Brief regering : Fiche: Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3459 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Richtlijn en aanbeveling strategische rechtszaken tegen publieke participatie
(Kamerstuk 22 112, nr. 3457)
Fiche: Mededeling en verordening Europese ruimte voor gezondheidsgegevens (Kamerstuk
22 112, nr. 3458)
Fiche: Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de regels en procedures voor
de terbeschikkingstelling van de eigen middelen op basis van het emissiehandelssysteem,
het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en toegewezen winsten, en betreffende
de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (Making Available Regulation,
hierna ook: MAR)
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom)
nr. 2021/768 van 30 april 2021 wat betreft uitvoeringsmaatregelen voor de nieuwe eigen
middelen van de Europese Unie (Implementing Measures for the System of Own Resources,
hierna ook: IMSOR)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
14 maart 2022
c) Nr. Commissiedocument
MAR: COM(2022) 101
IMSOR: COM(2022) 102
d) EUR-Lex
MAR: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52022PC0101
IMSOR: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52022PC0102&q…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
MAR: Art. 322, lid 2, VWEU
IMSOR: Art. 311, vierde alinea, VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid in beide gevallen
j) Rol Europees Parlement
MAR: raadpleging
k) IMSOR: goedkeuring
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese begroting wordt primair gefinancierd door de zogenoemde eigen middelen
van de Europese Unie. Wat die eigen middelen zijn en hoe deze worden berekend is vastgelegd
in het Eigenmiddelenbesluit1 (EMB). De verordening voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen2 (MAR) en de verordening betreffende uitvoeringsmaatregelen voor deze eigen middelen3 (IMSOR) leggen vast hoe en wanneer de afdrachten van de eigen middelen door de lidstaten
aan de EU worden betaald en schrijft voor hoe de controles hierop moeten plaatsvinden.
Deze verordeningen geven dus praktische invulling aan de afspraken die in het EMB
zijn vastgelegd.
Op 22 december 2021 heeft de Commissie een voorstel gedaan tot wijziging van het huidige
EMB om drie nieuwe eigen middelen te introduceren4, 5. D
e Commissie heeft op 14 maart 2022 een voorstel gepubliceerd voor een MAR voor deze
voorgestelde nieuwe eigen middelen en een herziening van de IMSOR. Voor veruit de
meeste onderdelen zijn de bepalingen in deze voorstellen voor de MAR en de IMSOR gelijk
aan de bepalingen voor de reeds bestaande eigen middelen in de huidige MAR en IMSOR.
De meest relevante uitzonderingen hierop en de meest relevante overige bepalingen
worden in dit BNC-fiche toegelicht. Enkele van deze bepalingen hebben ook betrekking
op de aandachtspunten die het kabinet heeft geïdentificeerd in het BNC-fiche behorende
bij het voorstel van de Commissie tot introductie van drie nieuwe eigen middelen6.
De in het voorstel voor de MAR opgenomen werkwijze voor de terbeschikkingstelling
(het daadwerkelijk beschikbaar stellen van de middelen aan de Unie) van de mogelijke
nieuwe eigen middelen op basis van de inkomsten uit het ETS, de CBAM en het IF-akkoord
Pijler-1 is gelijk aan de werkwijze waarop de huidige eigen middelen ter beschikking
worden gesteld aan de Unie als Europese afdrachten van de lidstaten. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van de zogeheten eigenmiddelenrekening die iedere lidstaat aanhoudt
en waarop zij op naam van de Commissie de benodigde middelen boeken. Dit MAR-voorstel
ziet op het van toepassing laten zijn van deze procedure op de nieuwe eigen middelen.
Voor een deel van de afdrachten op basis van de ETS-inkomsten (de ETS-afdracht) stelt
de Commissie een procedure voor die in principe gelijk is aan de bestaande procedures,
maar die wel een mogelijkheid biedt om hiervan af te wijken.
De voorgestelde ETS-afdracht is te categoriseren in twee onderdelen; een ETS-afdracht
op basis van daadwerkelijk op de markt geveilde ETS-rechten en een ETS-afdracht op
basis van potentieel veilbare rechten die toegewezen zijn aan lidstaten maar die op
grond van enkele specifieke artikelen uit de ETS-richtlijn en ESR-verordening niet
daadwerkelijk geveild worden (deze tweede categorie is voor Nederland minder relevant).
Voor de eerste categorie ETS-afdrachten ontvangt Nederland de ETS-inkomsten die door
het veilingplatform zijn geïnd via een clearing instantie (een financiële instantie die de financiële afhandeling verzorgt). Vervolgens
zal Nederland, indien het voorstel voor het Eigenmiddelenbesluit wordt aangenomen,
een bedrag gelijk aan 25% van deze inkomsten ter beschikking stellen aan de EU als
EU-afdracht via de reguliere procedure. In het MAR-voorstel wordt ook ruimte geboden
om deze middelen direct door de clearing instantie naar de eigenmiddelenrekening over te laten maken. De Commissie heeft in
antwoord op vragen van lidstaten hierover aangegeven dat dit bewust is opengelaten.
Voor de tweede categorie ETS-afdrachten wordt de reguliere procedure voor de terbeschikkingstelling
van eigen middelen gebruikt, namelijk de bestaande eigenmiddelenrekening. Verantwoording
van deze afdrachten zal ook plaatsvinden op de gebruikelijke wijze via de begroting
van Buitenlandse Zaken.
Met het voorstel voor de herziening van de IMSOR geeft de Commissie ook aan hoe de
controles op de nieuwe eigen middelen dienen plaats te vinden. Zo wordt geformaliseerd
dat, conform de werkwijze bij de bestaande eigen middelen, de Commissie toegang heeft
tot de benodigde gegevens voor de berekening van de eigen middelen en dat de Commissie
controles ter plaatse, dus in de lidstaten, mag uitvoeren. Specifiek met betrekking
tot het eigen middel op basis van de CBAM stelt de voorgestelde herziening van de
IMSOR dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de berekening en
terbeschikkingstelling van het eigen middel zelf uitvoeren. De controles die de Commissie
met betrekking tot de CBAM-afdracht mag uitvoeren zullen er met name op toezien dat
de door lidstaten uitgevoerde processen en controles op de CBAM-afdracht adequaat
en in lijn met de CBAM-verordening zijn.
In het MAR-voorstel is tevens opgenomen dat de lidstaat vertragingsrente verschuldigd
is over te laat betaalde afdrachten. Ook dit is reeds het geval bij de bestaande eigen
middelen en de bepalingen van de vertragingsrente in het MAR-voorstel voor de nieuwe
eigen middelen zijn gelijk aan het reeds bestaande regime rondom deze vertragingsrente.
Dit regime is recentelijk aangepast in de herziening van de MAR voor de bestaande
eigen middelen op basis van bni, btw en de invoerrechten. Uw Kamer is reeds over de
afronding van deze onderhandelingen en de nieuwe regels rondom de vertragingsrente
per brief geïnformeerd7.
De overige bepalingen in de voorstellen voor een MAR en herziening van de IMSOR zijn
erop gericht om de bestaande uitvoeringsregels en procedures voor eigen middelen ook
van toepassing te laten zijn op de nieuwe voorgestelde eigen middelen. Het betreft
praktische zaken als de bewaartermijn van bewijsstukken, de administratieve organisatie
van de EU-afdrachten en de procedures voor communicatie tussen lidstaten en Commissie.
b) Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment verricht.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet pleit voor een eenvoudig, transparant en voorspelbaar systeem van eigen
middelen en voor het proces van terbeschikkingstelling daarvan. Daarbij is eenduidige
wet- en regelgeving voor lidstaten van belang bij het vaststellen van de benodigde
bedragen. De Commissie dient op haar beurt voldoende geëquipeerd te zijn om een correcte
terbeschikkingstelling door de lidstaten af te dwingen, bijvoorbeeld door adequaat
gebruik van het instrument vertragingsrente. De regels en procedures dienen volgens
het kabinet zoveel als mogelijk bij te dragen aan deze doelstellingen door de (financiële)
prikkels zo goed mogelijk te beleggen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over het feit dat de meeste bepalingen in het voorstel voor
de MAR en herziening van de IMSOR erop toezien dat de bestaande regels en procedures
ook van toepassing worden op de voorgestelde nieuwe eigen middelen. Het kabinet is
daarbij overigens van mening dat een definitieve beoordeling van de voorstellen tot
een MAR en IMSOR voor de nieuwe eigen middelen pas plaats kan vinden zodra de onderhandelingen
over de nieuwe eigen middelen zelf in een verder gevorderd stadium zijn. Op hun beurt
zijn deze onderhandelingen over de nieuwe eigen middelen weer afhankelijk van de nog
lopende onderhandelingen over de onderliggende beleidsvoorstellen. Het kabinet zal
in de onderhandelingen deze onderlinge afhankelijkheid blijven benadrukken.
Bij het voorstel van de Commissie voor de nieuwe eigen middelen had het kabinet enkele
aandachtspunten, zoals ook geformuleerd in het BNC-fiche hierover8. Een aantal van deze aandachtspunten zag op het nog ontbreken van de praktische uitvoeringsregels
rondom de nieuwe eigen middelen. Met de publicatie van de MAR en IMSOR worden enkele
van deze aandachtspunten geadresseerd.
Een van deze aandachtspunten van het kabinet betrof de uitvoerbaarheid van de voorgestelde
afdracht op basis van ETS-inkomsten. Met het voorstel voor de MAR wordt hier invulling
aan gegeven. Het kabinet verwelkomt dit voorstel dan ook en is gesterkt in haar eerste
inschatting uit het BNC-fiche dat de ETS-afdracht uitvoerbaar is. Het kabinet verwelkomt
het feit dat de eerste categorie ETS-afdrachten (op basis van daadwerkelijk geveilde
ETS-rechten) verloopt via het bestaande veilingsysteem, waardoor de additionele lasten
beperkt blijven. Het kabinet is geen voorstander van de optie om de afdracht direct
door de clearing instantie over te laten maken op de eigenmiddelenrekening en zal hier dan ook geen
gebruik van maken. Daarnaast is het kabinet positief over het feit dat de tweede categorie
ETS-afdrachten, en de afdrachten op basis van CBAM en Pijler 1, via de reeds bestaande
werkwijze verloopt.
Een tweede aandachtspunt van het kabinet uit het BNC-fiche bij het EMB had betrekking
op de praktische uitvoeringsregels voor het ter beschikking stellen van de eigen middelen
op basis van de CBAM. Voor het kabinet was het met name nog onduidelijk bij welke
partij de uitvoeringsrisico’s van het CBAM eigen middel komen te liggen. Het voorstel
voor de IMSOR stelt dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de
berekening en de terbeschikkingstelling van het CBAM eigen middel zelf uitvoeren.
Bij deze door de Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot CBAM constateert
het kabinet dat er een risico voor de lidstaten bestaat op naheffingen van het CBAM
eigen middel indien een lidstaat de controles niet adequaat heeft uitgevoerd. Indien
de Commissie bij een eigen controle namelijk constateert dat een lidstaat de CBAM-heffing
in het verleden niet correct of onvoldoende heeft uitgevoerd, heeft de Commissie alsnog
recht op deze verschuldigde eigen middelen. De werking van de CBAM-afdracht en de
controles daarop toont hiermee gelijkenissen met de reeds bestaande invoerrechtenafdracht.
Ook daar kan de Commissie op basis van eigen controles beoordelen dat een lidstaat
nog invoerrechten uit het verleden verschuldigd is aan de Unie indien de lidstaat
fouten heeft gemaakt bij de inning ervan. In deze gevallen, en dus ook bij het CBAM
eigen middel, zijn de MAR-bepalingen aangaande vertragingsrente relevant.
In het voorstel van de MAR is namelijk opgenomen dat over iedere vertraging bij het
ter beschikking stellen van eigen middelen de lidstaat ook vertragingsrente verschuldigd
is. Indien de Commissie dus van mening is dat een lidstaat fouten heeft gemaakt bij
de inning van de eigen middelen, bijvoorbeeld de invoerrechten of een toekomstige
CBAM, en daardoor te weinig eigen middelen heeft afgedragen, dan dient de lidstaat
deze middelen alsnog beschikbaar te stellen aan de Commissie en is over dit bedrag
vertragingsrente verschuldigd.
Het kabinet kan nog geen definitief oordeel vellen over de omvang van het risico op
naheffingen (en bijbehorende vertragingsrente) bij de CBAM-afdracht omdat er op dit
moment nog onderhandeld wordt over het CBAM-beleidsvoorstel, dat onderdeel uitmaakt
van het Fit-for-55 pakket. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat de totale CBAM-afdrachten
op het niveau van de Unie op 1 miljard euro per jaar worden geraamd door de Commissie
voor de periode 2026–2030. Daarmee vormen de CBAM-afdrachten slechts een beperkte
inkomstenbron van de Europese Unie en leggen deze dientengevolge ook een relatief
klein onderdeel van de totale EU-afdrachten van lidstaten. Uit het uiteindelijke akkoord
over het beleidsvoorstel moet volgen welke uitvoeringstaken van de CBAM daadwerkelijk
door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Deze informatie is relevant voor
de inschatting van het risico op fouten in deze uitvoering door nationale autoriteiten,
en dus voor het risico op fouten in de afdracht van het CBAM eigen middel. Tijdens
de Ecofinraad van 15 maart 2022 is overeenstemming bereikt over een algemene benadering
ten aanzien van het CBAM-beleidsvoorstel. Daarbij heeft de Raad ten opzichte van het
voorstel van de Commissie gekozen voor een meer centraal governancemodel, waarbij
voor de CBAM een vergelijkbare systematiek aan wordt gehouden als de centrale veilingmethodiek
van ETS-rechten. Lidstaten zouden dan zelf de rechten verkopen via een centraal platform9. Hoewel er met de presentatie van de voorliggende voorstellen meer duidelijkheid
wordt gegeven door de Commissie, zijn de onderhandelingen over het CBAM beleidsvoorstel
nog gaande. Daarom zal het kabinet de Commissie vragen wat een dergelijke centralisatie
voor gevolgen heeft voor het voorstel voor het eigen middel op basis van de CBAM alsook
het voorstel voor de MAR en IMSOR. Daarbij zet het kabinet erop in dat de MAR en IMSOR
in lijn moeten zijn met de definitieve vormgeving van de CBAM en dat hierbij voldoende
duidelijkheid komt over de scenario’s waarin er sprake is van financiële aansprakelijkheid.
Voor de overige bepalingen uit de MAR en herziening van de IMSOR is het kabinet positief
dat deze in lijn zijn met de bestaande regels en procedures voor het ter beschikking
stellen van de eigen middelen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het voorstel is door de Commissie toegelicht in een Raadswerkgroep waarop lidstaten
een eerste reactie op het voorstel hebben gegeven. Veel lidstaten zijn van mening
dat het voorbarig is om al een technische discussie te voeren over het voorstel voordat
duidelijk is of de nieuwe eigen middelen er gaan komen. Inhoudelijke behandeling wordt,
mede op aangeven van het Franse voorzitterschap, niet voorzien voor de aankomende
maanden.
Het Europees Parlement heeft geen rol bij deze voorstellen, maar is wel voorstander
van de invoering van nieuwe eigen middelen.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de Unie is positief
voor beide voorstellen. Het voorstel voor een MAR is gebaseerd op 322, lid 2, VWEU.
Op grond van artikel 322, lid 2, VWEU heeft de Raad de bevoegdheid om de regels en
procedures te bepalen volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel
der eigen middelen van de Unie voorziet, ter beschikking worden gesteld aan de Commissie.
Het voorstel tot herziening van de IMSOR is gebaseerd op artikel 311, vierde alinea,
VWEU. Op grond van artikel 311, vierde alinea, VWEU stelt de Raad de uitvoeringsmaatregelen
voor het stelsel van eigen middelen van de Unie vast. Het kabinet kan zich, gelet
op de inhoud van het voorstel, dan ook vinden in de gekozen rechtsgrondslag.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit is positief voor beide voorstellen.
De regels en procedures over de wijze waarop de eigen middelen van de Unie worden
afgedragen door lidstaten zijn nodig voor de uitvoering van de EU-begroting en kunnen
alleen op EU-niveau worden vastgesteld. Ook kunnen de doelstellingen van het overwogen
optreden enkel door de Unie worden bereikt. Bovendien kan een wijziging van bestaande
EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden. Optreden op EU-niveau is dan ook
het meest aangewezen.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief voor
beide voorstellen. De voorstellen hebben tot doel de regels en procedures voor de
terbeschikkingstelling van de beoogde nieuwe eigen middelen aan de EU door de lidstaten
te regelen. De voorstellen liggen in het verlengde van de huidige MAR en IMSOR, en
introduceren soortgelijke bepalingen voor de beoogde nieuwe eigen middelen, zoals
de wijze waarop moet worden afgedragen. Ze zijn dan ook geschikt om de doelstellingen
te bereiken en gaan niet verder dan noodzakelijk.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel vergt geen inzet van programma-uitgaven van de Uniebegroting. Wel voorziet
de Commissie hogere uitgaven aan personele en administratieve uitgaven als gevolg
van de voorstellen. De Commissie schat de budgettaire gevolgen op 4,6 miljoen euro
voor de periode t/m 2027 en raamt 30 FTE nodig te hebben voor de uitvoering, met name
voor de raming en controle. Deze middelen kunnen volgens het voorstel van de Commissie
volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubrieken
van het Meerjarig Financieel Kader (MFK).
Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de
ontwikkeling van de administratieve uitgaven in het geval van eventuele FTE-toenames
binnen de Commissie in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De mogelijke financiële gevolgen van de voorstellen zijn tweeledig en hebben betrekking
op de additionele personele en administratieve lasten en de mogelijk toekomstige vertragingsrente
op de nieuwe eigen middelen. Let wel, deze voorstellen leggen enkel de regels en procedures
voor het ter beschikking stellen van nieuwe eigen middelen vast. De verplichting tot
het afdragen van deze nieuwe eigen middelen, en dus de Nederlandse EU-afdrachten,
vloeit voort uit het Eigenmiddelenbesluit. Zie hiertoe ook het BNC-fiche over het
voorstel voor een wijziging van het EMB10.
Het kabinet kan op dit moment nog definitieve geen inschatting maken van de personele
en administratieve uitgaven die deze voorstellen hebben voor de nationale begroting.
Wel verwacht het kabinet op basis van de huidige informatie dat een groot deel van
de handelingen die volgen uit deze voorstellen al passen binnen de huidige werkwijze
en slechts voor marginale additionele personele en administratieve belasting zorgt.
Er is in de ogen van het kabinet ook sprake van een overlap tussen de personele en
administratieve lasten die volgen uit voorliggende voorstellen en de beleidsvoorstellen
waarop de mogelijke nieuwe eigen middelen zijn gebaseerd (ETS, CBAM en Pijler 1) en
waarover de onderhandelingen nog lopen.
Het kabinet kan op voorhand geen kwantificering geven van eventuele toekomstig verschuldigde
vertragingsrente in het geval Nederland de verschuldigde afdrachten te laat ter beschikking
heeft gesteld aan de Commissie.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
N.v.t. Het voorstel ziet op de terbeschikkingstelling van afdrachten aan de Europese
begroting door de lidstaten.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
N.v.t.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het MAR-voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast
te stellen in artikel 5, lid 6. Hiermee kunnen formulieren worden opgesteld voor de
boeking en verslaglegging van de eigen middelen door de lidstaten. Het betreft geen
essentieel onderdeel van de regelgeving, dus toekenning van bevoegdheden aan de Commissie
is mogelijk. Dit is van belang om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering te waarborgen
en wenselijk om de formulieren eventueel later aan te passen aan de uitvoeringspraktijk.
De Commissie heeft vergelijkbare bevoegdheden voor de huidige eigen middelen (artikel 6,
lid 4 van verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014). De uitvoeringshandelingen worden
volgens de raadplegingsprocedure opgesteld, in overeenstemming met de comitologieverordening
(verordening 182/2011). Het kabinet kan zich vinden in gebruik van de raadplegingsprocedure
gezien de technische aard van die uitvoeringshandelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het voorgestelde
nieuwe Eigenmiddelenbesluit. Oftewel op de datum van inwerkingtreding van Besluit
(EU, Euratom) 20xx/xxxx tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053. Het kabinet
acht deze datum haalbaar gezien het geen wijziging van nationale wet- of regelgeving
vergt.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De voorstellen betreffen een nieuwe MAR en een wijziging van de IMSOR. Er is geen
horizonbepaling opgenomen. Dit is ook niet wenselijk aangezien het voorstel voor de
nieuwe eigen middelen ook geen horizonbepaling kent.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Er zijn mogelijk implicaties voor de uitvoering en/of handhaving, met name daar waar
het het eigen middel op basis van CBAM betreft. De impact en omvang van deze implicaties
is echter ook afhankelijk van de onderhandelingen over het beleidsvoorstel van CBAM
waarin de uitvoeringsverantwoordelijkheden van de CBAM worden vastgelegd. Dan wordt
ook duidelijk bij welke uitvoeringsinstanties dit wordt belegd. Het CBAM beleidsvoorstel
maakt onderdeel uit van het Fit-for-55 pakket en is nog niet definitief.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.