Brief regering : Perspectieven voor agrarische ondernemers
30 252 Toekomstvisie agrarische sector
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juni 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer, zoals toegezegd, over hoe ik richting en steun
wil geven aan het toekomstperspectief voor agrarische ondernemers. Dit is meer dan
ooit nodig, nu de veranderopgave waar de landbouwsector1 voor staat ongekend groot is.
Door innovatief ondernemerschap is de Nederlandse land- en tuinbouw letterlijk en
figuurlijk groot geworden. Hoogwaardige productie van voedsel gaat samen met een hoog
niveau van kennis, technologie en innovatie. De Nederlandse land- en tuinbouw is hier
wereldwijd toonaangevend mee geworden – we mogen trots zijn op wat de landbouw, maar
ook de toeleverende en verwerkende industrieën en de kennisinstellingen hebben gepresteerd
om Nederland als agro-kennisland op de kaart te zetten en zo een belangrijke bijdrage
te leveren aan de mondiale voedselvoorziening. Tegelijk is de afgelopen jaren steeds
scherper duidelijk geworden dat de landbouw in Nederland door de intensieve wijze
waarop we hoge producties realiseren de grenzen heeft bereikt – en in veel gevallen
heeft overschreden – van wat de leefomgeving aankan. We staan nu voor de immense opgave
de biodiversiteit te herstellen en de uitstoot van ammoniak en broeikasgassen naar
de lucht en van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen naar het water substantieel
te verminderen.
De aanpak hiervan duldt geen uitstel. Het gaat daarbij niet om het bijschaven van
de scherpe randjes, maar om een gehele transitie van het landbouw- en voedselsysteem.
Daarvoor zijn ambitieuze doelen vastgelegd, veelal binnen onontkoombare (Europese)
wettelijke kaders. De integrale, deels gebiedsoverstijgende, maar vooral gebiedsgerichte
aanpak voor stikstof, water, klimaat en natuur die het kabinet wil volgen om de grote
opgaven aan te pakken, zal onvermijdelijk leiden tot ingrijpende aanpassingen in het
landelijk gebied en de agrarische sector. Want de generieke, nationale opgaven worden
vertaald naar doelen op gebiedsniveau en werken zo uiteindelijk door naar de schaal
van individuele landbouwbedrijven. De komende maanden wordt de wijze waarop de verschillende
doelen en maatregelen in de gebiedsprogramma’s geïntegreerd en onontkoombaar vastgelegd
gaan worden, verder uitgewerkt. Onderdeel van het eerlijke verhaal is de pijnlijke
boodschap dat niet alle agrariërs door kunnen met hun agrarische onderneming. Zeker
niet in alle gebieden. En niet elke agrariër kan door op de manier waarop hij of zij
al jaren gewend is om te werken. Niet alles kan overal en het kan niet meer zoals
het altijd ging. Het landbouw- en voedselsysteem, gericht op het vergroten van de
productie tegen zo laag mogelijke (kost)prijs, is voor de toekomst niet houdbaar.
Het is een gezamenlijke opdracht om in ons land de agrarische productie in evenwicht
te brengen met de omgeving waarin die voedselproductie plaatsvindt.
De landbouw heeft toekomst in ons land, maar die landbouw zal er fundamenteel anders
uit moeten gaan zien dan nu. Maar door de agrariërs in staat te stellen om deze uitdagingen
aan te gaan, kan de sector hier uiteindelijk sterker door worden. Dit vind ik wezenlijk,
want de landbouw verdient toekomst. Die toekomst is er niet als geen rekening wordt
gehouden met de impact van klimaatverandering en als de productie leidt tot uitputting
van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, en schade aan ecosystemen. En het
omgekeerde geldt evenzeer: een krachtige landbouwsector, die economisch sterk genoeg
is om de omslag naar de kringlooplandbouw te maken, is een voorwaarde en een deel
van de oplossing voor het realiseren van de natuur- en milieudoelen. Want de landbouw
is niet alleen onmisbaar voor voedselproductie, maar voorziet de samenleving ook van
manieren om biodiversiteit te versterken, koolstof vast te leggen, het water vast
te houden, de landschappelijke kwaliteit, de culturele identiteit en ons erfgoed recht
te doen, en een gezonde leefomgeving voor mens en dier te bieden.
Ik ben ervan overtuigd dat de sector opnieuw sterker en toekomstbestendig kan worden,
mits wij – overheid en samenleving – de agrariërs in staat stellen om de uitdagingen
aan te gaan. Dat is in Nederland en ook op veel andere plaatsen in de wereld bepalend
voor de verduurzaming van het voedselsysteem. Agrarische activiteit geeft de omgeving,
waar veel Nederlanders wonen, werken en leven, zijn typerende cultuurhistorische,
landschappelijke kenmerken. De sector heeft zich de afgelopen decennia steeds aangepast
aan veranderende wensen vanuit de maatschappij. Mij staat een landbouwsector voor
ogen die maatschappelijke waardering krijgt voor de wijze waarop deze ons voedsel
produceert en het landschap onderhoudt. Agrariërs zijn bovendien dé deskundigen die
weten wat wel en niet mogelijk is om een transitie van de landbouw mogelijk te maken.
Hun daadkracht, vakmanschap, flexibiliteit, ondernemerschap en innovatieve kijk op
oplossingen verdienen trots en waardering. Ik heb er vertrouwen in dat zij ook de
komende grote veranderingen aankunnen, als zij de tijd en de ruimte krijgen om zich
aan te passen. Ik zie kansen voor de agrofoodsector als geheel om bij te dragen aan
duurzame voedselproductie, aan een groene en gezonde economie, aan ons landschap en
aan een landelijk gebied dat ook sociaal-cultureel gezien vitaal is.
Het toekomstperspectief ziet er voor iedere boer en voor elk bedrijf anders uit. Dat
perspectief hangt af van persoonlijke ambities en de mogelijkheden of beperkingen
in de omgeving, met name die van het water- en bodemsysteem en de nabijheid van kwetsbare
natuur. Maar de richting die het uit moet is voor de hele agrarische sector eensluidend
en is in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) bevestigd: we gaan de omslag maken naar kringlooplandbouw. Bij kringlooplandbouw
werken de land- en tuinbouw binnen de grenzen van natuur en klimaat, en dragen bij
aan biodiversiteit en waterkwaliteit. De noodzaak daartoe is onverminderd actueel
en de realiteit is nog steeds dat we in Nederland ecologische grenzen zo ver overschrijden
dat dit niet houdbaar is. Deze omslag zal alle agrariërs raken, voor velen met ingrijpende
gevolgen. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied staat op hoofdlijnen wat waar
kan, binnen de onontkoombare doelen voor biodiversiteit en stikstof, klimaat en waterkwaliteit.
Uit onder meer de regionale stikstofdoelen volgt dat in bepaalde gebieden op korte
termijn forse veranderingen nodig zijn en het perspectief voor landbouw dus beperkt
is. Elders legt de omgeving minder beperkingen op.
Deze transitie moeten wij maken in een tijd waarin we wereldwijd worden geconfronteerd
met een alarmerende verslechtering van de voedselzekerheid van miljoenen mensen. De
oorlog in Oekraïne, weersextremen en de Covid-19 pandemie hebben de wereldvoedselmarkt
zwaar geraakt. Daar ondervinden vooral de meest kwetsbare landen en bevolkingsgroepen
de gevolgen van. Tegen de achtergrond van deze situatie realiseren we ons eens te
meer de betekenis en waarde van een stabiele, duurzaam producerende agrosector voor
de voedselzekerheid. We beseffen extra sterk hoe urgent de omslag naar weerbaardere
voedselsystemen is.
Hoewel deze omslag iedere boer zal raken, doen we dit niet zonder perspectief te bieden.
Het is daarom niet de vraag óf de land- en tuinbouw in Nederland perspectief heeft,
maar hóe dit perspectief vorm gegeven kan worden, wat agrarische ondernemers, met
name de jonge ondernemers, nodig hebben om met vertrouwen de toekomst in te gaan en
hoe we hen als overheid hierbij kunnen ondersteunen. Dat is waar deze brief in hoofdzaak
over gaat: ik bouw voort op de ingezette koers naar kringlooplandbouw en heb ook aansluiting
gezocht bij de maatschappelijke initiatieven zoals het Versnellingsakkoord «Een duurzaam
evenwicht» (Bouwend Nederland, LTO Nederland, Natuurmonumenten, Natuur & Milieu, VNO-NCW
en MKB Nederland) en Coalitie Toekomstbestendige Melkveehouderij (LTO Nederland, NAJK,
Rabobank en NZO). Ik spits dit in deze brief toe op de vraag wat (jonge) ondernemers
nodig hebben om te investeren in de toekomst en wat zij daarbij van mij mogen verwachten.
Ik beschrijf binnen welke kaders de landbouw zich moet ontwikkelen en welke perspectieven
ik daarbij voor verschillende sectoren zie, afhankelijk van onderscheiden gebiedstypen.
Ik werk dit uit in verschillende ontwikkelrichtingen die ondernemers kunnen kiezen,
waarbij ik per ontwikkelrichting aangeef met welke inzet (instrumentarium) ik ondernemers
ondersteun om hun eigen pad te kiezen.
Dit laatste blijft cruciaal: als Minister wil en kan ik niet op de stoel van de ondernemer
zitten door voor te schrijven hoe zijn of haar land- en tuinbouwbedrijf er in 2040
precies uit moet zien. Mijn rol is aan te geven welke doelen bereikt moeten worden
en ondersteuning te bieden bij de investeringen en aanpassingen die hiervoor nodig
zijn. De landbouwsector is al eeuwen de belangrijkste scheppende kracht van het Nederlandse
landschap en zorgt voor sociale samenhang in het buitengebied; daar ben ik trots op
en ik wil er alles aan doen wat in mijn vermogen ligt om dit zo te houden. Ik weet
dat we kunnen vertrouwen op de kracht van het agrarisch ondernemerschap. Daarom wil
ik via doelsturing agrariërs en tuinders ruimte bieden om zelf te bepalen hoe zij
hun bedrijfsvoering willen inrichten. Kringlooplandbouw is geen opgelegde blauwdruk,
maar zal per sector, per gebiedstype en per bedrijf verschillend worden ingevuld.
De doelen van het beleid2 en de vertaling daarvan naar prestatie-indicatoren op bedrijfsniveau bepalen concreet
welke prestaties van agrarische ondernemers worden verwacht.
Tijdens het (versnellen van) de transitie naar een duurzaam voedselsysteem moeten
agrarische ondernemers zelf kunnen bedenken door welke keuzes ze hun bedrijf duurzamer
en klaar voor de toekomst kunnen en willen maken. Daarvoor moet allereerst duidelijk
zijn binnen welke kaders bedrijfsontwikkeling mogelijk is, aan welke doelen en normen
een ondernemer moet voldoen, en op welke termijn. Dit vraagt vaak aanpassingen en
investeringen in de bedrijfsvoering van agrarisch ondernemers. Investeringen die (de
eerste jaren) niet altijd rendabel zijn en/of risicovol zijn. En welke ondersteuning
kan de agrariër dan verwachten? Het toekomstperspectief voor de landbouw wordt volwaardig
meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak. Daarbij worden de gebiedsprocessen pas als
geslaagd gezien als de agrariërs bedrijfseconomisch perspectief voor de lange termijn
hebben.
Tot slot, en dat is misschien wel het belangrijkste, heeft de agrariër niet als enige
de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de omslag naar kringlooplandbouw. Een
boer kan zijn of haar bedrijfsvoering alleen duurzaam veranderen als de hele keten
verandert. De vraag naar duurzamere producten en of de agrariërs daar de juiste prijs
voor krijgen, bepalen het echte perspectief. Daarom moeten álle schakels in de agrofoodketen
medeverantwoordelijkheid nemen, dus ook eigenaren van landbouwgrond, banken en andere
financiers, toeleveranciers, afnemers, voedselverwerkers, distribiteurs en transporteurs.
En natuurlijk ook de consument, zowel in Nederland als in het buitenland. Ook van
hen verwacht het kabinet een niet-vrijblijvende bijdrage op de kortste termijn, zowel
individueel als gezamenlijk. De tijd van op elkaar wachten en naar elkaar verwijzen
is voorbij.
1. Perspectief met kringlooplandbouw
1.1 Opgaven die geen uitstel dulden
Veel agrariërs maken al de omslag naar duurzamere productievormen – kringlooplandbouw
– maar het is nodig te versnellen. Agrariërs verdienen daarbij ondersteuning. Zij
moeten niet alleen uitzicht hebben op een duurzaam verdienmodel voor de lange termijn,
maar hebben ook concrete ondersteuning nodig om de vereiste omslag op de korte termijn
te maken. Dit moet ondersteuning zijn die goed aansluit bij de praktische gevolgen
van de opgaven waar de landbouw voor staat. Deze gevolgenwerken op gebiedsniveau verschillend
uit maar raken iedere agrarische ondernemer.
We moeten alles doen om zorgvuldig om te gaan met grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen,
schadelijke uitspoeling naar water, schadelijke uitstoot naar de lucht en schadelijke
neerslag in de bodem terug te dringen en productiewijzen te omarmen die gezond zijn
voor mens en dier en de kwaliteit van de biodiversiteit en de bodem versterken. Zoals
gezegd, we hebben bij de aanpak van deze opgaven geen tijd te verliezen. Kringlooplandbouw
heeft zo een bredere betekenis dan alleen het sluiten van nutriëntenkringlopen op
verschillende schaalniveaus. Ik zie kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw,
biologische landbouw en regeneratieve landbouw als elkaar overlappende en versterkende
begrippen en richtingen. Steeds staat centraal bij de voedselproductie: het verminderen
van milieudruk én het bijdragen aan natuur en landschap: natuurlijke processen staan
zoveel mogelijk aan de basis van de bedrijfsvoering en de kringlopen van grondstoffen
en hulpbronnen worden op een zo laag mogelijk schaalniveau gesloten. Dierwaardige
veehouderij is een onderdeel van kringlooplandbouw. De transitie naar dierwaardige
veehouderij geeft invulling aan dierenwelzijn en diergezondheid binnen de kringlooplandbouw.
De natuurlijke draagkracht van een gebied zal veelal bepalen welke ontwikkeling voor
de daar gevestigde bedrijven mogelijk is. We werken er naartoe dat akkerbouw, veehouderij
en tuinbouw optimaal gebruik maken van grondstoffen uit elkaars ketens die niet geschikt
zijn voor humane consumptie en van reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en
voedingsketens. Daarnaast streven de bedrijven naar maximale benutting van natuurlijke
processen, zoals natuurlijke methodes om plagen te bestrijden en de bodemkwaliteit
te verbeteren. Ook het verrijken van de biodiversiteit past hierbij, bijvoorbeeld
door het inzaaien van kruidenrijke graslanden en het beheer van houtwallen. Dit vraagt
ruimte en adequate ondersteuning voor ondernemers om nieuwe wegen in te slaan – ruimte
en ondersteuning die de overheid, de markt en de samenleving gezamenlijk moeten bieden.
In lijn met het coalitieakkoord Omzien naar elkaar zal kringlooplandbouw verder worden uitgewerkt voor de landbouw, in het bijzonder
voor voer, mest en bodem. Er zal daarbij ook worden aangegeven wat dit betekent voor
het pachtbeleid en voor dierenwelzijn. De hoofddoelen van kringlooplandbouw – voer,
mest en bodem – kunnen door sectoren worden vertaald naar een goede landbouwpraktijk
door gebruikmaking van de kpi-systematiek (zie 1.2). De kritische prestatie-indicatoren
zijn afgeleid van de hoofddoelen van kringlooplandbouw. Drempel- en streefwaarden
kunnen concreet maken wat «goede landbouwpraktijk» is. Daarmee zal ik dan ook uitvoering
geven aan de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk3, waarin wordt verzocht om uitwerking van kringlooplandbouw in termen van operationele
doelen en het formuleren van een goede landbouwpraktijk. Met kpi’s wordt op veel plaatsen
in het land al volop praktijkervaring opgedaan, m.n. in zuivel en akkerbouw en binnenkort
ook in andere sectoren. In november 2022 zal ik uw Kamer met een brief informeren
over deze verdere uitwerking van kringlooplandbouw en met welke acties hieraan gevolg
zal worden gegeven.
De perspectieven voor agrariërs verschillen per sector en per gebied.4 In de «Ruimtelijke ordeningsbrief»5 die onlangs aan uw Kamer is gestuurd wordt aangegeven dat goede landbouwgrond beter
ruimtelijk beschermd moet worden zodat de beste landbouwgrond voor de landbouw kan
worden behouden. Het bodem- en watersysteem vormt bij de beoordeling een belangrijk
uitgangspunt. Denk aan vitale bodems, onder andere organisch stofgehalte, beschikbaarheid
van (grond)water en het anticiperen op de toename van verzilting van bodems en oppervlaktewater.
Vervolgens moet dit ook op gemeentelijk niveau worden vastgelegd. Dit komt tegemoet
aan de motie van het lid Boswijk c.s.6. Op de hier omschreven gronden kan tegen de meest gunstige voorwaarden, ecologisch
duurzaam, hoogwaardig, dierwaardig en economisch profijtelijk worden geproduceerd.
We vinden hier afwisselend grondgebonden akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt en tuinbouw,
en melkveehouderij. Ook hier staat de landbouw voor de opgave te voldoen aan natuur-,
milieu- en klimaatdoelen. Het gaat hierbij niet alleen om het reduceren van stikstof
en herstel van de natuur, maar ook om kaders die zijn gesteld rond mest, gewasbeschermingsmiddelen,
CO2 en om dierwaardigheid en preventie van zoönosen (zie paragraaf 2, rekenschap geven
van andere doelen). Landbouw heeft in deze gebieden voorrang boven gebruiksfuncties
die niet of minder afhankelijk zijn van omgevingsfactoren, zoals zonneparken, distributiecentra
of datacentra. Hier zijn heldere planologische kaders voor nodig: op Rijksniveau in
het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en bij provincies en gemeenten in
hun respectievelijke omgevingsvisies of deelprogramma’s. Zo blijven bedrijven in deze
gebieden competitief, ook op internationale markten.
Voor een overzicht van voor de landbouw relevante doelen verwijs ik u naar de bijlage
«Structurerende keuzes en doelen» bij de Startnotitie NPLG7 die u gelijktijdig met deze brief hebt ontvangen van de Minister voor Natuur en Stikstof.
Sommige doelen zijn al wettelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in de Kaderrichtlijn Water
en de Nitraatrichtlijn. Andere zijn in eerdere trajecten interbestuurlijk afgesproken,
bijvoorbeeld verschillende natuurdoelen. Daarnaast bevat het overzicht doelen, die
nog gebiedsgericht moeten worden vertaald, zoals het klimaatdoel voor de landbouw.
De landbouw heeft immers niet alleen de opgave om de stikstofuitstoot te verminderen,
maar heeft ook een forse bijdrage te leveren aan de realisatie van de nationale klimaatdoelen.
We zullen toe moeten naar een landbouw waarvan de onvermijdelijke broeikasgasuitstoot
zo laag mogelijk is; 2050 is het jaar waarin Nederland klimaatneutraal wil zijn. Om
die ambitie te realiseren zijn nu al op de korte termijn, richting 2030, flinke stappen
nodig, ook in de landbouwsector. Bepaald is dat de landbouw een indicatief restemissiedoel
van 18,9 Mton broeikasgassen (CO2 eq.) in 2030 heeft. In het coalitieakkoord is opgenomen dat van de benodigde reductie
indicatief 5 Mton CO2-eq wordt bereikt met de integrale gebiedsgerichte aanpak. Dit is een scherp doel,
en het kabinet realiseert zich dat de impact hiervan op de sector groot is.
Echter, om het 2050 doel te realiseren is nog veel meer nodig in de landbouwsector.
Daarom is het van groot belang om maatregelen, die nu getroffen gaan worden, te bezien
in het licht van de lange termijnopgave klimaatneutraliteit in 2050. In juli 2023
zullen de regionale doelstellingen voor natuur, stikstof, klimaat en water definitief
worden vastgesteld en landen in de gebiedsprogramma’s van de provincies.
In het beleidsprogramma klimaat en energie8 heeft het kabinet aangekondigd met welke maatregelen het klimaatdoel binnen bereik
wordt gebracht. De uitvoering van het Klimaatakkoord waarin de nadruk ligt op techniek
en innovatie, is niet voldoende. Voor de glastuinbouw zijn klimaatmaatregelen, waaronder
fiscale maatregelen, onderdeel van een samenhangend pakket waarover de Kamer is geïnformeerd
op 22 april 2022.9 De rest van de landbouw loopt mee via de integrale, gebiedsgericht aanpak waarin
maatregelen die raken aan de omvang van de veestapel onvermijdelijk zijn om het klimaatdoel
te halen. Op sommige plekken kan dit door te extensiveren, op andere plekken door
veehouderijen te beëindigen. Dit draagt ook dit bij aan de stikstofopgave. Daarbij
is vrijwilligheid een belangrijk uitgangspunt is. Maar er moeten ook escalatiemechanismen
zijn en vooraf moet duidelijk zijn wanneer en onder welke voorwaarden dwingend instrumentarium
wordt ingezet. In het kader van het NPLG zijn de provincies en het rijk gezamenlijk
aan zet om in de gebiedsgerichte aanpak in samenspraak met de betrokkenen in de gebieden
te kijken wat er nodig is. Het Rijk gaat door met de uitvoering van het Klimaatakkoord
en werkt algemeen beleid uit, bijvoorbeeld beleid waarbij agrariërs kunnen meedoen
aan regelingen om stallen brongericht en integraal (ammoniak, methaan, geur en fijnstof)
te verduurzamen. Naar verwachting kunnen bedrijven binnenkort gebruik maken van een
regeling voor hoogwaardige mestverwerking (productie van kunstmestvervangers). Ook
wordt er gewerkt aan oplossingen om de methaanuitstoot via voer- en managementmaatregelen
te verminderen (bijvoorbeeld project van DSM/FrieslandCampina).
Extensievere en innovatievere vormen van veehouderij en akkerbouw dragen bij aan vermindering
van de druk op het milieu en het klimaat. De melkvee- en rundveebedrijven ontwikkelen
zich tot een grondgebonden sector in 2032 die alle mest op het eigen bedrijf kunnen
plaatsen (of op de grond van een collega in een samenwerkingsverband, zie verder 2.1).
De plantaardige teelten werken binnen de kaders van een teeltsysteem waarin duurzaam
gebruik van de bodem uitgangspunt is. Deze teelten volgen een geïntegreerde gewasbeschermingsstrategie
met nagenoeg geen emissies naar het milieu.
Hoewel ik niet alles verwacht van een zware inzet op technische innovaties, biedt
voor bepaalde veehouderijbedrijven een integrale brongerichte aanpak zeker ook kansen.
Daarbij worden emissies van schadelijke stoffen in bestaande stalsystemen en nieuwe
stalconcepten zoveel mogelijk voorkomen en wordt eventueel de stallucht nog door een
nageschakelde techniek gezuiverd. Naast managementmaatregelen (onder andere via het
veevoer) is de kern van deze aanpak de toepassing van (een combinatie van) technieken
waarmee verse mest frequent en snel uit de stallen wordt afgevoerd, de mest wordt
gescheiden in een dikke en een dunne fractie en vervolgens met methaanemissiebeperkende
technieken wordt verwerkt tot waardevolle meststoffen zoals kunstmestvervangers en
bodemverbeteraars.
Bepaalde veehouderijsectoren (zoals varkens, pluimvee, vleeskalveren) produceren in
Nederland (veelal) los van de grond. Voor deze sectoren is de opgave om de druk op
de leefomgeving te minimaliseren door te zorgen voor emissiearme bedrijfsvoering,
zuinig gebruik van grondstoffen en energie, hergebruik van reststromen en – voor wat
betreft de veehouderij – het leveren van hoogwaardige meststoffen. De intensieve veehouderij
heeft daarmee ook een rol in het landbouwsysteem en het is belangrijk dat daarvoor
voldoende locaties beschikbaar blijven. Daarnaast moet de veehouderij dierwaardig
zijn en houdt men rekening met dier- en volksgezondheid.
Daarnaast zijn er ook nieuwe vormen van landbouw die voor innovatieve ondernemers
perspectief kunnen bieden, zoals de teelt van biogrondstoffen voor de bouw en andere
industriële toepassingen, agroforestry, zilte teelten, verwerking op het eigen bedrijf
en afzet binnen een korte keten, de productie van eiwitten uit andere bronnen zoals
algen, et cetera. Productieve investeringen (ontwikkelingsgericht) en niet-productieve
investeringen (milieugericht) kunnen effectief worden gecombineerd, denk aan precisielandbouw,
stroken- en mengteelten en andere vormen van ecologische plaagbestrijding, mestverwaarding,
diervriendelijke stallen en circulaire oplossingen met betrekking tot gebruik van
grondstoffen voor bemesting en diervoeding. Akkerbouwers en veehouders werken samen,
bijvoorbeeld in duurzame gewasrotaties van voedsel- en voedergewassen en de uitwisseling
van reststromen (gewasresten en mest). Om deze nieuwe vormen van landbouw tot een
succes te maken is inzet van alle ketenpartijen nodig. Daarin wordt nu al door meerdere
ondernemers in de agrofoodsector geëxperimenteerd, vaak met mooie resultaten.
In gebieden waar de kaders knellen, zal de landbouw hoe dan ook extensiever ingericht
moeten worden met meer aandacht voor het beheer van natuur en landschap. Denk hierbij
aan de nabijheid van kwetsbare Natura 2000-gebieden, het tegengaan van bodemdaling
in veenweidegebieden en aan uitspoeling vanuit- en verdroging van zandgronden. Het
zwaartepunt zal hier meer op multifunctionele en regeneratieve vormen van landbouw
liggen, waarin bedrijven aandacht voor biodiversiteit, water- en bodemkwaliteit en
waterberging combineren met andere activiteiten, zoals agrotoerisme, productie van
hoogwaardige streekproducten en het leveren van zorg. Naast agrarische productie heeft
de levering van publieke diensten hier een belangrijke rol. Bedrijfsvergroting kan
daarbij zeker aan de orde zijn, want voor extensivering is ruimte nodig, met behoud
van landschappelijke waarden.
De manier van werken waarmee de Nederlandse landbouw wereldwijd groot is geworden,
is in de afgelopen decennia door overheid, wetenschap, industrie, handel, bankwezen
en consumenten gezien als de beste manier. Daarom is het niet gepast de «veranderlast»
eenzijdig op de schouders van agrariërs te leggen. Ja, we vragen forse aanpassingen
van ondernemers in de agrarische sector, maar de kosten of pijn die daarmee gepaard
gaan, moeten worden gedeeld. In de vele gesprekken, die ik de afgelopen tijd met ondernemers
en vertegenwoordigers uit de landbouwsector heb gevoerd, is me op het hart gedrukt
dat agrariërs het juist ook in de fase van verandering niet redden als de overheid
geen richting en ruimte biedt en helpt waar het kan. We vragen veel, maar het vermogen
om te investeren in een duurzame stal of in grond ontbreekt vaak en zal er ook niet
komen als er voor de lange termijn geen gezond toekomstperspectief is. Dat drukt zwaar
op ondernemers. Voor hen is het in de eerste plaats belangrijk om duidelijke kader
te stellen waar ze van op aan kunnen en in de tweede plaats de juiste voorwaarden
te scheppen waardoor zij – agrariërs én ketenpartijen – binnen die kaders voor hun
bedrijf perspectief kunnen ontwikkelen.
Van ketenpartijen (toeleveranciers, banken en afnemers, tot en met de consument) verwacht
ik een voortrekkersrol. Er zijn veel voorbeelden van initiatieven die laten zien dat
deze verwachting gerechtvaardigd is. Inmiddels wordt 1 op de 5 euro in de retail uitgegeven
aan een duurzaam product10 en het aandeel voedselproducten dat onder duurzaamheidskeurmerk wordt verkocht, groeit
sterk. Ik zie innovatieve ontwikkelingen in tal van sectoren die leiden tot nieuwe
producten en marktconcepten, die veelbelovende perspectieven bieden, ook voor agrarische
ondernemers. Ketenpartijen hebben juist voor de omslag naar kringlooplandbouw de sleutel
in handen. Denk aan het verwerken van reststromen, maar ook in uiteenlopende rollen
als veredelaars, leveranciers en verwerkers hebben zij mogelijkheden en belang om
agrariërs en tuinders te helpen om te verduurzamen, bijvoorbeeld door zuinig gebruik
van nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, grondstoffen en reststromen. Ik verwacht
dat ketenpartijen en agrarische brancheorganisatie over de hoofddoelen van kringlooplandbouw
– voer, mest, bodem, dierenwelzijn- in bijv. in private kwaliteitssystemen afspraken
maken met hun leveranciers en leden.
Er zijn ook al veel agrariërs die laten zien dat het goed mogelijk is om in goede
balans met de leefomgeving gewassen, vlees, eieren en zuivel te produceren. Zij verdienen
een goede boterham met een productiewijze waarbij milieubelastende inputs van buiten
het bedrijf en emissies vanuit het bedrijf laag zijn, de bodem- en waterkwaliteit
onder het bedrijf hoog is, de biodiversiteit op en om erf en landerijen floreert en
de dieren een hoge staat van welzijn ervaren. Dankzij hun kennis, kunde en creativiteit
hebben zij duurzaam perspectief ontwikkeld. Hun kennis, ervaring en werkplezier werken
aanstekelijk: ik wil stimuleren dat andere ondernemers ook in beweging komen, door
ze te helpen met de juiste instrumenten en financiële middelen maar bijvoorbeeld ook
door het inzetten van coaching en onafhankelijk bedrijfsadvies. Juist ook jonge agrariërs
moeten ondersteuning ervaren als zij besluiten moeten nemen waar zij vele jaren mee
vooruit moeten. Daarom komt er in het toekomstig GLB-NSP een extra ondersteuning voor
jonge landbouwers wanneer zij willen investeren in modernisering of verduurzaming
van hun bedrijf.
In een divers landbouwland ga ik geen blauwdruk van bovenaf neerleggen voor individuele
ondernemers. Zij moeten zo veel mogelijk zelf «aan het stuur» kunnen zitten als het
gaat om het bepalen van de richting waarin zij hun bedrijf willen ontwikkelen. Uiteraard
passend in de opgaven die er zijn om de gebiedsdoelen te behalen. Rijk en provincies
gaan er op sturen dat zeker wordt gesteld dat de doelen en opgaven in de gebieden
worden gehaald («de som moet kloppen»).
Zie hiervoor ook de startnotitie NPLG van de Minister voor Natuur en Stikstof. Ondernemers
kunnen kiezen voor technische innovatie, landschappelijke innovatie in de vorm van
extensivering, het omschakelen naar nieuwe producten of diensten (verbreden of vernieuwen
van het bedrijfsmodel zoals multifunctionele landbouw), verplaatsen of stoppen. Vaak
zal het gaan om een combinatie van deze richtingen. We bieden ondernemers perspectief
als we hen in staat stellen om toekomstgerichte keuzes te maken in het vertrouwen
dat er ook op termijn voldoende basis is voor een solide verdienmodel, rendabele bedrijfsvoering
en bedrijfscontinuïteit. We hebben een heel scala aan (financiële) instrumenten die
agrariërs daarbij ten dienste staan. In hoofdstuk 3 van deze brief zet ik verder uiteen
welk (rijks)instrumentarium al beschikbaar is en hoe we dat aanpassen of aanvullen
om het (beter) geschikt te maken in het kader van de integrale, gebiedsgerichte aanpak.
De overheid kan niet alle problemen van agrariërs oplossen of overnemen, maar ik wil
in deze zeer turbulente tijden wel zorgen voor individuele ondersteuning bij de verschillende
ontwikkelrichtingen die ondernemers voor zichzelf uitstippelen. Maatwerk, daar komt
het op aan. En ruimte om te experimenteren, daar waar het kan. Hierdoor ontstaat perspectief.
In dit verband koester ik de inzet die de afgelopen jaren door de zogeheten experimenteergebieden
voor kringlooplandbouw is gepleegd om, in samenwerking met mijn ministerie, op gebiedsniveau
en in ketenverband de verduurzaming van de landbouw te versnellen. Uw Kamer heeft
er op aangedrongen deze werkwijze de komende jaren voort te zetten en daarbij «helderheid
te verschaffen over randvoorwaarden als experimenteerruimte, inhoud, methodiek en
monitoring voor de experimenteerregio’s».11 Ik ga graag in op hun uitnodiging om LNV te committeren aan de aanpak in de experimenteergebieden
en daartoe meerjarige afspraken te maken om gezamenlijk het noodzakelijke vernieuwingsproces
voortvarend te kunnen voortzetten en hiervoor budget vrij te maken. Daar waar uitzonderingen
op EU-regelgeving nodig zijn, zal ik mij daar voor inzetten. Maar ik wil ook eerlijk
zijn: experimenteerruimte is er alleen, als we op koers liggen bij het halen van de
ecologische doelen die in harde – kwantitatief vastgelegde – EU-normen (bijvoorbeeld
op het gebied van waterkwaliteit) vastliggen en er een veilige marge is om via experimenten
aan oplossingen te kunnen werken.
1.2 Perspectief op langere termijn: Vertalen van doelen naar bedrijfsniveau en kpi’s
Veel agrarische ondernemers zijn gemotiveerd om bij te dragen aan de lange termijndoelen
voor milieu, dier en klimaat om daarmee de landbouw toekomstbestendig te maken. Door
de hoge intensiteit van de productie op een beperkte oppervlakte kent de landbouw
in Nederland een hoge milieudruk. De regelgeving om die milieudruk te verminderen,
veelal met Europese regels als basis, ligt vast in voorschriften die weinig tot geen
handelingsvrijheid voor ondernemers bieden. Ondernemers vinden dat er daardoor onvoldoende
rekening gehouden wordt met hun vakmanschap en bedrijfsomstandigheden en ervaren regelgeving
als complex. Dit zou de broodnodige innovatie om te verduurzamen voor ondernemers
eerder hinderen dan stimuleren.
Naast ondersteuning bieden, is de rol van de overheid daarom ook – waar mogelijk –
belemmeringen wegnemen. Bij de omschakeling van hun bedrijfsvoering kunnen landbouwers
immers stuiten op belemmeringen uit bestaande wet- en regelgeving of knelpunten die
samenhangen met de interpretatie of toepassing ervan in praktijk. Concreet gaat het
om belemmeringen die een obstakel vormen voor:
• het sluiten van kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen op een zo laag mogelijke
schaal;
• het verminderen van verspilling van biomassa in het gehele voedselsysteem;
• het reduceren van emissies (uitspoeling van fosfaat en nitraat naar grond- en oppervlaktewater,
uitstoot van broeikasgassen);
• het bevorderen van biodiversiteit en natuurherstel;
• het verminderen van energieverbruik en gebruiken van zoveel mogelijk hernieuwbare
energie.
Voor zover het belemmeringen betreft die voortvloeien uit nationale stelsels en regels,
worden deze aangepakt in het kader van de herbezinning van het mest- en afvalstoffenbeleid.
Het bevorderen van circulariteit is het beoogde uitgangspunt voor toekomstige mest-
en afvalstoffenregelgeving. Voor het wegnemen van belemmeringen uit EU-regels, is
actie van de Europese Commissie en veelal medewerking van de andere lidstaten vereist.
Hier heb ik initiatieven voor genomen.
Op termijn zou de beperkte handelingsvrijheid weggenomen of verlicht kunnen worden
als meer ruimte zou ontstaan voor «bedrijfsgerichte doelsturing». Dit is een vorm
van sturing die individuele ondernemers prikkelt, in staat stelt en ruimte geeft om
binnen bepaalde grenzen zó te handelen dat zij publieke doelen op overtuigende wijze
doelmatig helpen realiseren. Het mes snijdt hier aan twee kanten: het draagt bij aan
realisatie van het publieke belang van verduurzaming van landbouw en voedsel én het
biedt ondernemers meer vrijheid en verantwoordelijkheid als het gaat om de wijze waarop
zij hun bedrijf verduurzamen.
Meer bedrijfsgerichte doelsturing brengt ook nieuwe uitdagingen met zich mee; het
vraagt veel van alle betrokken partijen en kan haaks staan op staande beleidskaders
die niet zo maar te veranderen zijn. Het vereist van de overheid dat het de doelen
duidelijk maakt op bedrijfsniveau, eventueel vastgelegd in een gebiedsgerichte aanpak,
en de ontwikkeling van een betrouwbaar handhavings- en meetinstrumentarium. Van agrarische
ondernemers vereist het dat ze werk maken van de grotere handelingsruimte die hun
geboden wordt en dat zij zich committeren aan de op bedrijfsniveau te realiseren doelen
en aan de verantwoording die daarbij hoort. Het zal van de politiek vergen dat de
focus meer komt te liggen op het vaststellen en monitoren van de doelen (het wat),
en aanvaarden dat de wijze van realisatie (het hoe) aan het veld wordt overgelaten.
Hiervoor is pas volledig ruimte als we op koers liggen bij het halen van de ecologische
doelen en er een veilige marge is om aan oplossingen te kunnen werken die niet in
(EU-)voorschriften vastliggen.
Doelsturing zal niet altijd mogelijk zijn en zeker geen volledige handelingsvrijheid
geven, eenvoudigweg omdat er altijd (en soms nog sterk beperkende) randvoorwaarden
van overheden en andere partijen in het spel zullen zijn. Bovendien zou meer doelsturing
in sommige gevallen aanpassingen of uitzonderingen van de Europese regelgeving vergen,
waarvoor de beslissingsbevoegdheid niet bij onszelf ligt. Ook aanpassing van nationale
regelgeving is een tijdrovend traject van lange termijn. Voor zover aanpassingen in
wetgeving mogelijk zijn is doelsturing op korte termijn voor een aantal beleidsthema’s
(bijvoorbeeld waterkwaliteit, dierenwelzijn) vooralsnog niet mogelijk. Het kabinet
blijft zich hiervoor uiteraard wel inzetten.
Kortom, doelsturing oogt vanuit meerdere perspectieven aantrekkelijk, maar is geen
panacee voor alle beleidskwalen. De uitstoot van emissies wordt niet als vanzelf minder
door doelsturing, maar alleen door minder inputs en beter management. Voorwaarde is
bovendien dat op valide wijze doelbereik bedrijfsgericht kan worden aangetoond (=gemeten
en gerapporteerd). Dit is allesbehalve eenvoudig, want het vergt met name veel en
voldoende betrouwbaar analyse-, reken- en meetwerk wat op dit moment in veel gevallen
nog niet mogelijk is. Meer meten of ánders meten, zie ik tegelijk wel als een veelbelovende
mogelijkheid om de agrarische ondernemer op termijn meer perspectief te bieden op
doelsturing op bedrijfsniveau. Binnen het programma Nationaal Kennisprogramma Stikstof
wil ik hiervoor een apart programma inrichten, in de wetenschap dat er nog veel uitwerking
nodig is in techniek, maar ook voor wat betreft de toepasbaarheid in de praktijk en
de ontwikkeling van datalogistiek. Ik zal daarbij ook rekening houden met het advies
dat de Kwartiermaker Innovatiegezant nog voor de zomer zal uitbrengen over het instellen
van een regieorgaan voor versnelling van innovaties op het gebied van mestverwerking
en stallen. Het in te richten programma «Meten op bedrijfsniveau» koppelt lopende
kennisprojecten aan fieldlabs en praktijkprojecten, en de opgedane kennis zal ook
op termijn zijn weg vinden naar een aantal pilots in diverse sectoren en regio’s.
Dit zal niet van vandaag op morgen het antwoord zijn op alle opgaven en knelpunten
waar ondernemers voor staan, maar ik zie dit voor de lange termijn wel als de richting
waarin we de oplossing moeten zoeken.
Een vorm van doelsturing waarmee nu al praktijkervaring wordt opgedaan, is het belonen
van prestaties van agrariërs op basis van kritische prestatie-indicatoren (kpi’s).
Kpi’s bieden agrariërs een integraal en lange termijnperspectief op duurzaamheidsopgaven:
door prestaties te belonen worden economie en ecologie met elkaar verbonden. Een goed
werkende KPI-aanpak biedt ondernemersvrijheid omdat het de geleverde prestaties centraal
stelt en doelsturing dichterbij brengt. Zowel in sectoren (met name de melkveehouderij)
als in gebieden/provincies zijn hiermee de afgelopen jaren ervaringen opgedaan en
de komende tijd worden er op initiatief van en met steun vanuit mijn ministerie op
ongeveer twintig plaatsen in het land pilots opgezet om hier meer praktijkervaring
mee op te doen, in de hoop en verwachting dat de toepassing van kpi’s de komende jaren
verder kan worden opgeschaald. Met name in gebieden waar de opgaves voor natuur en
stikstof, water en klimaat groot zijn, zal beloning voor maatschappelijke diensten
een belangrijk onderdeel moeten zijn van het verdienmodel. Bij het toekomstige GLB,
met name het nieuwe instrument van de ecoregeling, is hierop geanticipeerd. De komende
GLB periode zal worden gebruikt om dit verder te verfijnen
Kpi’s bieden in principe de mogelijkheid tot een stapeling van beloningen, door verschillende
partijen: privaat waar mogelijk, publiek waar noodzakelijk, en op basis van afrekenbare
prestaties. De Biodiversiteitsmonitoren voor de melkveehouderij en de akkerbouw en
de kritische prestatie-indicatoren voor kringlooplandbouw, die aansluiten op bestaande
duurzaamheidsafspraken in de markt, kunnen hierbij als leidraad dienen. Uitgangspunt
hierbij is dat het gaat om de toepassing van een «brede» set kpi’s, waarmee verduurzaming
op bedrijfsniveau integraal wordt gestimuleerd. Ook met de pilot van het Investeringsfonds
Duurzame Landbouw doe ik ervaring op met doelsturing in de praktijk. Aansluitend hierop
noem ik ook graag de uitwerking van kpi’s (voerkwaliteit, mest, bodemkwaliteit, dierenwelzijn
etc), waarbij drempel- en streefwaarden concreet maken wat dan een goede landbouwpraktijk
is. De verdere uitwerking van de kpi-systematiek vraagt vanzelfsprekend zorgvuldige
besluitvorming, waarbij afstemming plaatsvindt met de sector en uw Kamer, en op basis
van de praktijkervaringen met regelmaat onderzoek plaatsvindt naar de uitwerking in
de praktijk.
In samenspraak met gebieden en sectoren en met kennis vanuit verschillende onderzoeksinstellingen
is het afgelopen jaar al een kernset kritische prestatie-indicatoren voor kringlooplandbouw
opgesteld. Het is de bedoeling deze – eerst via pilots, daarna via opschaling – in
de praktijk door te ontwikkelen en steeds bredere toepassing te geven. Het betreft
de volgende thema’s en kpi’s:
Stikstofbalans: Stikstof efficiëntie/ overschot
Ammoniakemissie: Ammoniakemissie (forfaitair)
Fosfaatbalans: Fosfaatoverschot
Herkomst inputs: Eiwit eigen land
Broeikasgasemissies: Broeikasgasemissie
Milieubelasting: Milieubelastingspunten gewasbescherming
Energiebalans: p.m. integreren met kpi broeikasgasemissie
Bodem organische stof: Organische stof balans
Bodemkwaliteit: Aandeel gereduceerde grondbewerking & blijvend grasland
Waterkwantiteit: PM nog vast te stellen
Gewasdiversiteit: Index gewasdiversiteit & Aandeel kruidenrijk grasland
Natuur & landschap: Aandeel natuur & landschap
Dierenwelzijn: PM nog vast te stellen
Diergezondheid: PM nog vast te stellen
Emissies (van ammoniak en broeikasgassen) op het land worden uitgedrukt per ha (waardoor
voor elke hectare landbouwgrond in principe dezelfde benadering kan worden toegepast)
en emissies in de stal (die niet van toepassing zijn voor de plantaardige productie)
per dier.
Op termijn zie ik verdere stappen richting doelsturing voor me, zoals ik aangaf in
de brief die u onlangs van mij ontving over de Afrekenbare Stoffenbalans12. Met een ASB lijkt een lichte doelsturing mogelijk, met regulerende heffingen, gebaseerd
op het bestuursrecht, waarmee bijvoorbeeld gestuurd kan worden op de uitvoering van
managementmaatregelen zoals voer- en mestgebruik. Hiertoe moet nog wel verdere uitwerking
plaatsvinden, met name door het verbeteren van de meet- en datakwaliteit. Dat ga ik
samen met de sector oppakken. De mate en de snelheid waarmee doelsturing op onderdelen
van het LNV beleid kan worden toegepast hangt dus met twee ontwikkelingen samen: technologische
ontwikkeling (wat kan gemeten worden) en collectieve vermindering van de milieubelasting
door de landbouw. De technologische ontwikkelingen gaan snel, maar hoe snel is nu
niet te voorspellen. Mijn verwachting is dat de milieubelasting flink zal verminderen
met het ingezette gebiedsgerichte beleid op het gebied van stikstof, water en klimaat
en met de uitvoering van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
2. Kaders waarbinnen de transitie van de landbouw plaats gaat vinden
De transitie naar kringlooplandbouw is niet alleen nodig vanuit het oogpunt van de
integrale gebiedsgerichte aanpak die beoogt de problematiek op het gebied van stikstof,
water, klimaat en natuur op te lossen. In deze paragraaf beschrijf ik enkele andere
belangrijke elementen, doelen en normen waarmee agrariërs in deze transitie ook rekening
moeten houden of aan moeten voldoen, om tot een langjarig duurzaam perspectief voor
hun onderneming te komen. Het gaat samengevat om de volgende kaders:
– Rekenschap geven van andere doelen – meer specifieke landelijke normen – die al gelden
of op korte termijn aanstaande zijn.
– De volwaardige plek van de landbouw in de vormgeving en uitvoering van de gebiedsgerichte
aanpak.
– Financieel kader
– Internationale context
2.1 Rekenschap geven van andere doelen
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft u in haar Hoofdlijnenbrief13 geïnformeerd over de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en
klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid. Voor agrarische
ondernemers zijn er, als zij toekomstplannen maken voor hun bedrijf, ook andere gerelateerde
belangrijke doelen, kaders en normen waarbinnen zij op hun bedrijf rekening mee moeten
houden. Zo zijn er in ieder geval wettelijke normen en kaders op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen,
mest, dierenwelzijn, (dier)gezondheid (inclusief zoönosen en luchtkwaliteit), bodem
en klimaatadaptatie. Hoe deze normen en kaders uitwerken per bedrijf is niet in zijn
algemeenheid te zeggen, dat hangt af van de bedrijfsspecifieke context. Het advies
is dat agrariërs – bij het maken van plannen en het nemen van beslissingen over de
transitie van hun bedrijf- deze meekoppeldoelen integraal onderdeel laten zijn van
hun planvorming. Alleen zo ontstaat werkelijk perspectief voor de lange termijn.
Minder gebruik en emissies van gewasbeschermingsmiddelen
In het coalitieakkoord is de ambitie opgenomen om acties op het gebied van geïntegreerde
gewasbescherming en het realiseren van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen te intensiveren.
In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 staat de transitie naar weerbare planten (resistente rassen) en teeltsystemen, de
verbinding tussen landbouw en natuur en het terugdringen van emissies centraal. Daarmee
neemt de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen af en wordt invulling gegeven aan
het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen (conform de Kaderrichtlijn Water) en biodiversiteitsdoelen.
Het doel is dat agrarische ondernemers in 2030 alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen
gebruiken (bijvoorbeeld de mechanische bestrijding van onkruiden), rekening houden
met en gebruik maken van biodiversiteit (bijvoorbeeld natuurlijke bestuivers en natuurlijke
vijanden), een weerbare bodem hebben en waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
nodig is, zoveel mogelijk laag-risicomiddelen gebruiken. Als agrarische ondernemers
toch chemische gewasbeschermingsmiddelen moeten inzetten om ziekten, plagen en onkruiden
te bestrijden, gebeurt dat nagenoeg zonder emissie naar het milieu (bijvoorbeeld door
toepassing van innovatieve emissiebeperkende spuittechnieken) en nagenoeg zonder residuen
op producten. In het kader van toekomstbestendig landgebruik moet worden voorkomen
dat agrariërs in de transitie van hun bedrijf gewassen gaan telen die veel of vaak
chemische gewasbeschermingsmiddelen nodig hebben en zeer emissiegevoelig zijn.
Het Rijk zal de agrarische sector ondersteunen via stimulering en financiering van
innovatie, zoals precisielandbouw, waarnemingssystemen, mechanische en fysische bestrijding,
en de inzet van biologische bestrijders. Ik maak dankbaar gebruik van het aanbod van
de stuurgroep voor het uitvoeringsprogramma om de kennisoverdracht naar agrarische
ondernemers te bevorderen. Daarnaast faciliteer ik praktijkprogramma’s en experimenten
voor nieuwe veredelingstechnieken. Er wordt bij het College voor de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) meer personele capaciteit ingezet ten
behoeve van snellere beoordeling van laag-risicomiddelen (conform de motie Tjeerd
de Groot en Boswijk14). En via het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer wordt kennisontwikkeling en -verspreiding
gestimuleerd. Ook komt hulp beschikbaar voor digitalisering en monitoring, waarmee
inzicht wordt verkregen of de emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu
daadwerkelijk afnemen en of de biodiversiteit herstelt. Het kabinet blijft zich in
Europees verband inzetten voor nieuwe verdelingstechnieken (New Breeding Techniques),
zoals Crispr-Cas, waarbij geen soortgrenzen worden overschreven. Tot slot dienen ook
de ketenpartijen het gebruik van resistente rassen en het gebruik van minder chemische
middelen te stimuleren via (financiële) afspraken met hun telers (zie 4).
Mestregelgeving
Met mestregelgeving beoog ik de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit landbouwgronden
naar het grond- en oppervlaktewater terug te dringen. Dit zorgt voor verbetering van
de waterkwaliteit, zodat wordt voldaan aan de eisen van de Nitraatrichtlijn en aan
de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor wat betreft de bijdrage vanuit de landbouw.
Daarnaast heeft het mestbeleid effect op de ammoniakuitstoot. Op dit moment vergt
het halen van deze doelen van alle agrariërs nog een flinke inspanning en ik verzoek
de agrariërs – als zij in deze transitie nadenken over de toekomst van hun bedrijf
– goed rekenschap te geven van de uitdagingen op het gebied van mest. De benodigde
maatregelen zijn vastgelegd in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het bijbehorende
addendum. Het gaat onder andere om verplichtende maatregelen op het gebied van duurzame
bouwplannen, waar (blijvend) grasland, rustgewassen en vanggewassen een substantieel
onderdeel van uitmaken. Daarnaast zijn de teeltvrije zones van belang. In die zones
mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt waardoor ook wordt bijgedragen
aan het terugdringen van emissies van die middelen naar het milieu. Met sectororganisaties
wordt onderzocht of een specifieke maatwerkaanpak de beoogde waterkwaliteitsdoelen
kunnen bereikt. Er komt wetgeving om een volledig grondgebonden melkvee- en zoogkoeien-
en weidekoeienhouderij in 2032 te realiseren, waarbij alle mest op het eigen bedrijf
moet worden geplaatst (of op de grond van een collega in een samenwerkingsverband).
Volledige grondgebondenheid heeft tot gevolg dat elk melk- en rundveehouderijbedrijf
(zoog- en weidekoeien) het aantal dieren in evenwicht brengt met de beschikbare hectares
eigen grond of beschikbare grond van andere bedrijven in de buurt. Daarbij hoort in
mijn visie een aandeel (permanent) grasland. Mestbeleid, duurzaam bodembeheer en bodemvruchtbaarheid
gaan hand in hand. Over de inhoud en de uitwerking (bijvoorbeeld «wat is grondgebondenheid?»)
ontvangt u in september 2022 een brief.
Ook zeer relevant voor de agrarische praktijk zijn de ontwikkelingen op het punt van
het verkrijgen van een nieuwe derogatie van de gebruiksnorm in de Nitraatrichtlijn
(maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar) en het verzoek
van Nederland aan de Europese Commissie om hoogwaardige mestverwerkingsproducten die
voldoen aan de Europese renure-criteria te mogen aanwenden als kunstmest(vervanger)
in plaats van als dierlijke mest. Ik zet mij er onverminderd voor in, echter het verkrijgen
van deze derogatie en een landenspecifieke oplossing voor renure-criteria is niet
vanzelfsprekend. Ik zal uw Kamer de komende maanden informeren over het verloop van
de gesprekken met de Europese Commissie en de besprekingen in het Nitraatcomité.
Duurzaam bodembeheer
De bodem is ons kapitaal voor voedselzekerheid nu en in de toekomst. Daarom heb ik
de Minister voor Natuur en Stikstof verzocht de provincies te wijzen op het belang
van het bevorderen van een goede bodemkwaliteit bij het opstellen van gebiedsplannen.
Nederland heeft ongeveer 1,85 miljoen hectare landbouwgrond, die deels intensief gebruikt
wordt voor hoogwaardige agrarische productie. Behoud en verbetering van onze landbouwbodems
is van groot belang om dit hoge niveau op de lange termijn te kunnen behouden en tegelijkertijd
ook doelen zoals biodiversiteit, een goede waterkwaliteit, de klimaatopgaven en andere
ecosysteemdiensten te realiseren. Duurzaam beheerde bodems dragen bij aan het behalen
van de klimaatopgave door een extra vastlegging van 0,5 Mton CO2-eq per jaar in landbouwbodems vanaf 2030. De bodems staan echter onder druk als gevolg
van bodemverdichting, uitspoeling en achteruitgang van de weerbaarheid. Zonder de
omslag naar duurzaam beheerde bodems wordt onze huidige en toekomstige voedselproductie,
de inkomstenbron voor ondernemers en andere functies die de bodem vervult, bedreigd.
Duurzaam bodembeheer vormt een essentiële basis voor de transitie naar kringlooplandbouw
maar is een grootschalige en complexe opgave.
De agrarische ondernemer heeft maatregelen en instrumenten nodig om duurzaam bodembeheer
toe te passen op het bedrijf. Na een periode van intensieve kennisontwikkeling is
het nu zaak deze opgedane kennis te verspreiden en de juiste oplossingen aan te reiken
aan agrariërs en andere betrokken actoren. In het kader van toekomstbestendig landgebruik
moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat agrariërs die omschakelen naar andere gewassen,
gewassen gaan telen die de bodemgezondheid verslechteren. Omdat het benutten van de
landbouwbodems gebiedsafhankelijk is, zullen de problemen, uitdagingen, mogelijkheden
en kansen op het gebied van duurzaam bodembeheer op gebiedsniveau geconcretiseerd
moeten worden. Provincies spelen hierin een belangrijke rol, een aantal provincies
is daar al actief mee bezig. Met de inzet van middelen uit het Transitiefonds kan
dit gebiedsgericht worden opgeschaald en versneld.
Om de ondernemers in de land- en tuinbouw perspectief te bieden beter met weersextremen,
zoals droogte en wateroverlast, en verzilting te kunnen laten omgaan heeft mijn ministerie
samen met de landbouwsector, overheden en verzekeraars het Actieprogramma klimaatadaptatie
landbouw ontwikkeld en begin 2020 aan uw Kamer aangeboden. De focus ligt op het benoemen
van handelingsopties voor de ondernemer, ketenpartijen en overheden en het met de
betrokken partijen invullen van randvoorwaarden, zodat zij deze opties kunnen uitvoeren.
Denk hierbij aan het verbeteren van de bodemkwaliteit en zoetwaterbeschikbaarheid.
Door bijvoorbeeld water- en bodemmaatregelen toe te passen, dragen agrariërs bij aan
de doelen van hun bedrijf met bedrijfscontinuïteit als toekomstperspectief, maar kunnen
zij ook een positieve rol spelen in regionale opgaven, zoals het in samenwerking met
waterschappen en collega’s meer in balans brengen van het bodem- en watersysteem.
Daarnaast kunnen aanpassingen in rassen, gewassen en teelt- en veehouderijsystemen
in combinatie met innoveren, extensiveren en/of verplaatsen perspectieven bieden aan
agrarische bedrijven en regio’s, mede omdat de land- en tuinbouw op die manier onderdeel
van oplossingsrichtingen in een gebied kan zijn. Dit vraagt om een klimaatadaptieve
gebiedsgerichte aanpak waarin oog is voor het perspectief voor de ondernemer passend
bij de regionale opgaven.
Dierwaardige veehouderij
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft in een zienswijze (2021)15 geadviseerd om te kiezen voor een dierwaardige veehouderij en daarvoor zes leidende
principes geformuleerd: respect voor de intrinsieke waarde van het dier, goede voeding,
goede gezondheid, een goede omgeving, ruimte voor natuurlijk gedrag en een positieve
emotionele toestand. Deze zienswijze past bij mijn doelstelling om te ontwikkelen
richting een veehouderij waarin dieren aan hun behoeften kunnen voldoen. Het bevorderen
van de ontwikkeling en het gebruik van diergericht ontworpen stallen maakt onderdeel
uit van mijn aanpak, evenals het verbeteren van het marktperspectief en verdienmodellen
voor een dierwaardige veehouderij.
Ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij vormt tevens de basis van mijn inzet
in Europees verband in het kader van de herziening van de EU-regelgeving op het gebied
van dierenwelzijn, waarover ik u afgelopen april heb geïnformeerd16. De Europese Commissie zal eind 2023 een voorstel presenteren voor betere Europese
dierenwelzijnsregelgeving.
In het coalitieakkoord heeft het kabinet, in navolging van de zienswijze van de RDA
de (nationale) ambitie vastgelegd om te komen tot een dierwaardige veehouderij in
balans met de volksgezondheid. Dierwaardigheid is een belangrijk onderdeel van de
kringlooplandbouw. Om invulling te geven aan die ambitie tref ik momenteel voorbereidingen
voor het traject om te komen tot een convenant met diersectoren, ketenpartijen, maatschappelijke
organisaties en andere stakeholders. Ik heb een verkenner aangesteld om in kaart te
brengen hoe betrokken stakeholders aankijken tegen dit convenant en welke wensen zij
hebben ten aanzien van proces en inhoud. Deze verkenner heeft recent advies uitgebracht.
We starten nu het convenanttraject en de daarvoor noodzakelijke gesprekken. De uitkomsten
van het convenant vormen mede de basis van wetgeving die deze kabinetsperiode gereed
zal zijn. Voor het zomerreces informeer ik uw Kamer over de aanpak dierwaardige veehouderij.
Daarin zet ik uiteen welke doelstellingen ik heb en welke stappen ik daartoe zal zetten.
Vermindering van zoönoserisico’s
Zoönosen zijn infectieziekten die van dier op mens kunnen worden overgedragen. De
coronapandemie heeft ons indringend laten ervaren hoe ingrijpend de impact van een
zoönose kan zijn. Het kabinet zet zich in om de risico’s van een volgende, soortgelijke
pandemie, te verkleinen en stuurt daarom deze zomer het Actieplan voor versterking
van het Zoönosenbeleid aan uw Kamer. Vanwege de mogelijk ernstige gevolgen van zoönosen
is het noodzakelijk om te zorgen dat het risico op het ontstaan en de verspreiding
van zoönosen wordt verkleind.
Op 6 juli 2021 heeft een expertgroep onder leiding van de heer Bekedam het rapport
Zoönosen in het vizier uitgebracht met een groot aantal aanbevelingen op het terrein van preventie, signalering,
monitoring, surveillance en respons van zoönosen. Er wordt gewerkt aan een Actieplan
voor versterking van het Zoönosenbeleid worden opgesteld. In het actieplan zal worden
aangegeven wat er in Nederland al gedaan wordt op het gebied van preventie, signalering
en respons. Vervolgens wordt aangegeven waar het beleid wordt versterkt en welke acties
daar bij horen.
Enkele van de aanbevelingen van de expertgroep gaan over het beperken van zoönosenrisico’s
in veedichte en waterrijke gebieden. De situatie rondom de dierziekte hoogpathogene
vogelgriep, een potentiële zoönose, waarbij ook waterrijke en veedichte gebieden worden
getroffen, benadrukt het belang van een integrale aanpak. Experts in menselijke en
veterinaire gezondheid brengen op dit moment bestaande modellen en kennis van en inzichten
in eerdere dierziekte- en zoönose-uitbraken bijeen. In deze analyse worden zo veel
mogelijk aspecten betrokken die invloed hebben op de mate van transmissie van ziektekiemen
tussen bedrijven. Daarnaast vraag ik deskundigen om een specifieke risicobeoordeling
voor pluimveebedrijven in relatie tot vogelgriep. Deze beoordeling ziet op meerdere
factoren, waaronder locatie (waterrijke en veedichte gebieden) en bedrijfstype. Beide
risicobeoordelingen zijn deze zomer gereed.
De uitkomsten van deze inhoudelijke expertbeoordelingen worden betrokken in de integrale
aanpak gericht op verkleining en beheersing van zoönosenrisico’s vanuit de Nederlandse
veehouderij. Dit dient te worden meegenomen in de plannen die worden gemaakt in de
gebiedsgerichte aanpak.
In verband met het grote aantal uitbraken van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) en het
beeld dat HPAI virussen jaarrond in de wilde vogels aanwezig lijkt te zijn wordt gewerkt
aan het verkennen van mogelijkheden van vaccinatie als extra maatregel om besmettingen
te voorkomen. Belangrijke punten die we in de EU adresseren zijn de effectiviteit
van preventieve vaccinatie om de dreiging het hoofd te bieden en het voorkomen van
handelsbelemmeringen tussen lidstaten en met derde landen. Ik blijf me zowel nationaal
als internationaal waar mogelijk inzetten voor een goede acceptatie van producten
van gevaccineerde dieren. Daarbij zal ik blijven uitdragen dat producten van gevaccineerde
dieren net zo veilig zijn als van niet-gevaccineerde dieren.
2.2 Duurzaam economisch perspectief voor de landbouw op gebiedsniveau
De gebiedsgerichte aanpak is cruciaal om te komen tot de noodzakelijke transitie van
de landbouw, omdat rekening gehouden kan worden met de opgaven en omstandigheden die
passen bij de gebiedsomstandigheden. Leidend voor de gebiedsgerichte aanpak zijn de
op voorhand gestelde kaders, die deze aanpak dus niet vrijblijvend maken. Een succesvolle
gebiedsgerichte samenwerking kenmerkt zich vervolgens door een bottom-up proces.
Met mijn collega de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat het toekomstperspectief
voor de landbouw volwaardig wordt meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak en dat gebiedsprocessen
als geslaagd kunnen worden gezien als de agrariërs die blijven, een langjarig economisch
perspectief hebben. Naast stimulerende en faciliterende instrumenten is bij de gebiedsgerichte
aanpak in de gebieden met de grootste opgaven ook ruimtelijke differentiatie in regelgeving
nodig als resultante van het proces om het doelbereik te vergroten.
Daarvoor is het van belang dat het Rijk duidelijk is over de kaders, wetten en regels
en er gezamenlijk met de provincies, ketenpartijen en de gebiedspartners een toekomstvisie
komt over de sleutelrol van de landbouw in het gebied, als onderdeel van het gebiedsproces.
Hierbij denk ik aan de bijdrage aan de regionale economie en leefbaarheid, de productie
van voedsel, grondstoffen en hernieuwbare energie, natuur- en landschapsbeheer en
andere ecosysteemdiensten, recreatie en zorg. De ontwikkelmogelijkheden moeten passen
binnen de opgaven voor het gebied maar ook voldoende zekerheid bieden voor het verdienvermogen,
de bedrijfseconomische continuïteit en financierbaarheid van investeringen na het
uitvoeren van de gebiedsplannen. Om dit te borgen heb ik met de Minister voor Natuur
en Stikstof afgesproken om in het NPLG op te nemen dat een sociaaleconomische impactanalyse
voor de landbouw onderdeel van het gebiedsplan moet zijn. Hieruit moet blijken hoe
rendabel het perspectief is voor de blijvers (in verschillende deelsectoren). Voor
deze impactanalyse zal in overleg met de provincies, sectorpartijen en kennisinstituten
een kader en aanpak worden opgesteld.
Zoals door de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief,
is het belangrijk dat de provincies de gebiedsprocessen zorgvuldig inrichten en borgen,
zodat de te zetten stappen voorspelbaar zijn en alle te betrekken gebiedspartijen,
waaronder agrarische ondernemers en ketenpartijen, een volwaardige positie in deze
processen hebben. Naar aanleiding van de motie van het lid Boswijk17 zal de Minister voor Natuur en Stikstof u later dit jaar informeren op welke concrete
wijze de positie van de boer in de gebiedsprocessen geborgd wordt, zodat zij zowel
praktisch als met gebruikmaking van de juiste ondersteuning kunnen deelnemen aan de
gebiedsprocessen. Hierbij kan overigens ook goed de kennis, expertise en ervaringen
van de agrarische collectieven worden benut. Ik doe een dringend beroep op agrarische
ondernemers om actief en constructief deel te nemen aan de gebiedsprocessen, want
daarmee is het perspectief van de landbouw als geheel en dat van de individuele bedrijven
het beste gediend.
Verder is het voor ondernemers cruciaal dat het Rijk vooraf duidelijkheid verschaft
over de te behalen (kwantitatieve) doelen. Als bijlage bij de startnotitie NPLG heeft
de Minister voor Natuur en Stikstof voor de stikstofopgave een richtinggevend doel
weergegeven per gebied, evenals een totaaldoel per provincie. In samenhang met de
stikstofopgave wordt in het najaar van 2022 (presentatie hoofdlijnen NPLG) de regionale
doorvertaling van de aanvullende doelen weergegeven. Dat geldt ook voor de uitwerking
van de keuzes die moeten worden gemaakt voor onder meer gebruik van bodem en water.
Uiterlijk op 1 juli 2023 zijn de brede gebiedsprogramma’s voor alle provincies en
inliggende gebieden gereed. Op dat moment zullen ook de doelen definitief worden vastgesteld.
Aan het einde van dat gebiedsproces moeten alle activiteiten, die zijn opgenomen in
een getoetst en goedgekeurd gebiedsplan en die vergunningplichtig zijn, ook een passende
vergunning krijgen. Op deze wijze borgen het Rijk en de provincies dat het perspectief
van de agrarische sector onderdeel is van de gebiedsgerichte aanpak. Dat betekent
ook dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om PAS-melders zo snel mogelijk
te legaliseren, in ieder geval binnen de daarvoor gestelde termijnen. De Minister
voor Natuur en Stikstof zal, zoals aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief, nog voor de
zomer uw Kamer informeren over de stappen die gezet worden om meer zekerheid en duidelijkheid
te bieden bij de bestaande instrumenten van toestemmingverlening. Daarbij is het de
inzet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en
te verduidelijken. Bij de verkenning van de verschillende mogelijkheden moeten de
leidende principes over zekere inzet van ruimte, het voorkomen van feitelijke depositiestijging
bij salderen en bijdrage aan controleerbaarheid zijn geborgd. Deze kaders zijn uitgebreider
uiteengezet in de Hoofdlijnenbrief.
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft de provincies gevraagd in hun gebiedsplannen
in bredere zin in beeld te brengen hoe de verschillende opgaven en beoogde maatregelen
zich verhouden tot de gewenste ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de
gebieden. Conform de motie-Eppink18 is Wageningen Research gevraagd te onderzoeken wat er bekend is over (het behoud
van) leefbaarheid in het landelijk gebied, de rol van de publieke voorzieningen daarin
en welke rol de overheid hierin kan spelen. Het resultaat van dit onderzoek kan dienen
als inspiratie voor de gebiedsplannen en ander beleid in het landelijk gebied.
Daar waar de rijksoverheid wetten maakt, zullen deze worden getoetst op praktische
uitvoerbaarheid in de land- en tuinbouw via een agrarische praktijktoets, conform
de motie van het lid Boswijk c.s.19
2.3 Financiële ondersteuning door de overheid
Het kabinet stelt tot en met 2035 ruim € 24 miljard beschikbaar in een Transitiefonds
voor het realiseren van de doelstellingen op het vlak van natuur, stikstof, water
en klimaat en de daarvoor benodigde transitie in de landbouw en het landelijk gebied.
De Minister voor Natuur en Stikstof is fondsbeheerder. Het fonds voorziet in middelen
voor instrumenten voor blijvende agrariërs om zich economisch en ecologisch duurzaam
aan te passen aan de eisen en omstandigheden die voortvloeien uit het gebiedsproces.
De verduurzaming van de landbouw naar kringlooplandbouw is immers een randvoorwaarde
voor het succesvol behalen van de opgaven. Het gaat dan bijvoorbeeld over innovatieve
stalsystemen en het versterken van ondernemerschap en innovatie. Voor blijvers zijn
ook de middelen voor financiële afwaardering van grond van groot belang. Het fonds
voorziet ook in financiële middelen waarmee stoppen van agrarische ondernemingen op
een verantwoorde manier wordt mogelijk gemaakt. Op dit moment wordt er gewerkt aan
het afwegingskader en de vereisten voor toekenning van middelen uit het fonds, waarbij
zal worden gekeken naar een goede balans tussen landelijke en gebiedsspecifieke maatregelen
en waarbij wordt getoetst of er voldoende sprake is van een integraal beleidspakket
dat op een doelmatige manier bijdraagt aan het realiseren van de kabinetsdoelstellingen
op het vlak van natuur, stikstof, water en klimaat en de daarvoor benodigde transitie
in de landbouw en het landelijk gebied. Dit ten behoeve van het, vooruitlopend op
de instellingswet, in gang zetten van de in deze brief genoemde maatregelen en de
daarvoor benodigde middelen.
De doelstellingen van het kabinet worden nader uitgewerkt in de instellingswet voor
het begrotingsfonds. Het streven is dat de Minister voor Natuur en Stikstof en de
Minister van Financiën het wetsvoorstel voor de instellingswet voor dit begrotingsfonds
nog dit kalenderjaar aan uw Kamer presenteren. Het Transitiefonds werkt aanvullend
op de reguliere inzet van de middelen en de instrumenten van het nieuwe GLB (2023–2027)
die doelgericht en ook gebiedsgericht worden ingezet op het ondersteunen van agrariërs
die actief bijdragen aan de gewenste transitie in de landbouw.
2.4 Internationale context
We moeten ons realiseren dat de transitie naar kringlooplandbouw plaatsvindt binnen
de context van de Europese en mondiale markt, waar de concurrentie scherp is en waar
de bereidheid om te betalen voor verduurzaming begrensd is. Maar ook deze internationale
omgeving is volop in beweging: er is een mondiale transitie van het voedselsysteem
nodig voor het klimaat, voor behoud en herstel van biodiversiteit en om de wereld
te helpen zichzelf te voeden.
Het verdienvermogen en de bedrijfseconomische continuïteit van de Nederlandse land-
en tuinbouw op internationale markten kan onder druk komen staan. Het is daarom van
belang om het verdienvermogen van de Nederlandse land- en tuinbouw op internationale
markten te versterken. Dit kan door voort te bouwen op de al in gang gezette inzet
op export van kwalitatief hoogwaardige, duurzame producten in plaats van focus op
grote volumes. Export en import zijn een middel en geen doel op zich. Tegelijkertijd
bieden buitenlandse markten een uitgelezen kans voor het agro-bedrijfsleven om een
concrete bijdrage te leveren aan de mondiale transitie, met hoogwaardige producten
én met kennis en kunde. Duurzaamheid mag zich niet uit de markt prijzen, maar moet
zich juist ín de markt prijzen. Nederland zal zich in WTO-verband daarom blijven richten
op het door handel bevorderen van milieu- en biodiversiteitsdoelstellingen en in de
relevante multilaterale fora waarin we actief zijn, maakt Nederland zich hard voor
het verankeren van hoge normen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, dierenwelzijn,
plantgezondheid, bescherming van consumenten en eerlijke handel in voedingsmiddelen.
Bij het onderhandelen over handelsverdragen tussen de EU en derde landen zet Nederland
in op zo hoog mogelijke standaarden met betrekking tot verduurzaming en dierenwelzijn.
Dit omdat de Nederlandse agrariër extra duurzaamheidsinspanningen moet verrichten,
en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten
van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu-, arbeid- of dierenwelzijnsregels
hoeven te voldoen Overigens hebben veel Nederlandse ondernemers ook baat bij handelsverdragen,
aangezien daarmee markttoegang wordt verkregen in landen die veel importbarrières
hebben en importtarieven omlaag gaan, ook voor duurzame producten uit Nederland.
3. Ontwikkelrichtingen voor de agrarische ondernemers
Agrarische ondernemers willen hun bedrijf toekomstbestendig ontwikkelen. Niet alleen
voor hun eigen toekomst en die van hun kinderen, maar ook voor de dieren op hun bedrijf
en de leefomgeving waar het bedrijf van afhankelijk is en invloed op heeft. De omslag
naar kringlooplandbouw vraagt wat van alle agrarische ondernemers en het vraagt van
ketenpartijen dat zij de omslag op het boerenbedrijf duurzaam mee mogelijk maken.
Toekomstperspectief voor agrariërs vraagt zicht op concrete mogelijkheden voor nieuwe
verdienmodellen voor een rendabele bedrijfsvoering en een redelijk inkomen. Er is
geen blauwdruk voor de transitie naar kringlooplandbouw, maar er is wel een aantal
hoofdrichtingen voor ontwikkeling te onderscheiden, namelijk technische innovatie,
landschappelijke innovatie (extensiveren), omschakelen naar nieuwe producten of diensten
en bedrijfsverplaatsing. Omdat iedere ondernemer uniek is en een eigen pad kiest,
zal hij of zij niet één (standaard)richting kiezen, maar via een afgewogen mix tot
een optimale keuze komen. Daarbij geldt de voorwaarde dat de doelen op gebiedsniveau
moeten worden gehaald en dat de kringloophoofddoelen van voer, mest en bodem worden
gerespecteerd.
In dit hoofdstuk beschrijf ik zo concreet mogelijk de verschillende ontwikkelrichtingen
en het (Rijks)instrumentarium dat agrarische ondernemers kan helpen om de ontwikkeling
naar kringlooplandbouw te maken en/of te versnellen. Ik heb mij laten inspireren door
wat ik al zie gebeuren in de sector: de innovaties die plaatsvinden en het toekomstperspectief
dat die ontwikkelingen bieden. Het bestaande instrumentarium kan vanzelfsprekend worden
ingezet voor de transitie naar kringlooplandbouw. In sommige gevallen moeten we bestaande
instrumenten aanpassen, bijvoorbeeld door gebiedsspecifieke inzet mogelijk te maken
of door gebruik te maken van het Transitiefonds om budgetten te verhogen. Ook zullen
we enkele nieuwe instrumenten moeten ontwerpen. Dat zal overigens een voortdurend
proces blijven waarin we ook op basis van de gebiedsplannen het instrumentarium en
de mix ervan en de bedragen voor die mix weer zullen herijken. Daar waar de transitie
veranderingen vraagt, zal ook het instrumentarium vanuit de overheid moeten blijven
meebewegen. Daarnaast hebben provincies ook instrumenten beschikbaar en zullen zij
in de gebiedsplannen beschrijven met welke aanvullende maatregelen zij agrarische
ondernemers ondersteunen.
3.1 Voorbereiden op de transitie: ondersteuning van agrarische ondernemers op het
erf
Agrarische ondernemers staan niet alleen voor bedrijfsmatige keuzes, maar ook voor
belangrijke persoonlijke keuzes op het gebied van werk, wonen, en de toekomst van
het gezin. Daarom wil ik de agrarische ondernemers ondersteuning bieden bij het maken
van de juiste keuze voor hun bedrijfsvoering. De afgelopen jaren heeft LNV al verschillende
instrumenten aangeboden om de ondernemer hierin te begeleiden. Ik wil daarmee doorgaan
en waar nodig en mogelijk de inzet vergroten.
SABE-regeling
De SABE20-regeling heeft al duizenden agrariërs en tuinders bereikt met onafhankelijke adviezen,
bedrijfsplannen en cursussen om te komen tot duurzame bedrijfsaanpassingen. Naast
adviseurs met inhoudelijke expertise op het gebied van onder andere brongerichte emissiereducerende
maatregelen, duurzaam bodembeheer en natuurinclusieve landbouw, zijn er ook adviseurs
die kunnen helpen bij persoonlijke ontwikkeling en duurzame ontwikkeling van het bedrijf,
stimuleren van samenwerking met producentenorganisaties of telersverenigingen, het
starten, overnemen of beëindigen van een landbouwbedrijf of het versterken van het
toekomstperspectief en het inkomen van agrarisch ondernemers. Voor ondernemers die
liever deelnemen aan een cursus biedt het hoger agrarisch onderwijs cursussen aan
op het gebied van stikstof, natuurinclusief ondernemen in de landbouw, en precisielandbouw,
gefinancierd via de SABE regeling.
Steun voor jonge agrariërs
De landbouw in Nederland heeft alleen perspectief als jonge ondernemers vertrouwen
hebben in een toekomst als boer of tuinder. Het baart mij zorgen dat dit voor veel
potentiële bedrijfsopvolgers geen vanzelfsprekendheid is, waardoor de continuïteit
van veel bedrijven in de land- en tuinbouwsector onzeker is geworden. Bedrijven met
een goed continuïteitsperspectief moeten overgenomen kunnen worden zodat deze bedrijven
zich verder kunnen ontwikkelen. We ondersteunen jonge agrariërs hierbij middels het
Jonge boerenfonds.21 In dit kader onderstreep ik ook het belang van de huidige bedrijfsopvolgingsregeling
(BOR) die in de agrarische sector ondersteunend werkt bij overname. De regeling verkleint
immers de belemmering die belastingheffing kan vormen voor bedrijfsoverdrachten.
Ook met het GLB-NSP worden jonge agrariërs en tuinders ondersteund. Om bedrijfsovername
of -start door jonge landbouwers te stimuleren starten we in de nieuwe GLB-periode
met een nieuwe interventie, namelijk de «Vestigingssteun». Jonge landbouwers kunnen
daardoor op het moment van overname of bedrijfsstart in aanmerking komen voor subsidie.
Ik zet mij ervoor in om hiervoor een substantieel steunbedrag per overname/bedrijfsstart
beschikbaar te maken, om impact van deze maatregel zo groot mogelijk te maken. Daarnaast
zullen vernieuwende samenwerkingsprojecten worden ondersteund die gericht zijn op
het vergemakkelijken van bedrijfsopvolging. Tenslotte kan ik u melden dat ik met het
NAJK en andere partijen samenwerk met het oogmerk om te komen tot een Kenniscentrum
Bedrijfsovername. Een dergelijk centraal punt waar kennis over bedrijfsopvolging en
het overnameproces samenkomen zal bedrijfsopvolgers en overdragers kunnen ondersteunen
bij een succesvol overnameproces.
Samenwerkingsverbanden
Het belang van samenwerkingsverbanden van onderop waarin agrarische ondernemers met
andere stakeholders kunnen experimenteren met maatregelen op het gebied van stikstof,
klimaat, water, biodiversiteit en dierenwelzijn kan ik niet genoeg benadrukken. De
echte veranderingen in de landbouw gebeuren door de beslissingen die aan de keukentafel
op het boerenerf genomen worden en vervolgens met collega’s vertaald in een innovatie
of samenwerking. Ik ondersteun die samenwerking met het GLB. Bij de samenwerking wil
ik in het bijzonder noemen het Europees Innovatie Platform en specifiek de samenwerkingscategorie.
Deze kunnen een perspectief bieden voor de gebiedsgerichte opgaven in bijvoorbeeld
veenweiden en rond stikstofgevoelige N2000 gebieden. Deze projecten omvatten niet
alleen de samenwerking in strikte zin, maar ook de maatregelen die in dat verband
uitgevoerd worden. Ook is er een versterkte inzet op LEADER. Daarnaast initieer en
ondersteun ik de samenwerking in en tussen producentenorganisaties. Samenwerking voor
kwaliteitsregelingen, waaronder biologische landbouw en versterking van dierenwelzijn,
kan een belangrijke steun zijn voor opbouw en stimulering van duurzame ketens.
Platform «Groeien naar morgen»
Agrarische ondernemers die willen verduurzamen zijn vaak geïnteresseerd in en hebben
baat bij de praktijkervaringen van ondernemers die hen al zijn voorgegaan. In het
platform en de voorlichtingscampagne «Groeien naar morgen» zijn ondernemers uit de
hele agrofoodsector zelf aan het woord over hoe zij aan verduurzaming werken, waar
zij tegenaan lopen en hoe zij hier oplossingen voor vinden. Dit kan andere ondernemers
inspireren en op weg helpen in de zoektocht naar de beschikbare ondersteuningsregelingen
voor (de omslag naar) duurzaam ondernemen en kringlooplandbouw.
Verbetering informatievoorziening
In overleg met de provincies en organisaties in de gebieden wordt gekeken welke behoeftes
aan informatievoorziening, bewustwording en ondersteuning er verder zijn. Dit is aanvullend
op de inzet die voor kennis en innovatie in het GLB-NSP beschikbaar is. Ook zijn dankzij
de Sabe-regeling tientallen praktijkleernetwerken gestart waarin agrariërs samenwerken
aan verduurzaming en kennis hierover delen. Voorts zal ik de Regelhulp Kringlooplandbouw
verder ontwikkelen op inhoudelijke behoeften, actualiteit en gebruiksgemak. Deze Regelhulp
biedt agrariërs en tuinders de mogelijkheid om kennis te verzamelen, inspiratie op
te doen en maakt helder welke subsidieregelingen voor transitie-opgaven er zijn. Hierbij
wordt samengewerkt met de provincies om mogelijkheden die de overheid biedt aan ondersteuning
zo volledig mogelijk te kunnen presenteren. De regelhulp wordt gekoppeld aan het Groen
Kennis Net (GKN).
3.2 Aandacht voor agrariërs die vrijwillig stoppen
Het staat vast dat in de omgeving van zeer overbelaste Natura 2000-gebieden, veenweidegebieden
met een vernattingsopgave en in de kwetsbare beekdalen op de hoge zandgronden ingrijpende
keuzes gemaakt moeten worden om de milieubelasting voldoende te reduceren. Binnen
de gebiedsgerichte aanpak is er niet voor alle agrariërs toekomst. Maar: er zullen
meer agrarische ondernemers doorgaan dan stoppen. We zien in de agrarische sector
een autonome trend van een afname van het aantal ondernemers. Deze trend zal zich
de komende jaren voortzetten. De redenen om te stoppen kunnen heel divers zijn: er
zijn bedrijven zonder bedrijfsopvolger, bedrijven die economisch niet rondkomen, waardoor
het onmogelijk wordt investeringen te financieren. Of bedrijven kunnen of willen hun
bedrijfsvoering niet zodanig aanpassen dat die past bij scherpe ecologische opgaven
in het gebied, bijvoorbeeld door de nabijheid van een Natura-2000 gebied.
Tot nu toe leidt de afname van het aantal ondernemers niet of nauwelijks tot een afname
van de productiecapaciteit omdat die in veel gevallen wordt overgenomen door andere
ondernemers. Maar met name in de gebieden waar de druk op het milieu en de natuur
heel groot is, zal de productiecapaciteit moeten afnemen. Dat geldt vooral voor de
veehouderij, al kan bedrijfsbeëindiging ook binnen de plantaardige sectoren een realistisch
scenario zijn met name voor het realiseren van waterkwaliteitsdoelen. De kaders die
op gebiedsniveau bepalen welke ruimte er voor de landbouw blijft, volgen uit het NPLG,
waarvoor de Minister voor Natuur en Stikstof eerste verantwoordelijkheid draagt. Wij
trekken dan ook samen op om waar nodig of gewenst is agrariërs te ondersteunen bij
de beëindiging van hun bedrijf.
Bedrijfsbeëindiging is een ingrijpende beslissing. Niet alleen voor de ondernemer,
maar voor het hele gezin, de familie en de omgeving. Het is een emotionele stap, waar
doorgaans een lang en intensief proces aan vooraf gaat. Het is tegelijkertijd ook
een beslissing die om een rationele financiële afweging vraagt. Stoppen moet immers
financieel haalbaar zijn. Verschillende factoren spelen daarbij een rol, waaronder
de hoogte van de vergoeding waarvoor een ondernemer in aanmerking komt, de pensioenvoorziening,
de schuldenlast die op het bedrijf rust en het economisch potentieel van de locatie
na bedrijfsbeëindiging.
Het is belangrijk dat we ondernemers die overwegen te stoppen, helpen en ondersteunen
bij hun beslissing. Dit is belangrijk voor de betreffende individuele ondernemer,
maar ook in het kader van de gebiedsprocessen. Ik wil vooropstellen dat het hier in
eerste instantie gaat om een vrijwillige keuze. Vanuit het Rijk zetten wij hierbij
in op een ruimhartige financiële ondersteuning om agrarische ondernemers die overwegen
te stoppen de mogelijkheid te geven dat op korte termijn te doen. Ik wil daarnaast
onderzoeken op welke wijze ik ondernemers nog meer kan faciliteren. Daarbij kijk ik
breder dan de veehouderij. Ook binnen de plantaardige sectoren spelen de doelen voor
milieu, natuur en klimaat immers een rol bij de keuzes van ondernemers om hun bedrijf
voort te zetten.
Concrete instrumenten voor ondersteuning van bedrijfsbeëindiging
Er zijn momenteel twee maatregelen in voorbereiding voor bedrijfsbeëindiging, te weten
de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche
van de Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging (MGA-2). Vanuit de structurele aanpak
is voor de Lbv in ieder geval een bedrag van € 700 miljoen beschikbaar, voor de MGA-2
is een bedrag van € 250 miljoen beschikbaar. Zoals de Minister voor Natuur en Stikstof
in haar Hoofdlijnenbrief heeft aangegeven, onderzoekt zij of en hoe hiertoe aanvullende
middelen uit het fonds, onder meer vooruitlopend op de gebiedsprocessen, kunnen worden
ingezet.
De Lbv is een vrijwillige subsidieregeling bedoeld voor veehouderijen in sectoren
met productierechten en waarvan de totale stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige
en overbelaste Natura 2000-gebieden een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. Veehouders
die voldoen aan de voorwaarden kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding van
100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit (gebaseerd op de leeftijd en
oppervlakte van de stallen) en van het definitief door te halen productierecht. De
vergoeding voor latere subsidieregelingen zal lager zijn. Hiertoe is besloten vanwege
de noodzaak om op een zo kort mogelijke termijn zoveel mogelijk stikstofwinst te boeken.
Het is uiteindelijk aan veehouders zelf om te bepalen of en wanneer ze een aanvraag
indienen. Het streven is om de Lbv voor het einde van dit jaar, nadat de formele staatssteunprocedure
is afgerond, open te stellen voor aanvragen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie
van het lid Boswijk c.s22.
De bedoeling van de MGA is dat provincies een vergoeding kunnen verstrekken voor de
beëindiging van veehouderijen waarvan de stikstofdepositie op een specifiek overbelast
Natura 2000-gebied wordt overschreden. Ondernemers uit alle veehouderijsectoren kunnen
in aanmerking komen, maar het initiatief ligt bij de provincies. Provincies benaderen
veehouders hiervoor gericht.
Mede in het licht van de motie van de leden De Groot en Van Otterloo23 nemen wij bij de invulling van de regelingen de noodzaak om verplaatsing te faciliteren
mee. Hierbij houden wij ook rekening met het instrumentarium onder 3.3.5 in deze brief.
Voor beide maatregelen is op 10 mei jongstleden een publieke consultatie gestart.
Ten behoeve van spoedige implementatie is informeel overleg gestart met de Europese
Commissie. Dit overleg loopt nog. Afhankelijk van de uitkomsten van de consultatie
en de informele en formele trajecten bij de Europese Commissie kunnen de maatregelen
vooruitlopend op de gebiedsplannen worden ingezet.
Fiscale aspecten
Wanneer een veehouder zijn onderneming voor de inkomstenbelasting beëindigt, betekent
dit – net als voor iedere ondernemer die zijn onderneming beëindigt – dat in beginsel
belasting verschuldigd is over de stakingswinst. Wel zijn er enkele faciliteiten beschikbaar
voor ondernemers die de fiscale gevolgen van bedrijfsbeëindiging verzachten. Te denken
valt aan de stakingsaftrek ter grootte van maximaal € 3.630 (bedrag in 2022) en het
– onder voorwaarden – uitstellen van belastingheffing over de stakingswinst indien
de opbrengst wordt aangewend voor een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening (stakingslijfrente).
Daarnaast kan onder voorwaarden een herinvesteringsreserve worden gevormd of gebruik
worden gemaakt van de faciliteit van artikel 3.64 Wet inkomstenbelasting 2001. Dit
houdt kortgezegd in dat de stakingswinst (boekwinst) die toerekenbaar is aan een specifiek
bedrijfsmiddel, waarvan de ondernemer verwacht in de nabije toekomst een soortgelijke
investering te zullen doen in het kader van een (andere) onderneming, kan worden gereserveerd
waardoor niet direct hoeft te worden afgerekend. Specifiek voor agrariërs geldt verder
nog de landbouwvrijstelling. Deze vrijstelling geldt voor de positieve of negatieve
waardeveranderingen van landbouwgronden bij voortzetting van de agrarische bestemming.
Flankerend beleid
Belangrijk is dat er naast specifieke instrumenten gericht op beëindiging, ondersteuning
is bij het maken van de keuzes voor de toekomst. Ik denk daarbij aan instrumenten
gericht op omscholing, nieuwe werkzaamheden (sociaaleconomisch plan) en sociaalemotionele
begeleiding. In dit verband heb ik interessante concrete voorstellen ontvangen, zoals
een projectvoorstel voor een driejarig programma 2022–2024 van LTO-Noord en Zorg om
Boer en Tuinder (ZOB) (met verzoek om (co)financiering door LNV). «De mens achter
de ondernemer» (2022 – 2024), waarin aandacht voor: gezond en zelfbewust ondernemerschap;
mentale fitheid; onafhankelijke landelijke loketfunctie; en Landelijk Platform Agrozorg.
3.3 Perspectief voor agrariërs die blijven
Er zullen meer agrarische ondernemers zijn die hun bedrijf voortzetten dan die hun
bedrijf beëindigen, zij zullen ook in de toekomst een sleutelrol blijven vervullen
in het landelijk gebied. Zij zorgen voor voedselproductie, werkgelegenheid, kennis
en innovatie. En niet minder belangrijk: de agrarische sector is al eeuwen een beeldbepaler
én beheerder van het Nederlandse landschap. En zorgt voor sociale samenhang in het
buiengebied en levert maatschappelijke diensten als natuurbeheer, zorg en recreatie.
In het advies Naar duurzame toekomstperspectieven voor de landbouw
24 benoemt de SER zeven transitiepaden voor verduurzaming. Geïnspireerd door dit advies
en na overleg met een aantal betrokken partijen, onderscheid ik vier richtingen voor
ontwikkeling naar kringlooplandbouw: landschappelijke innovatie (extensiveren), omschakelen
naar nieuwe producten of diensten, technische innovatie, en bedrijfsverplaatsing.
Deze ontwikkelrichtingen zijn bedoeld als illustratie van de mogelijkheden en niet
bedoeld als blauwdruk of beperkende richtingen. Er zijn vele combinaties binnen verschillende
ontwikkelrichtingen mogelijk en er zijn ook vast perspectiefvolle activiteiten die
buiten deze paden vallen. Niet alle ontwikkelrichtingen zullen in alle gebieden mogelijk
zijn. Welk pad gekozen wordt, is uiteindelijk een keuze die de agrarische ondernemer
zelf maakt, binnen de – gebiedsbepaalde – context van het halen van de onoverkomelijke
doelen. Dat is ruimte voor ondernemerschap. Uiteraard zal ik naar aanleiding van de
ervaringen en wensen in de gebiedsgerichte aanpak regelmatig de hoofdrichtingen en
de instrumenten die daaronder vallen evalueren en aanpassen.
3.3.1 Maatregelen die relevant zijn voor alle ontwikkelrichtingen
De ondernemerschapsagenda
Ik wil benadrukken dat we niet bij nul beginnen om ondersteuning te bieden aan agrariërs
die op uiteenlopende wijze plannen maken voor hun bedrijf. Er ligt al een stevige
Agrarische Ondernemerschapsagenda, waarop we kunnen voortbouwen. Met deze agenda heeft
het ministerie zich de afgelopen jaren ingezet om agrariërs te helpen de transitie
naar een duurzame landbouw te maken en daarmee een goed inkomen te kunnen verdienen
door het creëren van de juiste randvoorwaarden. De agenda richt zich op het stimuleren
van ondernemerschap, het belonen van publieke diensten, het versterken van de marktmacht
van agrariërs en het bevorderen van een gelijker speelveld. Als onderdeel van deze
agenda zijn de afgelopen jaren tal van activiteiten en maatregelen vormgegeven. Voorbeelden
zijn het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, de Wet Oneerlijke Handelspraktijken,
de oprichting van een geschillencommissie, de agro-nutri monitor, het aanpassen van
de Mededingingswet en de inzet om binnen het Nationaal Strategisch Plan duurzaamheidsinspanningen
te belonen.
Het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw
Voor de ondersteuning van agrariërs bij de transitie in een of meerdere van de hierboven
beschreven ontwikkelrichtingen is het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw een belangrijk
instrument. Met dit programma stimuleer ik agrarische ondernemers versneld om te schakelen
naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering, zoals natuurinclusieve
of biologische landbouw. Het programma ondersteunt agrariërs bij de financiering van
de benodigde investeringen en maakt het mogelijk een tijdelijke dip in de kasstroom
te financieren. Middels adviesvouchers en het ondersteunen van demonstratiebedrijven
wordt kennis gedeeld en worden agrariërs ondersteund bij het opstellen van een bedrijfsplan
voor de omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering.
De kern van het programma, het Investeringsfonds Duurzame Landbouw, is in juli 2021
van start gegaan met een pilot om ervaring op te doen met het sturen op doelen en
te toetsen of het fonds aan de verwachtingen voldoet en de gewenste omschakeling op
gang brengt. De pilot biedt daarmee inzichten voor de vormgeving van een definitief
fonds. Gezien de belangstelling en de verduurzamingsopgave waar de sector voor staat,
vind ik het van belang het Investeringsfonds door te zetten. Maar omdat ik het fonds
wil laten aansluiten op de gebiedsplannen, die in juli 2023 gereed moeten zijn, is
de tijd nog niet rijp om een definitief fonds in te richten. Daarom werk ik momenteel
aan de verlenging van de pilot met één jaar, tot juli 2023. Samen met provincies kijk
ik in welke vorm het fonds daarna een vervolg kan krijgen zodat deze de uitvoering
van de gebiedsplannen optimaal ondersteunt.
Het programma bestaat uit de volgende vier verschillende onderdelen:
1. Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw
Het Pilot-Investeringsfonds is de kern van het Omschakelprogramma. Dit fonds is erop
gericht om de belemmeringen die ondernemers ervaren bij de financiering van de investeringen
van een omschakeling te verminderen. Vanuit het pilot-fonds met 9 mln. fondsvermogen
worden door het Nationaal Groenfonds achtergestelde leningen verstrekt aan ondernemers
die willen omschakelen. De achtergestelde lening bedraagt maximaal € 400.000, en heeft
gunstige voorwaarden qua looptijd, rente en aflossingsritme. Tot nu zijn er 58 aanvragen
binnengekomen bij het fonds, waarvan er 38 inhoudelijk zijn goedgekeurd door de beoordelingscommissie
van deskundigen. De pilot verloopt succesvol en leert ons veel over verschillende
manieren waarop er concreet in de diverse deelsectoren aan integrale omschakeling
gewerkt kan worden.
2. De werkkapitaalregeling
Deze regeling beoogt de financiering mogelijk te maken van een tijdelijk liquiditeitstekort
dat vaak optreedt bij de omschakeling naar meer duurzamere bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld
bij een omschakeling naar biologische landbouw, waarbij vaak de productiekosten van
meet af aan hoger zijn, maar de opbrengsten nog niet meestijgen omdat de producten
de eerste jaren nog niet als biologisch kunnen worden verkocht. De werkkapitaalregeling
maakt het mogelijk om dit tijdelijke tekort aan werkkapitaal te financieren, doordat
de overheid borg staat voor een deel van de lening bij de bank. Deze regeling staat
sinds 1 januari 2022 open als nieuwe module binnen het Borgstellingskrediet voor de
Landbouw.
3. Subsidieregeling bedrijfsplannen
De subsidieregeling bedrijfsplannen ondersteunt ondernemers bij het opstellen van
een bedrijfsplan voor omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering. Ondernemers
kunnen met deze regeling een voucher van € 6.000 aanvragen om een erkende bedrijfsadviseur
in de arm te nemen voor het uitwerken van een bedrijfsplan. De regeling is in november
2021 en begin april 2022 opengesteld geweest binnen de SABE-regeling. Bij beide openstellingen
zijn de ruim 300 beschikbare bedrijfsplanvouchers vergeven onder de geïnteresseerde
ondernemers. Ik ben voornemens om deze regeling in 2023 opnieuw open te stellen.
4. Subsidieregeling demonstratiebedrijven
Deze regeling ondersteunt inspirerende praktijkvoorbeelden van reeds omgeschakelde
agrariërs om hun kennis en ervaring uit te wisselen met collega agrariërs om verdere
verduurzaming te stimuleren. De regeling is in november jl. open gegaan binnen de
SABE-regeling, en er zijn inmiddels ruim 23 demonstratieprojecten goedgekeurd. Deze
bedrijven gaan de komende tijd aan de slag om hun kennis en ervaring te delen met
collega ondernemers.
Het Omschakelprogramma is daarmee één toonaangevend instrumenten waarmee agrariërs
ondersteund worden in de transitie. Het speelt in op een aantal belemmeringen die
agrariërs ervaren bij de transitie, zoals het vinden van financiering bij omschakeling,
de tijdelijke dip in de kasstroom en informatie over en ondersteuning bij het opstellen
van bedrijfsplannen. Zoals hierboven aangegeven zal ik aankomend jaar kijken hoe deze
regelingen vervolg kunnen krijgen zodat zij de gebiedsplannen optimaal ondersteunen.
De specifieke ontwikkelrichtingen innoveren, extensiveren, omschakelen en verplaatsen
vragen ieder echter mogelijk ook aanvullend instrumentarium. In de volgende paragrafen
beschrijf ik welke instrumenten er op dit moment al zijn voor de verschillende ontwikkelrichtingen
en geef ik aan welke instrumenten er in de aankomende tijd nog worden ontwikkeld.
Versterking en borging van het kennissysteem
LNV zal in nauw overleg met provincies en regiopartners sterker inzetten op de meerjarige
missiegedreven kennis- en innovatieprogramma’s voor de opgaven in het kader van kringlooplandbouw,
klimaatneutrale en -robuuste natuur, smart technologie en biotechnologie (daarbij
inbegrepen Crispr-cas). Publiek-private samenwerkingen worden verder gestimuleerd,
met een private bijdrage waar mogelijk en een publieke bijdrage waar nodig. Hiermee
wordt de kennisontwikkeling gecombineerd met de in Nederland bekende en gewaardeerde
Dutch Diamond; de hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen (onderzoek en onderwijs),
overheid, burgers en maatschappelijke organisaties. Met de ontwikkelde kennis en innovaties
in de Dutch Diamond blijven we ook de koplopersrol in de wereld vervullen. Binnen de programma’s is volop
aandacht voor de thema’s die volgens het coalitieakkoord voor de doorontwikkeling
van kringlooplandbouw van belang zijn: voer, pacht, mest, bodem, dierenwelzijn. In
het kader van kringlooplandbouw wordt gewerkt aan het zoveel mogelijk sluiten van
voer-mest kringlopen, ook via samenwerking tussen veehouderij- en akkerbouwbedrijven.
Duurzaam bodembeheer is nodig om ziekten tegen te gaan en om verdroging en nutriëntenuitspoeling
te voorkomen. Hierop loopt een groot publiek-privaat samenwerkingsverband. Ook dierenwelzijn
is in het kennis- en innovatiebeleid een belangrijk thema.
Talent en ondernemerschap zijn cruciaal voor een duurzaam perspectief in de landbouw.
De transitieopgave vraagt extra inzet voor zowel het opleiden als het levenslang ontwikkelen
van ondernemers. Het ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties en creativiteit
gebaseerd op het denken en handelen vanuit nieuwe waardecreatie en verdienmodellen
wordt gefaciliteerd via het Groenpact. Dat vraagt een andere mind-set met meer focus
op consumenten, transparantie en samenwerking in waardenketens en bijvoorbeeld ook
innovatieve (bio)monitoring. Ik besteed daarbij extra aandacht aan de (door)ontwikkeling
van digitale competenties, waar in het Versnellingsprogramma Digitalisering en Technologisering
een extra impuls aan wordt gegeven.
De vernieuwing van opleiding en scholing voor groen ondernemerschap wordt samen met
de partners van Groenpact verder uitgewerkt. Ook heeft de Green Deal «Natuurinclusieve
Landbouw Groen Onderwijs» dit voorjaar een vervolg gekregen. Hiermee worden lessen
uit onderzoek en praktijk over de natuurinclusieve landbouw structureel ingebracht
in alle lagen van het onderwijs en in het cursorisch onderwijs in het kader van Leven
Lang Ontwikkelen. Zo krijgen huidige en toekomstige werkers in het groene domein gelegenheid
om kennis te ontwikkelen waarmee zij in hun dagelijks werk kunnen bijdragen aan het
duurzame perspectief van de landbouw.
Een deel van de waardevolle innovaties die nu in de praktijk worden toegepast, getest
of opgeschaald zijn ontstaan in innovatiecompetities. Met programma’s als SBIR (Small
Business Innovation Research) daag ik studenten, startups en ondernemers uit om met
meer van dit soort onverwachte innovatieve producten en diensten te komen die bijdragen
aan oplossingen voor stikstof, klimaat, waterkwaliteit en versterking van biodiversiteit.
Kennisvertaling en kennisverspreiding
De transitie naar kringlooplandbouw vraagt om inzicht en overzicht van beschikbare
en nog te ontwikkelen kennis, zowel op inhoud als op proces. Dit is onontbeerlijk
om verdere stappen te kunnen zetten en te komen tot (nieuwe) oplossingen voor de opgaven
in het landelijk gebied. Met het programma Kennis op Maat levert het ministerie een
bijdrage aan de vertaling van kennis naar informatie die agrarische ondernemers aanspreekt
en inspireert om innovaties in de praktijk te brengen. Ik zal deze aanpak verder versterken
en verbreden naar andere kennisinstellingen. Daarnaast investeer ik in een kennisfaciliteit
voor de ondersteuning van provincies en departementen bij de uitvoering van gebiedsplannen.
Deze kennisfaciliteit bundelt kennis, en vertaalt en ontsluit deze om een lerende
beleidsaanpak op proces en inhoud mogelijk te maken. De ontwikkelde kennis en innovatie
en een overzicht van alle kennisverspreidingsactiviteiten wordt via Groen Kennisnet
digitaal, zo veel mogelijk open access en op een aansprekende manier beschikbaar gesteld.25
Fieldlabs, pilots en demonstratiebedrijven
Daarnaast zal ik blijven investeren in kennisverspreidingsactiviteiten zoals fieldlabs
en demonstratiebedrijven, waar bedrijven, kennisinstellingen, overheid en maatschappelijke
partijen samen experimenteren en innovaties in de praktijk toepassen. Voorbeelden
van bestaande initiatieven waarin ik investeer zijn de Boerderij van de Toekomst in
Lelystad en de Nationale Proeftuin Precisielandbouw (NPPL). Hierbij wordt enerzijds
kennis ontwikkeld op een proeflocatie, en worden tegelijkertijd ook nieuwe werkwijzen
en technologieën getest op het boerenerf. Zo worden nieuwe teeltmethoden ontwikkeld
waar technologie en ecologie samen komen. «Boerderijen van de toekomst» kunnen innovaties
op het gebied van teeltsystemen, digitalisering, precisietechnologie en robotisering
regio-specifiek ontwikkelen en testen. Pilots gericht op digitale innovaties zoals
Artificial Intelligence, robotisering, big data en precisietechnieken wil ik verder
opschalen. Hiermee worden de duurzaamheidsdoelen voor de landbouw voorzien van praktische
handelingsperspectieven. Binnenkort gaan de eerste demonstratiebedrijven van start
als inspiratie voor agrarische adviseurs en collega-agrariërs. Op termijn zullen demobedrijven
ook openstaan voor de toekomstige agrarische ondernemers en hun docenten.
Voortdurende evaluatie en een lerende aanpak
De complexe beleidsopgaven waar we voor staan vragen niet alleen een nieuwe beleidsaanpak
maar ook een andere aanpak van de evaluatie van dit beleid. In een lerende evaluatie
wordt al tijdens de beleidsontwikkeling en uitvoeringsfase geëvalueerd in plaats van
achteraf. Omdat veel partijen betrokken zijn die kunnen leren van elkaars ervaringen
zal het onderzoek hiervoor samen met bedrijven, kennisinstellingen en stakeholders
worden uitgevoerd. Het ministerie richt zich tevens op de uitbreiding van (openbaar)
beschikbare (satelliet)data om biodiversiteit en landschapselementen te monitoren
en heeft daarbij oog voor bruikbaarheid van deze data voor agrarische bedrijfsvoering,
handhaving en beleidsevaluatie.
3.3.2 Inzet op technische innovatie
Een deel van de opgaven op het gebied van stikstof, water, klimaat en natuur kan worden
aangepakt met innovatieve, technische oplossingen. Met technische innovatie alléén
zullen niet overal alle doelen kunnen worden gehaald. Maar door middel van investeringen
in techniek, stallen of aanpassingen in de bedrijfsvoering (managementmaatregelen)
kunnen emissies naar het milieu wel worden verminderd. Hierbij kan onderscheid gemaakt
worden tussen gesloten systemen (intensieve veehouderij, glastuinbouw) en open systemen
(melkveehouderij, akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt). Het kan bijvoorbeeld gaan om
emissiearme stallen, bewerking en verwerking van mest tot kunstmestvervangers, bodemverbeteraars
en hernieuwbare energie, of om de toepassing van precisie-technieken voor onder andere
bemesting en gewasbescherming.
Ook kan worden gedacht aan innovaties op het gebied van teelten van eiwithoudende
gewassen, Artificial Intelligence (AI), satellietdata, nieuwe meet- en monitoringstechnieken
en robotisering. Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is er
bijvoorbeeld voor AI-toepassingen in de landbouw een substantieel groeipotentieel,
en kan AI tevens bijdragen aan perspectief voor de landbouw.
Dergelijke technische innovaties zijn steeds vaker afhankelijk van data. Data om systemen
aan te sturen, analyses te kunnen uitvoeren en scenario’s door te rekenen. De agrarische
sector heeft hier de afgelopen jaren spectaculaire vooruitgang in geboekt. Voorbeelden
zijn autonoom draaiende kassen en de softwaresystemen die deze aansturen, stal- en
melkrobots en daarnaast hightech foodproducten. In de Digitaliseringsvisie26 heeft mijn ambtsvoorganger op hoofdlijnen geschetst hoe digitale technologie optimaal
kan worden ingezet voor de stikstof-, water- en klimaatopgaven. Deze hoofdlijnen worden
op dit moment uitgewerkt in het actieprogramma digitalisering, waarin gebiedsgerichte
én gebiedsoverstijgende acties concreet vorm krijgen. De randvoorwaarden die in de
digitaliseringsvisie zijn benoemd, gelden daarbij als leidend kader.
De versterking van de datapositie van ondernemers is daarbij een punt van aandacht
(in navolging van de motie van het lid Boswijk)27. Het is nodig om digitale competenties en cyberweerbaarheid van ondernemers te versterken,
er zijn duidelijke afspraken nodig over datadelen tussen bedrijven en tussen bedrijven
en overheden en is standaardisering van data en data-infrastructuren in de landbouw
noodzakelijk.
Innovatie is in de praktijk niet altijd eenvoudig. Het advies van de door mijn ambtsvoorganger
ingestelde Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen schetst dit ook. Het
testen en ontwikkelen van innovaties kost tijd en in de praktijk worden knelpunten
ervaren. De Taskforce doet in haar advies aanbevelingen om de drempels die de versnelling
van innovatie hinderen weg te nemen, onder andere via een nog in te stellen regieorgaan
dat zich in ieder geval richt op het organiseren, ondersteunen en evalueren van pilots
om de innovatie te versnellen. Het advies van de Kwartiermaker, die voorafgaand aan
het instellen van een regieorgaan en het aanstellen van een innovatiegezant (motie
van het lid Lodders28) is aangesteld, moet hier ook meer handvatten voor geven. Dit advies is recent afgerond,
ik zal uw Kamer hier separaat nader over informeren.
Aandacht vraagt dat de onrendabele top van investeringen in nieuwe technologie groot
kan zijn, waarmee de investering een lange terugverdientijd heeft. De onrendabele
top zit in het verschil tussen een financiële investering en de financiële waarde
die dezelfde investering direct na aankoop heeft. Dit levert een risico op voor ondernemers
en zet het verdienvermogen onder druk. Ik wil de inzet op technische innovatie daarom
ondersteunen door financieel bij te dragen. Dit kan in de vorm van verlaging van de
kostprijs van nieuwe technologieën door innovatie en ontwikkeling te ondersteunen,
maar ook door investeringssubsidies of fiscale regelingen in te zetten. Voor agrariërs
is het ook cruciaal dat voordat zij overgaan tot een investering in een bepaald nieuw
stalsysteem, er duidelijkheid is dat zij met de emissiearme stalsystemen blijvend
kunnen voldoen aan de vergunningseisen in relatie tot de Wnb-vergunning.
Naast stimulerende en faciliterende instrumenten, is in de structurele aanpak stikstof
van 2020 een aanscherping van de wettelijke (landelijke) normen voor de emissie van
ammoniak uit nieuwe stallen per 2025 voorzien.29 Voor bestaande bedrijven gaat dan een nader te bepalen overgangsperiode gelden. Naar
aanleiding van de gedifferentieerde aanpak en de versnelling en intensivering die
daarbij noodzakelijk is, wordt een versnelling van de in 2020 aangekondigde aanscherping
verkend. Hierover ben ik momenteel in gesprek met betrokkenen.
Concrete instrumenten voor ondersteuning van inzet op innovatieve technische oplossingen
Emissiebeperkende stalsystemen via Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal-
en managementmaatregelen (Sbv)
We ondersteunen veehouders bij onderzoek en ontwikkeling van innovatieve stal- en
managementmaatregelen met de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen
(Sbv). Het doel van deze regeling is het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte
emissie-reducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stallen, gericht op
stikstof/ammoniak, broeikasgassen en voor zover relevant voor de betreffende dierlijke
sector op geur en fijnstof. Daarnaast is het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid
een vereiste. De innovatiemodule van de Sbv is inmiddels drie keer opengesteld. Ook
wil ik veehouders ondersteunen bij investeringen in de benodigde stalaanpassingen.
Op dit moment is een nieuwe openstelling van de investeringsmodule van de Sbv in voorbereiding.
Deze openstelling is in het derde kwartaal van 2022 voorzien. Wij zijn voornemens
hierbij gebruik te maken van de financiële middelen die beschikbaar zijn binnen de
structurele aanpak stikstof voor stalmaatregelen (€ 280 miljoen voor de periode 2023–2030).
Zekerheid over de toekomst begint met rechtszekerheid. Diverse onderdelen van het
instrumentarium voor Wnb-toestemmingverlening worden momenteel getoetst in rechterlijke
procedures (bijvoorbeeld gebruik Rav-factoren, beweiden, bemesten en aantonen van
additionaliteit toevoegen). Er bestaat daardoor geregeld onduidelijkheid en onzekerheid
bij initiatiefnemers en bevoegde gezagen over verleende vergunningen, aanvragen voor
nieuwe initiatieven en de houdbaarheid van huidige procedures. Het kabinet zal daarom,
zoals aangekondigd in Hoofdlijnenbrief, voor de zomer uw Kamer informeren over de
stappen die gezet worden om meer zekerheid en duidelijkheid te bieden bij de bestaande
instrumenten van toestemmingverlening. Daarbij is het de inzet om het beleid en instrumentarium
van toestemmingverlening aan te scherpen en te verduidelijken. Bij de verkenning van
de verschillende mogelijkheden moeten de leidende principes over zekere inzet van
ruimte, het voorkomen van feitelijke depositiestijging bij salderen en bijdrage aan
controleerbaarheid zijn geborgd. Deze kaders zijn uitgebreider omschreven in de hoofdlijnenbrief.
Fiscale regelingen
De fiscale regelingen MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil (Willekeurige afschrijving
milieu-investeringen zijn bedoeld om voorgenomen investeringen te beïnvloeden richting
het milieuvriendelijke alternatief. Hiertoe biedt de MIA per 2022 een investeringsaftrek
die kan oplopen tot 45% van het investeringsbedrag. De MIA/Vamil levert een netto
voordeel voor ondernemers op van maximaal 14%. Met de Vamil kan tot 75% van de investeringskosten
willekeurig worden afgeschreven. De EIA (Energie-investeringsaftrek) is een fiscale
faciliteit die energiebesparing bij bedrijven beoogt te realiseren door de marktintroductie
te versnellen van innovatieve bedrijfsmiddelen die energie-efficiënter zijn dan de
gangbare bedrijfsmiddelen. Bedrijfsmiddelen die voor fiscaal voordeel in aanmerking
komen staan vermeld op de Milieulijst (MIA/Vamil) of Energielijst (EIA). Beide lijsten
worden jaarlijks geactualiseerd.
Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL)
De regeling Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) richt zich op een borgstelling
op kredieten verstrekt door financiers aan land- en tuinbouwbedrijven, voor nieuwe
investeringen en omschakeling, met een goed continuïteitsperspectief maar een tekort
aan zekerheden volgens de normale bancaire praktijk (borgstellingskredieten). De Borgstelling
MKB Landbouwkredieten bestaat uit vijf onderdelen:
1. Borgstellingskrediet voor de landbouw (BL) voor agrariërs en tuinders die willen investeren
maar te weinig zekerheden hebben voor een lening van de financier.
2. Borgstellingskrediet voor de landbouw Plus (BL-Plus) voor glastuinders of veehouders
die duurzaam en milieuvriendelijk willen investeren in gecertificeerde kassen (Groenlabel)
en stallen (Maatlat Duurzame Veehouderij).
3. Borgstellingskrediet voor de landbouw Plus (BL-Plus) voor landbouwinnovaties, nieuwe
producten (onderscheidende marktconcepten) of productieprocessen.
4. Borgstelling Vermogensversterkend Krediet (VVK) voor starters en overnemers in de
land- en tuinbouw.
5. Borgstelling Plus werkkapitaal bij omschakeling naar duurzame landbouw (BL-ODL) om
het liquiditeitstekort in de omschakeljaren bij omschakeling naar een integraal duurzame
agrobedrijfsvoering (naar biologische bedrijfsvoering of andere omschakeling getoetst
voor de pilot Investeringsfonds Duurzame Landbouw) te overbruggen.
Subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking
Dit betreft het stimuleren van investeringen die verwerking van dierlijke mest tot
kunstmestvervangers mogelijk maakt, via een subsidie op de bouw van een mestverwerkingsinstallatie.
Deze regeling gaat naar verwachting binnenkort open.
Regeling groenprojecten
De Regeling groenprojecten heeft tot doel om kapitaal van particuliere spaarders en
beleggers aan te trekken en deze beschikbaar te maken voor de financiering van innovatieve
projecten die het milieu- en natuurbeleid ten goede komen. De regeling is interessant
voor ondernemers die financiering zoeken voor investeringen in innovatieve, duurzame
technieken die door het innovatieve en duurzame karakter extra kosten en risico’s
met zich meebrengen en daardoor moeilijk te financieren zijn. Erkende projecten komen
via groenfondsen, na toetsing door RVO, in aanmerking voor een groenverklaring. Op
1 juni 2022 treedt de Regeling groenprojecten 2022 in werking.
POP en Leader
Binnen het lopende, verlengde derde PlattelandsOntwikkelingsProgramma (POP3+) van
het GLB, is voor de jaren 2021 en 2022 een focus aangebracht in de beleidsdoelen stikstof,
klimaat, biodiversiteit en kringlooplandbouw. Het programma eindigt aan het eind van
dit jaar. Provincies en het Rijk zullen nog dit jaar hun laatste POP-maatregelen openstellen.
Het gaat in dit verband om de POP-maatregelen investeringen en samenwerking.
Onder het NSP moet het mogelijk worden dat LEADER30 als interventie kan worden ingezet voor gebiedsgerichte aanpak. Voor de akkerbouw
zijn in het NSP-maatregelen opgenomen die agrariërs ondersteunen bij de toepassing
van de emissiearme mestuitrij- en precisiebemestingsapparatuur. Hiermee wordt invulling
gegeven aan de motie van het lid Van Campen c.s. over dit onderwerp.31
Actieprogramma digitalisering
Om technologie toe te kunnen passen zijn de juiste competenties vereist en is een
kennis- en innovatie-infrastructuur nodig om de technologie te kunnen (door)ontwikkelen.
Deze inzet draagt bij aan het versterken van het toepassen van innovaties zoals precisielandbouw
en robotisering waarvoor data-uitwisseling essentieel is. Digitalisering draagt ook
bij aan bedrijfsmanagement gericht op emissiereductie en natuurversterking, en is
ondersteunend aan monitoring en evaluatie van de aanpak in de gebieden. Daarom ga
ik investeren in (1) een overkoepelend actieprogramma waarin stakeholders via casussen
concreet werken aan het inzetten van digitalisering ten behoeve van maatschappelijke
opgaven; (2) versterking van digitale innovaties in regionale agritech fieldlabs en
gebiedsgerichte samenwerking op digitalisering; (3) opschaling van en pilots voor
data-gedreven agrotechnologie en nieuwe data-gedreven teeltsystemen, bijvoorbeeld
via het Kennisprogramma AI in relatie tot satellietdata via patroonherkenning; (4)
digitale biodiversiteitsmonitoring, natural capital accounting en open access data; (5) een samenwerkingsprogramma digitalisering tussen de verschillende Topsectoren
om kennisdeling te verbeteren en nieuwe ontwikkelingen versneld uit te werken en (6)
digitale competentieversterking van agrarisch ondernemers o.a. via leerplatforms.
3.3.3 Landschappelijke innovatie: extensiveren
Bij extensiveren gaat het om het verminderen van het aantal dieren per hectare of
in een stal. Vaak gaat extensivering samen met technische innovatie. In de plantaardige
sector kan dat door een ruimere vruchtwisseling met meer maaigewassen. Extensivering
maakt ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer, het versterken van groenblauwe dooradering
en aanleggen van bufferstroken langs sloten mogelijk. In veenweidegebieden, Natura
2000-gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de kwetsbare beekdalen en overgangsgebieden
rond Natura2000-gebieden zijn de opgaven het grootst. Agrariërs hebben hier te maken
met meer bedrijfsbeperkingen of minder ontwikkelingsmogelijkheden. Extensivering van
de bedrijfsvoering is dan de meest geëigende route.
Om extensivering te stimuleren zal de overheid verschillende instrumenten inzetten.
Agrariërs moeten ook kansen gaan zien om te extensiveren. Voorlichting, leernetwerken
en kennisontwikkeling zijn daarvoor belangrijk. Uiteindelijk gaat het om het bieden
van langjarige zekerheid: extensieve agrariërs moeten een goed verdienmodel kunnen
realiseren. Veel agrariërs laten zien dat dit kan, dus ik wil andere agrariërs stimuleren
om deze goede voorbeelden te volgen. Het inkomen van de boer kan onder druk komen
te staan door een lagere productie, terwijl de kostenbesparing (door lagere inputs)
dit onvoldoende compenseert. Daarnaast blijven de kosten voor grond gelijk of nemen
zelfs toe. Dit veroorzaakt een inkomensgat. Extensievere productie geeft wel mogelijkheden
voor het creëren van meerwaarde en dus een hogere prijs per product, door middel van
een hoger niveau van dierenwelzijn of omschakelen naar biologische productie.
Ook zijn er mogelijkheden voor het leveren van publieke diensten zoals koolstofvastlegging,
waterbergend vermogen, natuurbeheer of een mooi landschap. Het is aan de overheid
om een bijdrage te leveren aan het structureel belonen van publieke diensten zodat
deze nieuwe verdienmodellen interessant worden voor de agrarische ondernemer. Door
combinaties van het omschakelen naar biologische bedrijfsvoering, onderscheiding door
natuurinclusiviteit, een multifunctioneel bedrijf of meer inzet op natuur- en landschapsbeheer
kan verdienvermogen ontwikkeld worden. Het afwaarderen van de grondwaarde moet in
sommige gevallen een onderdeel zijn van de aanpak. De keten en consument moeten een
belangrijke bijdrage leveren door het bieden van een meerprijs.
Concrete instrumenten voor ondersteuning van extensivering
In de bestaande voorlichtings- en kennisprogramma’s is aandacht voor extensivering.
Binnen de SABE-regeling kunnen agrariërs gebruik maken van onafhankelijke adviezen,
bedrijfsplannen en cursussen, onder andere op het thema natuurinclusieve landbouw.
Waar nodig zal ik dit versterken. Met het GLB-Nationaal Strategisch Plan willen we
extensivering van de landbouw met diverse regelingen gaan ondersteunen, zoals het
ANLb, de gebiedsgerichte interventies veenweiden en overgangsgebieden N2000 en de
ecoregeling. Het ANLb vormt een succesvolle maatregel voor agrarisch natuurbeheer
die we in het huidige GLB al kennen en die wordt uitgevoerd door agrarische collectieven.
Het areaal met beheersovereenkomsten is momenteel meer dan 80.000 ha. In het nieuwe
GLB neemt het beschikbare budget van € 80 miljoen toe naar € 120 miljoen zodat we
meer overeenkomsten kunnen afsluiten. Met het ANLb helpen we agrariërs onder andere
om doelsoorten, zoals boerenlandvogels, in stand te houden. De ecoregeling is een
nieuw instrument. Agrariërs kunnen eco-activiteiten kiezen die zij willen toepassen
op hun bedrijf, en krijgen daarvoor een vergoeding. Een aantal van deze activiteiten
is gericht op extensivering, zoals extra weidegang en onderhoud van houtwallen.
Daarnaast is in het NSP een maatregel «Gebiedsgerichte samenwerking ter versterking
van de aanpak Veenweide en Natuurherstel stikstof» opgenomen. Het is de bedoeling
dat met deze maatregel tot en met 2027 € 223 miljoen EU-middelen wordt ingezet voor
20.000 ha grondwaterstand verhogende maatregelen in kustvlakteveen en voor 40.000
ha extensiveringsmaatregelen in overgangsgebieden Natura 2000. Deze middelen komen
bovenop de bestaande programma’s, zoals de strategische aanpak stikstof. Gedacht kan
worden aan minder melk en minder mest per hectare, andere mestsoorten, extra weidegang
en aan extensivering in de akkerbouw. Uitgangspunt is dat opbrengstderving wordt gecompenseerd.
Het is de ambitie een groter gebied met extensiveringsmaatregelen in veenweidegebieden
en overgangsgebieden Natura 2000 te realiseren, in aanvulling op de in het NSP voorziene
regeling. Ik wil daarom bezien of het mogelijk is middelen uit het Transitiefonds
te koppelen aan de beoogde NSP-regeling Gebiedsgerichte samenwerking. Door het toevoegen
van middelen aan het GLB kan de inzet van de in het NSP beschikbare interventies,
zoals investering en het ANLb, worden geïntensiveerd en versneld. Een andere mogelijkheid
is via het gedeeltelijk afwaarderen van grond.
Er kunnen aanvragen worden ingediend voor het maken van een polderplan, bedrijfsplannen,
coördinatie- en samenwerkingskosten en daarnaast gaat het om uitrol van maatregelen
zoals beheervergoeding en niet-productieve investeringen. De aanvrager is vaak een
collectief of ander samenwerkingsverband van grondeigenaren. Hierbij is het doel om
de gronden langjarig aan te bieden aan agrariërs. Het zou kunnen dat dit het beste
kan via de huidige liberale pacht, die een maximale looptijd van zes jaar heeft, of
dat het vanwege duurzaamheidswensen verstandig is om de pachtwetgeving op dit punt
aan te passen. Dit is er mede van afhankelijk of de gebiedsgerichte aanpak het noodzakelijk
maakt dat duurzaamheidseisen door verpachters kunnen worden neergelegd in pachtcontracten.
Het voornemen is hoe dan ook om nieuwe pachtcontracten uit te reiken aan duurzame
agrariërs in een gebied. Overheden hebben een voorbeeldfunctie bij het duurzaam beheren
en verpachten van grond. Zowel het Rijksvastgoedbedrijf als Staatsbosbeheer werken
daarom aan de omschakeling naar duurzamere pacht.
Kennis en innovatie
Ik wil agrariërs ondersteunen om extensiveringsmogelijkheden verder op te schalen.
Van belang daarbij is dat zij van elkaar kunnen leren. Hiervoor wil ik ruimte bieden
in pilots en experimenten, en door gerichte inzet van communicatie en kennisverspreiding.
Zo kan het lerend vermogen door input uit de praktijk versterkt worden.
Belangrijk is dat het vertrouwen van agrariërs in extensievere vormen van landbouw
groeit en dat de overheid aantoont dat naast voedselproductie ook het leveren van
publieke diensten een goed verdienmodel oplevert.
Grondbank. financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond
Met de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat zij de instrumenten
grondbank, het financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond uitwerkt tot concrete
voorstellen in overleg met medeoverheden, maatschappelijke partners en agrariërs.
Met een grondbank vergemakkelijken we de instap voor jonge boeren en het vinden van
ontwikkelruimte. De grondbank helpt, in samenwerking met regionale grondbanken, zowel
agrariërs die stoppen als agrariërs die willen blijven Zo kan de grondbank de vrijkomende
grond uitgeven om de blijvende agrariërs te ondersteunen bij het extensiveren, verplaatsen
en omvormen van hun bedrijf. Hiermee ondersteunt de grondbank concreet de extensivering
die nodig is alsook het versterken van de natuur. Dit als onderdeel van integrale
gebiedsprocessen. Onze inzet hierbij is om de toegang tot de nationale grondbank te
laten verlopen via de provincie als regisseur van de gebiedsprocessen ten behoeve
van de transitie van het landelijk gebied. In de uitwerking wordt antwoord gegeven
op vragen als hoe de grond uit de grondbank het beste uitgeven kan worden (in eigendom
en/of in pacht), welke (duurzaamheids)voorwaarden (zoals minder bemesting, beweiding,
vruchtwisseling) aan de uitgifte van grond worden verbonden en hoe die langjarig kunnen
worden geborgd.
De Minister voor Natuur en Stikstof zal bij de uitwerking de uitvoering van de aangenomen
motie van het lid Boswijk c.s.32 betrekken, die vraagt om een werkwijze te ontwikkelen waarbij agrariërs terreinbeherende
organisaties kunnen oprichten voor natuur, landschap en duurzame langjarige pacht.
Ook betrekt zij hierbij de motie van het lid Boswijk33, die de regering verzoekt om een voorstel uit te werken voor landschapsgrond en hierin
te betrekken hoe de bestemming geregeld wordt, hoe een optimale balans gevonden wordt
tussen natuur en agrarisch gebruik en hoe het verdienmodel voor de boer er uit kan
komen zien. Ook uw Kamer buigt zich hierover op 9 juni in een rondetafelgesprek. Het
kabinet heeft in het coalitieakkoord vastgelegd dat een tussenvorm van natuur- en
landbouwgrond wordt gecreëerd in de vorm van landschapsgrond. Landschapsgrond kan
bijvoorbeeld als buffer dienen tussen Natura 2000-gebieden en landbouwgrond. Om Natura
2000-gebieden te beschermen, maar ook juist om landbouwgronden te beschermen.
In het Transitiefonds is eveneens budget gereserveerd voor financiële afwaardering
van grond. Los van de grondbank kan agrarische grond financieel worden afgewaardeerd
en in eigendom van de agrariër blijven of er kan aan de grondeigenaar of de pachter
een vergoeding worden gegeven voor het verlies aan opbrengend vermogen veroorzaakt
door verduurzaming. Hoe we hiermee precies zullen omgaan, komt ook terug in de bovengenoemde
uitwerking.
Natuurbeheerpakketten voor agrariërs
Een belangrijke aanvullende impuls voor extensivering wil ik mogelijk maken door extra
(natuur)beheerpakketten mogelijk maken, zoals extra leefgebieden open grasland en
open akker, stimulering agroforestry (inclusief voedselbossen) en extra areaal groenblauwe
dooradering (bijvoorbeeld landschapselementen). Ook wil ik in het Nationaal Strategisch
Plan van het GLB de mogelijkheid opnemen dat we de beheercontracten met collectieven
automatisch verlengen of langjarige contracten aanbieden (bijvoorbeeld twaalf in plaats
van zes jaar). Ik zal hierover met provincies afspraken maken. Hierdoor maken we het
voor agrariërs aantrekkelijker om ANLb structureel in hun bedrijfsvoering op te nemen
en onderdeel te laten zijn van het verdienmodel. Het budget hiervoor is gereserveerd
in het Transitiefonds onder de titel versterking natuurinclusieve landbouw. Ik wil
dit zoveel mogelijk koppelen aan de nieuwe GLB-systematiek, ook om de uitvoering overzichtelijk
te houden. De vergoedingen in deze pakketten versterken het verdienvermogen voor agrariërs
en daarmee het perspectief. De komende maanden wil ik dit samen met betrokken maatschappelijke
partijen en provincies uitwerken.
3.3.4 Omschakelen: kiezen voor nieuwe producten of diensten
Bij het overstappen naar andere vormen van productie kan een agrarisch ondernemer
bijvoorbeeld denken aan omschakelen naar biologische landbouw, het telen van eiwitgewassen
of het verbouwen van biogrondstoffen. Daarnaast kan er worden gekozen voor het aanbieden
van andere diensten, zodat een multifunctioneel bedrijf ontstaat. De keuze voor nieuwe
producten of diensten draagt bij bodemkwaliteit, vermindering van gewasbeschermingsmiddelen,
natuurherstel, stikstofreductie en klimaat en waterkwaliteit. Het zorgt voor een versterking
van de sociale en economische kwaliteit van het platteland en kan ook zorgen voor
positieve effecten voor de agrariër zelf. Het toevoegen van nieuwe teelten of teeltconcepten
aan het bouwplan of het verlenen van nieuwe diensten vraagt een substantiële omslag
in de bedrijfsvoering. Het is daarom van belang dat er een verdienmodel ontstaat voor
de teeltsystemen en gewassen die aan het bouwplan worden toegevoegd en voor de nieuwe
diensten die worden geleverd.
Multifunctionele landbouw en korte keten
Onder multifunctionele landbouw verstaan we de verzameling van bedrijfsvormen waarbij
agrarische productie wordt gecombineerd met het leveren van diensten aan de samenleving:
zorglandbouw, boerderijeducatie, boerderijverkoop, agrarische kinderopvang, agrarisch
natuurbeheer. Ook het gastvrijheidsdomein (vrijetijdseconomie) biedt kansen voor alternatieve
activiteiten en kan een bijdrage leveren aan de herinrichting van gebieden. Deze multifunctionele
takken leveren nu al voor veel bedrijven een waardevolle bijdrage aan het verdienmodel.
Uit recent onderzoek van Wageningen Economic Reseach34 blijkt dat de omzet van multifunctionele landbouw inmiddels is gestegen tot naar
schatting ruim een miljard euro in 2020. Deze sector draagt vanwege het karakter van
de diensten (bijvoorbeeld zorg, natuur, recreatie) ook bij aan de economische ontwikkeling
en de maatschappelijke en ecologische kwaliteit van een gebied. In het Platform Multifunctionele
Landbouw werk ik samen met partijen aan het stimuleren en het verder door ontwikkelen
van deze waardevolle vormen van agrarische bedrijvigheid.
Ook korte ketens kunnen agrariërs en tuinders in een gebied perspectief en een nieuw
verdienmodel bieden. In de Nationale Samenwerking Korte Keten werk ik samen met de
provincies aan het stimuleren en ondersteunen van de productie in korte ketens. De
gezamenlijke ambitie van de provincies en LNV is om ondernemers zodanig te faciliteren
dat zij kunnen komen tot een verdubbeling van de marktomzet van consumptie uit de
korte keten in 2024 naar € 4,4 miljard.
Biologische landbouw
De extensieve en grondgeboden werkwijze van biologische landbouw zorgt voor een vermindering
van stikstofuitstoot, draagt bij aan verbetering van de biodiversiteit, legt een minder
grote druk op de bodem en het verbetert de waterkwaliteit door verminderd gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen en mest en de afwezigheid van het gebruik van kunstmest.
Het biologische keurmerk is een EU-keurmerk op basis van EU-verordeningen. Dat zorgt
voor homogeniteit, consumentenvertrouwen en een bewezen goed verdienmodel voor biologische
agrariërs. Met de Europese Green Deal, Farm-to-Fork en Biodiversiteitsambities streeft
de EU naar 25% biologisch areaal in de EU in 2030. Nederland steunt dit streven en
wil hier een bijdrage aan leveren. Daartoe wordt een nationaal actieplan opgesteld
gericht op vergroting van het biologisch areaal in Nederland. Ook in het toekomstig
GLB krijgt ondersteuning van de biologische landbouw specifiek aandacht, bijvoorbeeld
door biologische bedrijven maximaal te laten profiteren van de ecoregeling. Een aantal
provincies is al actief aan de slag met het bevorderen van biologische landbouw. Zo
heeft Noord-Brabant de ambitie om de biologische landbouw te laten groeien tot minimaal
15% in 2030 en 25% in 2040.
Vraag en aanbod van biologische producten moeten in balans zijn om te zorgen voor
een goed verdienmodel. Bij een afname van de vraag ten opzichte van het aanbod zal
de prijs dalen en daarmee het verdienvermogen van de agrariër. Een toename van de
vraag ten opzichte van het aanbod zal bijdragen aan het verdienvermogen van de agrariër.
Dit zal ervoor zorgen dat meer agrariërs gemotiveerd zullen zijn om over te schakelen
naar een biologische vorm van landbouw en daarmee tot een groei van het biologisch
areaal leiden. Gezien de huidige omvang van het Nederlandse biologische landbouwareaal
(3,8% in 2019) is een gericht stimuleringsbeleid om zowel het aanbod van als de vraag
naar biologische producten te vergroten dringend nodig.
Ik wil met relevante ketenpartijen concrete, bindende afspraken maken over betere
plaatsing van producten in de schappen, betere informatievoorziening van keten en
burgers en het breder beschikbaar maken van biologische producten in afzetkanalen
(zie paragraaf 4).
In paragraaf 3.3.1 ging ik in op de werkkapitaalregeling binnen het Omschakelprogramma,
die het mogelijk maakt om in de fase van omschakeling naar de biologische productiewijze
het tijdelijke tekort aan werkkapitaal te financieren, doordat de overheid borg staat
voor een deel van de lening bij de bank. Daarnaast kunnen agrariërs die omschakelen
naar biologische landbouw en op zoek zijn naar financiering voor hun investeringen
ook gebruikmaken van het Pilot-Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma. Van
de 38 bedrijfsplannen die tot nu toe zijn goedgekeurd door de beoordelingscommissie
in het Pilot-Investeringsfonds, zijn er 14 bedrijven die gaan omschakelen naar biologisch.
Dat laat zien dat het pilot-fonds tot nu toe ook goed toegankelijk is voor bedrijven
die willen omschakelen naar biologisch. Aanvullend op deze financiële instrumenten
wil ik omschakelaars bijstaan door een landelijke helpdesk op te zetten waar biologische
agrariërs expertise en ondersteuning kunnen krijgen voor en tijdens de omschakelperiode.
Tot slot: het vertrouwen in het biologische assortiment en het biologische keurmerk
(SKAL) moet hoog blijven. Met de groeiende biologische productie is daarom ook versterking
van het controlesysteem nodig om het vertrouwen in het keurmerk overeind te houden
en om de dienstverlening aan de biologische keten te optimaliseren.
Eiwitgewassen: Nationale eiwitstrategie (NES)
In de Nationale Eiwitstrategie (NES) wordt aangegeven hoe Nederland in 2030 voor een
groot deel uit eigen bronnen voorziet in de nationale eiwitvoorziening voor consumenten
en de veestapel en daarmee haar huidige afhankelijkheid van importen van soja kan
verminderen. Op 3 juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd35 over de verdere uitwerking van deze strategie. In de voorliggende brief geef ik nog
een paar nieuwe belangrijke ontwikkelingen mee die deze uitwerking ondersteunen en
benadruk ik het belang van deze strategie voor het perspectief van de agrariërs.
De teelt van eiwitgewassen draagt bij aan de verbetering van bodem- en waterkwaliteit,
duurzaam bodembeheer, stikstofbinding en daarmee tevens aan vermindering van het gebruik
van (kunst)mest. Dit is essentieel voor de omschakeling naar kringlooplandbouw. Het
kabinet zet daarom binnen de NES in op vergroting van het teeltareaal van eiwitrijke
vlinderbloemige gewassen. Daarvoor werk ik met medeoverheden, maatschappelijke organisaties
en ketenorganisaties momenteel aan een Green Deal Eiwitgewassen.
Een voorbeeld is Fascinating! dat regionale boeren in Noord-Nederland ondersteunt
met kennis over teeltplannen en inzet op hoge verwaarding van eiwitten, onder meer
uit vlinderbloemigen. Fascinating! is ook een goed voorbeeld van hogere verwaarding
van reststromen uit onder meer aardappeleiwit en bietenblad en dat bijdraagt aan het
verdienmodel voor boeren. Ook is voorlichting aan consumenten een onderdeel.
Via het toekomstig GLB, met name in de ecoregeling, wordt eveneens ingezet op het
stimuleren van eiwithoudende gewassen. Opschaling van de teelt vraagt ook om het verstevigen
van het verdienmodel van de teler. Dit vergt niet-vrijblijvende afspraken met ketenpartijen
en ketenactiviteiten om vraag en aanbod binnen Nederland met elkaar te verbinden.
Ook is voorlichting aan consumenten nodig. Ik zal onderzoeken in hoeverre ik de teelt
van in Nederland geteelde eiwitten en plantaardige oliën zoals koolzaadolie kan stimuleren
via inkoopprogramma’s en catering bij overheden.
Daarnaast ondersteun ik de ontwikkeling van alternatieve eiwitten voor mens en dier
zoals productieketens voor microalgen, schimmels en gisten, veredeling van suikerbieten
en producten op basis van fermentatie. Nederland heeft op dit gebied een sterke positie.
Door hieraan een impuls te geven ontstaat perspectief voor nieuwe verdienmodellen.
Bovendien draagt de inzet op alternatieve eiwitten bij aan vermindering van de CO2-uitstoot,
Als onderdeel van de Nationale eiwitstrategie is ook een belangrijke rol weggelegd
voor de veevoersector. Deze staat voor een belangrijke opgave, want de sector stelt
dat de CO2-voetafdruk van de voornaamste dierlijke producten voor 65 tot 85% bestaat uit de
CO2-voetafdruk van het diervoeder. Dit geeft de sector de verplichting om maximaal bij
te dragen aan de verduurzaming van veevoerproductie. Om de milieuvoetafdruk te verlagen,
moet worden ingegaan op het meer kringloopwaardig maken van het veevoer en daarmee
de dierlijke productie. Denk hierbij aan:
• Het terugdringen van het gebruik van grondstoffen die in concurrentie zijn met humane
voedingsmiddelen en het verminderen van de afhankelijkheid van soja. Met het vergroten
van het aandeel laagwaardige restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie en het
vergroten van het gebruik van voormalige voedingsmiddelen in veevoer worden al belangrijke
stappen gezet. Dit levert een bijdrage in de voedselvoorziening, namelijk het omzetten
van eiwitten uit reststromen, die niet humaan geconsumeerd kunnen worden, in voor
mensen benutbare dierlijke producten. Ook draagt dit bij aan het minimaliseren van
water- en landgebruik voor de dierlijke productieketen.
• Het overschakelen naar Europese (duurzame) eiwitten, waardoor de productie van Europese
eiwitten wordt aangejaagd. Tevens levert dat een belangrijke bijdrage in het verwaarden
van de in Europa geproduceerde eiwitten, die worden geteeld op landbouwgronden die
door de kwaliteit niet gebruikt kunnen worden in foodtoepassingen.
Ik heb onlangs met de sector gesproken over hun bijdrage inzake het bovenstaande en
daarbij geconstateerd dat de sector zich eenduidig uitspreekt in de ambitie om een
bijdrage te leveren aan de transitie naar kringlooplandbouw en dat zij ook al goede
initiatieven nemen. De sector focust op het vergroten van het aandeel co-producten,
voormalige voedingsmiddelen, het reduceren van het risico op ontbossing en de ambitie
om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te betrekken. Ik ga met de sector afspraken
maken over eenduidige indicatoren, op basis waarvan de kringloopprestatie van het
geleverde voer kan worden beoordeeld. Hierbij zal rekening worden gehouden met hierboven
genoemde doelen. De planning is dat we met behulp van een eerste monitoring begin
2023 kwantitatieve doelstellingen kunnen vaststellen om koersvast verder op te trekken.
Hier trekken we nadrukkelijk samen in op.
In december 2022 zal ik uw Kamer informeren over de voortgang en daarbij ook hoe ik
invulling ga geven aan de drie aangenomen moties36 die hier betrekking op hebben. De motie van het lid Van der Plas over het gebruik
van insecten als diervoeder37 heb ik reeds beantwoord in de genoemde Kamerbrief over de Nationale Eiwitstrategie.
Gewassen telen als biogrondstof
De afgelopen jaren zien we belangrijke ontwikkelingen in de teelt van gewassen voor
biogrondstoffen. Voor bestaande teelten kan het gaan om bijvoorbeeld vlas, hennep
en voor nieuwe teelten om bijvoorbeeld sorghum, olifantsgras en lisdodde. Van deze
teelten passen er verschillende in de vruchtwisseling op akkerbouwbedrijven, waaronder
vlas en sorghum. Lisdodde is een natte teelt die past in veenweidegebieden. Hennep
en olifantsgras passen zowel binnen de akkerbouw als in gebieden met melkveehouderij.
Deze teelten kennen een mogelijke toepassing in de bouw als biocomposiet en isolatiemateriaal.
Voor onder meer vlas, hennep en sorghum geldt dat dit dubbeldoelteelten zijn; naast
biogrondstoffen kunnen er uit deze teelten ook grondstoffen voor voedsel worden gewonnen.
Bij dubbeldoelteelten draagt de gedeeltelijke benutting als biogrondstoffen bij aan
het totale rendement van de teelt.
Deze gewassen kunnen bijdragen aan een verbreed bouwplan, die – als zij op de juiste
bodem worden geteeld – veel minder emissie- en uitspoelingsgevoelig zijn. Daarmee
dragen zij direct bij aan de doelen op het gebied van stikstof en water, want: minder
bemesting, minder gewasbeschermingsmiddelen en betere bodem. De teelt van deze gewassen
is daarom als «rustgewas» opgenomen in de huidige ecoregeling. In de komende periode
worden meer activiteiten onder de ecoregeling toegevoegd en worden activiteiten mogelijk
specifieker gemaakt (bijvoorbeeld op een specifiek gewas of regio gericht). Daarnaast
biedt het GLB in pijler 2 mogelijkheden om, onder de interventie Samenwerking, voor
de verwerking van teelten voor biogrondstoffen keteninitiatieven te ondersteunen die
bijdragen aan het rendement van telers. Waar nodig zal ik deze mogelijkheid benutten
om nieuwe ketens voor biogrondstoffen te stimuleren. Ook het Omschakelfonds biedt
ondersteuningsmogelijkheden voor dergelijke initiatieven.
Om te zorgen dat de teelt van biogrondstoffen een volwaardige rol kan krijgen binnen
de bouwplannen van agrariërs is langjarige leveringszekerheid tegen aanvaardbare prijzen
noodzakelijk. Om een overstap aantrekkelijk te maken moet de prijs die agrariërs betaald
krijgen voor de productie van biogrondstoffen vanzelfsprekend op een gezonde manier
concurreren met de traditionele gewassen die verbouwd worden. Om de afzet van biogrondstoffen
te stimuleren is het nodig om afspraken te maken met verschillende gebruikssectoren
in de economie.
Voor het stimuleren van de inzet van biogrondstoffen van Nederlandse teelten voor
woningbouw en isolatie van bestaande woningen, ga ik in gesprek met de Minister voor
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De langjarige vastlegging van koolstof in biogrondstoffen kan worden verwaard met
behulp van koolstofcertificaten. Hiermee ontstaat een aanvullend verdienmodel voor
bestaande en nieuwe teelten.
Ik zal deze mogelijkheid ondersteunen, waarbij ik wil onderzoeken of het mogelijk
is dat de vastgelegde koolstof meegenomen kan worden in de klimaatopgave voor de landbouwsector.
De Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK) is momenteel bezig met het ontwikkelen
van een methodedocument «Hennep voor langdurige koolstofvastlegging in hennepproducten».
Dit zal mogelijk uitgebreid worden naar andere gewassen. Zodra het methodedocument
is vastgesteld, kunnen er projectplannen worden ingediend bij SNK en kan SNK vervolgens
koolstofcertificaten uitgeven die verhandelbaar zijn op het Platform CO2-neutraal.
Voor de teelt van deze gewassen zou mogelijk een eenmalige afwaardering van de grondwaarde
nodig kunnen zijn, als er structureel een agrarisch-extensiever grondgebruik komt.
Dat kan niet overal, maar op sommige plekken, bijvoorbeeld in overgangsgebieden rond
N2000 gebieden, zou dit behulpzaam kunnen zijn. Uiteraard dient een afwaardering gecombineerd
te worden met juridisch vastgelegde beperkingen aan het gebruik van die grond, die
zijn gericht op een fors lagere milieudruk, bijvoorbeeld door beperking aan de soorten
teelten, minder gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en duurzaam bodembeheer.
Het ligt voor de hand dit te betrekken bij de uitwerking van de categorie landschapsgrond
(zie 3.3.3). Het is aan de provincies, in de gebiedsprocessen, om per gebied vast
te stellen welke gronden hiervoor in aanmerking komen.
3.3.5 Bedrijfsverplaatsing
Voor agrarische ondernemers die economisch goed presteren, maar die hun bedrijfsvoering
niet in overeenstemming met de opgave voor het gebied kunnen brengen, kan bedrijfsverplaatsing
een optie zijn. Bedrijfsverplaatsing is geen makkelijk proces en vergt een maatwerkaanpak
bij het opstellen van de gebiedsplannen en een afgestemde aanpak met provincies met
vrijvallende gunstig gelegen bedrijfslocaties. In het NPLG zal dit nadere uitwerking
krijgen. Het ligt het meest voor de hand dat die situatie zich voordoet in kwetsbare
gebieden waar de opgaven voor de ecologische doelen groot zijn (zoals in de zones
rondom zwaarbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden, in de veenweidegebieden met
een vernattingsopgave of in kwetsbare beekdalen) of bijvoorbeeld in waterrijke en
veedichte gebieden.
In de praktijk zal een ondernemer zijn bedrijf vrijwel altijd verplaatsen naar een
bestaande, gunstig gelegen bedrijfslocatie binnen of buiten het gebied, waar een andere
agrarische ondernemer stopt. Voorkomen moet worden dat de bedrijfsverplaatsing leidt
tot verplaatsing van ammoniak- en broeikasgasemissies. Voor verplaatsers zullen op
nieuwe locaties scherpe milieunormen moeten gelden, die voorkomen dat de nieuwe ondernemer
teeltwijzen toepast die leiden tot verslechtering van de kwaliteit van water, bodem
en lucht. Om de meerwaarde van bedrijfsverplaatsingen voor de milieu- en natuurkwaliteit
zo groot mogelijk te laten zijn, zal op de nieuwe locatie geïnvesteerd moeten worden
in innovatieve emissiearme stallen, extensivering of omschakeling. Verplaatsen zal
dus in de regel samenvallen met één van de andere ontwikkelrichtingen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat we bij dit alles weten te voorkomen dat agrarische
ondernemers zelf met alle betrokken overheden contact moeten zoeken om deze verplaatsingspuzzel
te leggen. Daarom heb ik met de Minister voor Natuur en Stikstof afgesproken dat de
benodigde samenwerking tussen de overheden om verplaatsing mogelijk te maken verder
wordt uitgewerkt in het kader van de uitwerking van de nationale grondbank.
Een van de doelen van de te ontwikkelen grondbank is om bedrijfsverplaatsingen te
faciliteren. Op de langere termijn zal het kabinet, in overleg met de provincies onderzoeken
of het gewenst is om voor verplaatsing van agrarische bedrijven nog meer aanvullend
instrumentarium te ontwikkelen.
4. Wat verwachten we van ketenpartijen en de samenleving?
In de inleiding van deze brief heb ik onderstreept dat de omslag naar kringlooplandbouw
niet alleen een verantwoordelijkheid voor de agrarische sector is. Het perspectief
voor de landbouwers wordt immers ook bepaald door de vraag naar duurzamere producten
uit de markt en de juiste prijs die een boer daarvoor krijgt. Door tal van oorzaken
hebben agrariërs ten opzichte van andere ketenpartijen doorgaans een zwakkere positie.
Dit uit zich onder andere in het feit dat agrariërs vaak prijsnemer zijn en te maken
hebben met kleine marges en dagelijkse risico’s (zoals oogstrisico’s, prijsrisico’s
en financieringsrisico’s). Dit maakt investeren in duurzaamheid voor agrariërs lastig.
Een boer kan alleen zijn bedrijfsvoering écht veranderen als de hele voedselketen
verandert. In het coalitieakkoord is hierover het volgende afgesproken: «We zetten
de transitie in naar kringlooplandbouw met een goed verdienmodel, zodat agrariërs
in staat gesteld en maatschappelijk gewaardeerd worden om de benodigde verandering
te realiseren, waarbij jonge agrariërs toekomst krijgen. Daarbij verwachten we een
niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie
en de retail. Waar nodig worden afspraken juridisch geborgd.» Kortom: naast agrariërs
zelf, hebben ook ketenpartijen en consumenten een rol en taak te vervullen.
Er is het kabinet veel aan gelegen om ongelijke machtsverhoudingen in de keten tegen
te gaan. Het vorige kabinet heeft hier flinke stappen in gezet, ondergebracht in de
derde pijler van de eerdergenoemde agrarische ondernemerschapsagenda. Ik noem graag:
• De Wet Oneerlijke Handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, die
vanaf 1 november jl. in werking is getreden.
• Vanaf 1 januari 2022 is er een geschillencommissie van start gegaan die geschillen
tussen een individuele leverancier en afnemer behandelt.
• De mogelijkheden tot samenwerking tussen agrariërs zijn beter kenbaar gemaakt door
de Mededingingswet hierop aan te passen (onder verantwoordelijkheid van EZK). De ACM
zal later dit jaar een Leidraad publiceren om deze mogelijkheden verder te verduidelijken
en onder de aandacht te brengen.
• De heer Ferd Crone werd vorig jaar aangesteld als kwartiermaker voor een samenwerkingsambassadeur
in de landbouw, naar aanleiding van de motie van het lid Geurts38. In november heeft mijn ambtsvoorganger zijn advies «Vertrouwen in de samenwerking
door en met de landbouw» aangeboden aan de Kamer.
• Via de Europese uitvoeringsverordening «markttransparantie» en de Agro-nutrimonitor
van de ACM wordt empirisch inzicht geboden in de margeverdeling en prijsontwikkeling
in de (verschillende schakels van de) voedselketen voor reguliere en duurzame landbouwproducten.
De overheid benut dit om te monitoren dat het verdienmodel in de verduurzaamde landbouwpraktijk
goed geborgd is.
In de praktijk hebben diverse ketenpartijen al stappen gezet en zijn er goede voorbeelden
waarbij ketenpartijen hun verantwoordelijkheid nemen. Denk aan concepten als «strategische
ketensamenwerking», waarbij supermarkten intensiever samenwerken met agrarische ondernemers
en fabrikanten, of aan het initiatief «Waardecreatie in Ketens» (WiK). Hierbij werken
supermarkten, verwerkers, agrariërs en tuinders aan toekomstgerichte ketens. Boer
en tuinder zijn een zakelijke partner met wie voor de lange termijn een onderscheidend
product wordt ontwikkeld, waarvoor de consument bereid is een meerprijs te betalen.
WiK is daarmee een inspirerend voorbeeld van hoe er binnen de keten al wordt gewerkt
aan verwaarding en waardering voor de boer.
Dergelijke initiatieven geef ik graag ruimte. Dat doe ik bijvoorbeeld met het «Marktprogramma
Verduurzaming Dierlijke Producten» (marktprogramma VDP). In dit programma worden marktinitiatieven
van ketens voor nieuwe duurzame concepten ondersteund met kennis, onderzoek en voorlichting.
Doel ervan is om de vraag naar duurzamer vlees, vis, zuivel en eieren te vergroten,
met een verdienmodel voor alle partijen binnen de voedselketen – niet in de laatste
plaats voor de boer.
Ik wil hier ook expliciet de waarde van de ambitieuze (private) duurzaamheidskeurmerken
benoemen.39 De aan de keurmerken deelnemende agrariërs zorgen voor producten die voldoen aan
bovenwettelijke normen, waarmee ze een grote bijdrage leveren aan de verduurzaming.
Zij proberen de aarde steeds minder te belasten door te voldoen aan strengere eisen
op het gebied van o.a. CO2 uitstoot, geïntegreerde gewasbescherming, bemesting, bodem en dierenwelzijn. Een
keurmerk helpt de consument bij het herkennen van het duurzame product. Bovendien
heeft een keurmerk een belangrijke voorbeeldfunctie: je geeft er het signaal mee af
dat je als consument een product koopt dat duurzamer is geproduceerd, en daardoor
een betere keuze is voor natuur, klimaat én dier.
De keurmerken spelen een belangrijke rol om de transitie naar kringlooplandbouw wind
in de zeilen te blazen. De eisen die aan kringlooplandbouw worden gesteld op het gebied
van voer, mest, bodem, dierenwelzijn zijn hoog. De keurmerken zijn bij uitstek geschikt
om deze strengere eisen, bijvoorbeeld op het gebied van kringlooplandbouw, stapsgewijs
in hun certificeringsschema’s op te nemen. Het kabinet verwacht vervolgens expliciet
dat de afnemer (bijvoorbeeld een supermarkt) agrariërs die deelnemen aan keurmerken
in financiële zin beloont voor hun inspanningen.
Het kan namelijk niet zo zijn dat de extra inspanningen die de primaire producent
ten behoeve van duurzaamheid pleegt, niet vergoed worden. Ik vind het van belang dat
de vergoeding voor deze extra kosten billijk is.
Bovenstaande initiatieven zijn heel goed en verdienen navolging, maar het is zaak
om nu verder door te pakken. Daartoe richt ik me specifiek op de positie, en uiteindelijk
het inkomen, van agrariërs die duurzaam (willen gaan) produceren. Ofwel: ik verwacht
dat ketenpartijen op zeer korte termijn (verdere) concrete acties gaan initiëren om
verduurzaming op het boerenerf financieel lonend te maken. De ketenpartijen die ik
hier bedoel vormen geen helder afgebakende groep, maar omvatten in ieder geval financiële
instellingen, toeleveranciers, verwerkers en retail/detailhandel. Betrokken partijen
weten per keten het beste welke schakels er betrokken zijn.
Het maken van afspraken en het initiëren van concrete acties is primair de verantwoordelijkheid
van de ketenpartijen zélf. Ze zullen moeten gaan over zaken als:
• vergroten van het assortiment en/of aandeel duurzame producten bij voedselverwerkende
en levensmiddelenindustrie en toeleveranciers, en aan het aanbod dat uiteindelijk
aan de consument wordt aangeboden door bijvoorbeeld de retail en detailhandel;
• toepassen van uniforme (basis) duurzaamheidseisen, in combinatie met het belonen van
duurzaamheidsprestaties;
• bevorderen en belonen van korte ketens;
• borgen van een evenwichtige verdeling van marges en risico’s, bijvoorbeeld door transparantie
van prijsinformatie, kosten en risicoverdeling in de hele keten;
• bevorderen van transparantie over duurzaamheidsprestaties;
• positioneren van het duurzaam Nederlands product in grootste exportlanden;
• vergroten van mogelijkheden voor financiering van omschakeling naar duurzamere bedrijfsvoering.
Afspraken hierover zijn niet-vrijblijvend en vragen om actie. Vandaar dat ik ketenpartijen
deze zomer een stevige en scherpomlijnde opdracht zal geven om concrete acties te
ondernemen, gericht op het verbeteren van het verdienvermogen van de duurzame boer.
Het gaat er mij om dat er nu écht resultaten geboekt gaan worden. Binnen de door mij
gegeven kaders en doelen, kunnen ketenpartijen hun eigen creativiteit, kennis en kunde
aanboren om impact te realiseren op de verbetering van de (financiële) positie van
de boer. Ketenpartijen moeten vervolgens zelf laten zien hoe hun acties bijdragen
aan het verbeteren van de positie van de boer in de keten. Er is mij alles aan gelegen
dat ketenpartijen hun verantwoordelijkheid nemen, en daarom houd ik scherp de vinger
aan de pols en draag ik ze op om mij op gezette tijden de voortgang aan te tonen.
Mocht hieruit in februari 2023, na een half jaar, blijken dat acties in de praktijk
onvoldoende opleveren, dat de positie van de boer niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen
van de ketenpartijen achterblijven, dan ga ik over tot het inzetten van bindend juridisch
instrumentarium, inclusief wettelijke verplichtingen.
De komende periode zal ik gebruiken om de benodigde wetgeving en ander instrumentarium
verder uit te werken. Hierbij denk ik minimaal aan het verplicht maken van een jaarlijkse
rapportage door ketenpartijen over wat ze doen om de voedselketen duurzamer te maken
en agrarische ondernemers te ondersteunen in de transitie. Ik onderzoek wat de mogelijkheden
zijn om bovenstaande thema’s wettelijk te verankeren. Hierbij kijk ik ook of onderdelen
van initiatieven in andere lidstaten behulpzaam kunnen zijn, zoals de Franse wet EgAlim
2 (deze wet introduceert nieuwe regelgeving en transparantiemaatregelen om het verdienmodel
van Franse agrariërs te verbeteren). Ook de initiatieven uit Noorwegen en Duitsland
betrek ik hierbij, daar waar zij ook echt het verdienvermogen van de agrariër vergroten.
In dat kader wil ik bijvoorbeeld kijken naar wettelijke waarborgen dat de duurzame
producent in alle gevallen een billijke prijs betaald krijgt (bijvoorbeeld in relatie
tot verkoop onder kostprijs). Ook wil ik kijken naar mogelijkheden om wettelijk te
borgen dat de consument via de kassabon en/of etikettering van meer informatie wordt
voorzien over duurzaamheid, de «echte prijs» (oftewel true price, waarbij de kosten van externe effecten van de productie ook worden meegenomen) en/of
de herkomst en slachtlocatie van het dier. Dit is in lijn met de motie van de leden
Grinwis en Van Campen40 over het verzoek om lessen te trekken uit succesvolle voorbeelden van Europees bronbeleid
uit andere sectoren. Naast het juridisch instrumentarium zal ik niet schromen om publiekelijk
te communiceren over de bereidheid, acties en resultaten van (individuele) ketenpartijen
om de positie van de boer in de keten te versterken. Ik daag de keten ook uit om te
experimenteren. Dit helpt om te verkennen hoe de toekomstige ketenaanpak de transitie
in de toekomst nog beter kan ondersteunen.
Met deze aanpak sla ik een andere weg in dan eerder is voorgesteld in de motie van
het lid Geurts41 waarin uw Kamer verzocht te komen tot een platform waar publieke en private belanghebbenden
samenkomen om praktisch uitvoerbaar invulling te geven aan doelstellingen die vanuit
de politiek worden geformuleerd.42 Met het door mij voorgestelde traject verwacht ik sneller tot resultaat te komen.
Met deze aanpak geef ik ook uitvoering aan de motie van het lid Bisschop43 die vraagt om met afspraken te komen met het oog op een integrale aanpak, en duidelijkheid,
ruimte en een economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de vele gezinsbedrijven
in de agrarische sector.
Tot slot zijn en worden ook in Europees verband de nodige stappen gezet om duurzaam
beleid te verankeren in het beleid van ketenpartijen in de verwerkende industrie en
retail. Het gaat dan bijvoorbeeld om het weren van de Europese markt van producten
die ontbossing tot gevolg hebben, het stimuleren van duurzaam bedrijfsbeleid en het
rapporteren daarover, het bevorderen van duurzame investeringen en het toepassen van
gepaste zorgvuldigheid op gebied van milieu en mensenrechten. In het kader van de
Farm 2 Fork-strategie komen er op het gebied van duurzame voedselsystemen ook nog
diverse Europese initiatieven aan. Zo werkt de Commissie aan een juridisch raamwerk
voor een duurzaam voedselsysteem (verwacht eind 2023).
5. Tot slot
Met deze brief geeft het kabinet ook opvolging aan het advies van de SER «Naar duurzame
toekomstperspectieven voor de landbouw». De SER stelt in dit advies dat er nu actie
moet worden ondernomen voor een transitie naar een economische, ecologische en sociaal
duurzame landbouw. Daarvoor is langjarig en voorspelbaar beleid nodig. Het advies
stelt dat het als eerste stap nodig is dat de overheid de doelen en kaders vaststelt,
inclusief duidelijkheid over de financiële middelen. De SER beveelt daarbij aan om
verschillende transitiepaden uit te werken. Met deze brief schets ik de kaders voor
de komende jaren, en de verschillende ontwikkelrichtingen die ik daarbij zie. De ontwikkelrichtingen
zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de door de SER geschetste transitiepaden.
De SER adviseert om hiervoor een nationaal akkoordproces in te richten. Na de uitkomst
van het advies van de SER heeft dit kabinet nadrukkelijk gekozen voor een gebiedsgerichte
aanpak.
Met deze brief heb ik een breed palet aan concrete initiatieven en voornemens geschetst
waarmee ik het perspectief voor de landbouw – voor de agrariërs – duurzaam wil versterken.
Hiermee geef ik richting aan de grote veranderopgave waar we gezamenlijk voor staan.
De concrete uitwerking zal in de gebiedsprocessen en in samenwerking met agrariërs,
ketenpartijen, provincies en andere betrokkenen vorm krijgen. Ik blijf met hen het
gesprek voeren over hoe de kaders die ik schets aansluiten op de uitwerking in de
gebiedsplannen. Gaandeweg zal daarbij ongetwijfeld blijken dat aanpassingen of aanvullingen
op dit pakket gewenst zijn. Ik wil het gesprek daarover met alle betrokkenen en uw
Kamer graag blijven voeren. Dit vraagt een samenspel van verantwoordelijkheden en
keuzes op landelijk, provinciaal en gebiedsniveau waar ik de komende periode mede
vorm aan wil geven. Ik ga daarom de komende periode met ondernemers en gebieden in
gesprek over wat er nodig is en zal daarmee bezien welke aanpassingen of aanvullingen
nodig zijn voor het vervolg. Daarover zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023
informeren. Zoals gemeld zal uw Kamer daarnaast op korte termijn (in september) geïnformeerd
worden over de wijze waarop grondgebondenheid in de rundveehouderij zal worden gedefinieerd
en (in november) over de verdere uitwerking van kringlooplandbouw op verschillende
onderdelen. Deze brief vormt een begin en zeker geen eind van een transitieperiode
die zeer impactvol is voor de agrariërs en de agrarische sector.
Zij kunnen van mij verwachten dat ik daarbij steeds met volle inzet naast én achter
hen zal staan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.