Brief regering : Verzamelbrief Natuur
33 576 Natuurbeleid
Nr. 271 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2022
Hierbij informeer ik de Tweede Kamer over een aantal onderwerpen uit mijn portefeuille
natuur, waaronder de stand van zaken met betrekking tot door uw Kamer aangenomen moties
en aan de Tweede Kamer gedane toezeggingen.
Voordat ik toekom aan de specifieke deelonderwerpen, onderstreep ik graag ten algemene
dat er veel gebeurt om de natuur te beschermen, te verbeteren en te ontwikkelen. Veel
aandacht gaat begrijpelijkerwijs uit naar de stikstofproblematiek, maar het is goed
om te benadrukken dat het natuurbeleid van het kabinet veel breder en veelomvattender
is dan het beperken van de stikstofdepositie. Dat is ook hard nodig om de doelen,
waaraan we ons onder andere in Europees en internationaal verband hebben gecommitteerd,
te bereiken.
Mijn natuurbeleid geef ik vorm via twee sporen, die we parallel aan elkaar bewandelen:
1) Meer en betere natuur;
2) De transitie naar een natuurinclusieve samenleving.
Uiteraard doe ik dat in nauwe samenspraak met provincies en een veelheid aan andere
partijen die onontbeerlijk zijn voor het voeren van een succesvol natuurbeleid.
Ad 1) Meer en betere natuur
Hieronder versta ik het beter en sneller doorvoeren van reeds ingezet en beoogd beleid
om de natuur te beschermen en nieuwe natuur te ontwikkelen. Te denken valt hierbij
aan het afmaken van het Natuurnetwerk Nederland in 2027, het beheer van de Natura 2000-gebieden, het uitvoeren programmatische
aanpak grote wateren, het Noordzee-akkoord, de Bossenstrategie, Nationale Parken,
het Programma Natuur en het verder vergroten van het natuurareaal (niet-Natura 2000),
conform het coalitieakkoord (onderdeel Transitiefonds).
Ad 2) De transitie naar een natuurinclusieve samenleving
Uit onderzoek, zowel nationaal als internationaal (onder meer het IPBES-rapport uit
2019, Kamerstuk 26 407, nr. 130) wordt steeds meer duidelijk dat het beschermen van de bestaande natuur en het uitbreiden
van het areaal beschermde natuur niet voldoende is om de natuur en biodiversiteit
duurzaam te versterken. Daarvoor is een transitie nodig naar een natuurinclusieve
samenleving. Natuur moet een vanzelfsprekend onderdeel worden van alle maatschappelijke
domeinen en ook het landschap buiten beschermde natuurgebieden natuurinclusief worden
ingericht. Denk hierbij aan de veranderingen in de landbouw naar kringlooplandbouw
en natuurinclusieve landbouw. Maar ook aan natuurinclusief bouwen en wonen, het vergroenen
van infrastructuur en bedrijventerreinen en onze consumptie-en productiemechanismen
(ecologische voetafdruk). Dit is een veelomvattende en fundamentele transitie, waarin
inmiddels de eerste stappen worden gezet. Denk hierbij aan het Deltaplan biodiversiteitsherstel
(een brede maatschappelijke coalitie) en het concept basiskwaliteit natuur (waarmee
we de komende jaren gaan experimenteren). Op 17 juni a.s. presenteer ik, op de Natuurtop,
samen met de provincies de Agenda Natuurinclusief.
Natura 2000: aanmelding otter en brede geelrandwaterroofkever
In december 2021 heeft de voormalige Minister van LNV de otter en de brede geelrandwaterroofkever
bij de Europese Commissie aangemeld als te beschermen soorten in bestaande Natura
2000-gebieden. Deze twee soorten staan op Bijlage II van de Habitatrichtlijn; dat
is de lijst van soorten waarvoor de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000 geldt.
Er waren nog niet eerder Habitatrichtlijngebieden voor deze soorten aangemeld in Nederland.
Nu het vaststaat dat de otter en de brede geelrandwaterroofkever bestendig in Nederland
voorkomen, dienen ze ook in Nederlandse Natura 2000-gebieden beschermd te worden.
Met de aanmelding is uitvoering gegeven aan een reguliere verplichting van de Habitatrichtlijn,
namelijk het aanmelden van gebieden voor nieuwe (of opnieuw ontdekte) soorten.
Beide soorten zijn toegevoegd aan bestaande Habitatrichtlijngebieden waar ze bestendig
voorkomen. De brede geelrandwaterroofkever is in 2005 herontdekt in één gebied (Holtingerveld),
nadat deze sinds 1967 als uitgestorven werd beschouwd. De otter is na herintroductie
in 2002 nu succesvol gevestigd in tien gebieden in Friesland, Overijssel en Gelderland.
De otter komt in méér gebieden voor, maar daar is het voorkomen nog niet bestendig
en is de soort daarom nog niet aangemeld.
De aanmelding betekent dat er bij deze gebieden vanaf nu in het beheer en in de vergunningverlening
in het kader van Natura 2000 met deze soorten rekening gehouden moet worden. Voor
meer informatie over de wijzigingen die afgelopen jaar zijn doorgevoerd in de Natura
2000-database (SDF): https://cdr.eionet.europa.eu/nl/eu/n2000/envyzyzcw
Motie-Beckerman/Smeulders over de aanleg van natuur en bos
De motie van de leden Beckerman en Smeulders (SP/GroenLinks; Kamerstuk 35 309, nr. 6) verzoekt de regering om bij de verdere ontwikkeling van nationale strategische plannen
in te zetten op een breed pakket aan maatregelen voor de aanleg van natuur en bos.
Deze motie is uitgevoerd met het gereedkomen van het concept-Nationaal Strategisch
Plan (NSP) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 320). In het NSP is door het kabinet en stakeholders in het totstandkomingsproces geen
ruimte gezien om natuur en bosaanleg een plek te geven, omdat ervoor gekozen is het
Gemeenschappelijk Landbouw Beleid zo veel mogelijk voor agrarische doelen te behouden.
Via de grote ontwikkelingen binnen het natuurdomein met onder meer het Programma Natuur
en de middelen die beschikbaar worden gesteld via het Nationaal Programma Landelijk
Gebied (NPLG), wordt aan bos- en natuurontwikkeling ook via andere wegen dan het NSP
veel aandacht geschonken. Wel wordt in het nieuwe NSP de definitie van landbouwgrond
aangepast; hiermee wordt meer ruimte geboden voor landschapselementen en agroforestry.
Ook worden vergoedingen voor beheer en aanleg in het NSP voorzien voor landschapselementen
en agroforestry.
Motie-Boswijk over de bijdrage van boeren aan natuurbeheer
De motie van het lid Boswijk (CDA; Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 15) verzoekt de regering om een nadere verkenning te doen naar juridische mogelijkheden
(naast het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), die rendabel zijn om boeren
aan natuurbeheer te laten doen. In gesprek met diverse organisaties zijn mogelijkheden
hiertoe verkend. Hieronder licht ik de uitkomsten van deze verkenning toe, waarmee
ik de motie als afgedaan beschouw.
Het SNL is een belangrijke basis onder ons natuurbeheer en geeft eigenaren van natuurterreinen
de mogelijkheid om een vergoeding te ontvangen voor de kosten die zij maken om aan
natuurbeheer te doen. Hierbij wordt in de SNL-vergoeding rekening gehouden met de
pachtprijs die boeren betalen op basis van de verwachte opbrengsten uit productie.
Boeren kunnen ook zelf particulier natuurbeheer doen zonder de tussenkomst van een
van de terreinbeherende organisaties. Hierbij wordt het afwaarderen en inrichting
van beoogde natuurpercelen gesubsidieerd via de provinciale Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls
Natuur en Landschap (SKNL) en daarna kunnen ze meedoen aan SNL (via natuurcollectieven)
Deze optie wordt momenteel nog beperkt benut, vanwege onbekendheid van deze regeling,
maar biedt de mogelijk aan boeren om zelf direct de SNL-subsidie te kunnen ontvangen
waardoor het interessanter kan worden voor boeren om aan natuurbeheer te gaan doen.
Indien boeren zich gezamenlijk zouden willen organiseren bijvoorbeeld rondom natuurgebieden,
dan bieden deze regelingen de mogelijkheid om een vergoeding voor de natuurbeheerwerkzaamheden
te kunnen ontvangen. Ik zal hier meer aandacht voor vragen.
Naast het SNL zijn momenteel al andere instrumenten beschikbaar die boeren kunnen
belonen voor natuurbeheer. Zo wordt in het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) ingezet op de ecoregelingen waarmee boeren worden vergoed voor vergroeningsmaatregelen
die ze uitvoeren op hun bedrijf. Het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) biedt
de mogelijkheid om vergoedingen te krijgen voor agrarisch natuurbeheer. De Catalogus
Groenblauwe Diensten bevat een grote hoeveelheid mogelijke maatregelen gericht op
onder andere natuur en landschap die provincies, gemeenten en waterschappen kunnen
inzetten bij subsidieregelingen. Dit betreffen alle instrumenten die betaald worden
uit publieke middelen, waarbij altijd rekening gehouden moet worden met het verbod
op staatssteun. Hierdoor zullen vergoedingen die betaald worden uit publieke middelen
zich beperken tot het vergoeden van opbrengstderving en extra kosten.
Met terreinbeherende organisaties is ook gesproken over de mogelijkheid om rechtstreeks
opdrachten uit te zetten voor natuurbeheerwerkzaamheden. Als aanbestedende dienst
en vanwege de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ervaart Staatsbosbeheer (als
zelfstandig bestuursorgaan) belemmeringen om opdrachten één op één uit te kunnen zetten
bij boeren. Voor Natuurmonumenten en andere natuurbeheerders geldt dit niet. Staatsbosbeheer
voert momenteel een opdracht uit om met 40 boeren langjarige pachtovereenkomsten aan
te gaan en waarbij de boeren geholpen worden in de omschakeling naar natuurinclusieve
landbouw. In dit project komen deze belemmeringen ook regelmatig naar voren. Ik zal
daarom Staatsbosbeheer een aanvullende opdracht geven om te onderzoeken hoe binnen
de geldende wet- en regelgeving, gunning van beheerwerk, aanvullend op grondgebruiksrechten,
gegund kan worden aan geselecteerde partners, waaronder boeren. In de overeenkomsten
met boeren kan vervolgens getoetst worden of dit werkbaar is in de praktijk. Hiertoe
zal het aantal pachtovereenkomsten van 40 naar 80 bedrijven worden uitgebreid en zal
de looptijd van dit project worden verlengd tot 2025. Daarnaast wil ik Staatsbosbeheer
de mogelijkheid geven in deze opdracht om de samenwerking tussen natuurorganisatie
en boer verder te versterken, zodat op termijn natuurinclusieve landbouw standaard
ingezet kan worden bij de ingebruikgeving van pachtgronden.
Voor het belonen van natuurbeheer zijn niet alleen de huidige instrumenten vanuit
publieke middelen noodzakelijk, maar voor het stapelen van beloningen voor biodiversiteit
zijn ook de vergoedingen vanuit marktpartijen interessant. Met alleen publieke middelen
zijn de mogelijkheden beperkt om de vergoedingen te verhogen voor natuurbeheer vanwege
de al eerder genoemde staatssteun en het gelimiteerde overheidsbudget. Via de Agenda
Natuurinclusief en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarbij mijn ministerie is
aangesloten, werk ik samen met tal van maatschappelijke partijen aan de transitie
naar een natuurinclusieve kringlooplandbouw waarbij ook veel aandacht is voor een
goed verdienmodel. De Biodiversiteitsmonitor melkveehouderij is een goed voorbeeld
van een initiatief van private partijen. Ook het project «Valuta voor Veen» laat zien
dat de markt interesse heeft in betalen voor natuur- en klimaatmaatregelen.
Naast vergoeden van natuurbeheer kan ook de nieuwe tussencategorie landschapsgrond
bijdragen aan het stimuleren van natuurbeheer op landbouwgrond. Dit instrument kan
mogelijk de boer meer ruimte bieden om een perceel natuurinclusiever te gebruiken
en binnen een gebied om ook buiten natuurgronden aan (agrarisch) natuurbeheer te kunnen
doen. Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 23 november 2021 (Kamerstuk
35 925 XIV, nr. 21) wil ik uw Kamer medio 2022 nader informeren over de verkenning naar landschapsgrond.
Motie-Thijssen/Bouchallikh over het realiseren van gezonde buurten
De motie van de leden Thijssen en Bouchallikh (PvdA/GroenLinks; Kamerstuk 35 742, nr. 12) verzoekt de regering, om een inschatting te maken wat nodig is om zo veel mogelijk
gezonde buurten te realiseren en de Kamer hierover te informeren.
Er zijn op dit moment dertien buurten in Nederland met het predicaat «gezonde buurt».
In die buurten werken Jantje Beton, IVN Natuureducatie en Jongeren Op Gezond Gewicht
(JOGG) samen met bewoners om een groene plek te creëren. Een gezonde buurt is een
plek waar kinderen creatief kunnen spelen, waar bewoners kunnen bewegen, elkaar ontmoeten
en tot rust komen. Een gezonde buurt draagt daarnaast bij aan het vergroenen van wijken,
omdat natuur een plek krijgt in een gebouwde omgeving. Het initiatief gezonde buurten
is een actie uit het Nationaal Preventieakkoord en het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport financiert het project. De rijksoverheid wil ook in de rest van Nederland
gezonde buurten realiseren, zodat iedereen de kansen krijgt om een gezond leven te
leiden en met prioriteit kinderen veilig en gezond naar school kunnen fietsen en lopen.
Naast het programma gezonde buurten wordt ook via andere instrumenten ingezet op een
gezondere leefomgeving. Bijvoorbeeld door middel van afspraken van gemeenten met lokale
partijen, en door onder de Omgevingswet gezondheid aan te merken als een expliciet
belang dat wordt meegenomen bij het maken van omgevingsvisies en omgevingsplannen.
Moties over (zwerf)katten
Vorig jaar heeft uw Kamer moties van de leden Moorlag (PvdA) en De Groot (D66) ingediend
die vragen om het bevorderen van projecten om schade en overlast door (zwerf)katten
te verminderen en om in overleg te treden met medeoverheden over de vraag hoe afschot
van katten in de regelgeving zo veel mogelijk voorkomen kan worden (Kamerstuk 28 286, nrs. 1153 en 1154).
Om aan deze moties uitvoering te geven hebben de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV) en ik, in samenwerking met betrokken dierenwelzijnsorganisaties,
op 4 april jl. het landelijk zwerfkattencongres georganiseerd. Doel van dit symposium
was om kennis en ervaringen uit te wisselen over oplossingen om schade en overlast
door (zwerf)katten te beperken op een diervriendelijke manier. Het symposium richtte
zich op gemeente- en provincieambtenaren, terreinbeheerders en andere belanghebbenden.
Tijdens het symposium is onder andere stilgestaan bij verantwoord huisdierbezit, de
effecten van (zwerf)katten op en de werking van Trap-Neuter-Return-Care (TNRC)-programma’s.
In werksessies is aan de hand van een aantal verhalen uit de praktijk discussie gevoerd
over een diervriendelijke aanpak van (zwerf)katten in beschermde natuurgebieden, het
belang van monitoring en inventarisatie en de samenwerking tussen natuurorganisaties
en gemeenten.
Het symposium bood een goede gelegenheid om de diervriendelijke aanpak van de (zwerf)kattenproblematiek
onder de aandacht te brengen van provincies, gemeenten en terreinbeheerders en om
ervaringen uit te wisselen op het gebied van TNRC. Eén van de conclusies van het symposium
is dat het (zwerf)kattenprobleem vraagt om een geïntegreerde aanpak is waarbij aandacht
is voor de belangen van de mens, de kat en het ecosysteem. Predatie door (zwerf)katten
kan in het huidige systeem, in combinatie met andere drukfactoren, een aanzienlijk
effect hebben op weidevogels. Het onderzoek dat in gang is gezet naar aanleiding van
de motie van het lid Van den Anker (CDA; Kamerstuk 35 616, nr. 5, invulling aan gegeven via de brief met Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) zal dit kwantificeren en de effectiviteit van ingrijpen in de aantallen toetsen.
Het ministerie blijft aandacht besteden aan verantwoord huisdierbezit en zal als vervolg
in gesprek gaan met een aantal organisaties om te bekijken of beter inzicht kan worden
verkregen in de omvang van het probleem en welke aanvullende maatregelen mogelijk
zijn om de predatie van (zwerf)katten op weidevogels te verminderen. Ik beschouw beide
moties hiermee als afgedaan.
Motie-Bromet/Thijssen over het toevoegen van effecten van natuurherstelmaatregelen
als meetdoel aan het Netwerk Ecologische Monitoring
De motie van de leden Bromet en Thijssen (GroenLinks/PvdA; Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 47) verzoekt de regering om bijvoorbeeld de Radboud Universiteit te vragen op korte
termijn een integrale aanpak voor het monitoren van natuurherstelmaatregelen te ontwikkelen,
middelen daarvoor te zoeken en de Kamer hierover te informeren voor de Voorjaarsnota
van 2022.
Het is een goed streven om te onderzoeken of het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM),
naast de landelijke monitoring, kan worden benut voor het monitoren van effecten van
natuurherstelmaatregelen op gebieds- of zelfs lokaal niveau, door de effecten van
deze maatregelen als meetdoel aan het NEM toe te voegen. De uitvoering van deze motie
past daarom naar mijn mening goed in het voorgenomen traject van de natuurdoelanalyses
in de stikstofaanpak en in de uitwerking van het Programma Natuur, waarin veel natuurherstelmaatregelen
zullen worden uitgevoerd en waarin ook geïnvesteerd wordt in monitoring. In het kader
van het Programma Natuur wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een plan van
aanpak voor de ontwikkeling en de uitvoering van een nieuw, landelijk, gezamenlijk
monitoring- en rapportagesysteem voor natuurmaatregelen. Het plan van aanpak richt
zich daarbij op de natuurherstelmaatregelen zelf, op de omgevingscondities en op het
uiteindelijke doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) op gebiedsniveau.
Voor de monitoring van het doelbereik komt het NEM in beeld, maar ook de samenhang
met de monitoring die provincies (laten) uitvoeren in het kader van het Subsidiestelsel
Natuur en Landschap (SNL) gesubsidieerde natuurbeheer is hiervoor relevant. Beide
(NEM en SNL-monitoring) kunnen bijdragen aan de monitoring van de effecten van natuurherstelmaatregelen
op gebiedsniveau.
Het NEM is goed toegerust om landelijke trends van de populaties en de verspreiding
van soorten planten en dieren te monitoren en daarmee het landelijke doelbereik te
bepalen. De meetprogramma’s en meetnetten van het huidige NEM zijn echter onvoldoende
toereikend voor het VHR-doelbereik op gebiedsniveau. In het kader van het Uitvoeringsprogramma
Natuur zal daarom voor de langere termijn een ontwikkeltraject in gang worden gezet
voor een verbeterde monitoring van het doelbereik op gebiedsniveau. In dat traject
zullen de verschillende meetprogramma’s en meetnetten voor de afzonderlijke soortgroepen
worden getoetst op geschiktheid voor het monitoren van de gebiedsdoelen. Daarbij zal
als eerste stap van het ontwikkeltraject worden verkend wat nodig is om de huidige
meetnetten van het NEM en de monitoring in het kader van het SNL, uit te breiden en
geschikt te maken voor het effect en doelbereik van de natuurherstelmaatregelen op
gebiedsniveau. Onderdeel van deze eerste stap is ook het in beeld brengen van de benodigde
middelen en de haalbaarheid van de uitvoering van de monitoring op gebiedsniveau.
In het ontwikkeltraject zal ik verkennen in hoeverre wetenschappelijke instellingen
zoals de Radboud Universiteit zullen worden betrokken.
Zoals gezegd is deze doorontwikkeling van de monitoring ook van belang voor de natuurdoelanalyses
in het kader van de stikstofaanpak. De natuurdoelanalyses maken inzichtelijk of getroffen
en geplande maatregelen leiden tot het realiseren van (de condities voor) instandhoudingsdoelen
voor stikstofgevoelige habitattypen en soorten voor het betreffende Natura 2000-gebied,
en of aanvullende maatregelen nodig zijn. De natuurdoelanalyses maken daarbij gebruik
van beschikbare informatie die onder andere vanuit monitoring afkomstig is. Omdat
de monitoring op gebiedsniveau zoals beschreven nog een doorontwikkeling behoeft,
zullen de natuurdoelanalyses eerst nog met de nodige kennislacunes te maken hebben
waar, met het oog op het trekken van conclusies over gebieden, op een verantwoorde
manier mee om moet worden gegaan. Daarom is het van belang dat de ecologische autoriteit
de natuurdoelanalyses wetenschappelijk gaat toetsen. Vooruitlopend op de natuurdoelanalyses
zal de quick scan een eerste, voorlopige indicatie geven. Met het ontwikkeltraject
voor verbeterde monitoring wordt mede uitvoering gegeven aan de motie. Aan het eind
van dit jaar zal ik uw Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking
tot het ontwikkeltraject en de uitvoering van de motie.
Toezegging openbaar en gratis beschikbaar maken van de Nationale Databank Flora en
Fauna (NDFF)
Tijdens het hoofdlijnendebat van 19 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 74, Tweeminutendebat
LNV) heb ik de Tweede Kamer toegezegd in een brief nader te expliciteren waarom de
Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) nog niet voor iedereen openbaar en gratis
beschikbaar is.
Momenteel is het zo dat de natuurdata van de NDFF voor iedereen via het Natuurloket1 tegen betaling beschikbaar zijn. Voor een beperkt aantal natuurdata geldt echter
dat die niet voor iedereen of slechts «vervaagd» beschikbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld
het geval voor de vindplaatsen van heel zeldzame en kwetsbare soorten, waarvoor zo
veel mogelijk het risico van misbruik van deze gegevens dient te worden vermeden.
Weliswaar loopt er momenteel een transitieproces om de natuurdata van de NDFF gratis
digitaal beschikbaar te stellen. Maar ook dan zullen gevoelige natuurdata niet voor
iedereen toegankelijk zijn.
De NDFF bestaat in zijn huidige vorm sinds 2005. Sindsdien zijn de wensen van gebruikers
en dataleveranciers van de NDFF veranderd en toegenomen. Ook het aantal natuurdata
in de NDFF is enorm toegenomen. De ICT van de NDFF is daardoor dringend aan vernieuwing
toe.
Daarnaast is het denken over de financiering van de NDFF veranderd. Aanvankelijk was
het de bedoeling dat de kosten «door de markt» opgebracht zouden worden. Dat bleek
echter niet haalbaar waardoor een overheidsbijdrage van circa 40–50% nodig bleek te
zijn om de NDFF operationeel te houden. Vanwege het opendatabeleid van de overheid
is het echter mijn voornemen om de natuurdata voor iedereen gratis digitaal beschikbaar
te maken, zonder tussenkomst van het Natuurloket. Ook dit vergt een grondige aanpassing
van de ICT van de NDFF. Bovendien brengt het extra kosten voor de overheid met zich
mee, omdat «gratis» in dit geval inhoudt dat de kosten voor de overheid zijn. Vooruitlopend
hierop worden, naar aanleiding van de motie-Schalk (SGP, Eerste Kamer), sinds 2020
geen kosten meer in rekening gebracht voor stikstof gerelateerde vergunningaanvragen
door particulieren.
Het gratis beschikbaar maken van de natuurdata en de vernieuwing van de ICT maken
deel uit van een transitie van de NDFF naar een toekomstbestendig register van natuurdata,
met voldoende kwaliteitswaarborgen, optimale gebruiksmogelijkheden, duurzame financiering
en een vernieuwde governance. Voor de transitie van de NDFF als geheel is een periode
van 4 jaar uitgetrokken. De transitieperiode loopt van 2021 t/m 2024 en is nu in volle
gang. Afhankelijk van de voortgang van dit proces zal uiterlijk in 2024 worden omgeschakeld
naar het openbaar en gratis beschikbaar stellen van de natuurdata van de NDFF.
Motie-Van der Plas c.s. over monitoring van nieuwe soorten
De motie van het lid Van der Plas c.s. (BBB; Kamerstuk 35 788, nr. 156) verzoekt de regering of monitoring van nieuwe soorten een bijdrage kan leveren aan
het inzicht in de stand van de natuur. Monitoring van nieuwe soorten kan inderdaad
een bijdrage leveren aan het inzicht in de stand van de natuur. Nieuwe soorten worden
in het algemeen door de betreffende soortenorganisaties gesignaleerd en gevolgd via
de bestaande meetprogramma’s. Als het nieuwe soorten zijn die hier uit zichzelf zijn
gekomen of die volgens de geldende richtlijnen in hun oorspronkelijke verspreidingsgebied
geherintroduceerd zijn (en daarmee inheems zijn) en die vermeld staan op de bijlagen
van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR), zoals de otter, de wolf en de zeearend,
bestaat de verplichting om deze soorten te monitoren en erover te rapporteren. De
monitoring wordt dan uitgebreid en geborgd door deze soorten toe te voegen aan de
bestaande monitoringprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Zodoende
blijft de monitoring actueel en wordt daar later gebruik van gemaakt bij de rapportages
over de stand van de natuur.
Nieuwe soorten kunnen ook betrekking hebben op niet inheemse soorten (exoten) waarvoor
geen monitor- of rapportageverplichting geldt in het kader van de VHR. Dat is bijvoorbeeld
het geval bij de halsbandparkiet. In het algemeen worden dergelijke nieuwe soorten
wel gevolgd in de bestaande monitorprogramma’s en via meldingen op Telmee.nl en Waarneming.nl.
Nieuwe (inheemse) soorten kunnen een verrijking zijn van de natuur, maar nieuwe soorten
kunnen ook een bedreiging vormen voor de inheemse natuur, zoals met een aantal invasieve
exoten, bijvoorbeeld de Amerikaanse rivierkreeft, het geval is. Deze invasieve soorten
van de Unielijst worden daarom ook gemonitord in het kader van het NEM.
Toezegging om met de provincie Gelderland in gesprek te gaan over het initiatief GraanGeluk
Tijdens het commissiedebat Mestbeleid van 15 september 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 403) heeft het lid Grinwis (CU) de situatie van het project GraanGeluk in Bennekom onder
de aandacht van mijn ambtsvoorganger gebracht. In de brief over de voortgang van de
motie van het lid Boswijk (CDA) (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17) over landbouwgrond in natuurlijk beheer (nu landschapsgrond genoemd) heb ik de relatie
gelegd tussen deze motie en de casus Graangeluk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21). Ik ben in gesprek gegaan met de provincie Gelderland over de casus GraanGeluk en
het creëren van zachte overgangen tussen landbouw en natuur. GraanGeluk wil akkers
in de Veluwezoom herstellen door granen op een natuurlijke, agro-ecologische wijze
te telen en pacht daartoe percelen van diverse grondeigenaren, onder anderen de provincie
Gelderland. Graangeluk is ook betrokken bij het Platform Natuurinclusieve Landbouw
waarin de provincie Gelderland met verschillende partners samenwerkt om de transitie
naar natuurinclusieve landbouw mogelijk te maken. GraanGeluk heeft de mogelijkheid
gekregen om gedurende één jaar een perceel in Bennekom (10 ha) te pachten. Dat daarna
natuur zou worden gerealiseerd op dit perceel was bekend bij GraanGeluk.
De provincie Gelderland werkt aan de realisatie van verschillende opgaven zoals de
realisatie van het GNN (Gelders natuurnetwerk) zoals afgesproken in het Natuurpact
2013 en de verandering naar natuurinclusieve kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel.
De provincie Gelderland ziet daarbij steeds meer dat de harde grens tussen natuur
en landbouw kleiner gaat worden zodat we gaan naar een natuurinclusieve landbouw buiten
het GNN en een landbouwinclusieve natuur op natuurlijke graslanden en natuurakkers.
Ik wil bij de uitwerking van het concept landschapsgrond, zoals geïntroduceerd in
het coalitieakkoord, de praktijkervaringen, zoals in Gelderland, benutten.
Toezegging over de bevordering van stilte en stiltegebieden
Mijn ambtsvoorganger heeft bij de behandeling van de LNV-begroting 2021, naar aanleiding
van vragen van de SP-fractie, aan uw Kamer toegezegd in gesprek te gaan met de provincies
over de bevordering van stilte en stiltegebieden, ook in het kader van de Omgevingswet,
en hoe we daarmee rekening zouden kunnen houden bij de ruimtelijke ordening. Ik onderken
het belang van stilte voor mens, dier en natuur. Geluidshinder kan gezondheid van
mensen en dieren en het woongenot schaden. Voor de bescherming van de gezondheid van
mensen is bestaande wetgeving van kracht die gericht is op beheersing van het geluid
aan de bron en op het zo veel mogelijk tegengaan van gezondheidseffecten bij omwonenden
en verstoring van geluidgevoelige diersoorten. Het verankeren van regels ten aanzien
van stilte is primair een verantwoordelijkheid van provincies. Het signaal van uw
Kamer is dan ook overgebracht aan provincies. De aanpak van provincies bestaat onder
andere uit het uitvoeren van saneringsprogramma’s voor hoogbelaste locaties en uit
het aanwijzen van stiltegebieden. Deze bescherming zal worden voortgezet onder de
Omgevingswet en is onder andere verankerd in artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit
leefomgeving (Bkl), dat van kracht zal worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Stilte kan onder andere van belang zijn voor een Natura 2000-gebied, waarbij het bevoegd
gezag (meestal de provincie) instandhoudingsmaatregelen neemt en geluidshinder deel
uitmaakt van de effectenindicator die gebruikt wordt voor natuurtoetsen. Ik verwijs
u ten slotte naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de schriftelijke vragen
van de leden Vestering en Van Esch (beiden PvdD) over duisternis en stilte (Aanhangsel
Handelingen II 2021/22, nr. 1251).
Uitbreiding van Unielijst invasieve uitheemse soorten
Op 19 mei jongstleden heeft het Europees Comité invasieve exoten gestemd over uitbreiding
van de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (verder: Unielijst)
die onder de Exotenverordening (EU Verordening nr. 1143/2014) valt.
In mijn brief van 28 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1382) heb ik toegelicht wat mijn inzet is ten aanzien van de plant Celastrus orbiculatus (boomwurger). Verder was ik geen voorstander van het plaatsen van een aantal mariene
soorten op de Unielijst, omdat deze vanwege het geringe handelingsperspectief niet
voldeden aan het criterium van artikel 4 lid 3 onderdeel e van de Exotenverordening2. Het is vrijwel niet mogelijk om eenmaal gevestigde niet-inheemse mariene soorten
kosteneffectief en zonder aanzienlijke schade aan het ecosysteem te bestrijden. Preventie
van nieuwe introducties is dan ook het voornaamste doel. Via andere (internationale)
afspraken wordt al gewerkt aan preventieve maatregelen tegen verspreiding van invasieve
mariene soorten (IMO- richtlijn, ballastwaterverdrag, beleidsregel schelpdierverplaatsingen).
Tot slot blijft focus op een selectieve Unielijst met meest prioritaire soorten belangrijk
voor Nederland.
Het voorstel van de Europese Commissie (EC) bevatte aanvankelijk 30 plant- en diersoorten,
maar hier bleek geen meerderheid voor te zijn onder de lidstaten. De EC heeft vervolgens
een gewijzigd voorstel met 22 soorten in stemming gebracht en dat is aangenomen met
een meerderheid van stemmen. Naar verwachting wordt de uitbreiding op de Unielijst
in juli 2022 van kracht. De exacte datum van inwerkingtreding wordt bekend zodra de
Europese Commissie de wetstekst op hun website publiceert. Voor Nederlandse burgers
en bedrijven zal informatie over de Unielijst en de regels beschikbaar worden gesteld
via de websites van NVWA en RVO.NL.
Voor een aantal soorten is een overgangstermijn afgesproken. Voor deze soorten treden
de bepalingen van de Exotenverordening pas in werking twee jaar respectievelijk vijf
jaar nadat de uitbreiding van de Unielijst van kracht wordt. Voor de soorten Pistia stratiotes, Fundulus heteroclitus en Xenopus laevis is een termijn van twee jaar afgesproken. Voor de soort Celastrus orbiculatus is een termijn van vijf jaar afgesproken. De overgangstermijnen voor Pistia stratiotes en Celastrus orbiculatus zijn met veel moeite voor elkaar gekregen. We moeten constateren dat er bij de EC
en onder andere lidstaten weinig begrip of draagvlak bestaat voor de Nederlandse wens
om rekening te houden met (mogelijke) financiële impact op bedrijven. De invasieve
eigenschappen van een soort en de schadelijkheid en ecologische impact op natuur en
eco-systemen zijn doorslaggevend voor plaatsing op de Unielijst.
Incidentele bijvangst van beschermde soort, waaronder de bruinvis
Op 30 november 2021 is het EU LIFE-voorstel CIBBRiNA (Coordinated Development and
Implementation of Best Practice in Bycatch Reduction in the North Atlantic Region)
ingediend. Dit project beoogt om incidentele bijvangsten van bedreigde soorten zeezoogdieren,
vogels, schildpadden, haaien en roggen te verminderen. Een van de belangrijkste doelen
is de samenwerking met de visserijsector en tussen landen bij oplossingen tegen bijvangst.
Het project richt zich enerzijds op het nemen van zinvolle mitigerende maatregelen
en anderzijds op het verbeteren van de monitoring. Het Ministerie van LNV is de initiator
en coördinator van het project, dat is ingediend met 58 partners uit 13 landen, waaronder
IJsland, Noorwegen en het Vereningd Koninkrijk. In het Stakeholder Advisory Board
zitten 20 organisaties, waaronder vijf visserijadviesraden. Het totaalbudget is 24,4 miljoen euro,
waarvan 18,3 miljoen aan subsidie wordt gevraagd. Op korte termijn wordt de uitslag
verwacht.
Op 9 februari 2022 is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Nederland
vanwege het niet nakomen van haar verplichtingen ten aanzien van Habitatrichtlijn
betreffende de bescherming van de bruinvis, specifiek op het gebied van bijvangst.
De brief kwam als een verrassing, met name vanwege de inspanningen die Nederland als
initiator van het CIBBRiNA-project de afgelopen twee jaar heeft gepleegd. Nederland
heeft deze brief op 8 april 2022 beantwoord. In het antwoord lichten wij toe dat Nederland
– binnen de kaders van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) – wel voldoet aan
de verplichtingen op grond van de Habitatrichtlijn ten aanzien van de bruinvis.
Tevens benadrukken we dat er verbeteringen mogelijk zijn en dat mede daarom ook het
EU LIFE-voorstel CIBBRiNA is ingediend.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof