Brief regering : Indienen nationale doelen 2030
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 669
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR ARMOEDEBELEID,
               PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2022
Op 7 en 8 mei 2021 vond een Sociale Top plaats in Porto, Portugal. Uw kamer is middels
                  een geannoteerde agenda en een verslag geïnformeerd over de inzet en de uitkomsten
                  van deze top.1 Voorafgaand aan de Sociale Top publiceerde de Europese Commissie een Actieplan voor
                  de Europese Pijler van Sociale Rechten.2 Het doel van dit Actieplan is de verdere implementatie van de pijler. Het Actieplan
                  stelt drie nieuwe Europese streefdoelen voor 2030 voor op de terreinen werkgelegenheid,
                  vaardigheden en sociale inclusie. Het gaat om de volgende streefdoelen:
               
1. Ten minste 78% werkgelegenheid (20–64 jaar);
2. Ten minste 60% van volwassenen volgt elk jaar tenminste één opleiding en/of leeractiviteit
                        (25–64 jaar);
                     
3. Ten minste 15 miljoen minder mensen (t.o.v. 2019) met een risico op armoede en sociale
                        uitsluiting.
                     
De leden van de Europese Raad namen tijdens de Sociale Top een verklaring aan waarin
                  zij deze streefdoelen verwelkomden3. Het kabinet is van mening dat het stellen van kwantitatieve streefdoelen vanuit
                  de Europese Commissie voor het jaar 2030 stimulerend kan werken en kan bijdragen aan
                  opwaartse sociaaleconomische convergentie in Europa. Het is tevens positief dat lidstaten
                  de ruimte hebben om met nationaal of lokaal beleid invulling te geven aan het behalen
                  van de gestelde doelen. De doelen zijn niet juridisch bindend, maar de doelen zullen
                  wel gemonitord worden, en lidstaten zullen erover moeten rapporteren.
               
Het Actieplan moedigt lidstaten aan om zelf nationale doelen te formuleren die bijdragen
                  aan het behalen van de streefdoelen op EU-niveau. De afgelopen maanden is door lidstaten
                  en de Europese Commissie doorgesproken over de vaststelling van nationale doelen.
                  De Commissie heeft voor alle lidstaten nationale doelen voorgesteld als startpunt
                  voor de dialoog hierover tussen de Commissie en de lidstaten. Het voorstel van de
                  Commissie verschilt per lidstaat, waarbij de Commissie als uitgangspunt hanteert dat
                  lidstaten die verder van het EU-doel verwijderd zijn een grotere inspanning moeten
                  leveren. Tegelijkertijd wordt ook van lidstaten die al relatief goed scoren een bijdrage
                  verwacht om bij te dragen aan het halen van het EU-doel. De afgelopen periode is gekeken
                  naar mogelijke streefdoelen voor 2030 zoals de Commissie die voor Nederland voorstelt.
                  Via deze brief wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan en de afwegingen
                  die hieraan ten grondslag liggen.
               
Werkgelegenheid
De Commissie stelt voor Nederland een doel van 82,5% voor ten aanzien van de werkgelegenheidsgraad
                  (20–64) in 2030. Volgens de laatste Europese cijfers had Nederland een arbeidsparticipatiegraad
                  van 81,7% in 2021. Het EU-gemiddelde in 2021 was 73,1%4. Het kabinet hecht grote waarde aan een hoge arbeidsparticipatie omdat het werk beschouwt
                  als de beste weg uit armoede en naar economische zelfredzaamheid en deelname aan de
                  samenleving.
               
Het kabinet is voornemens om in te stemmen met het voorgestelde doel door de Commissie.
                  Het door de Commissie voorgestelde doel van 82,5% wordt haalbaar geacht om drie verschillende
                  redenen. Hoewel de CBS- en CPB-statistieken verschillen van de Eurostat cijfers5 laten de verschillende bronnen eenzelfde trend zien van een licht stijgende arbeidsparticipatie
                  in de afgelopen jaren. De tweede reden is dat de verwachting is dat de arbeidsparticipatie
                  tot 2030 licht zal blijven toenemen. Dit komt vooral doordat vrouwen en ouderen steeds
                  meer participeren, vanwege een langdurige trend van de stijging van de AOW-leeftijd
                  en meer deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt.6 Dit vertaalt zich echter niet 1 op 1 door in de Europese cijfers omdat het beleid
                  in Nederland ten aanzien van participatie van vrouwen vooral gericht is op het stimuleren
                  om meer uren te werken, en de stijging van de AOW-leeftijd niet te zien is in deze
                  cijfers vanwege de afbakening van het Europese cijfer tot en met 64 jaar. Om een beter
                  beeld te krijgen bij de haalbaarheid is met het CPB gesproken over de te verwachten
                  arbeidsparticipatie in 2030. Het CPB benadrukt de onzekerheid van verwachtingen vanwege
                  de huidige geopolitieke situatie maar verwacht dat een arbeidsparticipatie van 82,5%
                  in 2030 mogelijk is. De derde reden is dat nieuw beleid van het kabinet, gericht op
                  het verhogen van de arbeidsparticipatie van mensen die nu nog aan de kant staan, niet
                  is meegenomen in deze verwachtingen. Dit komt omdat nieuwe maatregelen nog in ontwikkeling
                  zijn, waardoor het CPB deze beleidsinzet nog niet heeft meegenomen in haar verwachting.
               
Scholing
De Commissie stelt voor Nederland een doel van 69,8% voor ten aanzien van de deelname
                  van volwassenen aan scholing en training in 2030. De laatst beschikbare Europese cijfers
                  dateren uit 2016. Voor Nederland bedroeg dit percentage toen 57,1%. Het EU-gemiddelde
                  bedroeg in 2016 37,9%. Nederland behoort naast Zweden (58,8%) en Oostenrijk (55,3%)
                  tot de drie koplopers binnen de EU. Het doel dat de Commissie voor Nederland voorstelt
                  is relatief hoog omdat de EU-27 als geheel nog ver van het 2030-doel af zit. Dit betekent
                  dat alle lidstaten een flinke stap moeten maken om het Europese doel te bereiken.
                  Nederland presteert al relatief goed op het gebied van deelname van volwassenen aan
                  scholing en training waarmee het risico op verzadigingseffecten groter is. Het wordt
                  ondanks de stevige inzet op het bevorderen van leven lang leren van dit kabinet steeds
                  moeilijker om ook de mensen die nog niet deelnemen aan scholing en training te bereiken
                  en te motiveren. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om een doel van 62% in te
                  dienen.
               
Hierbij is ook meegewogen dat het formuleren van een streefdoel voor 2030 ten aanzien
                  van scholing en training gecompliceerd is, doordat de Commissie voornemens is om de
                  meetmethode in 2023 te wijzigen. Er zal worden overgestapt van de Adult Education Survey (AES) naar de Labour Force Survey (LFS). Bij de vaststelling van het EU-streefdoel van 47% deelname door volwassenen
                  aan scholing en training in 2025, in het kader van de samenwerking op onderwijsterrein,
                  werd daarom eerder ook afgesproken dat de Commissie in 2023 de resultaten van beide
                  meetmethoden met elkaar zou vergelijken. Het AES is een uitgebreid onderzoek naar
                  de deelname aan onderwijs, dat om de vier tot zes jaar wordt uitgevoerd. Het LFS daarentegen
                  is bedoeld om inzicht te creëren in de arbeidsmarkt. Het meten van deelname aan onderwijs
                  is niet het primaire doel. De verwachting is dat het veranderen van de meetmethode
                  ook gevolgen zal hebben voor de uitkomst. De AES-methode, die tot nu toe gebruikt
                  is, zal naar verwachting een hogere uitkomst opleveren vanwege de uitgebreidere aard
                  van de vragenlijst, dan de meer algemene LFS-methode. Daarnaast zit er nog een ander
                  belangrijk verschil tussen de meetmethodes. In de AES-methode wordt zogenaamde on the job training meegenomen en in de LFS-methode niet meer. Dit is van belang omdat in Nederland
                  juist veel potentieel voor scholing in een toename in on the job training zit. Nationaal onderzoek signaleert een gestage afname van deelname aan
                  trainingen en cursussen in Nederland over de periode van 2010–2020. Echter, met name
                  voor praktisch opgeleiden is er een lichte stijging in on the job training te zien over dezelfde periode. Ook de SER-leercultuurmonitor bevestigt deze beelden.
               
Armoede/sociale uitsluiting
Voor Nederland stelt de Commissie een reductie van 163.000 mensen met het risico op
                  armoede of sociale uitsluiting voor ten opzichte van 2019. Dit waren er volgens de
                  meetmethode van de Commissie in 2019 2,81 miljoen. Volgens de laatste Europese cijfers
                  leefden er in 2020 in Nederland 2,74 miljoen mensen met risico op armoede of sociale
                  uitsluiting7. Het realiseren van de doelstelling vergt dus een extra daling van 93.000 mensen.
                  Het aantal mensen met een risico op armoede of sociale uitsluiting wordt gemeten met
                  de AROPE-meetmethode8. AROPE wordt gemeten als de som van personen die:
               
1. Het risico lopen op armoede o.b.v. de Europese armoedegrens. Dit wordt geformuleerd
                        als 60% van het gestandaardiseerde9 mediane huishoudinkomen, en is daarom een relatieve maatstaf.
                     
2. Ernstig materieel en sociaal achtergesteld zijn, of
3. In een huishouden leven met een zeer lage werkintensiteit.
Nederland merkt daarbij op dat door het gebruik van een relatieve indicator t.o.v.
                  het mediane inkomen, de uitkomst sterk afhankelijk is van het algemene (mediane) inkomensniveau.
                  Als gevolg hiervan staat de indicator minder goed onder directe controle van beleidsmakers,
                  wat het moeilijk maakt om een doel vast te stellen op basis van beleidsplannen en
                  aannames.
               
Het kabinet heeft de ambitie om de bestaanszekerheid te versterken. Een belangrijke
                  pijler om de bestaanszekerheid te versterken is het voorkomen en aanpakken van armoede.
                  Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om in te stemmen met het voorstel van de
                  Commissie en een doel in te dienen van een vermindering van 163.000 personen met het
                  risico op armoede of sociale uitsluiting. Voor de zomer zal een actieprogramma aanpak
                  armoede aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Daarbij wordt ook rekening gehouden
                  met de ambities op kinderarmoede, de SDG's en de relatie met schulden.
               
Subdoel kinderarmoede
De aanpak van kinderarmoede staat hoog op de agenda van het kabinet. Een kind dat
                     opgroeit in een gezin in armoede krijgt niet alleen te maken met financiële tekorten,
                     maar staat ook op achterstand op andere punten in het leven.
                  
Het vorige kabinet heeft dan ook ambities voor het terugbrengen van kinderarmoede
                     geformuleerd. Het huidige kabinet wil deze ambities verder aanscherpen. In het coalitieakkoord
                     is aangegeven dat het kabinet maatregelen zal nemen om het aantal kinderen in armoede
                     in vier jaar tijd te halveren. In het actieprogramma aanpak armoede zal het kabinet
                     aangeven op basis van welke definitie, ijkpunten en indicatoren de voortgang op dit
                     terrein gemeten zal worden. Het kabinet is voornemens om, langs bovenstaande lijnen,
                     op een later moment een subdoel ten aanzien van het reduceren van kinderarmoede in
                     te dienen bij de Europese Commissie. Hoewel dit geen vereiste is zijn diverse andere
                     lidstaten dit ook van plan. Het kabinet zal over de voortgang van deze doelen rapporteren
                     aan de Tweede en Eerste Kamer. De informatie uit deze rapportages kan ook worden benut
                     voor de voortgangsrapportages over de nationale doelen 2030 aan de Europese Commissie.
                  
Proces
De Commissie zal op de hoogte worden gesteld van de Nederlandse nationale doelen.
                  De nationale doelen van de lidstaten staan geagendeerd voor de Raad WSB op 16 juni
                  en zullen daar naar verwachting officieel bekrachtigd worden.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen