Brief regering : Wijziging basispakket Zorgverzekeringswet 2023
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1146 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2022
Met deze brief informeer ik u over de volgende onderwerpen die verband houden met
het beoogde basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in het jaar 2023:
1. Enkele wijzigingen in het Besluit zorgverzekering per 1 januari 2023:
– het verwijderen van de combinatietest uit het basispakket;
– het uitzonderen van de NIPT met medische indicatie van het verplicht eigen risico.
2. Stand van zaken financiering prenatale screening.
3. Ivf-draagmoederschap bij medisch vruchtbaarheidsprobleem wensmoeder.
4. Stand van zaken reconstructieve behandelingen vrouwelijke genitale verminking.
5. Verlenging tot 1 augustus 2023 van paramedische herstelzorg na Covid-19.
6. Naar een passende aanspraak fysio- en oefentherapie.
7. Pakketadvies vitamine D.
8. Stand van zaken voorwaardelijke toelating en Subsidieregeling veelbelovende zorg.
Passende zorg is leidend bij het pakketbeheer. Dat zorgt ervoor dat iedereen ook in
de toekomst goede zorg kan krijgen. Daarom wil ik op dit onderwerp kort ingaan alvorens
de losse onderwerpen te behandelen.
Passende zorg is waarde gedreven en komt samen en rondom de patiënt tot stand. Het
is de juiste zorg op de juiste plek en het gaat om gezondheid in plaats van ziekte.
Passende zorg is ook van hoge kwaliteit en is dus effectief en heeft meerwaarde voor
de patiënt. Het doel is dat alleen (de meest) effectieve zorg binnen het basispakket
vergoed wordt. De houdbaarheid van het stelsel vraagt hierom. Hier is in de afgelopen
jaren al samen met veldpartijen op ingezet in programma’s zoals ZonMw DoelmatigheidsOnderzoek,
Zinnige Zorg en Zorgevaluatie en Gepast Gebruik.
Ik wil meer regie voeren op deze beweging door deze steviger in het basispakket te
verankeren. Dit betekent dat ik de komende tijd uitwerk hoe de toets op het basispakket
verbeterd en verbreed kan worden.
In eerdere brieven dit voorjaar heb ik u toegezegd dat ik mijn beleidsvoornemens die
hieruit volgen rond de zomer met u deel. En dat ik deze ook zal betrekken bij het
met de veldpartijen te sluiten Integrale Zorgakkoord.1
1. Wijzigingen in het Besluit zorgverzekering per 1 januari 2023
Verwijderen van de combinatietest uit het basispakket
Iedere zwangere krijgt tests aangeboden die kunnen bepalen of het ongeboren kind een
verhoogde kans heeft op een aangeboren chromosomale of een structurele afwijking.
Zo kan met de combinatietest een verhoogde kans op een kind met het syndroom van Down
worden vastgesteld. Het gaat hier om een bloedtest en een nekplooimeting. Sinds 1 april
2014 konden zwangeren met een relatief hoog risico hun ongeboren kind ook laten screenen
op down-, edwards- en patausyndroom (trisomie 21, 18 en 13) door middel van een bloedtest.
Het gaat daarbij om de niet-invasieve prenatale test, de NIPT. Het verhoogde risico
op een foetus met een chromosoomafwijking wordt vastgesteld op basis van de combinatietest
of op basis van een medische indicatie. Wanneer zwangeren bijvoorbeeld eerder een
kind hebben gekregen met een trisomie 21, 18 of 13, dan vormt dat een medische indicatie
voor de NIPT bij een volgende zwangerschap.
Sinds 1 april 2017 kunnen ook zwangeren zonder verhoogd risico door middel van de
NIPT hun ongeboren kind laten onderzoeken op een chromosoomafwijking als het down-,
edwards- en patausyndroom. Hiervoor hoefden ze dus niet eerst de combinatietest te
laten afnemen. Sinds deze introductie van de NIPT als eerste test, is de deelname
aan de combinatietest teruggelopen tot slechts 0,7% van de zwangeren. Als gevolg van
de lage deelname, kon niet langer aan de kwaliteitsrichtlijn worden voldaan en kon
de kwaliteit niet langer worden gewaarborgd. Daarom heeft de voormalige Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ervoor gekozen, op advies van het RIVM,
te stoppen met de combinatietest. In de brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 2021
is aangegeven dat de combinatietest vanaf 1 oktober 2021 niet meer wordt aangeboden2. In verband hiermee wordt de bepaling over de combinatietest uit het Besluit zorgverzekering
geschrapt.
Uitzonderen van de NIPT van het verplicht eigen risico
In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» (Bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is een aantal maatregelen aangekondigd om de integrale ondersteuning bij zwangerschappen
te versterken, bij te dragen aan een goede start voor kinderen en onbedoelde en ongewenste
zwangerschappen te voorkomen. Eén van die maatregelen is het kosteloos beschikbaar
stellen van de niet-invasieve prenatale test (NIPT) en de 20-wekenecho voor alle zwangeren.
Hierbij wordt counseling aangeboden inclusief voorlichting over de mogelijkheden van
leven met een van de aandoeningen. In de beantwoording van het schriftelijk overleg
over de brief inzake de structurele implementatie NIPT (Kamerstuk 29 323, nr. 169) zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over deze counseling.
Op dit moment wordt de NIPT in onderzoeksverband aangeboden aan zwangeren als eerste
screeningstest op down-, edwards- en patausyndroom indien geen sprake is van een medische
indicatie. De NIPT voor zwangeren zonder medische indicatie valt niet onder de zorgverzekering,
maar wordt separaat gefinancierd via de subsidieregeling NIPT. Daarbij geldt een eigen
betaling van € 175,–.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 april 2022 over de structurele implementatie
van de NIPT, vervalt deze regeling in 20233. Dit betekent dat vanaf 1 april 2023 de NIPT zonder medische indicatie definitief
onderdeel wordt van de prenatale screening die buiten het basispakket van overheidswege
wordt aangeboden en vervalt de eigen betaling van € 175,–. Hiermee is een toegankelijk
aanbod van de NIPT voor de lange termijn gewaarborgd. Ik verwacht uw Kamer eind dit
jaar opnieuw te kunnen informeren over de stand van zaken rond de voorbereidingen
voor de definitieve implementatie van de NIPT per 1 april 2023.
In het geval wél sprake is van een medische indicatie, wordt de NIPT vergoed vanuit
de zorgverzekering en geldt daarbij het verplicht eigen risico. Gelet op het coalitieakkoord,
geldt er na 1 januari 2023 geen verplicht eigen risico meer bij het uitvoeren van
een NIPT op basis van een medische indicatie. Dit betekent dat de NIPT op basis van
een medische indicatie, kosteloos beschikbaar komt. Dit wordt geregeld door een wijziging
van artikel 2.17 van het Besluit zorgverzekering. Het structureel echoscopisch onderzoek
naar structurele afwijkingen rond de twintigste week van de zwangerschap («20-wekenecho»)
wordt momenteel voor alle zwangeren vergoed vanuit de zorgverzekering. Hierbij wordt
het verplicht eigen risico niet toegepast.
2. Stand van zaken financiering prenatale screening
Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 29 mei 2020 over het basispakket Zvw 2021
aangegeven dat onderzocht wordt of de wijze van bekostiging van de 13-wekenecho ook
gebruikt kan worden voor de 20-wekenecho en de counseling.4 Het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) adviseerde namelijk in 2017 dat
de prenatale screening niet via het basispakket bekostigd zou moeten worden.
Voor het landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de 13-wekenecho is een bekostigingsstructuur
opgezet buiten de Zvw, waarbij de regionale centra prenatale screening de bekostiging
op zich nemen. De 13-wekenecho wordt sinds 1 september 2021 aangeboden en het RIVM
evalueert op dit moment of de bekostigingsstructuur via de regionale centra prenatale
screening goed werkt. Ik vind het van belang om de uitkomsten van deze evaluatie af
te wachten, alvorens te besluiten om de 20-wekenecho en de counseling uit het basispakket
van de zorgverzekering te halen en via deze alternatieve structuur te bekostigen.
Op deze manier kan namelijk worden geborgd dat de prenatale screening voor de zwangere
en door de uitvoerende professionals soepel verloopt. Uitgangspunt is namelijk dat
de zwangere geen last mag hebben van de bekostigingsstructuur. Ik verwacht daarom
in de brief van volgend jaar over het basispakket Zvw 2024 duidelijkheid te kunnen
geven over de bekostiging van de prenatale screening in de toekomst. De 20-wekenecho
en counseling zullen tot die tijd vanuit het basispakket vergoed blijven worden.
3. Ivf-draagmoederschap bij medisch vruchtbaarheidsprobleem wensmoeder
De samenleving verandert, opvattingen over relaties en ouderschap verschuiven en de
wijze waarop mensen invulling geven aan ouderschap en de totstandkoming hiervan wordt
steeds meer divers. Ook medisch gezien zijn de mogelijkheden toegenomen om mensen
met een kinderwens te helpen bij het vormen van een gezin. Op 7 december 2016 bracht
de Staatscommissie Herijking ouderschap het rapport «Kind en ouder in de 21e eeuw»
uit5. De Staatscommissie gaat in haar rapport onder andere in op de vraag naar de wenselijkheid
van een specifieke regeling voor draagmoederschap. Daarop is het wetsvoorstel «Kind,
draagmoederschap en afstamming» ontworpen. Met het wetsvoorstel zal een regeling worden
getroffen voor het ontstaan van ouderschap na draagmoederschap, op een zorgvuldige
en transparante wijze. Indien de rechter vóór de conceptie toestemming geeft aan de
draagmoeder en de wensouders, worden de wensouders vanaf de geboorte de ouders van
het kind en komen zij als zodanig op de geboorteakte van het kind te staan. Het recht
van betrokken kinderen op informatie over hun afstamming wordt met dit wetsvoorstel
versterkt, onder andere door de inrichting van een afstammingsregister. Het wetsvoorstel
is nog in voorbereiding en zal naar verwachting na de zomer aan u worden aangeboden.6
Ook de vergoeding van ivf-draagmoederschap is aan de orde gesteld door de Staatscommissie,
waaronder de vraag in welke gevallen draagmoederschap vanuit het basispakket kan worden
gefinancierd. Dit heeft het Zorginstituut vervolgens beschreven7 en daarbij aangegeven dat de Zvw alleen voorziet in de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen
die bij verzekerden zelf worden uitgevoerd mits zij hiervoor een eigen medische indicatie hebben.
Soms is echter sprake van een medisch vruchtbaarheidsprobleem bij de verzekerde, maar
is voor het opheffen van dat vruchtbaarheidsprobleem bij de verzekerde, een vruchtbaarheidsbehandeling
bij een ander nodig8, die niet zelf een medische indicatie heeft. Mijn voorganger heeft het Zorginstituut
gevraagd om een advies9 over deze situatie, waarbij door wijziging van de regelgeving gerealiseerd kan worden
dat in dat geval de vruchtbaarheidsbehandeling bij deze «derde» ten laste van de basisverzekering
van de wensmoeder wordt vergoed. Bijgaand vindt u dit advies10.
Het Zorginstituut adviseert het basispakket van de Zvw uit te breiden met ivf-draagmoederschap
in het geval de wensmoeder een medische indicatie heeft waardoor zij zelf geen vrucht
kan dragen, maar wel eigen eicellen heeft. Het Zorginstituut adviseert echter ook
om pas tot uitbreiding van het basispakket over te gaan nadat het wetsvoorstel «Kind,
draagmoederschap en afstamming» in werking is getreden. Ik ben voornemens het advies
van het Zorginstituut over te nemen en het ivf-draagmoederschap in beschreven situatie
toe te voegen aan het basispakket van de zorgverzekering.
Ik zal deze wijziging van het basispakket, in lijn met het advies van het Zorginstituut
pas effectueren nadat het wetsvoorstel «Kind, draagmoederschap en afstamming» in werking
is getreden.
Pas dan zijn de juridische waarborgen voor draagmoederschap ook voorafgaand aan het
draagmoederschap voldoende geregeld.
In de huidige wettelijke situatie is de draagmoeder na de geboorte van het kind de
juridische ouder en is aansluitend nog een juridische procedure nodig om het ouderschap
over te laten gaan op de wensouder(s).
Naar analogie van deze situatie, heb ik het Zorginstituut ook verzocht om advies over
de vergoeding van de medische kosten rondom eiceldonatie. Dit advies over eiceldonatie
– de vraag of de medische behandeling bij de donor ter verkrijging van eicellen, ten
laste van de basisverzekering van de wensmoeder met een medische indicatie kan komen
– verschijnt in de loop van dit jaar.
4. Stand van zaken reconstructieve behandelingen vrouwelijke genitale verminking
Het afgelopen jaar heb ik uw Kamer meegenomen in de voortgang rondom onderzoek naar
de veiligheid en effectiviteit van reconstructieve behandelingen (ook wel: hersteloperaties)
bij vrouwelijke genitale verminking (VGV)11. Het Zorginstituut heeft in 2020 vastgesteld dat in bepaalde gevallen reconstructieve
behandelingen deel uitmaken van het basispakket. Omdat beschikbare wetenschappelijke
inzichten met betrekking tot de veiligheid en effectiviteit van de reconstructieve
behandelingen beperkt zijn, is aanvullend onderzoek wenselijk. Momenteel zijn twee
amendementen rondom de herstelzorg bij VGV in uitvoering. Ik neem uw Kamer graag mee
in de ontwikkelingen van tot nu toe.
Amendement Raemakers en Ploumen t.a.v. onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit
van hersteloperaties bij VGV
In 2019 dienden de leden Raemakers (D66) en Ploumen (PvdA) een amendement12 in waarmee € 500.000,– beschikbaar is gesteld voor onderzoek naar veiligheid en effectiviteit
naar hersteloperaties bij vrouwelijke genitale verminking (VGV). Dit amendement is
ingediend met het oog op pakketopname van hersteloperaties bij psychische klachten.
Bij somatische klachten zijn hersteloperaties momenteel onderdeel van het basispakket.
Het afgelopen jaar is gebleken dat de beschikbaar gestelde middelen vanuit het amendement
niet toereikend waren en is aanvullend € 740.000,– vrijgemaakt ten behoeve van het
onderzoek.
Samen met ZonMw en met input vanuit het veld, met name het Amsterdam UMC vanwege haar
expertise op het gebied van complexe genitale afwijkingen, is een onderzoekscall vormgegeven
die naar verwachting in mei van dit jaar wordt opengesteld. Het doel van het onderzoek
is om inzicht te krijgen in de verwijzing, indicatiestelling, effectiviteit en veiligheid
van multidisciplinaire herstelzorg bij VGV. Hierbij worden verschillende groepen vrouwen
met elkaar vergeleken, namelijk een operatieve behandeling bij somatische klachten,
een operatieve behandeling bij louter psychische en/of seksuele klachten en conservatieve
behandeling waarbij geen reconstructieve ingreep wordt uitgevoerd. Om een goed follow-up
systeem op te zetten, wordt de zorg zoveel mogelijk gecentraliseerd in het Amsterdam
UMC. De eerste patiënten worden uiterlijk begin 2023 geïncludeerd. De inclusie zal
4 jaar duren vanwege de kleine doelgroep. Het onderzoek zal 5 jaar in beslag nemen,
waarbij het laatste jaar bedoeld is follow-up van de laatst geïncludeerde.
Halverwege het onderzoekstraject worden tussentijdse resultaten opgehaald die naar
verwachting in 2025 met uw Kamer gedeeld kunnen worden. De definitieve onderzoeksresultaten
volgen naar verwachting in 2028.
Amendement Bergkamp en Raemakers t.a.v. compensatie voor het eigen risico
In het verlengde van het eerdergenoemde amendement gericht op onderzoek, is in 2020
het amendement13 van de leden Bergkamp en Raemakers (D66) ingediend. Hiervoor is € 125.000,– beschikbaar
gesteld om slachtoffers van genitale verminking die aanspraak maken op een hersteloperatie
vanuit het basispakket te compenseren voor het eigen risico dat in rekening wordt
gebracht. Met dit amendement wordt beoogd te onderzoeken in hoeverre het eigen risico
als drempel wordt ervaren om hulp te zoeken. Momenteel wordt verkend of en zo ja welke
mogelijkheden er zijn om op een zo laagdrempelige manier de compensatie beschikbaar
te maken voor de slachtoffers. Het streven is uw Kamer voor het zomerreces te informeren
over uitvoering van het amendement.
5. Verlenging paramedische herstelzorg na Covid-19 tot 1 augustus 2023
Sommige mensen hebben tijdens hun herstel na Covid-19 ernstige klachten of beperkingen.
Een deel daarvan heeft extra zorg nodig om goed te herstellen. De huisarts of medisch
specialist kan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor eerstelijns paramedische
herstelzorg. Deze herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie,
diëtetiek en logopedie.
De herstelzorg, die mono- of multidisciplinair kan worden ingezet, is per 18 juli
2020 voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket. De regeling loopt af per 1 augustus
2022. Ik wil deze met een jaar verlengen tot 1 augustus 2023, zodat ook de patiënten
die sinds het najaar 2021 besmet zijn geraakt of worden en moeite ondervinden bij
het herstel gebruik kunnen maken van de regeling. De voorwaarden blijven gelijk.
Ik wil benadrukken dat, als multidisciplinaire behandeling voor de cliënt nodig is,
het van belang is dat dit vanaf het begin wordt ingezet om zo de effectiviteit te
vergroten. Uit de declaratiedata blijkt dat veel patiënten alleen fysio- en oefentherapie
krijgen. Het is belangrijk dat paramedici in de eerste lijn afspraken maken om de
inzet van multidisciplinaire behandeling te verbeteren.
6. Naar een passende aanspraak fysio- en oefentherapie
Samen met de beroepsgroepen van fysio- en oefentherapeuten, zorgverzekeraars, Patiëntenfederatie,
Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit ben ik een traject gestart om te komen
tot een andere vormgeving van de aanspraak voor fysio- en oefentherapie vanuit de
basisverzekering. In dit traject bekijkt het Zorginstituut of aanpassingen aan de
aanspraak van fysio- en oefentherapie langs de principes van passende zorg vormgegeven
kunnen worden. Eerder heb ik u over dit traject geïnformeerd en u het projectplan
toegestuurd14. Graag informeer ik u over de stand van zaken.
Allereerst heeft het Zorginstituut de inschatting gemaakt dat het mogelijk is om langs
de principes van passende zorg de aanspraak vorm te geven. Hiertoe is het Zorginstituut
gestart met het operationaliseren van de vier principes van passende zorg voor de
eerstelijns fysio- en oefentherapie. Het eerste principe van passende zorg stelt dat
passende zorg waarde gedreven, effectief en doelmatig is. Dit principe is nauw verbonden
met het criterium: «stand van wetenschap en praktijk».15 De andere drie principes van passende zorg – «passende zorg is juiste zorg op de
juiste plek, gaat over gezondheid in plaats van ziekte, en komt samen met en gezamenlijk
rondom de patiënt tot stand» – dienen volgens het Zorginstituut uitgewerkt te worden
in een Kwaliteitskader fysio- en oefentherapie. Daarmee krijgt het Kwaliteitskader
een nog prominenter plaats dan het oorspronkelijk in het projectplan van november
2021 had. Deze wijziging van het projectplan is bestuurlijk geaccordeerd in maart
2022.
Ik ondersteun de wijziging van het projectplan omdat het belangrijk is dat passende
zorg ook evident kwalitatief goede zorg is. Wel heeft deze wijziging consequenties
voor de planning. Het ontwikkelen van een Kwaliteitskader inclusief kwaliteitsindicatoren
dat tripartiet (door beroepsgroepen, Patiëntenfederatie en zorgverzekeraars) wordt
ingediend, vergt doorlooptijd.
Partijen hebben aangegeven een ambitieus tijdspad af te willen spreken. In de zomer
van 2022 verwacht ik het eerste rapport van het Zorginstituut. Op dat moment zal ik
u een uitgebreidere brief sturen over de voorgang van het traject. Bij de uiteindelijke
advisering over de aanspraak door het Zorginstituut zal ook de budgettaire impact
ingeschat gaan geworden zoals onderschreven in het projectplan. Afhankelijk van de
invulling van het uiteindelijke advies, kan dit kosten met zich meebrengen. Uiteraard
is het mogelijk dat het Zorginstituut tot de conclusie komt om geen wijziging in de
aanspraak te adviseren.
Een ander onderdeel van het traject is de vraag of het al op korte termijn mogelijk
is om tot een andere inrichting van de huidige aanspraak voor fysio- en oefentherapie
te komen. Kan de te verzekeren prestatie op korte termijn gewijzigd worden waardoor
de toegankelijkheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid van de zorg beter met elkaar
in balans komen? Het Zorginstituut heeft bij de beantwoording van deze vraag gekeken
naar mogelijkheden voor vergoeding van de eerste twintig behandelingen uit het basispakket
in combinatie met het instellen van een maximum van het aantal behandelingen per jaar
(100 behandelingen, zie bijlage 1)16.
Daarnaast heeft het Zorginstituut gekeken naar de impact van een andere inrichting
van de bekostiging (een vast bedrag per cliënt, gebaseerd op het gemiddelde van bijvoorbeeld
40 of 50 behandelingen per jaar) al dan niet gecombineerd met een eigen bijdrage van
vijf euro per behandelzitting. De budgettaire effecten van deze wijzigingen heeft
het Zorginstituut doorgerekend op basis van beschikbare declaratiedata.
Er bleek bij partijen – zorgverzekeraars, beroepsgroepen fysio- en oefentherapeuten,
en de Patiëntenfederatie – geen draagvlak om een van de voorgestelde wijzigingen per
2023 door te voeren. De reden voor het gebrek aan draagvlak was het ontbreken van
een inhoudelijk onderzoek naar fysio- en oefentherapeutische behandeling bij diverse
indicaties, het gevaar van risicoselectie mede vanwege het gebrek aan uitkomstmaten,
en de haalbaarheid van het realiseren van eventuele wijzigingen in de inrichting van
de bekostiging. Het Zorginstituut adviseert daarom de te verzekeren prestatie voor
fysio- en oefentherapie niet te wijzigen per 2023 en ik neem dit advies over.
Wel wil ik benadrukken dat ik de uitkomsten van dit advies waardevol vind en dat ik
ervan uit ga dat deze worden meegenomen in het langer lopende traject naar een passende
vormgeving van fysio- en oefentherapie in de basisverzekering.
7. Pakketadvies Vitamine D bevattende geneesmiddelen
Op 10 maart 2021 heeft mijn ambtsvoorganger aan Zorginstituut Nederland gevraagd mij
te adviseren over de vergoeding van vitamine D (colecalciferol)-bevattende geneesmiddelen
die zijn opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Op 10 mei 2022 heeft
het Zorginstituut mij geadviseerd alle colecalciferol-bevattende geneesmiddelen en
calcifediol te verwijderen uit het GVS en om nadere vergoedingsvoorwaarden in te stellen
voor de vitamine D-analogen alfacalcidol, calcitriol en dihydrotachysterol.
In 2016 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat geneesmiddelen waarvoor in de vrije
verkoop een gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig geneesmiddel of voedingssupplement
verkrijgbaar is, niet zouden moeten worden vergoed uit het basispakket. Door de lage
kosten is het niet noodzakelijk deze geneesmiddelen te verzekeren en deze middelen
voldoen daarmee niet aan het pakketcriterium «noodzakelijkheid». Daarom is in 2019
een aantal colecalciferol-bevattende geneesmiddelen met lage sterkte verwijderd uit
het basispakket. Uit onderzoek van Nivel in 2020 is gebleken dat hierbij substitutie
is opgetreden naar colecalciferol-bevattende middelen met hogere sterkte die nog wel
onderdeel uitmaakten van het basispakket. In plaats van tot een besparing in het basispakket,
heeft dit geleid tot stijgende uitgaven. Ik vind deze situatie ongewenst. Ik heb het
Zorginstituut daarom verzocht mij opnieuw te adviseren over de vergoeding van vitamine
D.
Het Zorginstituut heeft in haar aanpak van haar advies meerdere mogelijkheden in kaart
gebracht. Zowel de wenselijkheid van herinstroom van alle sterktes van colecalciferol,
totale uitstroom, als vergoeding onder voorwaarden zijn hierbij door het Zorginstituut
verkend. Het Zorginstituut is hierbij tot de conclusie gekomen dat de argumenten die
hebben geleid tot haar advies in 2016 onverminderd van toepassing zijn en dat herinstroom
dus niet passend is. Tijdens de consultatiefase is daarnaast gebleken dat vergoeding
onder voorwaarden belangrijke uitvoeringsproblemen kent en daardoor niet haalbaar
is. Hiermee acht het Zorginstituut de totale uitstroom van colecalciferol-bevattende
geneesmiddelen en calcifediol uit het GVS de enige passende oplossing. Het Zorginstituut
is van mening dat het geld dat hiermee bespaard wordt, beter kan worden besteed aan
andere zorg die mensen niet zelf kunnen betalen.
Ik neem het advies van het Zorginstituut over door alle colecalciferol-bevattende
geneesmiddelen en calcifediol per 1 januari 2023 uit het GVS te verwijderen en door
indicatievoorwaarden te verbinden aan de vergoeding van de vitamine D-analogen alfacalcidol,
calcitriol en dihydrotachysterol.
Vitamine D is als zelfzorgmiddel in de vrije verkoop verkrijgbaar vanaf gemiddeld
€ 7,30 per patiënt per jaar. Het overgrote deel van de patiënten kan met deze zelfzorgmiddelen
uit de voeten en kan de kosten hiervan voor eigen rekening dragen. Ook wanneer toch
gekozen wordt voor een receptgeneesmiddel, kunnen de meeste verzekerden de kosten
van gemiddeld € 79 euro per persoon per jaar zelf betalen. Desondanks is het mogelijk
dat de uitstroom van vitamine D-bevattende geneesmiddelen onvoorziene praktijkeffecten
heeft, bijvoorbeeld op de therapietrouw. Om inzicht te krijgen in eventuele onvoorziene
effecten op bijvoorbeeld therapietrouw, met name bij kwetsbare groepen, zal het Zorginstituut
de praktijkeffecten van deze uitstroom, in het kader van cyclisch pakketbeheer, monitoren.
Daarnaast ben ik voornemens om in de periode tot januari 2023 samen met apothekers
en voorschrijvers een communicatiecampagne op te zetten, om de therapietrouw van patiënten
na uitstroom te waarborgen.
8. Stand van zaken huidige trajecten van voorwaardelijke toelating en Subsidieregeling
veelbelovende Zorg
Trajecten Voorwaardelijke Toelating
Bijgaand treft u de voortgangsrapportage over de voorwaardelijke toelating (VT) 2021
aan17. Het Zorginstituut beschrijft hierin de voortgang van de lopende VT-trajecten.18 Momenteel zijn elf interventies voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket.19 Ik informeer u over de belangrijkste punten uit de voortgangsrapportage over het
jaar 2021. Daarin zijn twee projecten afgerond:
– Dendritische cel vaccinaties
Het Zorginstituut heeft op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten geconcludeerd
dat de behandeling met dendritische cel vaccinaties bij patiënten met melanoom stadium
IIIB en IIIC niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Alle geconsulteerde
partijen zijn het eens met deze conclusie. De behandeling mag daarom niet (meer) vergoed
worden uit het basispakket.
– Sacrale neurostimulatie
Normaal gesproken eindigt elk VT-traject met een duiding. Het Zorginstituut heeft
in dit geval echter besloten om niet te beoordelen of sacrale neurostimulatie bij
patiënten met therapieresistente, functionele obstipatie met vertraagde darmpassage
voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Tijdens de looptijd van het onderzoek
verviel namelijk de certificering van de neurostimulator voor deze aandoening en de
fabrikant heeft, ondanks de veelbelovende onderzoeksresultaten, geen nieuwe certificering
aangevraagd. Zonder deze certificering is het wettelijk niet mogelijk om nieuwe patiënten
met therapieresistente, functionele obstipatie toegang te geven tot deze behandeling
vanuit het basispakket. Een beoordeling door het Zorginstituut verandert helaas niets
aan deze situatie. Voor de 44 patiënten die hebben deelgenomen aan het VT-onderzoek
en baat hebben bij de behandeling is de onderzoeksgroep aan het exploreren of het
mogelijk is om de behandeling voor deze patiënten te continueren.
De Covid-19 pandemie heeft een negatieve invloed gehad op de voortgang van meerdere
VT-trajecten. Daarom is de duur van de volgende projecten verlengd20:
– Tumor infiltrerende lymfocyten van uitgezaaid melanoom irresectabel stadium IIIC en
stadium IV tot 1 januari 2023;
– Geïntensiveerde, alkylerende chemotherapie met stamceltransplantatie voor de behandeling
van patiënten van 18 tot en met 65 jaar met BRCA1-like, stadium III borstkanker tot
1 januari 2025;
– CardioMEMS arteria pulmonalis monitoring bij patiënten met chronisch hartfalen New
York Heart Association klasse III met recidiverende ziekenhuisopnamen tot 1 maart
2024;
– Binamed medische zilverkleding of Dermacura antibacterieel verbandkleding van kinderen
en volwassenen met matig tot ernstig constitutioneel eczeem tot 1 januari 2024;
– Langdurige actieve fysiotherapie bij patiënten met axiale spondyloartritis met ernstige
functionele beperkingen tot 1 juli 2024;
– Langdurige actieve fysiotherapie bij patiënten met reumatoïde artritis met ernstige
functionele beperkingen tot 1 januari 2024; en
– Combinatiebehandeling van cytoreductieve chirurgie en hypertherme intraperitoneale
chemotherapie bij patiënten met zowel maagcarcinoom als synchrone buikvliesmetastasen
of tumorpositief buikvocht tot 1 oktober 2024.
Subsidieregeling veelbelovende zorg
Op 1 februari 2019 is het beleid voor voorwaardelijke toelating tot het basispakket
(gefaseerd) vervangen door de Subsidieregeling veelbelovende zorg. Met deze subsidieregeling
is het mogelijk een tijdelijke financiering te krijgen voor behandelingen die veelbelovend
lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed. Vaak gaat het om specifieke,
kleinere patiëntgroepen en/of om dure zorg, waardoor er een lange terugverdientijd
is en er geen marktpartijen te vinden zijn die het onderzoek naar de effectiviteit
en kosteneffectiviteit ten opzichte van de bestaande (gebruikelijke) behandeling ervan
willen financieren. Hierdoor ontstaat marktfalen. De subsidieregeling is erop gericht
dit marktfalen op te heffen. Dankzij deze regeling krijgt veelbelovende zorg een kans
om te worden toegelaten tot het basispakket, terwijl de innovatieve behandelingen
al in een vroeg stadium (tijdens het onderzoek) beschikbaar komen voor patiënten.
Op basis van het wetenschappelijk bewijs neemt het Zorginstituut aan het eind van
het onderzoekstraject binnen 6 maanden een standpunt in of de onderzochte zorg voldoet
aan «de stand van wetenschap en praktijk».
Het Zorginstituut voert de subsidieregeling uit samen met ZonMw. Jaarlijks wordt de
subsidieregeling geëvalueerd en zo nodig gewijzigd om de volledige potentie van de
subsidieregeling te benutten. Jaarlijks is maximaal € 69 miljoen beschikbaar en per
jaar zijn er 2 aanvraagrondes.
Sinds de lancering van de subsidieregeling zijn tot en met 1 januari 2022 117 projectideeën
en 32 uitgewerkte aanvragen ingediend. Bijgaand treft u de jaarlijkse voortgangsrapportage
over 2021 aan. In 2021 zijn 8 subsidies voor veelbelovende zorg verleend:
– Combinatiebehandeling van repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS)
en exposure in vivo met responspreventie (ERP) bij volwassen patiënten met een obsessieve-compulsieve
stoornis (OCD);
– MRI-geleide laser geïnduceerde thermotherapie (LITT) bij patiënten met een nieuw gediagnosticeerd
niet-operabel glioblastoom;
– Eenmalige gepersonaliseerde behandeling met selectieve interne radiotherapie (SIRT),
bij oudere of kwetsbare patiënten met nog niet eerder behandelde, niet-resectabele
colorectale metastasen die zich beperken tot de lever;
– Gestructureerde, multidisciplinaire en persoonsgerichte IC-nazorg bij volwassen patiënten
met een verhoogd risico op nieuwe of verergerde gezondheidsproblemen, als gevolg van
de ziekte waarvoor ze zijn behandeld op de IC;
– Basofiele Activatie Test (BAT) bij kinderen tussen 0 en 12 jaar die naar de tweede
of derde lijn worden verwezen vanwege een vermoeden van IgE gemedieerde koemelkallergie;
– Kniedistractie bij volwassen patiënten jonger dan 65 jaar met end-stage knieartrose
en een indicatie voor een knieprothese;
– Toevoeging van trastuzumab en pertuzumab aan neoadjuvante chemoradiatie bij patiënten
met een operabel HER2-positief adenocarcinoom van de slokdarm, of de overgang van
de slokdarm naar de maag;
– Bi-hormonale kunstalvleesklier bij volwassen patiënten met diabetes type 1 die hun
behandeldoelen niet halen.
In vergelijking met VT is bij de subsidieregeling zowel het aantal aanvragen, als
het honoreringspercentage hoger. Daarnaast zijn er minder administratieve toegangsdrempels
en is de gemiddelde doorlooptijd vanaf het indienen van een dossier tot de start van
het onderzoek gereduceerd naar circa 1 jaar. Hiermee zijn meerdere doelstellingen
van de subsidieregeling behaald. Ook worden aanvragers steeds beter ondersteund bij
het indienen van een onderzoeksvoorstel.
Op die manier is het honoreringspercentage voor subsidieaanvragen inmiddels gestegen
van 39% in 2020 naar 69% in 2021. Het doet me deugd dat deze subsidieregeling waardevolle
onderzoeken aantrekt en bijdraagt aan het stimuleren van bewezen effectieve innovatieve
zorg.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport