Brief regering : Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB 16 juni 2022
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 668
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2022
Op 16 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC plaats te Luxemburg. Hierbij zend ik u de
Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken informeer
ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen
inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid, het EU-richtlijnvoorstel
toereikende minimumlonen in de EU en het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden
bij platformwerk. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportages van lopende
EU-wetgevingsdossiers op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
GEANNOTEERDE AGENDA FORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 16 juni
2022
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
– Informatie over de formele raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid,
van 16 juni 2022
– Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM(2016)
815);
– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in
de EU (COM(2020) 682); Het Franse Voorzitterschap beoogt over dit voorstel een akkoord
met het EP te bereiken voor de a.s. WSB-raad;
– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Platformwerk (COM(2021) 762);
– Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Vrouwen in Raden van Bestuur;
– Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen
voor gelijke beloning mannen en vrouwen.
Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal Beleid,
van 16 juni 2022
Agendapunt: Presentatie Social Imbalance Procedure
Doel Raadsbehandeling
Het Franse Voorzitterschap is voornemens de Sociale Onevenwichtigheden Procedure (Social
Imbalance Procedure, SIP) te agenderen aan de hand van een gezamenlijke opinie van
het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité
(Social Protection Committee, SPC) voor de Raad WSB.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
In aanloop naar de Raad WSB van oktober 2021 hebben Spanje en België een non-paper
verspreid met het voorstel voor een SIP. Het initiatief is gelanceerd om meer nadruk
te leggen op de sociale dimensie van het Europees Semester en is geïnspireerd door
de al bestaande macro-economische onevenwichtighedenprocedure (Macro-economic Imbalance
Procedure, MIP).
Tijdens de Raad WSB van oktober 2021 hebben België en Spanje hun voorstel nader toegelicht.
De SIP werd gepresenteerd als een instrument om sociale onevenwichtigheden voortijdig
te signaleren, zodat een mogelijke negatieve invloed op de werkgelegenheids- en levensomstandigheden
kan worden voorkomen.
Vervolgens heeft het Franse voorzitterschap de EMCO en het SPC een mandaat gegeven
om de technische aspecten van de voorgestelde procedure te onderzoeken, alsmede een
opinie voor te bereiden voor de Raad WSB over het nut en relevantie van het voorstel
en over een potentiële integratie van de SIP in het Europees Semester. De opinie concludeert
dat de lidstaten met name verdeeld blijven over de vraag of een SIP de analyse en
monitoring van werkgelegenheids- en sociale resultaten op een zinvolle manier zou
verbeteren en dus wat de toegevoegde waarde van een SIP is. De opinie moest ook de
mogelijke extra administratieve lasten als een element dat nog open staat en nader
onderzocht moet worden. Waar meer overeenstemming over bestond tussen de lidstaten
is dat een eventuele SIP zoveel mogelijk zou moeten aansluiten bij bestaande instrumenten.
Inzet NL
Het kabinet erkent het belang dat binnen het Semester voldoende aandacht dient te
zijn voor werkgelegenheid en sociale aspecten, maar is niet overtuigd dat een SIP
hieraan bijdraagt. Het is in de ogen van het kabinet nog onvoldoende duidelijk wat
de toegevoegde waarde van een SIP in het Semester kan zijn, naast de reeds bestaande
instrumenten (zoals het Sociale Scoreboard, evenals de landenrapporten en de landenspecifieke
aanbevelingen). Het kabinet is bovendien voorstander van een holistische benadering
van sociale en economische kwesties en wil graag de integraliteit binnen het Semester
waarborgen. Daarnaast zet het kabinet in op het voorkomen van nog meer aanvullende
werkdruk binnen het Semester. Deze punten zijn, mede op aandringen van Nederland,
ook benoemd in de opinie van EMCO en SPC. De voorliggende opinie is daarmee in de
ogen van het kabinet gebalanceerd.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Het krachtenveld in de Raad is verdeeld. Een flink aantal lidstaten heeft nog vragen
of bedenkingen bij het voorstel. Tegelijkertijd heeft ook een aantal, veelal grotere
lidstaten, zich positief uitgesproken over het voorstel.
Agendapunt: Vaststelling nationale doelstellingen volgend uit het Actieplan Implementatie
Europese Pijler voor Sociale Rechten
Doel Raadsbehandeling
Tijdens de Raad zal er gesproken worden over de nationale doelen voor 2030 die lidstaten
in het kader van het Actieplan voor de implementatie van de Europese pijler voor sociale
rechten op de Sociale Top in Porto hebben vastgesteld. Ook zullen de voorzitters van
het werkgelegenheidscomité (EMCO) en sociaal beschermingscomité (SPC) een opinie over
het proces van het formuleren van nationale doelen presenteren.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
In mei 2021 vond de Sociale Top met regeringsleiders plaats in Porto. Voorafgaand
aan deze Sociale Top publiceerde de Europese Commissie (EC) een actieplan voor de
implementatie van de Europese pijler voor sociale rechten. In dit actieplan presenteert
de EC drie nieuwe streefdoelen op EU-niveau voor 2030 op de terreinen arbeidsparticipatie,
vaardigheden, en armoedebestrijding en sociale inclusie. De drie doelen zijn op de
Sociale Top door alle lidstaten, waaronder Nederland, vastgesteld. Lidstaten zijn
vervolgens gevraagd om zelf nationale doelen te formuleren die bijdragen aan het behalen
van deze doelstellingen op EU-niveau.
Nederland heeft de drie doelen op EU-niveau verwelkomd. Het stellen van kwantitatieve
streefdoelen vanuit de Europese Commissie voor het jaar 2030 kan stimulerend werken
en kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie in de Europese Unie.
Het is tevens positief dat lidstaten de ruimte hebben om met nationaal of lokaal beleid
invulling te geven aan het behalen van de gestelde doelen. De doelen zijn niet juridisch
bindend. De doelen zullen gemonitord worden, en lidstaten zullen erover moeten rapporteren.
Inzet NL
Ik zal tijdens de Raad WSB de door het kabinet geformuleerde doelen voor 2030 toelichten.
Voor meer informatie hierover wordt u verwezen naar de Kamerbrief over het indienen
van nationale doelen 2030, die gelijktijdig met deze geannoteerde agenda naar uw Kamer
is verzonden.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting is het proces van het formuleren van nationale doelen door alle lidstaten
afgerond ten tijde van de bespreking in de Raad. Het Europees Parlement heeft geen
rol.
Agendapunt: Beleidsdebat Lentepakket Europees Semester
Doel Raadsbehandeling
Beleidsdebat Lentepakket Europees Semester.
Achtergrond
Op maandag 23 mei 2022 heeft de Europese Commissie het lentepakket in het kader van
het Europees Semester gepubliceerd. Het Lentepakket bestaat uit een analyse van het
economisch beleid van lidstaten in de landenrapporten, voorstellen voor landspecifieke
aanbevelingen (LSA’s), de voortgang m.b.t. het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en
de uitkomsten van de onderzoeken naar macro-economische onevenwichtigheden.
Tijdpad
De Raad zal van gedachten wisselen over het Lentepakket voor 2022.
Inhoud voorstel
De voorgestelde landspecifieke aanbevelingen voor Nederland luiden als volgt:
«BEVEELT AAN dat Nederland in 2022 en 2023 de volgende actie onderneemt:
1. In 2023 ervoor zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven
in overeenstemming is met een algemeen neutrale beleidskoers, rekening houdend met
de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het meest
kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen en aan mensen die Oekraïne ontvluchten.
Klaar staan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. Meer
overheidsinvesteringen voor de groene en digitale transitie en voor energiezekerheid,
onder meer door gebruik te maken van de herstel-en veerkrachtfaciliteit, RePowerEU
en andere EU-fondsen. Voor de periode na 2023 een begrotingsbeleid voeren dat gericht
is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn.
De bevoordeling van schulden van huishoudens en de verstoringen op de woningmarkt
terugdringen, onder meer door de ontwikkeling van de particuliere huursector te bevorderen
en maatregelen te nemen om het woningaanbod te vergroten. De in 2019 en 2020 overeengekomen
hervorming van het pensioenstelsel vaststellen en uitvoeren.
2. De onderhandelingen met de Commissie over de programmeringsdocumenten voor het cohesiebeleid
voor de periode 2021–2027 snel afronden om van start te kunnen gaan met de uitvoering
ervan.
3. Adequate sociale bescherming voor zelfstandigen zonder personeel bevorderen, schijnzelfstandigheid
aanpakken en prikkels om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke contracten verminderen.
Tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aanpakken, met name in de gezondheidszorg,
het onderwijs, digitale en technische banen en de bouw, onder meer door het onderbenutte
arbeidspotentieel door het hoge aandeel deeltijdwerk en de lagere arbeidsparticipatie
van mensen met een migratieachtergrond aan te boren. Bij- en omscholing verbeteren,
met name voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en inactieven.
4. De algemene afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen door een snellere
uitrol van hernieuwbare energie, met name door aanvullende investeringen in netwerkinfrastructuur
te stimuleren en vergunningsprocedures verder te stroomlijnen, de energie-efficiëntie
(met name van gebouwen) te verbeteren en investeringen in duurzaam vervoer en duurzame
landbouw te versnellen.»
Inzet NL
De kabinetsreactie op de landspecifieke aanbevelingen zal op 3 juni 2022, gelijktijdig
met deze Geannoteerde Agenda, naar de Kamer worden verstuurd door de Minister van
Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën. Voor een uitgebreide appreciatie
van alle landspecifieke aanbevelingen wordt u verwezen naar deze brief.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Op het moment van het schrijven van deze Geannoteerde Agenda zijn de LSA’s nog niet
besproken in Brusselse comités, er is derhalve nog geen beeld van het krachtenveld.
Het Europees Parlement heeft geen rol.
Agendapunt: Raadsbesluit IAO-Verdrag 190
Doel Raadsbehandeling
Instemmen met machtiging door de Unie van de lidstaten voor ratificatie van IAO-Verdrag
190 voor zover het de Uniebevoegdheden betreft.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer (IAO-Verdrag
190) is op 25 juni 2021 in werking getreden. Het verdrag is sinds inwerkingtreding
bindend voor de landen die het ratificatieproces hebben voltooid. In Nederland is
het afgelopen jaar – in samenwerking met de verschillende betrokken departementen
en in nauw overleg met de sociale partners – gewerkt aan de analyse van de verdragsbepalingen
en hoe deze zich verhouden tot de nationale regelingen op het terrein van geweld en
intimidatie op de werkvloer.
Parallel loopt in EU-verband een juridisch proces inzake de bevoegdheid tot ratificatie
door de EU-lidstaten. Inmiddels is er uitspraak in een zaak die aanhangig was bij
het Europees Hof van Justitie (met betrekking tot een ander verdrag). Deze zaak is
relevant is voor de besluitvorming in EU-verband inzake de machtiging door de Unie
van de lidstaten om het IAO-verdrag in het belang van de Unie goed te keuren voor
zover het de Uniebevoegdheden betreft.1
Inzet NL
Het kabinet hecht grote waarde aan de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer.
Zoals aangegeven in mijn brief ter voorbereiding van de Internationale Arbeidsconferentie
van juni a.s.2 ben ik voornemens het verdrag te ratificeren en wordt gewerkt aan een wetsvoorstel
tot bekrachtiging hiertoe. Deze stap is in aanvulling op verdere maatregelen van het
kabinet die worden genomen ter voorkoming van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag,
zoals de benoeming van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag
en seksueel geweld en het opstellen en uitvoeren van het Nationaal actieplan Aanpak
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en Seksueel geweld. Uw Kamer wordt hierover nog
voor de zomer separaat geïnformeerd.
Eerder heb ik bij het Franse Voorzitterschap aangedrongen op spoedige afronding van
de besprekingen. Ik ben dan ook, onverlet de besluitvorming inzake de nationale goedkeuringsprocedure
en de eventuele bijbehorende beleidsmatige keuzes, voornemens in te stemmen met de
in de komende Raad WSB geagendeerde machtiging door de Unie van de lidstaten voor
zover het de Uniebevoegdheden betreft. De machtiging, die wordt vastgesteld middels
een Raadsbesluit, stelt de lidstaten in staat om het nationale proces inzake de bekrachtiging
van het verdrag in te gaan.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Het merendeel van de lidstaten is voorstander van vaststelling van het Raadsbesluit
waarbij lidstaten worden gemachtigd om het ILO-verdrag in het belang van de Unie te
ratificeren, voor zover het de onderdelen betreft die onder de bevoegdheid van de
Unie vallen. Een grote meerderheid van de lidstaten is ook voornemens om tot ratificatie
van het verdrag over te gaan. Instemming met het Raadsbesluit vindt plaats middels
gekwalificeerde meerderheid.
Agendapunt: Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen
Doel Raadsbehandeling
Het Franse voorzitterschap is voornemens om de Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen
te agenderen voor aanname door de Raad.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Met de voorgestelde Raadsaanbeveling inzake individuele leerrekeningen wil de Commissie
diverse (arbeidsmarkt) transities adresseren waar een weerbare en wendbare beroepsbevolking
voor nodig is. Volgens de Commissie is sprake van een (groeiende) mismatch op de arbeidsmarkt
en is om- en bijscholing cruciaal om het hoofd te bieden aan de demografische, digitale
en de groene transities.
De Raadsaanbeveling beoogt de eigen regie voor het individu te vergroten, en zo de
deelname aan leren en ontwikkelen te stimuleren door lidstaten aan te moedigen een
publiek gefinancierde individuele leerrekening op te zetten waarmee trainingen en
opleidingen betaald kunnen worden voor iedere volwassen EU-burger van werkende leeftijd.
Onder leiding van Frans voorzitterschap is onderhandeld over de precieze tekst. Na
meerdere onderhandelingsrondes en drie nieuwe compromisteksten onder Frans voorzitterschap
ligt er nu een definitief concept voor.
Inzet NL
De meest recente versie van de aanbeveling sluit goed aan bij de Nederlandse inzet
als uiteengezet in het BNC-fiche.3 De tekst van de aanbeveling laat voldoende ruimte voor staand nationaal beleid en
legt de nadruk op de flexibiliteit die lidstaten hebben om de aanbeveling al dan niet
(gedeeltelijk) te implementeren. Nederland had initieel moeite met het beperkte perspectief
(een individuele leerrekening als enig denkbare beleidsoptie) en het voorschrijvende
taalgebruik (ondanks het juridisch niet-bindende karakter van een aanbeveling) van
de originele tekst. De toon en inhoud zijn door het Franse voorzitterschap zo aangepast
dat voldoende duidelijk wordt gemaakt dat er ruimte is voor eigen keuzes op nationaal
niveau. In de aanbeveling wordt nu benadrukt dat een individuele leerrekening binnen
de nationale context moet passen en er niet is om nationale beleidsmaatregelen te
vervangen of investeringen van werkgevers en werknemers te verdrukken. Ook wordt nu
duidelijker dat het lidstaten slechts wordt aanbevolen een individuele leerrekening
op te zetten. Daarmee is er ruimte voor het Nederlands beleid om het STAP-budget verder
door te ontwikkelen. Het STAP-budget heeft een andere opzet dan een individuele leerrekening,
maar beide zijn er op gericht om de deelname aan LLO te verhogen en eigen regie voor
het individu te stimuleren.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsaanbeveling. Het Europees
Parlement heeft geen rol.
Agendapunt: Raadsaanbeveling Rechtvaardige Klimaattransitie
Doel Raadsbehandeling
Het Franse voorzitterschap is voornemens om de Raadsaanbeveling Rechtvaardige Klimaattransitie
te agenderen voor aanname door de Raad.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Europese Commissie heeft op 14 december 2021 een Raadsaanbeveling gepubliceerd
om ervoor te zorgen dat lidstaten gestimuleerd worden in het nemen van de juiste begeleidende
maatregelen in het rechtvaardig maken van de klimaattransitie. De Commissie stelt
dat, met de juiste begeleidende maatregelen, de groene transitie rond de 1 miljoen
extra banen in de Europese Unie (EU) kan opleveren in 2030 en rond de 2 miljoen in
2050. Door middel van de Raadsaanbeveling worden lidstaten uitgenodigd om, waar relevant
in nauwe samenwerking met sociale partners, beleidspakketten aan te nemen om de sociale-
en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie te adresseren. De maatregelen
zijn bedoeld voor mensen die het meest geraakt worden door de groene transitie, met
name mensen in kwetsbare situaties.
Het kabinet is het met de Commissie eens dat er voldoende aandacht dient te zijn voor
de sociale- en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie. Over het algemeen
heeft het kabinet de Raadsaanbeveling dan ook verwelkomd. De Raadsaanbeveling biedt
nuttige beleidshandvatten om de sociale- en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie
te adresseren. Daarbij houden lidstaten de ruimte om zelf nationaal afwegingen te
maken welke maatregelen geschikt zijn om de uitdagingen te adresseren. In de onderhandelingen
in de Raadswerkgroep heeft Nederland, conform het BNC-fiche4, ingebracht dat monitoring van de implementatie van de Raadsaanbeveling niet moet
zorgen voor een onnodige toename in administratieve lasten. Ook heeft Nederland ingebracht
dat er meer aandacht besteed zou moeten worden aan gezond en veilig werken in de Raadsaanbeveling
en dat de Raadsaanbeveling niet vooruit moet lopen op de onderhandelingen over een
Social Climate Fund, die nog gaande zijn.
Inzet NL
Ik ben voornemens in te stemmen met de Raadsaanbeveling. De punten uit de Nederlandse
inzet uit het BNC-fiche zijn allemaal overgenomen in de tekst die nu voorligt. Zo
is er ten aanzien van monitoring binnen het kader van het Europees Semester benadrukt
dat deze monitoring niet moet leiden tot onnodige toename in administratieve lasten
en is er een extra paragraaf toegevoegd gerelateerd aan relevante aspecten omtrent
gezond en veilig werken. Alle verwijzingen naar het Social Climate Fund zijn uit de tekst gehaald, waardoor niet wordt vooruitgelopen op de onderhandelingen
over dit fonds.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsaanbeveling. Het Europees
Parlement heeft geen rol.
Agendapunt: beleidsdebat tewerkstelling van gehandicapten
Doel Raadsbehandeling
Beleidsdebat.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het discussiedocument zoals opgesteld door het Franse Voorzitterschap wijst op de
vooruitgang die is geboekt op het gebied van tewerkstelling van gehandicapten, maar
ook op persisterende uitdagingen. In het licht van de implementatie van de Europese
Gehandicaptenstrategie 2021–2030, vraagt het Voorzitterschap in het beleidsdebat aan
de lidstaten om voorbeelden te delen hoe samen wordt gewerkt met belanghebbenden in
het veld, en hoe lidstaten van elkaar kunnen leren op dit beleidsgebied. Ook vraagt
het Voorzitterschap naar nationale ondersteuningsprogramma’s en welke invloed nieuwe
technologie heeft op de tewerkstelling van gehandicapten.
Inzet NL
In de kamerbrief van 19 april 2022 over de voortgang van de implementatie van het
VN-Verdrag Handicap (Kamerstuk 24 170, nr. 254), verzonden door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, is de inzet van het kabinet
wat betreft werk voor mensen met een arbeidsbeperking verwoord.
Ik zet mij ervoor in de kansen op arbeidsparticipatie voor mensen met een arbeidsbeperking
te vergroten. De afgelopen periode is al veel werk verzet. Zo is de Wajong vereenvoudigd
en per 1 januari 2021 in werking getreden. Er is een Breed Offensief gepresenteerd
met maatregelen in wetgeving, lagere regelgeving en uitvoering die als doel hebben
om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Er zijn
middelen beschikbaar gesteld om de persoonlijke dienstverlening te intensiveren voor
mensen met een Wajong- of WGA-uitkering. Ik zal deze beleidsmaatregelen delen in het
beleidsdebat.
Ik ga door op de ingeslagen weg. Belangrijke speerpunten voor de komende periode zijn
het verbeteren van preventie op de werkvloer en het voorkomen van uitval, het ondersteunen
van mensen naar werk en de doorontwikkeling van de dienstverlening, het wegnemen van
belemmeringen om te gaan werken, het beschikbaar stellen van banen voor mensen met
een arbeidsbeperking en het bieden van ondersteuning aan werkgevers. Deze speerpunten
zal ik inbrengen in het beleidsdebat. Ik zal daarbij ook enkele voorbeelden geven
van belangrijke initiatieven, zoals het wetsvoorstel Breed Offensief, de banenafspraak,
het project Simpel switchen in de Participatieketen, het actieplan «Dichterbij dan
je denkt», en de rol en infrastructuur voor sociaal ontwikkelbedrijven.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement
N.v.t.
Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Women on Company Boards
Het richtlijnvoorstel Women on Company Boards is in 2012 door de Europese Commissie gepubliceerd om de onevenwichtigheid tussen
vrouwen en mannen op de hoogste bestuursniveaus aan te pakken. Het doel van de richtlijn
is dat beursvennootschappen bereiken dat van de leden van raden van commissarissen
ten minste 40% van het ondervertegenwoordigde geslacht is, of ten minste 33% van de
leden van de raden van commissarissen én van de raden van bestuur.
Het kabinet heeft tijdens de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 14 maart
jl. ingestemd met de Raadspositie, gebaseerd op een positieve grondhouding ten opzichte
van het richtlijnvoorstel.5 U bent over deze positieve grondhouding geïnformeerd door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, mede namens mijzelf en de Minister voor Rechtsbescherming.6
Op 7 juni vindt een triloog plaats tussen het Franse Voorzitterschap en het Europees
Parlement. Tijdens het opstellen van deze Geannoteerde Agenda was de uitkomst van
deze triloog nog niet bekend. Indien een voorlopig politiek akkoord wordt bereikt,
legt het Franse Voorzitterschap dit akkoord vervolgens voor aan Coreper. In Coreper
wordt over het triloogakkoord over dit Richtlijnvoorstel middels gekwalificeerde meerderheid
gestemd.
Ik steun het voorzitterschap in het streven naar een triloogakkoord voor dit richtlijnvoorstel.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld hecht het kabinet aan een goede balans tussen vrouwen
en mannen op de hoogste bestuursniveaus, gelet op het feit dat diversiteit tot betere
besluitvorming leidt. Eveneens wenst het kabinet een actief emancipatie- en antidiscriminatiebeleid
te voeren hetgeen aansluit bij de Europese ambities achter dit voorstel en staat pal
voor de bescherming en de bevordering van de Europese waarden als gendergelijkheid.
Daarbij hecht het kabinet er wel aan dat de uitzonderingsclausule voor lidstaten die
op dit vlak reeds wetgeving hebben ingevoerd, zoals opgenomen in de Raadspositie,
in de kern wordt gehandhaafd, zodat de nationale wetgeving voldoende ruimte krijgt
om tot resultaat te leiden.
De meeste lidstaten willen zoveel als mogelijk vasthouden aan de Raadspositie. Een
groot aantal lidstaten wil de uitzonderingsclausule zoals opgenomen in de Raadspositie
behouden. Zij staan daarin open voor discussie over de exacte formulering, maar willen
vasthouden aan de kern van de uitzonderingsclausule. Diverse lidstaten, waaronder
Nederland, hebben gewezen op het belang dat nationale initiatieven, zoals de eigen
nationale wetgeving, voldoende ruimte krijgen tot om resultaten te leiden. Wat overigens
niet betekent dat lidstaten zich minder hoeven in te spannen om de doelen te bereiken.
Het Europees Parlement zet in op het zoveel mogelijk beperken van de uitzonderingsclausule.
Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen
voor gelijke beloning mannen en vrouwen
Tijdens de Raad WSB op 6 december jl. is een algemene oriëntatie bereikt op het EU-richtlijnvoorstel
beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen.
Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd middels het verslag van de Raad, waarbij de
Raadspositie als bijlage is meegestuurd.7 Doel van het voorstel, dat op 4 maart 2021 door de Europese Commissie is uitgebracht,
is om minimumvoorschriften vast te stellen om de toepassing van het beginsel van gelijke
beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken,
met name door middel van maatregelen op het gebied van beloningstransparantie en versterkte
handhavingsmechanismen. Vijf lidstaten hebben zich onthouden van stemming. Alle andere
lidstaten, waaronder Nederland, hebben ingestemd. Nederland heeft daarbij aangegeven
dat maatregelen voor loontransparantie een nuttig instrument kunnen zijn om de loonkloof
tussen mannen en vrouwen tegen te gaan en te verwelkomen dat er goed rekening is gehouden
met de wensen vanuit Nederland zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Ten slotte heeft
Nederland aangegeven uit te kijken naar de triloog-onderhandelingen onder het Franse
voorzitterschap met het Europees Parlement (EP). Deze onderhandelingen zullen naar
verwachting eind juni starten. Ik hoop dat er snel vorderingen kunnen worden gemaakt.
Het Europees Parlement heeft op 5 april jl. haar positie bepaald ten aanzien van het
richtlijnvoorstel en gestemd over amendementsvoorstellen.8 Met de aangenomen amendementen toont het EP zich ambitieus op het vlak van het versterken
van gelijke beloning voor mannen en vrouwen voor gelijk werk. Die ambitie zou een
lastenverzwaring voor werkgevers en lidstaten tot gevolg hebben. Het EP heeft zich
onder meer voorstander verklaard van het verlagen – via een getrapt model – van de
grens voor rapportageverplichtingen (in de Raadspositie en het oorspronkelijke Commissievoorstel
geldt een verplichting voor bedrijven vanaf 250 werknemers, in de EP-positie een verplichting
voor bedrijven vanaf 50 werknemers). De EP-positie bevat daarnaast, net als het oorspronkelijke
Commissievoorstel, verschillende bepalingen die raken aan het nationale procesrecht,
bijvoorbeeld op het gebied van verjaringstermijnen. Tot slot verbreedt het EP de reikwijdte
van het richtlijnvoorstel met een aantal bepalingen ten aanzien van gender, intersectionele
discriminatie en de positie van non-binaire personen.
Op dit moment bestudeer ik de verschillende uitgangsposities en beraad mij op de te
volgen koers in de triloogfase. Daarbij zullen de Raadspositie, waar Nederland mee
heeft ingestemd, en het BNC-fiche in de eerste plaats leidend zijn. Conform het BNC-fiche
zal ik in het bijzonder inzetten op de uitvoerbaarheid en het waar mogelijk het beperken
van de administratieve lasten van de voorstellen (ook met het oog op MKB-werkgevers),
voldoende nationale implementatieruimte, en het voorkomen van vergaand ingrijpen in
nationaal procesrecht. Gelet op de verschillende posities bestaat er een reële kans
dat om een compromis te kunnen bereiken de Raadspositie, en ook de Nederlandse inzet,
op onderdelen zal moeten worden aangepast. Ik wil graag bijdragen aan het bereiken
van een compromis, want het richtlijnvoorstel is een goede en noodzakelijke stap vooruit
om het beginsel van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijk of gelijkwaardig
werk in de EU te versterken. Ik zal uw Kamer informeren zodra vorderingen op dit dossier
hier aanleiding toe geven.
Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Gelijke behandeling buiten arbeid (art.
19)
Het richtlijnvoorstel gelijke behandeling heeft betrekking op de terreinen buiten
de arbeid en werd reeds in 2008 door de Europese Commissie gepubliceerd.9 Besluitvorming over de richtlijn vindt plaats op basis van unanimiteit.10 Het richtlijnvoorstel wordt beschouwd als het sluitstuk van de EU-richtlijnen op
het gebied van gelijke behandeling. Sinds 2000 is er al een richtlijn die discriminatie
op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid
verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Voor de gronden ras en geslacht bestaat
het communautair rechtskader voor zowel binnen als buiten arbeid al sinds 2000, respectievelijk
2004. Onderhandelingen over het richtlijnvoorstel bevinden zich al geruime tijd in
een impasse.
Nederland heeft vrijwel alle onderwerpen die door de richtlijn worden bestreken al
door middel van nationale wetgeving geregeld. Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag
handicap geratificeerd en tegelijk de Wet gelijke behandeling op grond van handicap
of chronische ziekte (Wgbh/cz) uitgebreid. Voor de discriminatiegrond leeftijd geldt
in Nederland de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl).
Bij aanname van het richtlijnvoorstel moet deze wet mogelijk worden uitgebreid. De
Nederlandse inzet bij de onderhandelingen is in verband hiermee overigens wel, dat
de nationale wetgeving die tot stand is gebracht, ook in stand kan blijven.
Het Franse Voorzitterschap heeft geen bespreking in de Raadswerkgroep gehouden over
het richtlijnvoorstel. Twee lidstaten hebben zich om redenen omtrent subsidiariteit
eerder principieel tegen het richtlijnvoorstel uitgesproken. Gezien het richtlijnvoorstel
unanimiteit vereist, bevindt besluitvorming over het richtlijnvoorstel zich daarmee
in een impasse.
Het Europees Parlement heeft de Raad middels resoluties meermaals opgeroepen om de
richtlijn aan te nemen.
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
Hieronder vindt u de voortgangsrapportage over de onderhandelingen betreffende de
herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004). Deze verordening
coördineert de sociale zekerheid binnen de Europese Unie.
Terugblik trilogen
Tot nu toe is het diverse voorzitterschappen van de Raad niet gelukt om een akkoord
te bereiken over de herziening van Verordening 883/2004. In maart 2019 bereikten het
Roemeens voorzitterschap van de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement
een voorlopig akkoord. Een blokkerende minderheid van lidstaten stemde echter tegen
dat voorlopig akkoord. Nederland maakte deel uit van deze blokkerende minderheid vanwege
bezwaren tegen de aanpassingen in het werkloosheidshoofdstuk. Vervolgens is het ook
onder de opeenvolgende Finse, Kroatische, Duitse en Portugese voorzitterschappen niet
gelukt een akkoord te bereiken. In het najaar van 2021 bereikten het Sloveens voorzitterschap,
het Europees Parlement en de Commissie na verschillende technische gesprekken opnieuw
een voorlopig politiek akkoord over de herziening van de Verordening. Het voorzitterschap
heeft dit voorlopig politiek akkoord vervolgens voor instemming voorgelegd aan het
Coreper van 22 december 2021. Een aantal West-Europese landen, waaronder Nederland,
waren echter kritisch op verruiming van de exporttermijnen voor werkloosheidsuitkeringen
en afzwakking regels inzake detacheringen. Daarnaast hadden een aantal Midden en Oost-Europese
landen bezwaren tegen de strenge regels omtrent (controle op) detacheringen naar andere
lidstaten. Hierop verwierp een blokkerende minderheid van lidstaten dit politiek akkoord.
Negen lidstaten, waaronder Nederland, stemden tegen. Vijf lidstaten onthielden zich
van stemming.
Stand van zaken
Sinds de vorige voortgangsrapportage hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan. Het
huidige Franse voorzitterschap heeft vooralsnog geen actieve pogingen ondernomen om
de Verordening te herzien.
Inzet Nederland
Ik blijf mij op verschillende fronten inzetten voor de Nederlandse belangen op dit
dossier. Uiteraard zal Nederland stelling nemen tijdens de formele onderhandelingsmomenten
die mogelijk plaatsvinden in de toekomst. Hierbij vind ik het niet alleen belangrijk
om op te trekken met gelijkgezinde lidstaten, maar ook constructieve samenwerking
te zoeken met een zo ruim mogelijke groep.
Een aantal thema’s heeft mijn bijzondere aandacht. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid
is gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering,
gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering
van de handhaving. Ook vind ik het belangrijk om afspraken te maken die zijn gericht
op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Wat betreft toepasselijke
wetgeving vind ik het belangrijk om situaties van premieshoppen tegen te gaan waarbij
de regelgeving oneigenlijk wordt gebruikt om kosten te besparen.
Zoals ik in de voorgaande voortgangsrapportage aangaf ben ik van mening dat de herziening
zou moeten bijdragen aan een modernisering van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid.
Sinds de formulering van het herzieningsvoorstel door de Commissie in 2016 hebben
er fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkt plaatsgevonden. Voorbeelden daarvan
zijn toegenomen digitalisering, en een toename in het thuis en op afstand werken.
Voorgaande wijzigingsvoorstellen waren hierop onvoldoende toegerust. Mijn inzet is
daarom gericht op de introductie van een reflectieperiode, die de Commissie de gelegenheid
biedt een nieuw herzieningsvoorstel te formuleren.
Tot slot vind ik het belangrijk om de dialoog aan te gaan en samen te werken met Nederlandse
leden van het Europees Parlement, met de Commissie en andere belanghebbenden om gezamenlijk
mogelijkheden te onderzoeken om de Verordening te moderniseren.
Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in
de EU (COM, 2020, 682)
Conform de informatieafspraken die mijn voorganger met uw Kamer maakte over het Richtlijnvoorstel
«toereikende minimumlonen in de EU»11, informeer ik u over actuele ontwikkelingen op dit dossier.
Met deze voortgangsrapportage bied ik uw Kamer informatie aan over:
– De Nederlandse inzet in de komende periode,
– De voorlopig bereikte compromissen die het Frans voorzitterschap van de Raad met het
Europees Parlement (hierna: het EP) in de afgelopen weken heeft bereikt. Het gaat
veelal om onderdelen die relatief minder gevoelig liggen en goed passen binnen de
contouren van het BNC-fiche12,
– De verwachte stappen in de laatste weken van het Frans voorzitterschap. Mogelijk worden
hierin stappen gezet en compromissen bereikt op de onderdelen van de richtlijn waarover
thans nog geen overeenstemming bestaat.
Terugblik op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden
Het kabinet ziet met name een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau op sociaal
en werkgelegenheidsterrein als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische
convergentie en een gelijk speelveld. Voor Nederland is het daarbij wel van belang
dat de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten gerespecteerd wordt. Daarnaast
is de Nederlandse inzet geënt op het creëren van voldoende manoeuvreerruimte, zodat
de huidige, goed werkende, Nederlandse systematiek, zoveel mogelijk in stand kan blijven.
Dit geldt in het bijzonder voor de criteria ter bijstelling van een minimumloon, voor
de indicatieve indicatoren over toereikendheid en voor de keuze welke afwijkingen
en inhoudingen op het minimumloon een lidstaat gewenst acht. Daarnaast zet Nederland
zich in op het voorkomen van overlap in administratieve lasten bij de aanlevering
van statistieken.
Voorafgaand aan de triloogfase hebben een aantal landen, waaronder Nederland, duidelijk
gemaakt dat de Algemene Oriëntatie13 leidend moet zijn in de onderhandelingen met het EP, en dat er weinig onderhandelingsruimte
is gelet het om een gebalanceerd maar fragiel akkoord gaat. Ik verwacht dat de lidstaten
die tijdens de stemming in de WSBVC-Raad14 van 6 december 2021 hierop wezen dit onderhandelingskader als basis aanhouden.
Reeds bereikte compromissen tussen het Frans voorzitterschap en het EP
Hieronder licht ik de meest noemenswaardige voorlopige compromissen toe die het Frans
voorzitterschap namens de Raad met het EP in de afgelopen weken heeft bereikt15.
De bevoegdheidsverdeling (artikel 1)
In artikel 1 wordt verder verduidelijkt dat alleen de lidstaten bevoegd zijn om de
hoogte van het minimumloon vast te stellen. In het voorlopig compromis wordt hier
nog meer nadruk op gelegd dan in de Algemene Oriëntatie. Dit is positief. Het past
bij de Nederlandse inzet om de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten
te waarborgen. Het voorlopig compromis op artikel 1 verduidelijkt tevens dat de onderhandelingsvrijheid
van sociale partners die cao-akkoorden sluiten over de lonen van zeevarenden gerespecteerd
wordt. Ook dit is positief.
Versterking van de sociale dialoog (artikel 4)
In het voorlopig compromis staat dat lidstaten met een cao-dekking lager dan 80% een
actieplan moeten opstellen over de opzet van een raamwerk ter promotie van collectieve
onderhandelingen. In de Algemene Oriëntatie was 70% afgesproken, in lijn met het Commissievoorstel.
De cao-dekking in NL is relatief hoog, met ruim 73%. Dit nieuwe compromis houdt in
dat sociale partners en het kabinet in overleg treden om een Nederlands actieplan
af te stemmen. Het compromis stelt voor om het actieplan minstens eens in de vijf
jaar te evalueren en indien nodig te updaten. Dit instrument kan waardevol zijn omdat
Nederland hecht aan een sterke sociale dialoog. De cao-dekkingsgraad verhogen is een
uitdagende opdracht waar ik de sociale partners nauw bij zal betrekken.
Het gebruik van automatische indexatieformules (artikel 5)
De Algemene Oriëntatie bevatte een nieuw artikel over automatische indexatiestelsels.
Dit lid verduidelijkte dat lidstaten die een automatische indexatieformule hebben,
zoals Nederland, de formule in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijken
mogen invullen. In het voorlopig compromis met het EP is dit lid overgenomen, maar
wel aangepast. Ik zal mij blijven inzetten voor opname van dit lid en een tekst die
aansluit op de manier waarop automatische indexatiestelsels in verschillende lidstaten,
waaronder Nederland, zijn ingericht.
Het compromis stelt ook voor dat lidstaten met een wettelijk minimumloon minstens
eens in de twee jaar hun minimumloon moeten bijstellen. In Nederland wordt het minimumloon
in beginsel twee maal per jaar geïndexeerd. Het compromis vult daarbij aan dat lidstaten
die een automatische indexatieformule gebruiken de ruimte gebruiken om een herijking
te doen die uiterlijk om de vier jaar plaatsvindt. Deze herijking kan bestaan uit
een evaluatie ter beoordeling van de toereikendheid van het minimumloon. In Nederland
wordt het minimumloon thans eens in de vier jaar geëvalueerd. Al deze elementen zie
als ondersteuning van de eigenschappen die thans onderdeel uitmaken van het huidige,
goedwerkende, Nederlandse stelsel.
Toegangsrechten tot het minimumloon (artikel 8)
Het voorlopig compromis tussen het Frans voorzitterschap en het EP stelt voor om te
verduidelijken dat controles en inspecties effectief, proportioneel en niet-discriminerend
moeten zijn. Dit is in lijn met het Nederlands beleid en derhalve een welkome toevoeging.
Het EP gaat in het voorlopige compromis akkoord met het voorstel van de Raad om een
apart artikel op te nemen dat voorschrijft dat lidstaten ervoor zorgen dat informatie
over het minimumloon makkelijk en publiek toegankelijk is. Dit is uitgebreid met het
voorstel om de meest relevante talen van de betreffende lidstaat te hanteren en de
informatie ook behapbaar te houden voor mensen met een beperking. Ik kan mij vinden
in deze toevoegingen.
Dataverzameling (artikel 10)
Het EP lijkt akkoord te zijn met het voorstel van de Raad tot het schrappen van elementen
die de Commissie in artikel 10 had voorgesteld maar een disproportionele administratieve
last inhielden, zoals extra controlerende taken toebedelen aan het werkgelegenheidscomité.
Ook stemt het EP in met het voorstel om eens in de twee jaar landspecifieke informatie
aan te leveren, daar waar de EC en het EP van een jaarlijkse aanlevering uitgingen.
Dit past bij de lijn van de Raadspositie waar Nederland mee heeft ingestemd.
Evaluatie van de richtlijn (artikel 15)
Het Frans voorzitterschap stelt voor om in te stemmen met een toevoeging van het EP,
namelijk dat de Europese Commissie een consultatie onder lidstaten en sociale partners
houdt voordat de Commissie overgaat tot het opstellen van de evaluatie. Ik sta hier
positief tegenover.
Alles overziend concludeer ik dat ik mij goed kan vinden in het merendeel van de tot
dusver bereikte compromissen met het EP, waarbij ik wel bijzondere aandacht heb voor
de vormgeving van het lid over automatische indexatiestelsels in verschillende lidstaten.
Ik zal mij ervoor inzetten om dit punt te laten aansluiten bij de Nederlandse regelgeving
en praktijk.
Stappen in de laatste weken van het Frans voorzitterschap van de EU
Naar verwachting zullen de ontwikkelingen op dit dossier elkaar snel opvolgen in de
laatste maand van het Frans voorzitterschap. In het vervolg licht ik de door het Frans
voorzitterschap beoogde planning en mijn inzet bij elke stap.
Voorbereiding van de triloog van 6 juni a.s. in Coreper van 1 juni jl.
Het Frans voorzitterschap van de Europese Unie heeft de ambitie om vóór de Raad van
16 juni een akkoord te bereiken met het Europese Parlement. Het Frans voorzitterschap
op het moment van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda nog geen bespreking geagendeerd
in Coreper16. Het Frans voorzitterschap heeft hiertoe op 25 mei jl. een notitie met bespreekpunten17 ter voorbereiding gedeeld om helderheid te krijgen over het mandaat dat het Frans
voorzitterschap in de laatste fase van de onderhandelingen heeft. Hiermee hoopt het
Frans voorzitterschap compromissen met het EP te kunnen bereiken op de meest gevoelige
onderdelen van de richtlijn. Er staat nog maar één triloog op de planning, die naar
verwachting op 6 juni zal plaatsvinden.
Nederland hanteert ook in de laatste fase van de onderhandelingen de kaders zoals
vastgesteld in het BNC-fiche. Hoewel ik niet in detail in kan gaan op de Franse voorstellen,
licht ik graag de hoofdlijnen van de Nederlandse inzet toe.
1. Respect voor goedwerkende stelsels
Goedwerkende stelsels, zoals het Nederlandse, moeten worden gerespecteerd. Zoals reeds
toegelicht, zal ik mij blijven inzetten voor opname van een lid over automatische
indexatieformules en een tekst die aansluit op de manier waarop automatische indexatiestelsels
in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn ingericht.
2. Referentiewaarden
In de discussies over minimumlonen wordt vaak gekeken naar het brutoloon in verhouding
tot het mediane of gemiddelde bruto-inkomen. Om de toereikendheid van minimumlonen
te beoordelen dient naar de mening van het kabinet echter niet enkel naar deze indicator
gekeken te worden, aangezien deze geen volledig beeld geeft van de toereikendheid.
Ik zet me er dan ook voor in dat lidstaten voldoende ruimte houden om ook andere indicatoren
te gebruiken die een beeld geven over de toereikendheid van minimumlonen. Referentiewaarden
dienen tevens een indicatief karakter te hebben, en dus niet bindend te zijn.
3. Afwijkingen en inhoudingen
Het kabinet is van mening dat alleen de lidstaten bevoegd zijn om te besluiten welke
afwijkingen en inhoudingen zij gewenst achten. Het kabinet voelt zich door de opinie
van de Juridische Dienst van de Raad op dit punt gesteund. De Algemene Oriëntatie
stelt ten aanzien van afwijkingen en inhoudingen eisen van rechtsbeginselen die reeds
in Nederland van toepassing zijn. Dit kader is voor Nederland leidend.
4. Toegankelijke informatie voor personen met een beperking
De toegankelijkheid van informatie over het minimumloon voor personen met een beperking
is een nieuw element dat geen onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijk voorstel.
Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag geratificeerd over een toegankelijke samenleving
(en dus ook een toegankelijke informatievoorziening) voor mensen met een handicap.
Ik zet mij derhalve graag in om te blijven werken aan het toegankelijk maken van informatie
over het minimumloon voor iedereen, in het bijzonder voor personen met een beperking.
Terugkoppeling van de triloog van de 6 juni in Coreper van 8 juni a.s. en informatie
aan de Tweede Kamer
De verwachting is dat het Frans voorzitterschap in Coreper van 8 juni mondeling terugkoppelt
of het gelukt is om een compromis te vinden op alle onderdelen van de richtlijn. Ik
verwacht dat het voorzitterschap kort erna het schriftelijk eindresultaat deelt, zodat
alle lidstaten de laatste wijzigingen kunnen beoordelen. Als het Frans voorzitterschap
oordeelt dat er een voorlopig akkoord is bereikt zal ik u hier zo spoedig mogelijk
over informeren, zodat uw Kamer zich hier ook over kan beraden, ter voorbereiding
op het commissiedebat van 15 juni a.s.
Bespreking in Coreper van 15 juni en WSB-Raad van 16 juni a.s.
Als het Frans voorzitterschap oordeelt dat de laatste triloog een gebalanceerd en
acceptabel akkoord heeft opgeleverd, zal het naar verwachting ter stemming worden
gebracht middels gekwalificeerde meerderheid in Coreper van 15 juni a.s., voorafgaand
aan de Raad van 16 juni.
Als er geen voorlopig akkoord wordt bereikt zal het Frans voorzitterschap naar verwachting
overgaan tot het opstellen van een voortgangsrapportage. Dit is een document dat de
gezette en nog te zetten stappen opsomt en toelicht, ter bespreking in de Raad en
ter ondersteuning voor aanstaande voorzitterschappen.
Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van arbeidsvoorwaarden
bij platformwerk
Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel
«verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk» informeer ik u hierbij over
de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel. Daarbij ga ik, op verzoek
van het lid Smals, tevens in op de beleidsopvattingen en ervaringen van een selectie
van andere lidstaten met platformwerk.
Terugblik
Onder Frans voorzitterschap hebben in een aantal Raadswerkgroepen technische besprekingen
plaatsgevonden over het richtlijnvoorstel. Alle artikelen en overwegingen zijn besproken.
Lidstaten hebben uitgebreid de gelegenheid gekregen om vragen over het voorstel te
stellen. Deze zijn tijdens de Raadswerkgroepen door de Europese Commissie beantwoord.
Voorts zijn lidstaten uitgenodigd om hun eerste tekstvoorstellen in te dienen voor
de eerste twee hoofdstukken van de richtlijn. Ook Nederland heeft van die mogelijkheid
gebruik gemaakt.
Zoals ik heb aangegeven in de geannoteerde agenda voor de EPSCO van 14 maart jl.18, en zoals tevens vermeld in het BNC-fiche19, heeft Nederland gevraagd om duidelijkheid over hoe het rechtsvermoeden kan worden
geactiveerd. Net als andere lidstaten heeft Nederland het voorzitterschap met name
verzocht in de overwegingen bij het voorstel op te nemen welke stappen gezet moeten
worden om het rechtsvermoeden te activeren.
Het Franse voorzitterschap heeft een eerste voorstel voor een compromistekst20 opgesteld en deze toegelicht tijdens de laatste Raadswerkgroep onder Frans voorzitterschap
over dit onderwerp. Alle lidstaten – inclusief Nederland – hebben een algemeen studievoorbehoud
geplaatst bij de tekst.
Vervolg
Tijdens de Raad WSB van 16 juni zal het voorzitterschap een voortgangsrapportage21 presenteren. Naar verwachting wordt tijdens de Raad WSB niet inhoudelijk gesproken
over het richtlijnvoorstel.
Onder het voorzitterschap van Tsjechië zal de behandeling van het richtlijnvoorstel
worden voortgezet. Het is nu nog niet duidelijk of het Tsjechische voorzitterschap
erin zal slagen om in december een politiek akkoord (algemene oriëntatie) te presenteren.
Het Europees Parlement is ook van start gegaan met zijn standpuntbepaling. Rapporteur
Elisabetta Gualmini (S&D) heeft een eerste voorlopig rapport opgesteld met amendementen
op het richtlijnvoorstel22. Het meest noemenswaardig is dat de rapporteur een «werknemer, tenzij» benadering
voorstelt en in het verlengde daarvan voorstelt de criteria voor het vaststellen van
een weerlegbaar rechtsvermoeden te schrappen. Een ander opvallend punt is dat wordt
voorgesteld om de bepalingen over algoritmisch management uit te breiden naar alle
werkenden. Leden van de EMPL-commissie van het Europees Parlement kunnen tot 8 juni
a.s. amendementen indienen op het voorlopig rapport. Het Europees Parlement stemt
naar verwachting dit najaar in plenaire zitting over de amendementen.
Beleidsopvattingen en ervaringen van een selectie van andere lidstaten met platformwerk
Ik heb, zowel en marge van de informele EPSCO in februari in Bordeaux, als in Brussel
en Den Haag, met diverse collega’s uit andere lidstaten gesproken. Ook zijn er op
ambtelijk niveau met andere lidstaten en de Europese Commissie gesprekken gevoerd.
Het beeld over de beleidsopvattingen en ervaringen van lidstaten met platformwerk,
dat voortkomt uit deze gesprekken, is wisselend en hangt met name af van de mate waarin
platforms in een lidstaat actief zijn, alsmede van de organisatie van de arbeidsmarkt
in de betreffende lidstaat. Sommige lidstaten, zoals Spanje, België en Portugal, hebben
reeds een rechtsvermoeden vastgelegd in hun wetgeving, terwijl anderen voornemens
zijn een rechtsvermoeden voor platformwerk te introduceren in hun wetgeving. Geen
lidstaat heeft dat precies gedaan op de wijze die de Europese Commissie nu voorstelt.
Tegelijkertijd zijn er ook lidstaten die bedenkingen hebben bij een rechtsvermoeden
van werknemerschap.
Mijn collega’s uit Duitsland, Italië, Spanje, Portugal en België hadden zich, voor
bekendmaking van het Commissievoorstel, al publiekelijk uitgesproken voor de introductie
van een rechtsvermoeden. Samen met een aantal leden van het Europees Parlement en
de European Trade Union Confederation (ETUC) hebben zij Commissievoorzitter Von der
Leyen op 29 november 2021 per brief daartoe opgeroepen.23 In die brief refereren zij aan de tendens in de jurisprudentie die waarneembaar is
in diverse lidstaten van de Europese Unie en keren zij zich tegen een derde categorie
tussen werknemer en zelfstandige.
In de bijlage bij deze geannoteerde agenda treft u een overzicht aan van de beleidsopvattingen
en ervaringen van een select aantal lidstaten met platformwerk. Voor een meer volledig
overzicht verwijs ik naar het «Staff Working Document» van de Europese Commissie.
In dit document heeft de Commissie gekeken hoe de diverse lidstaten de uitdagingen
rond platformwerk adresseren. Ook heeft de Commissie gekeken naar de jurisprudentie
in diverse lidstaten.24
Veel lidstaten hebben hun inzet op het richtlijnvoorstel nog niet bepaald. Zodra ik
hiervan een beter beeld heb, zal ik uw Kamer informeren, uiteraard voor zover die
inzet door lidstaten openbaar gemaakt is.
Voorts zal ik uw Kamer nader berichten over de voortgang van de behandeling van het
Richtlijnvoorstel conform de gemaakte informatieafspraken.
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.