Brief regering : Nationale Eiwit Strategie
35 925 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022
Nr. 156 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2022
De Oekraïne-oorlog laat, net als eerder de Coronacrisis, nadrukkelijk zien dat de
wereldhandel en de wereldvoedselvoorziening kwetsbaarheden kennen. Geopolitieke spanningen,
pandemieën of misoogsten kunnen de aanvoer van essentiële voedingsmiddelen onder druk
zetten.
Dit gegeven is in 2018 reden voor de EU geweest om de lidstaten op te roepen een nationale
strategie te ontwikkelen om de grote afhankelijkheid van eiwitimporten (zoals soja)
van buiten de EU1 te verkleinen. De Nationale Eiwit Strategie (NES) is hiervan de Nederlandse invulling.
Het verminderen van, vooral, de afhankelijkheid van soja-import is van groot strategisch
belang. In het onderzoek dat ik onlangs door WecR heb laten doen omtrent de voedselzekerheidssituatie
naar aanleiding van de Oekraïnecrisis2 blijkt dat er in geval van het – geheel – wegvallen van de invoer van soja aanzienlijke
effecten te verwachten zijn, met name voor wat betreft de productie en consumptie
van vlees. De voedselvoorziening is dan niet in gevaar, maar er zijn wel direct aanpassingen
vereist in het dieet van mens en dier. Om hierop voorbereid te zijn en de veerkracht
van Nederland tijdig en op duurzame wijze te versterken, is de NES ontwikkeld.
Eind 2020 is deze eiwitstrategie door mijn voorganger aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 70) en in afwachting van de komst van het huidige kabinet, controversieel verklaard
(Kamerstuk 35 718, nr. 1). Ik vind het van groot belang om deze strategie nu verder uitwerking te geven.
Essentieel voor mij is dat deze uitwerking samen met ketenpartners en boeren wordt
opgepakt. Prijsstijgingen en aanvoerrisico’s door strategische afhankelijkheden treffen
immers allereerst bedrijven zelf en het ontwikkelen, produceren en afzetten van alternatieven
vergt ketenbrede coalities. Bovendien kan ik vanuit het Rijk geen keuzes omtrent teelten
en veevoercontracten aan bedrijven opleggen.
Maar uiteraard speel ik een rol daar waar ik meerwaarde kan bieden, zoals in het wegnemen
van belemmeringen nationaal en internationaal, of in ondersteuning van onderzoek,
het aanjagen van ketenbrede samenwerking en in het ondersteunen van maatschappelijke
bewegingen zoals rond de verschuiving van het eetpatroon.
Hoofdlijnen van de Nationale Eiwitstrategie
De NES heeft als doel om de komende vijf tot tien jaar bij te dragen aan de vergroting
van de zelfvoorzieningsgraad van Nederland en de Europese Unie op het gebied van eiwitten,
op een duurzame manier die bijdraagt aan de gezondheid van mens, dier en natuurlijke
omgeving. Daarmee kan de import van eiwitrijke gewassen van buiten Europa worden beperkt.
Met stakeholders uit de gehele eiwitketen is daarvoor inzet langs een vijftal sporen
afgesproken. De eerste vier sporen zijn de teelt van eiwitrijke gewassen voor humane
consumptie, het ontwikkelen van alternatieve eiwitten voor humane en dierlijke consumptie,
het vergroten van de benutting van insecten, en een vergrote inzet van reststromen.
Deze vier sporen sluiten aan bij de inzet op kringlooplandbouw, bij de kansen die
Nederlandse gewassen bieden en bij de koploperspositie van de Nederlandse agrofoodsector
in het ontwikkelen van alternatieven. De sporen bieden daarmee ook zicht op verbeterde
en nieuwe verdienmodellen voor boeren en ketenpartijen.
Het vijfde spoor is gericht op een verschuiving van de balans tussen dierlijke en
plantaardige eiwitconsumptie passend bij de Schijf van Vijf. Dit spoor sluit aan bij
de afspraken uit het Klimaatakkoord en draagt bovendien bij aan een gezonder eetpatroon.
Voortgang en verdere inzet
Ten aanzien van de EU-regelgeving zijn in de afgelopen twee jaar al twee van de, in
de NES benoemde, belangrijke mijlpalen bereikt. Zo is, met actieve steun van Nederland,
het verwerken van diermeel in diervoeders – dat sinds 1 januari 2001 was verboden –,
door de Europese Commissie weer toegestaan, zij het onder strikte voorwaarden. Dit
levert een substantiële bijdrage aan vermindering van de afhankelijkheden van eiwitimporten.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de goedkeuring door de Europese Commissie in
september 2021 om insecteneiwit te verwerken in voeder voor niet-herkauwers. Tenslotte
gaf de Europese Commissie in november 2021 zijn goedkeuring aan het gebruik van de
veldsprinkhaan voor menselijke consumptie. Eerder was al consumptie van meelwormen
toegestaan. Hiermee ontstaan nieuwe perspectieven voor de insectenteelt.
Ook maatschappelijke partijen hebben stappen gezet, waardoor op de vijf hoofdsporen
al voortgang kon worden gerealiseerd. In het onderstaande ga ik daarop nader in en
geef ik aan welke stappen ik in de komende kabinetsperiode vanuit het Rijk wil zetten
om de verdere uitwerking kracht bij te zetten. Het is mijn inzet om daarbij ook verbinding
te leggen met andere ambities van het kabinet, zoals klimaat- en stikstofdoelen.
Selectieve inzet op teelt van eiwitrijke gewassen
Deze inzet heeft betrekking op het stimuleren van de teelt van, specifiek voor de
Nederlandse omstandigheden kansrijke, eiwitrijke gewassen voor humane consumptie.
Denk hierbij aan vlinderbloemigen zoals veldbonen en lupine. Deze teelt van vlinderbloemigen
draagt bij aan biodiversiteit, stikstofbinding en aan bodemverbetering, wat op zijn
beurt weer bevorderlijk is voor de waterkwaliteit. Dit past goed binnen de aanpak
van de stikstof-, klimaat-, water- en natuuropgaven.
In de praktijk is de opschaling van deze teelten nog weerbarstig gebleken, bijvoorbeeld
omdat de opbrengsten nog niet robuust zijn en de veredeling en het verdienmodel nog
achterblijven bij dat van meer traditionele teelten.
Tegelijk zie ik veel motivatie in de markt om de eiwitten afkomstig van in Nederland
geteelde eiwitrijke gewassen in te zetten voor de ontwikkeling van hoogwaardige producten,
bijvoorbeeld voor vleesvervangers of voor toepassing in de voedingsmiddelenindustrie.
Binnen Food Valley is bijvoorbeeld een aantal start ups opgezet die bijdragen aan
het aanbod van lekkere en gezonde eiwitten. Ook trekt Food Valley binnen het Europese
project Co-Fresh een ketenproject om veldbonen in te zetten als vleesvervangers3. Een ander voorbeeld is de «Lekker Lupine»-community die de consumptie en teelt van
biologische lupine in Nederland stimuleert.
Op dit moment verken ik met het veld hoe een Green Deal Eiwitrijke gewassen toegevoegde
waarde kan hebben om de genoemde barrières te slechten en wat daarbinnen de focus
moet zijn. Hierbij kijk ik met telers en veredelaars hoe ik vanuit mijn onderzoeksmiddelen
en regelingen zoals de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe)
een impuls kan geven aan veredeling door de ontwikkeling van geschikte rassen, het
versterken van de resistentie en optimalisatie van de teelt. Daarnaast kijkt de Green
Deal hoe samenwerking kan bijdragen aan een beter verdienmodel. Ik hoop dat ondernemers
hier zo goed mogelijk gebruik van maken.
In de NES uit 2020 is de verwachting geuit dat in 2030 100.000 hectare aan vlinderbloemigen
zou kunnen worden geteeld. Dit behoeft, vanwege de genoemde weerbarstigheden, bijstelling.
Met de Green Deal wordt getracht om toch een zo sterk mogelijke impuls te geven en
zal worden gekeken hoeveel hectare op korte termijn realistisch kan worden beteeld.
Hierbij kan waardevolle input ontleend worden aan kennis en ervaring die al is opgebouwd
in andere keteninitiatieven zoals Fascinating!, Zeeland Bonenland en FlevoVeldboon.
Fascinating!
Ook ten aanzien van andere eiwitrijke gewassen komt er veel energie vanuit de markt.
Een mooi voorbeeld van goed werkende coalitievorming is het programma Fascinating!
Hierin werken vier grote nationale coöperaties: Avebe, FrieslandCampina, Agrifirm
en Cosun samen met de provincie Groningen, ISPT en het UMCG aan een brede range technieken
en opschaling voor alternatieve eiwitwinning en verwerking, onder meer uit bietenblad
en aardappelen. Beide hebben een grote potentie om de import van soja-eiwit te vervangen,
zeker wanneer de eiwitten gelijk voor humane consumptie worden ingezet. Fascinating!
ondersteunt regionale boeren in Noord-Nederland met kennis over teeltplannen en inzet
op hoge verwaarding van eiwitten, onder meer uit vlinderbloemigen. Vanuit het Nationaal
Programma Groningen (NPG) en de Provincie Groningen wordt tien miljoen euro bijgedragen
aan het programma. Inmiddels zijn in het programma vier werksporen uitgewerkt en zijn
er reeds proefvelden aangelegd voor de teelt van zeven verschillende eiwitrijke gewassen
op elk van vier Noord Nederlandse akkerbouw-proefboerderijen. Daar wordt onder meer
geëxperimenteerd met de teelt van zetmeelaardappelrassen bij verschillende stikstofniveaus.
Ook loopt er een proef om met behulp van genoommarkers het eiwitgehalte van aardappelen
te verhogen. De eerste resultaten lijken veelbelovend.
Innovatie en ontwikkeling van alternatieve eiwitbronnen voor mens en dier
In de NES is de ambitie opgenomen om de Nederlandse positie op eiwitinnovatie en -technologie
verder te versterken, met als resultaat een groter aanbod van smakelijke, duurzame
en gezonde alternatieve en plantaardige eiwitproducten op de EU-markt voor voeding
en veevoer in 2025.
De afgelopen tijd zijn er op dit gebied veel inspirerende ontwikkelingen geweest.
Zo heeft de Nederlandse producent van kweekvlees, Mosa Meat4 in verschillende investeringsrondes omgerekend zo'n € 82 miljoen aan kapitaal opgehaald.
Dit bedrijf heeft ten doel om kweekvlees betaalbaar te maken voor de consument. Onlangs
is ook een voorwaardelijke toekenning van € 60 mln. gedaan vanuit het Nationaal Groeifonds
om te investeren in algemeen toegankelijke opschalingsfaciliteiten en passende onderzoeks-
en onderwijsactiviteiten die kunnen bijdragen aan een verdere uitbouw van de sterke
positie van Nederland op het gebied van kweekvlees en -zuivel. Samen met betrokken
partners werk ik aan een voorstel om tot een definitieve toekenning van de middelen
te komen.
Kweekvlees is een nieuw voedingsmiddel (novel food). Voordat een bedrijf zo’n voedingsmiddel op de markt introduceert, moet een veiligheidsdossier
worden ingediend bij de Europese Commissie, waarna EFSA dit dossier beoordeelt. Bij
een positief oordeel stemmen de EU-lidstaten over een eventuele toelating voor de
gehele EU-markt. Op dit moment is er nog geen dossier ingediend voor een dergelijke
toelating van kweekvlees als nieuw voedingsmiddel. Het is echter mogelijk een nog
niet op grond van de Europese wetgeving geautoriseerd nieuw voedingsmiddel te proeven
onder gecontroleerde experimentele omstandigheden. Over de mogelijkheden van deze
proeverijen vinden, in lijn met de motie van de leden Tjeerd de Groot en Valstar5 gesprekken plaats met twee kweekvleesbedrijven. Het eerste gesprek heeft medio mei
plaatsgevonden. In deze gesprekken is ook de ingezonden informatie van Kamerlid De
Groot over de voorwaarden van proeverijen meegenomen. VWS onderzoekt momenteel die
extra informatie, als verantwoordelijk departement voor de voorwaarden van dergelijke
proeverijen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten hiervan.
Ook voor plantaardige nieuwe eiwitbronnen zijn in 2021 meerdere publiek-private onderzoeksprojecten
gestart. Het gaat dan bijvoorbeeld om het ontwikkelen van productieketens voor microalgen,
bacteriën, schimmels en gist; veredeling van suikerbieten; teelt van eendenkroos,
en ontwikkeling van eiwitproducten op basis van fermentatie.
Deze kabinetsperiode wil ik via publiek-privaat onderzoek een extra accent zetten
op de ontwikkeling van gewassen en andere eiwitbronnen die zowel voor veevoer als
humane voeding een basis kunnen vormen. Daarmee wil ik zien hoe ik kan bijdragen aan
het versterken van verdienmodellen voor deze eiwitbronnen.
Ook ben ik met het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in
gesprek over de mogelijkheden om extra onderzoek te verrichten naar de ontwikkeling
van nieuwe eiwitten en nieuwe verwerkingsmethoden.
Verder bied ik vanuit mijn PPS-onderzoeksmiddelen steun aan, bijvoorbeeld, onderzoek
naar productiemethoden, voedselveiligheid van nieuwe eiwitten en milieu-impact van
de productie. Dit onderzoek draagt bij aan de acceptatie en transitie naar inzet van
alternatieve eiwitbronnen.
Op het gebied van aquacultuur tenslotte, is eind maart 2022 het ontwerpprogramma Noordzee
2022–2027 (PNZ) aan de Kamer aangeboden6. Hierin is opgenomen dat met een aantal experimenten bekeken wordt in hoeverre windmolenparken
juridisch en technisch toegerust kunnen worden, naast het winnen van duurzame windenergie,
voor economisch haalbare kweek van zeewier, schaal- en schelpdieren en passieve (minder
bodemberoerende) visserij en de ontwikkeling (en bescherming) van natuur boven en
onder water. Immers, ook eiwit uit zee kan mogelijk een belangrijke rol spelen bij
de eiwitproductie. Dit wordt onderstreept door de Blue Deal die ik, samen met de schelpdiersector,
de Provincie Zeeland, natuurorganisaties en Impuls Zeeland in maart 2022 heb gesloten.
Insecten als veevoer, voedsel en bij het benutten van reststromen
Insecten zijn van nature afvalverwerkers, die organische reststromen en mest kunnen
omzetten naar hoogwaardige eiwitten welke benut kunnen worden in bijvoorbeeld veevoer.
De kweek van insecten vormt tevens een waardevol alternatief verdienmodel.
Er is een grote dynamiek in de sector en vanuit de markt worden kansen gezien. In
februari 2022 haalde insectenkweker Protix € 50 miljoen op uit de markt, waarmee het
bedrijf internationaal nieuwe productielocaties wil gaan bouwen. Het bedrijf kweekt,
op voedselresten van regionale verwerkers, maden van de soldatenvlieg als voer voor
onder meer pluimvee en vissen.
Een belangrijke mijlpaal is de hierboven genoemde goedkeuring door de EU in september
2021 om insecteneiwit te verwerken in voeders voor niet-herkauwers. De insectensector
kan daardoor een grotere rol vervullen in de eiwitstrategie en tevens een bijdrage
leveren aan kringlooplandbouw.
In de komende periode zal ik mij binnen de EU inzetten om te komen tot herziening
van de Europese Verordening dierlijke bijproducten. Het gebruik van bijproducten als
voer of substraat voor insecten maakt het mogelijk om insecten op keukenafval te kweken.
Zo kan de kweek van insecten op reststromen uit keukenafval op termijn 28% van de
import van eiwit voor veevoer vervangen7.
Vanuit mijn onderzoeksmiddelen draag ik bij aan publiek-privaat onderzoek naar het
veilig verwerken van deze stromen.
Grotere benutting van reststromen
In de NES is de ambitie verwoord dat veevoer in 2030 voornamelijk bestaat uit niet
(meer) voor humane consumptie geschikte producten en reststromen. In de afgelopen
periode zijn hierin flinke stappen gezet. Zoals hierboven al vermeld, is in september
2021, met actieve steun van Nederland, het Europees verbod op gebruik van diermelen
aangepast en is het nu onder strikte voorwaarden toegestaan om varkensmeel aan te
wenden voor kippenvoer en kippenmeel voor varkensvoer. Het weer toestaan van het verwerken
van diermeel in diervoeders voor alleseters zoals kippen en varkens heeft een grote
circulaire potentie in verband met de grote hoeveelheden die beschikbaar zijn en de
aanwezigheid van essentiële aminozuren, die vergelijkbaar zijn met de voedingswaarde
van geïmporteerde soja. Dit betekent dat zo’n 6% van de import van soja voor veevoer
kan worden vervangen door lokaal eiwit in de vorm van diermeel van goedgekeurde slachtdieren8. Het is aan de diervoedersector om deze eiwitten ook in te zetten. Ik constateer
dat hierin stappen gezet worden.
Om ook andere reststromen in de toekomst te kunnen benutten, worden onderzoek en praktijkexperimenten
gedaan om kwetsbaarheden en kansen voor het gebruik van reststromen in voedsel en
veevoer te identificeren. Begin 2021 startte bijvoorbeeld het Circular Food Center,
een sleutelproject in de Regio Deal Noordoost-Brabant, van waaruit onder meer bijdragen
worden geleverd aan een tweejarig project van de European Food Safety Authority (EFSA)9 dat verder op kansen en risico’s ingaat.
In het coalitieakkoord heeft het kabinet al aangegeven de inzet op kringlooplandbouw
voort te willen zetten, onder meer via het gebruik van reststromen in veevoer. Als
alle reststromen vanuit retail, catering en voedselketens ook zouden kunnen worden
aangewend in veevoer, kan dit zo’n 17% van de import van soja-eiwit van buiten de
EU vervangen; met de inzet van keukenafval in veevoer kan volgens de voornoemde studie
van WecR zelfs 32% van de import bespaard worden10. Bovendien draagt de inzet van reststromen ertoe bij dat hulpstoffen zo efficiënt
mogelijk worden ingezet. Hierdoor kunnen het beslag op water en land en de CO2-uitstoot afnemen.
Op dit moment worden door de diervoedersector al diverse stromen kringloopwaardige
grondstoffen gebruik voor veevoer. Denk hierbij bijvoorbeeld aan stromen van – voor
humaan gebruik afgekeurde – koekjes, brood en snoepjes (voormalig levensmiddelen)
en de eerdergenoemde diermelen. Om een zo sterk mogelijke ingroei te realiseren, zoals
gevraagd in de motie van het lid Tjeerd de Groot11, wil ik mij met kracht blijven inzetten op toelating van een breder spectrum aan
reststromen binnen de EU. Ik wil daarbij aandringen op zowel de aanpassing van de
Verordening dierlijke bijproducten ten aanzien van het gebruik van keukenafval en
cateringafval in diervoeder, als de aanpassing van de Uitvoeringsverordening rond
verwerkingsmethoden van dierlijke bijproducten. Uiteraard blijft hierbij de voedselveiligheid
voorop staan.
Daarnaast zet ik mij in om samen met de veevoerindustrie tot afspraken te komen om
meer eiwithoudende grondstoffen vanuit Europa te gebruiken, zoals de Kamer ook verzocht
heeft met de motie van het lid Boswijk12. Ik kan u meedelen dat het onderzoek daarnaar nog gaande is. Ik verwacht de resultaten
later dit jaar met uw Kamer te delen.
Verschuiving in het voedingspatroon van consumenten naar meer plantaardig eiwit
Drieënnegentig procent van de import van soja voor Nederlands gebruik is bedoeld voor
verwerking tot veevoer. Wanneer er een verschuiving in het eetpatroon optreedt naar
meer plantaardig voedsel, is er minder veevoeder nodig en kan daarmee de import van
eiwitrijke grondstoffen belangrijk verminderen. Hiermee is substantiële winst te behalen
voor de doelstelling van de NES. De verschuiving heeft bovendien positieve gevolgen
voor vermindering van de CO2- voetafdruk, vermindering van het landgebruik voor veevoer en het watergebruik dat
samenhangt met de consumptie, en draagt bij aan gezondheid. Er is dan ook groeiende
maatschappelijke belangstelling en een groeiend aantal initiatieven vanuit de markt
voor deze zogenaamde eiwittransitie.
Om stappen in de transitie te zetten, streef ik voor 2030 als concreet doel een voedingspatroon
na waarin de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten 50/50 is. Deze verhouding
past bij de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum die zowel ziet op gezondheid als
duurzaamheid13. De huidige verhouding in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten is
60/40.
Vanwege de bijdrage aan gezondheid, trek ik hierin samen op met de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport14. In mijn brief over het voedselbeleid, die ik u 29 maart heb gestuurd, ben ik nader
ingegaan op de wijze waarop ik hier invulling aan wil geven15.
Overige stappen in deze kabinetsperiode
Monitoring
Het algemene doel van de NES is om te zorgen voor een vergroot aanbod van alternatieve
en plantaardige eiwitten en daarmee de zelfvoorzieningsgraad van Nederland en Europa
binnen vijf tot tien jaar te vergroten. Als «missiedoel» is geformuleerd dat plantaardige
eiwitrijke grondstoffen in Nederlands diervoeder in 2025 voor het merendeel uit de
EU komen. Dit zijn ambitieuze doelstellingen. Het gaat in veel van de sporen om innovatieve
ontwikkelingen die hun eigen onzekerheden kennen en waarvan markten nog in ontwikkeling
zijn. Bovendien is de realisatie mede afhankelijk van Europese afspraken. Ik acht
2030 dan ook een meer realistisch jaar voor het behalen van de algemene doelstelling
van de NES.
Daarmee wil ik echter niets afdoen aan de ambities zelf. Er zit veel energie in de
markt en is er mij veel aan gelegen om de ontwikkelingen krachtig te ondersteunen.
Om partijen houvast te bieden om hun voortgang ook te monitoren, werk ik aan versterkte
monitoring voor de NES. Er bestaan reeds monitors zoals de monitor voedselverspilling
en de voedselconsumptiepeiling die inzicht geven in een deel van de stappen die binnen
het kader van de NES gezet worden. Aanvullend ben ik in gesprek met de diervoedersector
over een monitor die onder andere gericht is op de herkomst van diervoedergrondstoffen.
Deze monitor biedt houvast om als sector een indicator te ontwikkelen voor de verhouding
tussen voor humane consumptie geschikte eiwitten in veevoer en eiwitten en reststromen
die alleen geschikt zijn voor veevoer. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van
de leden Boswijk en Tjeerd de Groot16. Ook heb ik de WUR gevraagd om onderzoek uit te voeren naar de circulariteit van
reststroombenutting en te bepalen welke elementen in een monitor belangrijk zijn om
te kunnen sturen op een verdere ingroei naar circulariteit van diervoer, zoals gevraagd
in voornoemde motie van het lid Tjeerd de Groot.
Duurzame grondstoffen
Ondanks alle inspanningen zal Nederland, mede gezien de omvang van de soja-import
en onze functie als soja-draaischijf in Europa, ook de komende decennia soja blijven
importeren. Naast de verschillende activiteiten om de soja-import te verminderen zet
ik daarom samen met bedrijven, ngo’s en het Ministerie van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking in op verduurzaming van de teelt in landen van herkomst.
Nederland is binnen de EU koploper voor wat betreft het gebruik van duurzame soja,
maar niet alle EU-lidstaten zijn zover. Daarom is vanuit Nederland binnen de EU gepleit
voor wetgeving die vermijdt dat producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie
op de Europese markt belanden. De Europese Commissie heeft hier recent een voorstel
voor gedaan17. U bent hierover op 28 januari door de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd18. Op verzoek van uw Kamer zet ik mij, samen met de Minister voor Natuur en Stikstof,
daarbij in om de strekking van de verordening te verruimen tot andere waardevolle
ecosystemen (bijvoorbeeld savannes, wetlands en mangroves) en van soja afgeleide producten,
zoals gevraagd in de moties van het lid Boswijk en van de leden Wassenberg en Teunissen19
,
20. Momenteel vindt hierover een intensief overleg plaats tussen Lidstaten, Commissie
en EP, dat mogelijk in de loop van dit jaar al zal leiden tot vaststelling van de
betreffende Verordening.
Versterking samenwerking met regiopartners en lokale initiatieven
In de provincies is veel energie om samen met regionale stakeholders kansen en uitdagingen
rond vergrote inzet van reststromen, alternatieve teelten en de eiwittransitie op
te pakken. De voorbeelden die ik hierboven genoemd heb, zijn daar al een bewijs van,
maar er zijn nog talloze andere, onder meer in de Food Tech Brainport.
Deze energie wil ik graag benutten om samen met regionale stakeholders deze initiatieven
verder vorm te geven en andere op te halen die een belangrijke rol kunnen spelen in
de aanpak van de klimaat, stikstof en wateropgaven, waaronder de gebiedsgerichte aanpak.
Tot slot
Het is mijn inzet om de energie die aanwezig is bij alle betrokken partijen vast te
houden en om samen met hen aan de missiedoelen te werken. De snelheid waarmee deze
missiedoelen uit de NES kunnen worden gerealiseerd, zal mede afhangen van de middelen
die ik hiervoor de komende jaren kan vrijmaken.
In mijn brief van 10 maart heb ik aan uw kamer aangegeven dat ik met de betrokken
sectoren de vinger aan de pols houd voor wat betreft de impact van de situatie in
Oekraïne21. Vooralsnog zie ik geen reden om mijn inzet op de NES te veranderen. Mocht de situatie
toch aanleiding geven tot aanpassingen in de strategie, dan zal ik u daarover informeren.
Later dit jaar zal ik u, zoals ik heb toegezegd, informeren over de voortgang met
betrekking tot de invulling van de motie van het lid Boswijk om meer eiwithoudende
grondstoffen vanuit Europa te gebruiken (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit