Brief regering : Gevraagde informatie over internationaal personenvervoer per spoor
29 984 Spoor: vervoer- en beheerplan
Nr. 983 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2022
Op 20 april heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat mij verzocht
om een brief over internationaal spoorvervoer om zo de kennispositie van uw Kamer
op het onderwerp internationaal spoorvervoer te versterken. Met deze brief voldoe
ik graag aan dit verzoek, het betreft immers een complex onderwerp waardoor het belangrijk
is dat uw Kamer over de juiste kennis beschikt om zo gezamenlijk invulling te kunnen
geven aan de ambities om internationaal vervoer per spoor te stimuleren, een ambitie
die ook is opgenomen in het coalitieakkoord. Zoals ook aangegeven in het verzoek is
er een relatie met de informatie die uw Kamer terugvindt in het schriftelijk overleg
over het BNC fiche actieplan internationaal en lange afstandsvervoer1.
In deze brief zal worden ingegaan op de gevraagde onderwerpen waarbij naast het internationaal
personenvervoer per spoor ook het internationaal spoorgoederenvervoer van belang is.
Op punten zijn onderwerpen vanwege logische samenhang met elkaar gecombineerd. Naast
deze brief en de schriftelijke overleggen over het actieplan en de TEN-T herziening2 waar uw verzoek een aanvulling op is, verwijs ik uw Kamer ten aanzien van de specifieke
internationale treindiensten van en naar Nederland naar de brief die ik begin juni
over dat onderwerp naar uw Kamer zal sturen. In de geannoteerde agenda voor de transportraad
wordt u binnenkort geïnformeerd over de te verwachte agenda voor de transportraad
van 2 juni a.s.
1. Kansen en belemmeringen voor grensoverschrijdende spoorverbindingen en mogelijkheden
voor quick wins
In de afgelopen jaren heeft er een ware opleving plaats gevonden op het gebied van
internationaal personenvervoer per spoor, zowel in de maatschappelijke discussie als
ook in het daadwerkelijke gebruik van die trein. In Nederland was dat goed te zien
in het aantal moties dat uw Kamer ook heeft aangenomen op dit vlak. In de praktijk
was zelfs een toename van 20% van het aantal reizigers in bijvoorbeeld de IC Berlijn
tussen 2018 en 2019 te zien.
Hoewel de effecten van de coronapandemie een zware wissel hebben getrokken op het
(internationale) reizen in het algemeen en dus ook op het internationale spoorvervoer,
lijkt de genoemde opleving zich nu weer door te zetten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit
het aanwijzen van het onderwerp internationaal spoorvervoer op uw kennisagenda, maar
ook dat het aantal treinen en hun bezetting inmiddels weer bijna op pre-corona niveau
ligt. Ook Europa breed is deze opleving terug te zien bijvoorbeeld in het door de
EC in december 2021 afgekondigde actieplan3. Ook bij onze omliggende landen geldt een soortgelijke trend, hierover zal ik onder
punt 2 van deze brief terugkomen. Deze opleving in Nederland, bij onze buurlanden
en in Europa is wat mij betreft ook gelijk een belangrijk momentum om grensoverschrijdende
spoorverbindingen verder te stimuleren. Nu is het moment om met onze partners tot
gezamenlijke concrete stappen te komen en om de groeiende vraag van reizigers zo goed
mogelijk te faciliteren.
Als Nederland hebben we samen met Oostenrijk het initiatief te nemen tot de gezamenlijke
ministersverklaring en de oprichting van het Platform International Rail Passengers
Transport (IRP)4. In dit platform wordt door de lidstaten en de EC samen met partijen uit de sector
gewerkt aan (voorstellen voor) het oplossen van de verschillende knelpunten of belemmeringen
die er zijn ten aanzien van het internationale reizigersvervoer per trein. Zoals aangegeven
in de genoemde brief van 9 mei jl. over het eindverslag van de Nederlands ambassadeur
Europees jaar van het spoor Wim van de Camp wordt een voortgangsverslag aan de EU
transportministers voorbereid (Kamerstuk 21 501-33, nr. 926).
Ondanks die nog bestaande belemmeringen zien we dat vervoerders, zowel de gevestigde
partijen als nieuwe toetreders stappen zetten om nieuw aanbod te creëren en daarmee
aan de groeiende markt tegemoet te komen. U kunt daarbij denken aan de nachttrein
naar Zürich van NS, DB, OBB en SBB, de nachttrein naar Praag van European Sleeper
of het aanbod voor 5-daagse stedenreizen door Green City Trip. Dergelijke marktontwikkeling
biedt wat mij betreft ook een belangrijke kans. Als Nederlandse overheid kunnen we
deze ontwikkeling stimuleren door – al dan niet in samenwerking met buurlanden en
Europa – de belemmeringen zo klein mogelijk te maken.
Inmiddels zijn diverse analyses gemaakt van deze knelpunten of belemmeringen. Ik verwijs
uw Kamer daarbij, ook voor meer kennis en inzicht in de werking van het internationale
spoorsysteem in het algemeen, graag naar de eerdere analyse van de Raad voor de leefomgeving
en infrastructuur (Rli) uit de zomer van 20205, het rapport van consultant Berenschot in het kader van de marktverkenning naar internationale
verbindingen in open toegang van afgelopen december6, het voortgangsverslag van het IRP van juni 20217 en het rapport van consultant Steer dat is opgesteld in opdracht van de Europese
Commissie in aanloop naar het genoemde Actieplan8.
Hieruit volgt dat de belemmeringen velerlei en van verschillende aard zijn, verschillen
per land of combinatie van landen en per productsoort (bijvoorbeeld kort grensoverschrijdend
of nachttreinen) en daarmee per (gewenste) verbinding. De Rli maakt daarbij een zeer
inzichtelijke verdeling tussen belemmeringen op de verschillende lagen van het spoorsysteem,
volgens welke ook wordt gewerkt in het IRP:
a) Mobiliteitsdiensten: het ontbreken van passagiersvriendelijk aanbod van informatie
en tickets
b) Vervoersdiensten: dominantie van nationale vervoerders die grotendeels gericht zijn
op de binnenlandse markt
c) Verkeersregelingsdiensten: capaciteitsrestricties als gevolg van
1. uiteenlopende technische en beveiligings- en beïnvloedingssystemen
2. problematische verdeling van het gebruik van bepaalde spoortrajecten tussen nationaal
en internationaal verkeer en tussen reizigers- en goederenvervoer
d) Infrastructuur: snelheidsbeperkingen als gevolg van de beperkte capaciteit en kwaliteit
van bestaande infrastructuur en stations.
Wat betreft punt c – de verkeerregelingsdiensten – wil ik daar graag bij benoemen
dat de capaciteitsrestricties ook worden veroorzaakt doordat de fysieke capaciteit
van de infrastructuur nu eenmaal beperkt is, tenzij die wordt uitgebreid, waardoor
een verdeling van die capaciteit zoals genoemd onder punt c.2 nodig zal blijven inclusief
soms scherpe keuzes. Capaciteitsverdelingsregels en internationale afspraken zijn
hierbij van belang. In dat kader bereid ik, zoals aangekondigd in mijn brief van 9 mei
20229, een bijdrage voor aan de Europese consultatie over herziening van het wetgevend
raamwerk voor capaciteitsverdeling.
De geïnventariseerde belemmeringen voor internationale verbindingen zorgen ervoor
dat er vaak meer tijd nodig is voor concrete verbeteringen dan op een binnenlandse
verbinding. Om tot succesvolle realisatie te komen is daarom van alle betrokken partijen
een lange adem nodig en zijn er beperkt mogelijkheden tot versnelling. Quick wins
kunnen vooral gevonden worden bij het verbeteren van verbindingen waar al aan de belangrijkste
randvoorwaarden qua infrastructurele en materiële systemen, de capaciteit, de governance
en de financiële afspraken is voldaan.
Voorbeelden van quick wins zijn dan ook eerder te vinden in de frequentieverhoging
van een bestaande verbinding wanneer er voldoende spoorcapaciteit en reizigersvraag
bestaat (bijvoorbeeld bij de Eurostar van en naar Londen), verhogen van het comfort
voor de reiziger (bijvoorbeeld op het gebied van ticketing) of de introductie van
bijvoorbeeld een nachttrein in open toegang. Indien een vervoerder over het juiste
materieel beschikt, kan vaak al binnen enkele jaren worden gestart met een nieuwe
nachttreinverbinding. Ook de pilot die KLM en Thalys deze zomer houden om op de verbinding
Amsterdam-Brussel de optie voor een transfer per trein van en naar Schiphol te verbeteren
kan beschouwd worden als een quick-win, waarbij een bestaande verbinding wordt verbeterd
voor een aanvullend reizigersproduct.
De Europese Commissie bereidt pilots voor ten behoeve van ontwikkeling van nieuwe
internationale diensten voor personenvervoer per spoor. In dergelijke pilots staat
het oplossen van barrieres van marktontwikkeling centraal. Zoals aangegeven in de
eerder genoemde brief van 9 mei zal ik mij inzetten voor Nederlandse deelname daaraan.
Minimaal eens per jaar informeer ik uw Kamer met een brief over de voortgang op de
verschillende internationale spoordossiers; de laatste maal was in december 202110. In aanloop naar het commissiedebat Spoor op 9 juni a.s. zal ik uw Kamer een nieuwe
brief sturen, waarin ik een actualisatie geef van de verschillende projecten, zowel
om concrete verbindingen te verbeteren als om belemmeringen weg te nemen.
2. Afwegingen en voornemens van dit kabinet
Internationaal reizigersvervoer per spoor is een belangrijke pijler in het verduurzamen
van het (internationale) vervoer. Zowel in Nederland als in Europa is daar veel aandacht
voor. De Europese Commissie (EC) heeft in haar Sustainable and Smart Mobility Strategy
(SSMS) de ambitie uitgesproken om voor afstanden tot 500 kilometer in 2030 alleen
nog CO2-neutraal collectief vervoer te gebruiken. De EC wil dat in 2030 het aantal hogesnelheidstreinreizigers
ten opzichte van 2015 verdubbeld is en in 2050 zelfs verdrievoudigd.
Het Nederlandse coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) benoemt expliciet het belang van betere internationale (nacht) treinverbindingen
die logisch aansluiten op HSL-knooppunten over de grens. De inzet is dat in Europa
vervoer per trein zo snel mogelijk, zowel qua tijd als qua kosten, een goed alternatief
wordt voor vliegen. Ik ben mij bewust dat deze ambitie een nadere uitwerking behoeft,
zowel qua focus van deze ambitie als ook vanwege het feit dat de financiële ruimte
noodzaakt tot een gerichte aanpak en limitatieve maatregelen. Aan deze nadere uitwerking
wordt momenteel gewerkt, ook in afstemming met onze buurlanden. Ik zal uw Kamer hier
voor de zomer nader over informeren. In aanloop daarnaartoe wil ik uw Kamer wel alvast
meenemen in een aantal overwegingen en uitdagingen waar Nederland mee te maken heeft.
We beschikken in Nederland over een fijnmazig en uiterst efficiënt spoornetwerk met
goede interne verbindingen. De HSL-Zuid voorziet daarnaast in een hoogwaardige verbinding
naar het Zuiden. Naar het Oosten zijn er al goede verbindingen, maar is het voor de
toekomst ook noodzakelijk te kijken naar mogelijkheden voor hogere frequenties en
versnelling. Richting het Oosten rijden, omdat er geen aparte infrastructuur voor
internationaal personenvervoer is, internationale, nationale en regionale en goederentreinen
over hetzelfde spoor. Dit maakt dat het spoor efficiënt wordt benut, maar brengt ook
beperkingen met zich mee in de capaciteit en de snelheid. In het Rli-advies uit 2020
«Verzet de Wissel» is dit punt van aandacht ook expliciet benoemd.
Voor een verdere doorgroei van het internationaal personenvervoer richting het oosten
zijn investeringen in die verbinding noodzakelijk. Dit vraagt echter ook financiële
en inhoudelijke keuzes. Met de afgesproken corridorstudies, ook naar aanleiding van
de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV, werk ik toe naar gerichte keuzes voor de verbetering
van verbindingen naar het oosten. Soms zal dit gaan om verbeteringen in de dienstregeling
of materieel. Op andere plaatsen is daarbij ook een aanpassing van de infrastructuur
nodig. Juist voor de verbetering van internationaal vervoer is vaak op verschillende
aspecten aanpassing noodzakelijk. Zowel de dienstregeling, het materieel als de infrastructuur
moeten immers goed aansluiten op de gemaakte keuzes in de buurlanden.
Ik wil daarbij ook het belang benadrukken van internationale verbindingen voor grensregio’s.
Juist in grensregio’s wordt direct ervaren dat grenzen sociaaleconomisch en maatschappelijk
gezien fluïde zijn, maar dat in andere opzichten grenzen een barrière vormen voor
dienstverlening en uitwisseling van kennis en expertise. Ik hecht daarom belang aan
het wegnemen van belemmeringen die dergelijke korte grensoverschrijdende verbindingen
in de weg staan. Ik werk daar hard aan met buurlanden via bilaterale afspraken en
in het kader van het IRP en natuurlijk met de betreffende regio’s zelf.
Over de wijze waarop we qua marktordening vorm geven aan internationale diensten per
2025 moet ik nog een definitief besluit nemen. Het gaat om de internationale diensten
die tot 2025 onderdeel zijn van de HRN-concessie. Het betreft de keuze om een verbinding
onderdeel te laten worden van de nieuwe HRN-concessie of een verbinding op een andere
wijze te organiseren (bijvoorbeeld in open toegang, via een separate concessie of
via decentralisatie). Uw Kamer heeft de eerder genoemde marktverkenning internationale
verbinding in open toegang afgelopen december ontvangen. Met de marktverkenning is
inzicht verkregen in hoeverre het aannemelijk is dat die internationale verbindingen
in open toegang tot stand komen. Momenteel worden verdere stappen gezet op basis van
de uitkomsten van deze marktverkenning. Zo worden onder andere de aandachtspunten
en randvoorwaarden om meer ruimte te geven aan de internationale verbindingen verder
onderzocht en uitgewerkt. Ik verwacht uw Kamer met het Programma van Eisen (PvE) van
de nieuwe HRN-concessie een voorstel hiervoor mee te sturen. Conform mijn laatste
brief over dit onderwerp11, is het streven om dit rond de zomer van 2022 te doen.
3. Concurrerende en gelijkgestemde belangen van Nederland en de omliggende landen
en mogelijkheden voor aansluiting op buitenlandse initiatieven
Het onderwerp internationaal personenvervoer kan ook in de ons omringende landen rekenen
op toenemende maatschappelijke belangstelling. In het Duitse regeerakkoord wordt expliciet
aandacht gegeven aan internationaal personenvervoer en wordt onder meer ingezet op
verdubbeling van het personenvervoer per spoor per 2030 conform de SSMS van de Europese
Commissie, de ontwikkeling van het nachttreinennetwerk voor lange afstandsbestemmingen,
investeringen in het nationale spoorprogramma Deutschlandtakt, verdere digitalisering
en het koppelen van trein en vliegtuig om korte afstandsvluchten te vervangen door
spoorvervoer. Onder Duits initiatief is in mei 2021 al de Trans Europe Express 2.0
verklaring tot stand gekomen12. In deze verklaring staan internationale treindiensten uitgewerkt die de lidstaten
gezamenlijk kunnen helpen bevorderen. Voor Nederland gaat het dan om internationaal
vervoer richting resp. Hamburg – Kopenhagen, Berlijn-Warschau, Frankfurt – Wenen,
Keulen – Zürich – Rome, Brussel – Parijs – Barcelona. Als Nederland hebben we deze
verklaring ook ondertekend en wordt het vervolg nu verder besproken in het IRP.
Ook Frankrijk kent een actieve agenda voor internationaal personenvervoer per spoor.
Zo is er onder het Frans EU voorzitterschap veel aandacht geweest voor het internationale
treinvervoer met o.a. de week van het spoor, mede als afsluiting van het Europese
jaar van het spoor13. Vanuit Frankrijk wordt in het bijzonder ingezet op de ontwikkeling van nachttreinen
in Europa en het vervangen van korte afstandsvluchten door spoorvervoer.
In het Belgische regeerakkoord van september 2020 is opgenomen om de verbindingen
met de buitenlandse spoornetwerken te verbeteren, alsook de ambitie om België een
positie te geven in de Europese trend naar meer en snellere internationale (nacht-)
treinverbindingen tussen grote Europese steden. Het belang van de ontwikkeling van
het spoor als alternatief voor korte afstandsvluchten wordt benadrukt. Ook in de Thalassa
verklaring van de regeringsconsultatie Nederland en België op 19 april 2022 is de
samenwerking op gebied internationaal spoorvervoer uitdrukkelijk benoemd. Soortgelijk
is in de op 14 december 2021 getekende Memorandum of Cooperation (zie bijlage) tussen
Nederland en Polen over spoorwegen zowel internationaal personenvervoer als internationaal
goederenvervoer per spoor expliciet opgenomen14.
In diverse naburige landen staat het internationaal personenvervoer per spoor daarmee
eveneens hoog op de agenda. In de meeste gevallen is er ook een wederzijds economisch
belang bij de marktontwikkeling van internationaal spoorvervoer. Wel ligt Nederland
geografisch aan het begin of het einde van internationale spoorcorridors. Hierdoor
is er beperkt sprake van transitverkeer per spoor door Nederland. Dat betekent dat
internationale treinreizigers veelal een Nederlandse herkomst en bestemming hebben.
De ontwikkeling van het internationaal spoorvervoer is daarmee ook sterk afhankelijk
van de omvang van het reizigerspotentieel in Nederland. Waar mogelijk ondersteunen
we de initiatieven van marktpartijen om tot nieuwe of verbeterde verbindingen te komen.
Vanzelfsprekend biedt de positie van Schiphol als internationale hub wel mogelijkheden
voor transfer per trein, met name van en naar België en op termijn Duitsland. De geografische
ligging en belangen van naburige landen zijn op dit punt echter verschillend. Deze
context maakt dat de buurlanden soms tot een andere afweging komen rond het belang
van nieuwe internationale treindiensten van en naar Nederland.
Naast de genoemde initiatieven in de ons omringende landen zijn er daarnaast een aantal
andere belangrijke internationale initiatieven waarin Nederland kan participeren of
waarop Nederland kan aansluiten. Op EU-niveau gaat het bijvoorbeeld om de raadsconclusies
spoor van 202115 die het belang van een modal shift van CO2-intensieve transportmodaliteiten naar het spoor benadrukken en het reeds genoemde
Europese actieplan voor lange afstands- en internationaal personenvervoer per spoor.
Op basis van dit actieplan wordt een uitvraag naar mogelijke pilotprojecten medio
2022 verwacht. Op het niveau van de UN ECE16 wordt in een werkgroep van deelnemende landen en sector gewerkt aan het definiëren
van een netwerk van internationale spoorhubs en de voorwaarden daarvoor17.
Naast de initiatieven die overheden tonen, proberen we als Nederland ook een vinger
aan de pols te houden bij de spoorsector en vervoerders in het bijzonder:
mede in het kader van de marktverkenning naar internationale verbindingen in open
toegang is contact gelegd met verschillende (potentiële) vervoerders over hun ambities
ten aanzien van (nieuwe) internationale verbindingen. Waar mogelijk worden deze partijen
ondersteund om hun ideeën tot werkelijkheid te brengen.
4. Cofinanciering in het kader van TEN-T in vergelijking met andere landen
Cofinanciering in het kader van de Europese verordening over het trans-Europees vervoersnetwerk
(TEN-T) is mogelijk via de Connecting Europe Facility (CEF). Momenteel wordt in Brussel
onderhandeld over het in december jl. verschenen voorstel van de Europese Commissie
over de herziening van de TEN-T-verordening uit 201318. De herziening van de CEF-verordening uit 2013 vond eerder plaats en de nieuwe CEF-verordening
is in juli 2021 vastgesteld19.
Voor Europese medefinanciering aan infrastructuurprojecten is CEF het belangrijkste
fonds. Het CEF is onderverdeeld in CEF Transport, CEF Energie en CEF Digitaal. Via
CEF Transport kunnen projecten meegefinancierd worden die bijdragen aan de voltooiing
van het TEN-T. Het gaat daarbij bijvoorbeeld zowel om het aanpakken van ontbrekende
schakels en knelpunten in het netwerk als om het bestaande netwerk in overeenstemming
te brengen met de technische eisen van TEN-T.
Overeenkomstig de algemene doelstelling van het CEF kwalificeren alleen die vervoersprojecten
zich voor medefinanciering via het CEF die onderdeel zijn van het TEN-T netwerk. Voor
Nederland is van belang dat een aantal belangrijke internationale verbindingen voor
personenvervoer zoals de HSL-verbinding naar België/Frankrijk/VK, Amsterdam-Berlijn,
Amsterdam-Frankfurt/Basel en de verbinding Groningen-Bremen al onderdeel zijn van
het huidig TEN-T netwerk. Dit brengt overigens ook verplichtingen met zich mee omdat
de spoorinfrastructuur die onderdeel is van het TEN-T netwerk aan bepaalde technische
eisen moet voldoen. Zo geldt voor het TEN-T kernnetwerk onder meer de verplichting
voor uitrusting met ERTMS en de verplichting tot het bieden van de mogelijkheid om
op de goederenspoorlijnen treinen met een lengte van 740 meter te laten rijden. Conform
de motie Van Ginneken/Alkaya20 zal ik mij de komende periode inspannen om de Lelylijn op te laten nemen in het TEN-T
netwerk. Het daarnaast gevraagde plan voor Europese cofinanciering zal onderdeel zijn
van het door mij beoogde MIRT-onderzoek.
Voor de huidige EU-begrotingsperiode 2021–2027 is voor CEF Transport een budget van
€ 25,81 miljard beschikbaar. Van dit bedrag is € 12,85 miljard exclusief gereserveerd
voor de EU-cohesielanden (Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Kroatië, Cyprus,
Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië)
en is € 1,69 miljard exclusief gereserveerd voor aanpassing van delen van het TEN-T
om zowel de civiele als de militaire mobiliteit te verbeteren (tweeërlei gebruik TEN-T).
Dit betekent dat over de EU-begrotingsperiode 2021–2027 een resterend budget van circa
€ 11 miljard beschikbaar is aan medefinanciering voor projecten bij alle vervoersmodaliteiten
in alle 27 lidstaten die bijdragen aan de voltooiing van het TEN-T. Voor de cofinanciering
van infrastructuurprojecten via CEF geldt in het algemeen een bijdrage van maximaal
30% voor werken (realisatie van infrastructuur) en een bijdrage van maximaal 50% voor
studies. Een hogere bijdrage dan 30% is in een aantal gevallen mogelijk (bijv. bij
sommige grensoverschrijdende projecten). Gezien de genoemde percentages voor medefinanciering,
betekent dit, ook bij Europese medefinanciering, daarnaast een opgave om een groot
deel van de rest van de kosten te dekken via een nationale en/of regionale financiële
bijdrage.
Het CEF meerjarenwerkprogramma 2021–2023 geeft aan waar het CEF zich in deze periode
met prioriteit op zal richten. Voor het spoorvervoer gaat het daarbij onder meer om
het verbeteren en aanleggen van grensoverschrijdende tracés, het overbruggen van ontbrekende
verbindingen, om het verbeteren van capaciteit en prestaties van bestaande tracés,
om het verwijderen van overwegen en om het bevorderen van de uitrol van ERTMS.
Het Europees agentschap voor klimaat, infrastructuur en milieu (CINEA) biedt overzichten
per lidstaat over de transportprojecten die in de vorige EU-begrotingsperiode (2014–2020)
via het CEF zijn meegefinancierd21. Over die periode is aan Nederlandse partijen een CEF-cofinanciering toegekend van
in totaal ruim € 670 miljoen voor projecten op het terrein van vervoer (alle modaliteiten).
5. Afstemming van aanleg en onderhoud van infrastructuur met andere landen
Voor de aanleg, aanpassing of onderhoud van grensoverschrijdende infrastructuur is
afstemming met buurlanden randvoorwaardelijk om zo weinig mogelijk overlast voor reizigers
en verladers te veroorzaken. Een voorbeeld van het belang van deze afstemming zijn
de werkzaamheden tijdens de aanleg van het 3e spoor Emmerich – Oberhausen. Gedurende de bouwfase van het 3e spoor vindt afstemming plaats tussen de infrastructuurbeheerders ProRail en DBNetz
over de bouwperiodes en de noodzakelijke omleidingen. Ook in mijn overleggen met Duitse
Staatssecretaris Theurer komt dit onderwerp aan de orde. Voor het afstemmen van de
werkzaamheden aan het spoor en de noodzakelijke omleidingen is er een gedelegeerd
Europees besluit van toepassing, te weten (EU)2017/2075. In dat besluit zijn bepalingen
opgenomen over de omvang van bouwwerkzaamheden en omleidingen in relatie tot de vereiste
voorbereidingstijd. In geval van grootschalige verstoringen aan de infrastructuur
is er op het niveau van de gezamenlijke infrastructuurbeheerders (RailNetEUrope) een
procedure («International Contingency Management») afgesproken hoe internationaal
samen te werken bij het omleiden van internationaal spoorverkeer22.
6. De mogelijkheden van instrumenten als ticketing en beprijzing
Verbetering van ticketing is een prioriteit in het genoemde voortgangsrapport van
het IRP, het eerder genoemde actieplan van de Europese Commissie en de verklaring
van de Europese spoorwegsector23. Voor verbetering van beschikbaarheid van internationale railtickets heeft de branchevereniging
van spoorvervoerders CER in oktober 2021 een roadmap24 uitgebracht. Conform de genoemde brief van 9 mei 2022 zal ik NS vragen aan te geven
wat de betekenis is voor de internationale treinreizigers van en naar Nederland. Spoorvervoerders
en andere partijen geïnteresseerd in distributie van rail tickets zijn met elkaar
in gesprek in het kader van de sectorverklaring van 2020 over de vervolgstappen. Parallel
daaraan bereidt de Europese Commissie wetgeving voor om de beschikbaarheid van internationale
en intermodale tickets te bevorderen.
Inmiddels kan op meerdere internationale trajecten gereisd worden met de OV-chipkaart,
omdat er op de buitenlandse stations (bijvoorbeeld op de lijn Heerlen-Aken) of in
de bus (Wunderline Groningen-Leer-Bremen) ook OV-chipkaartpaaltjes zijn geplaatst.
In de Mobility as a Service (MaaS) pilot Limburg wordt daarnaast reeds samengewerkt
met Duitsland (Nordrhein-Westfalen, NRW) om de ticketing voor internationale reizigers
makkelijker te maken middels het gebruik van een app: reizigers uit Nederland en Duitsland
kunnen vanaf de zomer van 2022 via apps van MaaS-dienstverleners grensoverschrijdende
vervoerbewijzen kopen met een e-ticket. Beide landen zijn technisch met elkaar verbonden
middels een zogenaamde router IT-infrastructuur, die de bestaande ticketing systemen
in beide landen aan elkaar koppelt. Eerst van en naar Duitsland en later, zodra de
drielandentrein naar Luik rijdt, ook van en naar België. Het Ministerie van Transport
in NRW heeft recent aangegeven de router oplossing verder te willen opschalen in NRW
(in 2023 o.a. naar Keulen), maar dit ook elders in Duitsland voor andere grensregio’s
te gaan promoten.
p het gebied van beprijzing van internationaal personenvervoer per spoor heeft de
Europese Commissie aangekondigd met mogelijk nieuwe voorstellen te komen over de BTW
op internationale railtickets en geeft zij daarnaast in het eerder genoemde actieplan
aan te overwegen de richtsnoeren voor staatssteun in de spoorwegsector zodanig te
herzien25 dat lidstaten eenvoudiger een subsidie kunnen verlenen voor het effectief verlagen
van de gebruiksvergoeding voor (internationaal maar ook nationaal) spoorvervoer. Voor
meer informatie over deze onderwerpen verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van
het schriftelijk overleg over het BNC fiche.
Afsluitend
Conform het verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat is in
deze Kamerbrief informatie gedeeld ten aanzien van internationaal personenvervoer
per spoor. Ik hoop daarmee uw Kamer geholpen te hebben om een goed beeld te krijgen
van dit soms complexe onderwerp en waar de (on)mogelijkheden liggen voor de verbetering
van het internationale personenvervoer per spoor. Zoals aangegeven, informeer ik uw
Kamer in juni over de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de specifieke internationale
treindiensten van en naar Nederland.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Indieners
-
Indiener
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.