerheden volgens de normale bancaire praktijk (borgstellingskredieten). De Borgstelling
                     MKB Landbouwkredieten bestaat uit vijf onderdelen:
                  
1. Borgstellingskrediet voor de landbouw (BL) voor agrariërs en tuinders die willen investeren
                           maar te weinig zekerheden hebben voor een lening van de financier.
                        
2. Borgstellingskrediet voor de landbouw Plus (BL-Plus) voor glastuinders of veehouders
                           die duurzaam en milieuvriendelijk willen investeren in gecertificeerde kassen (Groenlabel)
                           en stallen (Maatlat Duurzame Veehouderij).
                        
3. Borgstellingskrediet voor de landbouw Plus (BL-Plus) voor landbouwinnovaties, nieuwe
                           producten (onderscheidende marktconcepten) of productieprocessen.
                        
4. Borgstelling Vermogensversterkend Krediet (VVK) voor starters en overnemers in de
                           land- en tuinbouw.
                        
5. Borgstelling Plus werkkapitaal bij omschakeling naar duurzame landbouw (BL-ODL) om
                           het liquiditeitstekort in de omschakeljaren bij omschakeling naar een integraal duurzame
                           agrobedrijfsvoering (naar biologische bedrijfsvoering of andere omschakeling getoetst
                           voor de pilot Investeringsfonds Duurzame Landbouw) te overbruggen.
                        
Subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking
Dit betreft het stimuleren van investeringen die verwerking van dierlijke mest tot
                  kunstmestvervangers mogelijk maakt, via een subsidie op de bouw van een mestverwerkingsinstallatie.
                  Deze regeling gaat naar verwachting binnenkort open.
               
Regeling groenprojecten
De Regeling groenprojecten heeft tot doel om kapitaal van particuliere spaarders en
                  beleggers aan te trekken en deze beschikbaar te maken voor de financiering van innovatieve
                  projecten die het milieu- en natuurbeleid ten goede komen. De regeling is interessant
                  voor ondernemers die financiering zoeken voor investeringen in innovatieve, duurzame
                  technieken die door het innovatieve en duurzame karakter extra kosten en risico’s
                  met zich meebrengen en daardoor moeilijk te financieren zijn. Erkende projecten komen
                  via groenfondsen, na toetsing door RVO, in aanmerking voor een groenverklaring. Op
                  1 juni 2022 treedt de Regeling groenprojecten 2022 in werking.
               
POP en Leader
Binnen het lopende, verlengde derde PlattelandsOntwikkelingsProgramma (POP3+) van
                  het GLB, is voor de jaren 2021 en 2022 een focus aangebracht in de beleidsdoelen stikstof,
                  klimaat, biodiversiteit en kringlooplandbouw. Het programma eindigt aan het eind van
                  dit jaar. Provincies en het Rijk zullen nog dit jaar hun laatste POP-maatregelen openstellen.
                  Het gaat in dit verband om de POP-maatregelen investeringen en samenwerking.
               
Onder het NSP moet het mogelijk worden dat LEADER30 als interventie kan worden ingezet voor gebiedsgerichte aanpak. Voor de akkerbouw
                  zijn in het NSP-maatregelen opgenomen die agrariërs ondersteunen bij de toepassing
                  van de emissiearme mestuitrij- en precisiebemestingsapparatuur. Hiermee wordt invulling
                  gegeven aan de motie van het lid Van Campen c.s. over dit onderwerp.31
Actieprogramma digitalisering
Om technologie toe te kunnen passen zijn de juiste competenties vereist en is een
                  kennis- en innovatie-infrastructuur nodig om de technologie te kunnen (door)ontwikkelen.
                  Deze inzet draagt bij aan het versterken van het toepassen van innovaties zoals precisielandbouw
                  en robotisering waarvoor data-uitwisseling essentieel is. Digitalisering draagt ook
                  bij aan bedrijfsmanagement gericht op emissiereductie en natuurversterking, en is
                  ondersteunend aan monitoring en evaluatie van de aanpak in de gebieden. Daarom ga
                  ik investeren in (1) een overkoepelend actieprogramma waarin stakeholders via casussen
                  concreet werken aan het inzetten van digitalisering ten behoeve van maatschappelijke
                  opgaven; (2) versterking van digitale innovaties in regionale agritech fieldlabs en
                  gebiedsgerichte samenwerking op digitalisering; (3) opschaling van en pilots voor
                  data-gedreven agrotechnologie en nieuwe data-gedreven teeltsystemen, bijvoorbeeld
                  via het Kennisprogramma AI in relatie tot satellietdata via patroonherkenning; (4)
                  digitale biodiversiteitsmonitoring, natural capital accounting en open access data; (5) een samenwerkingsprogramma digitalisering tussen de verschillende Topsectoren
                  om kennisdeling te verbeteren en nieuwe ontwikkelingen versneld uit te werken en (6)
                  digitale competentieversterking van agrarisch ondernemers o.a. via leerplatforms.
               
3.3.3 Landschappelijke innovatie: extensiveren
               
Bij extensiveren gaat het om het verminderen van het aantal dieren per hectare of
                  in een stal. Vaak gaat extensivering samen met technische innovatie. In de plantaardige
                  sector kan dat door een ruimere vruchtwisseling met meer maaigewassen. Extensivering
                  maakt ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer, het versterken van groenblauwe dooradering
                  en aanleggen van bufferstroken langs sloten mogelijk. In veenweidegebieden, Natura
                  2000-gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de kwetsbare beekdalen en overgangsgebieden
                  rond Natura2000-gebieden zijn de opgaven het grootst. Agrariërs hebben hier te maken
                  met meer bedrijfsbeperkingen of minder ontwikkelingsmogelijkheden. Extensivering van
                  de bedrijfsvoering is dan de meest geëigende route.
               
Om extensivering te stimuleren zal de overheid verschillende instrumenten inzetten.
                  Agrariërs moeten ook kansen gaan zien om te extensiveren. Voorlichting, leernetwerken
                  en kennisontwikkeling zijn daarvoor belangrijk. Uiteindelijk gaat het om het bieden
                  van langjarige zekerheid: extensieve agrariërs moeten een goed verdienmodel kunnen
                  realiseren. Veel agrariërs laten zien dat dit kan, dus ik wil andere agrariërs stimuleren
                  om deze goede voorbeelden te volgen. Het inkomen van de boer kan onder druk komen
                  te staan door een lagere productie, terwijl de kostenbesparing (door lagere inputs)
                  dit onvoldoende compenseert. Daarnaast blijven de kosten voor grond gelijk of nemen
                  zelfs toe. Dit veroorzaakt een inkomensgat. Extensievere productie geeft wel mogelijkheden
                  voor het creëren van meerwaarde en dus een hogere prijs per product, door middel van
                  een hoger niveau van dierenwelzijn of omschakelen naar biologische productie.
               
Ook zijn er mogelijkheden voor het leveren van publieke diensten zoals koolstofvastlegging,
                  waterbergend vermogen, natuurbeheer of een mooi landschap. Het is aan de overheid
                  om een bijdrage te leveren aan het structureel belonen van publieke diensten zodat
                  deze nieuwe verdienmodellen interessant worden voor de agrarische ondernemer. Door
                  combinaties van het omschakelen naar biologische bedrijfsvoering, onderscheiding door
                  natuurinclusiviteit, een multifunctioneel bedrijf of meer inzet op natuur- en landschapsbeheer
                  kan verdienvermogen ontwikkeld worden. Het afwaarderen van de grondwaarde moet in
                  sommige gevallen een onderdeel zijn van de aanpak. De keten en consument moeten een
                  belangrijke bijdrage leveren door het bieden van een meerprijs.
               
Concrete instrumenten voor ondersteuning van extensivering
In de bestaande voorlichtings- en kennisprogramma’s is aandacht voor extensivering.
                  Binnen de SABE-regeling kunnen agrariërs gebruik maken van onafhankelijke adviezen,
                  bedrijfsplannen en cursussen, onder andere op het thema natuurinclusieve landbouw.
                  Waar nodig zal ik dit versterken. Met het GLB-Nationaal Strategisch Plan willen we
                  extensivering van de landbouw met diverse regelingen gaan ondersteunen, zoals het
                  ANLb, de gebiedsgerichte interventies veenweiden en overgangsgebieden N2000 en de
                  ecoregeling. Het ANLb vormt een succesvolle maatregel voor agrarisch natuurbeheer
                  die we in het huidige GLB al kennen en die wordt uitgevoerd door agrarische collectieven.
                  Het areaal met beheersovereenkomsten is momenteel meer dan 80.000 ha. In het nieuwe
                  GLB neemt het beschikbare budget van € 80 miljoen toe naar € 120 miljoen zodat we
                  meer overeenkomsten kunnen afsluiten. Met het ANLb helpen we agrariërs onder andere
                  om doelsoorten, zoals boerenlandvogels, in stand te houden. De ecoregeling is een
                  nieuw instrument. Agrariërs kunnen eco-activiteiten kiezen die zij willen toepassen
                  op hun bedrijf, en krijgen daarvoor een vergoeding. Een aantal van deze activiteiten
                  is gericht op extensivering, zoals extra weidegang en onderhoud van houtwallen.
               
Daarnaast is in het NSP een maatregel «Gebiedsgerichte samenwerking ter versterking
                  van de aanpak Veenweide en Natuurherstel stikstof» opgenomen. Het is de bedoeling
                  dat met deze maatregel tot en met 2027 € 223 miljoen EU-middelen wordt ingezet voor
                  20.000 ha grondwaterstand verhogende maatregelen in kustvlakteveen en voor 40.000
                  ha extensiveringsmaatregelen in overgangsgebieden Natura 2000. Deze middelen komen
                  bovenop de bestaande programma’s, zoals de strategische aanpak stikstof. Gedacht kan
                  worden aan minder melk en minder mest per hectare, andere mestsoorten, extra weidegang
                  en aan extensivering in de akkerbouw. Uitgangspunt is dat opbrengstderving wordt gecompenseerd.
                  Het is de ambitie een groter gebied met extensiveringsmaatregelen in veenweidegebieden
                  en overgangsgebieden Natura 2000 te realiseren, in aanvulling op de in het NSP voorziene
                  regeling. Ik wil daarom bezien of het mogelijk is middelen uit het Transitiefonds
                  te koppelen aan de beoogde NSP-regeling Gebiedsgerichte samenwerking. Door het toevoegen
                  van middelen aan het GLB kan de inzet van de in het NSP beschikbare interventies,
                  zoals investering en het ANLb, worden geïntensiveerd en versneld. Een andere mogelijkheid
                  is via het gedeeltelijk afwaarderen van grond.
               
Er kunnen aanvragen worden ingediend voor het maken van een polderplan, bedrijfsplannen,
                  coördinatie- en samenwerkingskosten en daarnaast gaat het om uitrol van maatregelen
                  zoals beheervergoeding en niet-productieve investeringen. De aanvrager is vaak een
                  collectief of ander samenwerkingsverband van grondeigenaren. Hierbij is het doel om
                  de gronden langjarig aan te bieden aan agrariërs. Het zou kunnen dat dit het beste
                  kan via de huidige liberale pacht, die een maximale looptijd van zes jaar heeft, of
                  dat het vanwege duurzaamheidswensen verstandig is om de pachtwetgeving op dit punt
                  aan te passen. Dit is er mede van afhankelijk of de gebiedsgerichte aanpak het noodzakelijk
                  maakt dat duurzaamheidseisen door verpachters kunnen worden neergelegd in pachtcontracten.
                  Het voornemen is hoe dan ook om nieuwe pachtcontracten uit te reiken aan duurzame
                  agrariërs in een gebied. Overheden hebben een voorbeeldfunctie bij het duurzaam beheren
                  en verpachten van grond. Zowel het Rijksvastgoedbedrijf als Staatsbosbeheer werken
                  daarom aan de omschakeling naar duurzamere pacht.
               
Kennis en innovatie
Ik wil agrariërs ondersteunen om extensiveringsmogelijkheden verder op te schalen.
                     Van belang daarbij is dat zij van elkaar kunnen leren. Hiervoor wil ik ruimte bieden
                     in pilots en experimenten, en door gerichte inzet van communicatie en kennisverspreiding.
                     Zo kan het lerend vermogen door input uit de praktijk versterkt worden.
                  
Belangrijk is dat het vertrouwen van agrariërs in extensievere vormen van landbouw
                     groeit en dat de overheid aantoont dat naast voedselproductie ook het leveren van
                     publieke diensten een goed verdienmodel oplevert.
                  
Grondbank. financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond
Met de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat zij de instrumenten
                  grondbank, het financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond uitwerkt tot concrete
                  voorstellen in overleg met medeoverheden, maatschappelijke partners en agrariërs.
                  Met een grondbank vergemakkelijken we de instap voor jonge boeren en het vinden van
                  ontwikkelruimte. De grondbank helpt, in samenwerking met regionale grondbanken, zowel
                  agrariërs die stoppen als agrariërs die willen blijven Zo kan de grondbank de vrijkomende
                  grond uitgeven om de blijvende agrariërs te ondersteunen bij het extensiveren, verplaatsen
                  en omvormen van hun bedrijf. Hiermee ondersteunt de grondbank concreet de extensivering
                  die nodig is alsook het versterken van de natuur. Dit als onderdeel van integrale
                  gebiedsprocessen. Onze inzet hierbij is om de toegang tot de nationale grondbank te
                  laten verlopen via de provincie als regisseur van de gebiedsprocessen ten behoeve
                  van de transitie van het landelijk gebied. In de uitwerking wordt antwoord gegeven
                  op vragen als hoe de grond uit de grondbank het beste uitgeven kan worden (in eigendom
                  en/of in pacht), welke (duurzaamheids)voorwaarden (zoals minder bemesting, beweiding,
                  vruchtwisseling) aan de uitgifte van grond worden verbonden en hoe die langjarig kunnen
                  worden geborgd.
               
De Minister voor Natuur en Stikstof zal bij de uitwerking de uitvoering van de aangenomen
                  motie van het lid Boswijk c.s.32 betrekken, die vraagt om een werkwijze te ontwikkelen waarbij agrariërs terreinbeherende
                  organisaties kunnen oprichten voor natuur, landschap en duurzame langjarige pacht.
                  Ook betrekt zij hierbij de motie van het lid Boswijk33, die de regering verzoekt om een voorstel uit te werken voor landschapsgrond en hierin
                  te betrekken hoe de bestemming geregeld wordt, hoe een optimale balans gevonden wordt
                  tussen natuur en agrarisch gebruik en hoe het verdienmodel voor de boer er uit kan
                  komen zien. Ook uw Kamer buigt zich hierover op 9 juni in een rondetafelgesprek. Het
                  kabinet heeft in het coalitieakkoord vastgelegd dat een tussenvorm van natuur- en
                  landbouwgrond wordt gecreëerd in de vorm van landschapsgrond. Landschapsgrond kan
                  bijvoorbeeld als buffer dienen tussen Natura 2000-gebieden en landbouwgrond. Om Natura
                  2000-gebieden te beschermen, maar ook juist om landbouwgronden te beschermen.
               
In het Transitiefonds is eveneens budget gereserveerd voor financiële afwaardering
                  van grond. Los van de grondbank kan agrarische grond financieel worden afgewaardeerd
                  en in eigendom van de agrariër blijven of er kan aan de grondeigenaar of de pachter
                  een vergoeding worden gegeven voor het verlies aan opbrengend vermogen veroorzaakt
                  door verduurzaming. Hoe we hiermee precies zullen omgaan, komt ook terug in de bovengenoemde
                  uitwerking.
               
Natuurbeheerpakketten voor agrariërs
Een belangrijke aanvullende impuls voor extensivering wil ik mogelijk maken door extra
                  (natuur)beheerpakketten mogelijk maken, zoals extra leefgebieden open grasland en
                  open akker, stimulering agroforestry (inclusief voedselbossen) en extra areaal groenblauwe
                  dooradering (bijvoorbeeld landschapselementen). Ook wil ik in het Nationaal Strategisch
                  Plan van het GLB de mogelijkheid opnemen dat we de beheercontracten met collectieven
                  automatisch verlengen of langjarige contracten aanbieden (bijvoorbeeld twaalf in plaats
                  van zes jaar). Ik zal hierover met provincies afspraken maken. Hierdoor maken we het
                  voor agrariërs aantrekkelijker om ANLb structureel in hun bedrijfsvoering op te nemen
                  en onderdeel te laten zijn van het verdienmodel. Het budget hiervoor is gereserveerd
                  in het Transitiefonds onder de titel versterking natuurinclusieve landbouw. Ik wil
                  dit zoveel mogelijk koppelen aan de nieuwe GLB-systematiek, ook om de uitvoering overzichtelijk
                  te houden. De vergoedingen in deze pakketten versterken het verdienvermogen voor agrariërs
                  en daarmee het perspectief. De komende maanden wil ik dit samen met betrokken maatschappelijke
                  partijen en provincies uitwerken.
               
3.3.4 Omschakelen: kiezen voor nieuwe producten of diensten
               
Bij het overstappen naar andere vormen van productie kan een agrarisch ondernemer
                  bijvoorbeeld denken aan omschakelen naar biologische landbouw, het telen van eiwitgewassen
                  of het verbouwen van biogrondstoffen. Daarnaast kan er worden gekozen voor het aanbieden
                  van andere diensten, zodat een multifunctioneel bedrijf ontstaat. De keuze voor nieuwe
                  producten of diensten draagt bij bodemkwaliteit, vermindering van gewasbeschermingsmiddelen,
                  natuurherstel, stikstofreductie en klimaat en waterkwaliteit. Het zorgt voor een versterking
                  van de sociale en economische kwaliteit van het platteland en kan ook zorgen voor
                  positieve effecten voor de agrariër zelf. Het toevoegen van nieuwe teelten of teeltconcepten
                  aan het bouwplan of het verlenen van nieuwe diensten vraagt een substantiële omslag
                  in de bedrijfsvoering. Het is daarom van belang dat er een verdienmodel ontstaat voor
                  de teeltsystemen en gewassen die aan het bouwplan worden toegevoegd en voor de nieuwe
                  diensten die worden geleverd.
               
Multifunctionele landbouw en korte keten
Onder multifunctionele landbouw verstaan we de verzameling van bedrijfsvormen waarbij
                     agrarische productie wordt gecombineerd met het leveren van diensten aan de samenleving:
                     zorglandbouw, boerderijeducatie, boerderijverkoop, agrarische kinderopvang, agrarisch
                     natuurbeheer. Ook het gastvrijheidsdomein (vrijetijdseconomie) biedt kansen voor alternatieve
                     activiteiten en kan een bijdrage leveren aan de herinrichting van gebieden. Deze multifunctionele
                     takken leveren nu al voor veel bedrijven een waardevolle bijdrage aan het verdienmodel.
                     Uit recent onderzoek van Wageningen Economic Reseach34 blijkt dat de omzet van multifunctionele landbouw inmiddels is gestegen tot naar
                     schatting ruim een miljard euro in 2020. Deze sector draagt vanwege het karakter van
                     de diensten (bijvoorbeeld zorg, natuur, recreatie) ook bij aan de economische ontwikkeling
                     en de maatschappelijke en ecologische kwaliteit van een gebied. In het Platform Multifunctionele
                     Landbouw werk ik samen met partijen aan het stimuleren en het verder door ontwikkelen
                     van deze waardevolle vormen van agrarische bedrijvigheid.
                  
Ook korte ketens kunnen agrariërs en tuinders in een gebied perspectief en een nieuw
                  verdienmodel bieden. In de Nationale Samenwerking Korte Keten werk ik samen met de
                  provincies aan het stimuleren en ondersteunen van de productie in korte ketens. De
                  gezamenlijke ambitie van de provincies en LNV is om ondernemers zodanig te faciliteren
                  dat zij kunnen komen tot een verdubbeling van de marktomzet van consumptie uit de
                  korte keten in 2024 naar € 4,4 miljard.
               
Biologische landbouw
De extensieve en grondgeboden werkwijze van biologische landbouw zorgt voor een vermindering
                     van stikstofuitstoot, draagt bij aan verbetering van de biodiversiteit, legt een minder
                     grote druk op de bodem en het verbetert de waterkwaliteit door verminderd gebruik
                     van gewasbeschermingsmiddelen en mest en de afwezigheid van het gebruik van kunstmest.
                  
Het biologische keurmerk is een EU-keurmerk op basis van EU-verordeningen. Dat zorgt
                     voor homogeniteit, consumentenvertrouwen en een bewezen goed verdienmodel voor biologische
                     agrariërs. Met de Europese Green Deal, Farm-to-Fork en Biodiversiteitsambities streeft
                     de EU naar 25% biologisch areaal in de EU in 2030. Nederland steunt dit streven en
                     wil hier een bijdrage aan leveren. Daartoe wordt een nationaal actieplan opgesteld
                     gericht op vergroting van het biologisch areaal in Nederland. Ook in het toekomstig
                     GLB krijgt ondersteuning van de biologische landbouw specifiek aandacht, bijvoorbeeld
                     door biologische bedrijven maximaal te laten profiteren van de ecoregeling. Een aantal
                     provincies is al actief aan de slag met het bevorderen van biologische landbouw. Zo
                     heeft Noord-Brabant de ambitie om de biologische landbouw te laten groeien tot minimaal
                     15% in 2030 en 25% in 2040.
                  
Vraag en aanbod van biologische producten moeten in balans zijn om te zorgen voor
                  een goed verdienmodel. Bij een afname van de vraag ten opzichte van het aanbod zal
                  de prijs dalen en daarmee het verdienvermogen van de agrariër. Een toename van de
                  vraag ten opzichte van het aanbod zal bijdragen aan het verdienvermogen van de agrariër.
                  Dit zal ervoor zorgen dat meer agrariërs gemotiveerd zullen zijn om over te schakelen
                  naar een biologische vorm van landbouw en daarmee tot een groei van het biologisch
                  areaal leiden. Gezien de huidige omvang van het Nederlandse biologische landbouwareaal
                  (3,8% in 2019) is een gericht stimuleringsbeleid om zowel het aanbod van als de vraag
                  naar biologische producten te vergroten dringend nodig.
               
Ik wil met relevante ketenpartijen concrete, bindende afspraken maken over betere
                  plaatsing van producten in de schappen, betere informatievoorziening van keten en
                  burgers en het breder beschikbaar maken van biologische producten in afzetkanalen
                  (zie paragraaf 4).
               
In paragraaf 3.3.1 ging ik in op de werkkapitaalregeling binnen het Omschakelprogramma,
                  die het mogelijk maakt om in de fase van omschakeling naar de biologische productiewijze
                  het tijdelijke tekort aan werkkapitaal te financieren, doordat de overheid borg staat
                  voor een deel van de lening bij de bank. Daarnaast kunnen agrariërs die omschakelen
                  naar biologische landbouw en op zoek zijn naar financiering voor hun investeringen
                  ook gebruikmaken van het Pilot-Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma. Van
                  de 38 bedrijfsplannen die tot nu toe zijn goedgekeurd door de beoordelingscommissie
                  in het Pilot-Investeringsfonds, zijn er 14 bedrijven die gaan omschakelen naar biologisch.
                  Dat laat zien dat het pilot-fonds tot nu toe ook goed toegankelijk is voor bedrijven
                  die willen omschakelen naar biologisch. Aanvullend op deze financiële instrumenten
                  wil ik omschakelaars bijstaan door een landelijke helpdesk op te zetten waar biologische
                  agrariërs expertise en ondersteuning kunnen krijgen voor en tijdens de omschakelperiode.
               
Tot slot: het vertrouwen in het biologische assortiment en het biologische keurmerk
                  (SKAL) moet hoog blijven. Met de groeiende biologische productie is daarom ook versterking
                  van het controlesysteem nodig om het vertrouwen in het keurmerk overeind te houden
                  en om de dienstverlening aan de biologische keten te optimaliseren.
               
Eiwitgewassen: Nationale eiwitstrategie (NES)
In de Nationale Eiwitstrategie (NES) wordt aangegeven hoe Nederland in 2030 voor een
                  groot deel uit eigen bronnen voorziet in de nationale eiwitvoorziening voor consumenten
                  en de veestapel en daarmee haar huidige afhankelijkheid van importen van soja kan
                  verminderen. Op 3 juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd35 over de verdere uitwerking van deze strategie. In de voorliggende brief geef ik nog
                  een paar nieuwe belangrijke ontwikkelingen mee die deze uitwerking ondersteunen en
                  benadruk ik het belang van deze strategie voor het perspectief van de agrariërs.
               
De teelt van eiwitgewassen draagt bij aan de verbetering van bodem- en waterkwaliteit,
                  duurzaam bodembeheer, stikstofbinding en daarmee tevens aan vermindering van het gebruik
                  van (kunst)mest. Dit is essentieel voor de omschakeling naar kringlooplandbouw. Het
                  kabinet zet daarom binnen de NES in op vergroting van het teeltareaal van eiwitrijke
                  vlinderbloemige gewassen. Daarvoor werk ik met medeoverheden, maatschappelijke organisaties
                  en ketenorganisaties momenteel aan een Green Deal Eiwitgewassen.
               
Een voorbeeld is Fascinating! dat regionale boeren in Noord-Nederland ondersteunt
                  met kennis over teeltplannen en inzet op hoge verwaarding van eiwitten, onder meer
                  uit vlinderbloemigen. Fascinating! is ook een goed voorbeeld van hogere verwaarding
                  van reststromen uit onder meer aardappeleiwit en bietenblad en dat bijdraagt aan het
                  verdienmodel voor boeren. Ook is voorlichting aan consumenten een onderdeel.
               
Via het toekomstig GLB, met name in de ecoregeling, wordt eveneens ingezet op het
                  stimuleren van eiwithoudende gewassen. Opschaling van de teelt vraagt ook om het verstevigen
                  van het verdienmodel van de teler. Dit vergt niet-vrijblijvende afspraken met ketenpartijen
                  en ketenactiviteiten om vraag en aanbod binnen Nederland met elkaar te verbinden.
               
Ook is voorlichting aan consumenten nodig. Ik zal onderzoeken in hoeverre ik de teelt
                  van in Nederland geteelde eiwitten en plantaardige oliën zoals koolzaadolie kan stimuleren
                  via inkoopprogramma’s en catering bij overheden.
               
Daarnaast ondersteun ik de ontwikkeling van alternatieve eiwitten voor mens en dier
                  zoals productieketens voor microalgen, schimmels en gisten, veredeling van suikerbieten
                  en producten op basis van fermentatie. Nederland heeft op dit gebied een sterke positie.
                  Door hieraan een impuls te geven ontstaat perspectief voor nieuwe verdienmodellen.
                  Bovendien draagt de inzet op alternatieve eiwitten bij aan vermindering van de CO2-uitstoot,
               
Als onderdeel van de Nationale eiwitstrategie is ook een belangrijke rol weggelegd
                     voor de veevoersector. Deze staat voor een belangrijke opgave, want de sector stelt
                     dat de CO2-voetafdruk van de voornaamste dierlijke producten voor 65 tot 85% bestaat uit de
                     CO2-voetafdruk van het diervoeder. Dit geeft de sector de verplichting om maximaal bij
                     te dragen aan de verduurzaming van veevoerproductie. Om de milieuvoetafdruk te verlagen,
                     moet worden ingegaan op het meer kringloopwaardig maken van het veevoer en daarmee
                     de dierlijke productie. Denk hierbij aan:
                  
• Het terugdringen van het gebruik van grondstoffen die in concurrentie zijn met humane
                           voedingsmiddelen en het verminderen van de afhankelijkheid van soja. Met het vergroten
                           van het aandeel laagwaardige restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie en het
                           vergroten van het gebruik van voormalige voedingsmiddelen in veevoer worden al belangrijke
                           stappen gezet. Dit levert een bijdrage in de voedselvoorziening, namelijk het omzetten
                           van eiwitten uit reststromen, die niet humaan geconsumeerd kunnen worden, in voor
                           mensen benutbare dierlijke producten. Ook draagt dit bij aan het minimaliseren van
                           water- en landgebruik voor de dierlijke productieketen.
                        
• Het overschakelen naar Europese (duurzame) eiwitten, waardoor de productie van Europese
                           eiwitten wordt aangejaagd. Tevens levert dat een belangrijke bijdrage in het verwaarden
                           van de in Europa geproduceerde eiwitten, die worden geteeld op landbouwgronden die
                           door de kwaliteit niet gebruikt kunnen worden in foodtoepassingen.
                        
Ik heb onlangs met de sector gesproken over hun bijdrage inzake het bovenstaande en
                  daarbij geconstateerd dat de sector zich eenduidig uitspreekt in de ambitie om een
                  bijdrage te leveren aan de transitie naar kringlooplandbouw en dat zij ook al goede
                  initiatieven nemen. De sector focust op het vergroten van het aandeel co-producten,
                  voormalige voedingsmiddelen, het reduceren van het risico op ontbossing en de ambitie
                  om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te betrekken. Ik ga met de sector afspraken
                  maken over eenduidige indicatoren, op basis waarvan de kringloopprestatie van het
                  geleverde voer kan worden beoordeeld. Hierbij zal rekening worden gehouden met hierboven
                  genoemde doelen. De planning is dat we met behulp van een eerste monitoring begin
                  2023 kwantitatieve doelstellingen kunnen vaststellen om koersvast verder op te trekken.
                  Hier trekken we nadrukkelijk samen in op.
               
In december 2022 zal ik uw Kamer informeren over de voortgang en daarbij ook hoe ik
                  invulling ga geven aan de drie aangenomen moties36 die hier betrekking op hebben. De motie van het lid Van der Plas over het gebruik
                  van insecten als diervoeder37 heb ik reeds beantwoord in de genoemde Kamerbrief over de Nationale Eiwitstrategie.
               
Gewassen telen als biogrondstof
De afgelopen jaren zien we belangrijke ontwikkelingen in de teelt van gewassen voor
                  biogrondstoffen. Voor bestaande teelten kan het gaan om bijvoorbeeld vlas, hennep
                  en voor nieuwe teelten om bijvoorbeeld sorghum, olifantsgras en lisdodde. Van deze
                  teelten passen er verschillende in de vruchtwisseling op akkerbouwbedrijven, waaronder
                  vlas en sorghum. Lisdodde is een natte teelt die past in veenweidegebieden. Hennep
                  en olifantsgras passen zowel binnen de akkerbouw als in gebieden met melkveehouderij.
                  Deze teelten kennen een mogelijke toepassing in de bouw als biocomposiet en isolatiemateriaal.
                  Voor onder meer vlas, hennep en sorghum geldt dat dit dubbeldoelteelten zijn; naast
                  biogrondstoffen kunnen er uit deze teelten ook grondstoffen voor voedsel worden gewonnen.
                  Bij dubbeldoelteelten draagt de gedeeltelijke benutting als biogrondstoffen bij aan
                  het totale rendement van de teelt.
               
Deze gewassen kunnen bijdragen aan een verbreed bouwplan, die – als zij op de juiste
                  bodem worden geteeld – veel minder emissie- en uitspoelingsgevoelig zijn. Daarmee
                  dragen zij direct bij aan de doelen op het gebied van stikstof en water, want: minder
                  bemesting, minder gewasbeschermingsmiddelen en betere bodem. De teelt van deze gewassen
                  is daarom als «rustgewas» opgenomen in de huidige ecoregeling. In de komende periode
                  worden meer activiteiten onder de ecoregeling toegevoegd en worden activiteiten mogelijk
                  specifieker gemaakt (bijvoorbeeld op een specifiek gewas of regio gericht). Daarnaast
                  biedt het GLB in pijler 2 mogelijkheden om, onder de interventie Samenwerking, voor
                  de verwerking van teelten voor biogrondstoffen keteninitiatieven te ondersteunen die
                  bijdragen aan het rendement van telers. Waar nodig zal ik deze mogelijkheid benutten
                  om nieuwe ketens voor biogrondstoffen te stimuleren. Ook het Omschakelfonds biedt
                  ondersteuningsmogelijkheden voor dergelijke initiatieven.
               
Om te zorgen dat de teelt van biogrondstoffen een volwaardige rol kan krijgen binnen
                  de bouwplannen van agrariërs is langjarige leveringszekerheid tegen aanvaardbare prijzen
                  noodzakelijk. Om een overstap aantrekkelijk te maken moet de prijs die agrariërs betaald
                  krijgen voor de productie van biogrondstoffen vanzelfsprekend op een gezonde manier
                  concurreren met de traditionele gewassen die verbouwd worden. Om de afzet van biogrondstoffen
                  te stimuleren is het nodig om afspraken te maken met verschillende gebruikssectoren
                  in de economie.
               
Voor het stimuleren van de inzet van biogrondstoffen van Nederlandse teelten voor
                  woningbouw en isolatie van bestaande woningen, ga ik in gesprek met de Minister voor
                  Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
               
De langjarige vastlegging van koolstof in biogrondstoffen kan worden verwaard met
                     behulp van koolstofcertificaten. Hiermee ontstaat een aanvullend verdienmodel voor
                     bestaande en nieuwe teelten.
                  
Ik zal deze mogelijkheid ondersteunen, waarbij ik wil onderzoeken of het mogelijk
                     is dat de vastgelegde koolstof meegenomen kan worden in de klimaatopgave voor de landbouwsector.
                     De Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK) is momenteel bezig met het ontwikkelen
                     van een methodedocument «Hennep voor langdurige koolstofvastlegging in hennepproducten».
                     Dit zal mogelijk uitgebreid worden naar andere gewassen. Zodra het methodedocument
                     is vastgesteld, kunnen er projectplannen worden ingediend bij SNK en kan SNK vervolgens
                     koolstofcertificaten uitgeven die verhandelbaar zijn op het Platform CO2-neutraal.
                  
Voor de teelt van deze gewassen zou mogelijk een eenmalige afwaardering van de grondwaarde
                  nodig kunnen zijn, als er structureel een agrarisch-extensiever grondgebruik komt.
                  Dat kan niet overal, maar op sommige plekken, bijvoorbeeld in overgangsgebieden rond
                  N2000 gebieden, zou dit behulpzaam kunnen zijn. Uiteraard dient een afwaardering gecombineerd
                  te worden met juridisch vastgelegde beperkingen aan het gebruik van die grond, die
                  zijn gericht op een fors lagere milieudruk, bijvoorbeeld door beperking aan de soorten
                  teelten, minder gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en duurzaam bodembeheer.
                  Het ligt voor de hand dit te betrekken bij de uitwerking van de categorie landschapsgrond
                  (zie 3.3.3). Het is aan de provincies, in de gebiedsprocessen, om per gebied vast
                  te stellen welke gronden hiervoor in aanmerking komen.
               
3.3.5 Bedrijfsverplaatsing
               
Voor agrarische ondernemers die economisch goed presteren, maar die hun bedrijfsvoering
                  niet in overeenstemming met de opgave voor het gebied kunnen brengen, kan bedrijfsverplaatsing
                  een optie zijn. Bedrijfsverplaatsing is geen makkelijk proces en vergt een maatwerkaanpak
                  bij het opstellen van de gebiedsplannen en een afgestemde aanpak met provincies met
                  vrijvallende gunstig gelegen bedrijfslocaties. In het NPLG zal dit nadere uitwerking
                  krijgen. Het ligt het meest voor de hand dat die situatie zich voordoet in kwetsbare
                  gebieden waar de opgaven voor de ecologische doelen groot zijn (zoals in de zones
                  rondom zwaarbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden, in de veenweidegebieden met
                  een vernattingsopgave of in kwetsbare beekdalen) of bijvoorbeeld in waterrijke en
                  veedichte gebieden.
               
In de praktijk zal een ondernemer zijn bedrijf vrijwel altijd verplaatsen naar een
                  bestaande, gunstig gelegen bedrijfslocatie binnen of buiten het gebied, waar een andere
                  agrarische ondernemer stopt. Voorkomen moet worden dat de bedrijfsverplaatsing leidt
                  tot verplaatsing van ammoniak- en broeikasgasemissies. Voor verplaatsers zullen op
                  nieuwe locaties scherpe milieunormen moeten gelden, die voorkomen dat de nieuwe ondernemer
                  teeltwijzen toepast die leiden tot verslechtering van de kwaliteit van water, bodem
                  en lucht. Om de meerwaarde van bedrijfsverplaatsingen voor de milieu- en natuurkwaliteit
                  zo groot mogelijk te laten zijn, zal op de nieuwe locatie geïnvesteerd moeten worden
                  in innovatieve emissiearme stallen, extensivering of omschakeling. Verplaatsen zal
                  dus in de regel samenvallen met één van de andere ontwikkelrichtingen.
               
Het kabinet vindt het belangrijk dat we bij dit alles weten te voorkomen dat agrarische
                  ondernemers zelf met alle betrokken overheden contact moeten zoeken om deze verplaatsingspuzzel
                  te leggen. Daarom heb ik met de Minister voor Natuur en Stikstof afgesproken dat de
                  benodigde samenwerking tussen de overheden om verplaatsing mogelijk te maken verder
                  wordt uitgewerkt in het kader van de uitwerking van de nationale grondbank.
               
Een van de doelen van de te ontwikkelen grondbank is om bedrijfsverplaatsingen te
                  faciliteren. Op de langere termijn zal het kabinet, in overleg met de provincies onderzoeken
                  of het gewenst is om voor verplaatsing van agrarische bedrijven nog meer aanvullend
                  instrumentarium te ontwikkelen.
               
4. Wat verwachten we van ketenpartijen en de samenleving?
               
In de inleiding van deze brief heb ik onderstreept dat de omslag naar kringlooplandbouw
                  niet alleen een verantwoordelijkheid voor de agrarische sector is. Het perspectief
                  voor de landbouwers wordt immers ook bepaald door de vraag naar duurzamere producten
                  uit de markt en de juiste prijs die een boer daarvoor krijgt. Door tal van oorzaken
                  hebben agrariërs ten opzichte van andere ketenpartijen doorgaans een zwakkere positie.
                  Dit uit zich onder andere in het feit dat agrariërs vaak prijsnemer zijn en te maken
                  hebben met kleine marges en dagelijkse risico’s (zoals oogstrisico’s, prijsrisico’s
                  en financieringsrisico’s). Dit maakt investeren in duurzaamheid voor agrariërs lastig.
                  Een boer kan alleen zijn bedrijfsvoering écht veranderen als de hele voedselketen
                  verandert. In het coalitieakkoord is hierover het volgende afgesproken: «We zetten
                  de transitie in naar kringlooplandbouw met een goed verdienmodel, zodat agrariërs
                  in staat gesteld en maatschappelijk gewaardeerd worden om de benodigde verandering
                  te realiseren, waarbij jonge agrariërs toekomst krijgen. Daarbij verwachten we een
                  niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie
                  en de retail. Waar nodig worden afspraken juridisch geborgd.» Kortom: naast agrariërs
                  zelf, hebben ook ketenpartijen en consumenten een rol en taak te vervullen.
               
Er is het kabinet veel aan gelegen om ongelijke machtsverhoudingen in de keten tegen
                     te gaan. Het vorige kabinet heeft hier flinke stappen in gezet, ondergebracht in de
                     derde pijler van de eerdergenoemde agrarische ondernemerschapsagenda. Ik noem graag:
                  
• De Wet Oneerlijke Handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, die
                           vanaf 1 november jl. in werking is getreden.
                        
• Vanaf 1 januari 2022 is er een geschillencommissie van start gegaan die geschillen
                           tussen een individuele leverancier en afnemer behandelt.
                        
• De mogelijkheden tot samenwerking tussen agrariërs zijn beter kenbaar gemaakt door
                           de Mededingingswet hierop aan te passen (onder verantwoordelijkheid van EZK). De ACM
                           zal later dit jaar een Leidraad publiceren om deze mogelijkheden verder te verduidelijken
                           en onder de aandacht te brengen.
                        
• De heer Ferd Crone werd vorig jaar aangesteld als kwartiermaker voor een samenwerkingsambassadeur
                           in de landbouw, naar aanleiding van de motie van het lid Geurts38. In november heeft mijn ambtsvoorganger zijn advies «Vertrouwen in de samenwerking
                           door en met de landbouw» aangeboden aan de Kamer.
                        
• Via de Europese uitvoeringsverordening «markttransparantie» en de Agro-nutrimonitor
                           van de ACM wordt empirisch inzicht geboden in de margeverdeling en prijsontwikkeling
                           in de (verschillende schakels van de) voedselketen voor reguliere en duurzame landbouwproducten.
                           De overheid benut dit om te monitoren dat het verdienmodel in de verduurzaamde landbouwpraktijk
                           goed geborgd is.
                        
In de praktijk hebben diverse ketenpartijen al stappen gezet en zijn er goede voorbeelden
                     waarbij ketenpartijen hun verantwoordelijkheid nemen. Denk aan concepten als «strategische
                     ketensamenwerking», waarbij supermarkten intensiever samenwerken met agrarische ondernemers
                     en fabrikanten, of aan het initiatief «Waardecreatie in Ketens» (WiK). Hierbij werken
                     supermarkten, verwerkers, agrariërs en tuinders aan toekomstgerichte ketens. Boer
                     en tuinder zijn een zakelijke partner met wie voor de lange termijn een onderscheidend
                     product wordt ontwikkeld, waarvoor de consument bereid is een meerprijs te betalen.
                     WiK is daarmee een inspirerend voorbeeld van hoe er binnen de keten al wordt gewerkt
                     aan verwaarding en waardering voor de boer.
                  
Dergelijke initiatieven geef ik graag ruimte. Dat doe ik bijvoorbeeld met het «Marktprogramma
                     Verduurzaming Dierlijke Producten» (marktprogramma VDP). In dit programma worden marktinitiatieven
                     van ketens voor nieuwe duurzame concepten ondersteund met kennis, onderzoek en voorlichting.
                     Doel ervan is om de vraag naar duurzamer vlees, vis, zuivel en eieren te vergroten,
                     met een verdienmodel voor alle partijen binnen de voedselketen – niet in de laatste
                     plaats voor de boer.
                  
Ik wil hier ook expliciet de waarde van de ambitieuze (private) duurzaamheidskeurmerken
                     benoemen.39 De aan de keurmerken deelnemende agrariërs zorgen voor producten die voldoen aan
                     bovenwettelijke normen, waarmee ze een grote bijdrage leveren aan de verduurzaming.
                     Zij proberen de aarde steeds minder te belasten door te voldoen aan strengere eisen
                     op het gebied van o.a. CO2 uitstoot, geïntegreerde gewasbescherming, bemesting, bodem en dierenwelzijn. Een
                     keurmerk helpt de consument bij het herkennen van het duurzame product. Bovendien
                     heeft een keurmerk een belangrijke voorbeeldfunctie: je geeft er het signaal mee af
                     dat je als consument een product koopt dat duurzamer is geproduceerd, en daardoor
                     een betere keuze is voor natuur, klimaat én dier.
                  
De keurmerken spelen een belangrijke rol om de transitie naar kringlooplandbouw wind
                  in de zeilen te blazen. De eisen die aan kringlooplandbouw worden gesteld op het gebied
                  van voer, mest, bodem, dierenwelzijn zijn hoog. De keurmerken zijn bij uitstek geschikt
                  om deze strengere eisen, bijvoorbeeld op het gebied van kringlooplandbouw, stapsgewijs
                  in hun certificeringsschema’s op te nemen. Het kabinet verwacht vervolgens expliciet
                  dat de afnemer (bijvoorbeeld een supermarkt) agrariërs die deelnemen aan keurmerken
                  in financiële zin beloont voor hun inspanningen.
               
Het kan namelijk niet zo zijn dat de extra inspanningen die de primaire producent
                  ten behoeve van duurzaamheid pleegt, niet vergoed worden. Ik vind het van belang dat
                  de vergoeding voor deze extra kosten billijk is.
               
Bovenstaande initiatieven zijn heel goed en verdienen navolging, maar het is zaak
                  om nu verder door te pakken. Daartoe richt ik me specifiek op de positie, en uiteindelijk
                  het inkomen, van agrariërs die duurzaam (willen gaan) produceren. Ofwel: ik verwacht
                  dat ketenpartijen op zeer korte termijn (verdere) concrete acties gaan initiëren om
                  verduurzaming op het boerenerf financieel lonend te maken. De ketenpartijen die ik
                  hier bedoel vormen geen helder afgebakende groep, maar omvatten in ieder geval financiële
                  instellingen, toeleveranciers, verwerkers en retail/detailhandel. Betrokken partijen
                  weten per keten het beste welke schakels er betrokken zijn.
               
Het maken van afspraken en het initiëren van concrete acties is primair de verantwoordelijkheid
                     van de ketenpartijen zélf. Ze zullen moeten gaan over zaken als:
                  
• vergroten van het assortiment en/of aandeel duurzame producten bij voedselverwerkende
                           en levensmiddelenindustrie en toeleveranciers, en aan het aanbod dat uiteindelijk
                           aan de consument wordt aangeboden door bijvoorbeeld de retail en detailhandel;
                        
• toepassen van uniforme (basis) duurzaamheidseisen, in combinatie met het belonen van
                           duurzaamheidsprestaties;
                        
• bevorderen en belonen van korte ketens;
• borgen van een evenwichtige verdeling van marges en risico’s, bijvoorbeeld door transparantie
                           van prijsinformatie, kosten en risicoverdeling in de hele keten;
                        
• bevorderen van transparantie over duurzaamheidsprestaties;
• positioneren van het duurzaam Nederlands product in grootste exportlanden;
• vergroten van mogelijkheden voor financiering van omschakeling naar duurzamere bedrijfsvoering.
Afspraken hierover zijn niet-vrijblijvend en vragen om actie. Vandaar dat ik ketenpartijen
                  deze zomer een stevige en scherpomlijnde opdracht zal geven om concrete acties te
                  ondernemen, gericht op het verbeteren van het verdienvermogen van de duurzame boer.
                  Het gaat er mij om dat er nu écht resultaten geboekt gaan worden. Binnen de door mij
                  gegeven kaders en doelen, kunnen ketenpartijen hun eigen creativiteit, kennis en kunde
                  aanboren om impact te realiseren op de verbetering van de (financiële) positie van
                  de boer. Ketenpartijen moeten vervolgens zelf laten zien hoe hun acties bijdragen
                  aan het verbeteren van de positie van de boer in de keten. Er is mij alles aan gelegen
                  dat ketenpartijen hun verantwoordelijkheid nemen, en daarom houd ik scherp de vinger
                  aan de pols en draag ik ze op om mij op gezette tijden de voortgang aan te tonen.
                  Mocht hieruit in februari 2023, na een half jaar, blijken dat acties in de praktijk
                  onvoldoende opleveren, dat de positie van de boer niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen
                  van de ketenpartijen achterblijven, dan ga ik over tot het inzetten van bindend juridisch
                  instrumentarium, inclusief wettelijke verplichtingen.
               
De komende periode zal ik gebruiken om de benodigde wetgeving en ander instrumentarium
                  verder uit te werken. Hierbij denk ik minimaal aan het verplicht maken van een jaarlijkse
                  rapportage door ketenpartijen over wat ze doen om de voedselketen duurzamer te maken
                  en agrarische ondernemers te ondersteunen in de transitie. Ik onderzoek wat de mogelijkheden
                  zijn om bovenstaande thema’s wettelijk te verankeren. Hierbij kijk ik ook of onderdelen
                  van initiatieven in andere lidstaten behulpzaam kunnen zijn, zoals de Franse wet EgAlim
                  2 (deze wet introduceert nieuwe regelgeving en transparantiemaatregelen om het verdienmodel
                  van Franse agrariërs te verbeteren). Ook de initiatieven uit Noorwegen en Duitsland
                  betrek ik hierbij, daar waar zij ook echt het verdienvermogen van de agrariër vergroten.
                  In dat kader wil ik bijvoorbeeld kijken naar wettelijke waarborgen dat de duurzame
                  producent in alle gevallen een billijke prijs betaald krijgt (bijvoorbeeld in relatie
                  tot verkoop onder kostprijs). Ook wil ik kijken naar mogelijkheden om wettelijk te
                  borgen dat de consument via de kassabon en/of etikettering van meer informatie wordt
                  voorzien over duurzaamheid, de «echte prijs» (oftewel true price, waarbij de kosten van externe effecten van de productie ook worden meegenomen) en/of
                  de herkomst en slachtlocatie van het dier. Dit is in lijn met de motie van de leden
                  Grinwis en Van Campen40 over het verzoek om lessen te trekken uit succesvolle voorbeelden van Europees bronbeleid
                  uit andere sectoren. Naast het juridisch instrumentarium zal ik niet schromen om publiekelijk
                  te communiceren over de bereidheid, acties en resultaten van (individuele) ketenpartijen
                  om de positie van de boer in de keten te versterken. Ik daag de keten ook uit om te
                  experimenteren. Dit helpt om te verkennen hoe de toekomstige ketenaanpak de transitie
                  in de toekomst nog beter kan ondersteunen.
               
Met deze aanpak sla ik een andere weg in dan eerder is voorgesteld in de motie van
                  het lid Geurts41 waarin uw Kamer verzocht te komen tot een platform waar publieke en private belanghebbenden
                  samenkomen om praktisch uitvoerbaar invulling te geven aan doelstellingen die vanuit
                  de politiek worden geformuleerd.42 Met het door mij voorgestelde traject verwacht ik sneller tot resultaat te komen.
                  Met deze aanpak geef ik ook uitvoering aan de motie van het lid Bisschop43 die vraagt om met afspraken te komen met het oog op een integrale aanpak, en duidelijkheid,
                  ruimte en een economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de vele gezinsbedrijven
                  in de agrarische sector.
               
Tot slot zijn en worden ook in Europees verband de nodige stappen gezet om duurzaam
                  beleid te verankeren in het beleid van ketenpartijen in de verwerkende industrie en
                  retail. Het gaat dan bijvoorbeeld om het weren van de Europese markt van producten
                  die ontbossing tot gevolg hebben, het stimuleren van duurzaam bedrijfsbeleid en het
                  rapporteren daarover, het bevorderen van duurzame investeringen en het toepassen van
                  gepaste zorgvuldigheid op gebied van milieu en mensenrechten. In het kader van de
                  Farm 2 Fork-strategie komen er op het gebied van duurzame voedselsystemen ook nog
                  diverse Europese initiatieven aan. Zo werkt de Commissie aan een juridisch raamwerk
                  voor een duurzaam voedselsysteem (verwacht eind 2023).
               
5. Tot slot
               
Met deze brief geeft het kabinet ook opvolging aan het advies van de SER «Naar duurzame
                  toekomstperspectieven voor de landbouw». De SER stelt in dit advies dat er nu actie
                  moet worden ondernomen voor een transitie naar een economische, ecologische en sociaal
                  duurzame landbouw. Daarvoor is langjarig en voorspelbaar beleid nodig. Het advies
                  stelt dat het als eerste stap nodig is dat de overheid de doelen en kaders vaststelt,
                  inclusief duidelijkheid over de financiële middelen. De SER beveelt daarbij aan om
                  verschillende transitiepaden uit te werken. Met deze brief schets ik de kaders voor
                  de komende jaren, en de verschillende ontwikkelrichtingen die ik daarbij zie. De ontwikkelrichtingen
                  zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de door de SER geschetste transitiepaden.
                  De SER adviseert om hiervoor een nationaal akkoordproces in te richten. Na de uitkomst
                  van het advies van de SER heeft dit kabinet nadrukkelijk gekozen voor een gebiedsgerichte
                  aanpak.
               
Met deze brief heb ik een breed palet aan concrete initiatieven en voornemens geschetst
                     waarmee ik het perspectief voor de landbouw – voor de agrariërs – duurzaam wil versterken.
                     Hiermee geef ik richting aan de grote veranderopgave waar we gezamenlijk voor staan.
                     De concrete uitwerking zal in de gebiedsprocessen en in samenwerking met agrariërs,
                     ketenpartijen, provincies en andere betrokkenen vorm krijgen. Ik blijf met hen het
                     gesprek voeren over hoe de kaders die ik schets aansluiten op de uitwerking in de
                     gebiedsplannen. Gaandeweg zal daarbij ongetwijfeld blijken dat aanpassingen of aanvullingen
                     op dit pakket gewenst zijn. Ik wil het gesprek daarover met alle betrokkenen en uw
                     Kamer graag blijven voeren. Dit vraagt een samenspel van verantwoordelijkheden en
                     keuzes op landelijk, provinciaal en gebiedsniveau waar ik de komende periode mede
                     vorm aan wil geven. Ik ga daarom de komende periode met ondernemers en gebieden in
                     gesprek over wat er nodig is en zal daarmee bezien welke aanpassingen of aanvullingen
                     nodig zijn voor het vervolg. Daarover zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023
                     informeren. Zoals gemeld zal uw Kamer daarnaast op korte termijn (in september) geïnformeerd
                     worden over de wijze waarop grondgebondenheid in de rundveehouderij zal worden gedefinieerd
                     en (in november) over de verdere uitwerking van kringlooplandbouw op verschillende
                     onderdelen. Deze brief vormt een begin en zeker geen eind van een transitieperiode
                     die zeer impactvol is voor de agrariërs en de agrarische sector.
                  
Zij kunnen van mij verwachten dat ik daarbij steeds met volle inzet naast én achter
                     hen zal staan.
                  
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  H. Staghouwer
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.