Brief regering : Appreciatie van het evaluatierapport ‘Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?
29 507 Regels voor de financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening)
32 013 Toekomst financiële sector
Nr. 159 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2022
Hierbij bied ik u het evaluatierapport afwikkelingsproces rentederivaten mkb aan,
getiteld «Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?», dat ABDTOPConsult in mijn opdracht heeft opgesteld1. Ik heb met interesse kennisgenomen van het rapport. Het is nuttig om terug te blikken
op het compensatietraject rentederivaten, om te bezien welke lessen daaruit kunnen
worden getrokken. In het rapport zijn aanbevelingen geformuleerd die zijn gericht
aan alle betrokken stakeholders, waaronder ook het Ministerie van Financiën.
De aanbevelingen zijn erop gericht om te onderzoeken of (buitengerechtelijke) compensatietrajecten
«sneller en slimmer» kunnen. Ik ga met die aanbevelingen aan de slag. Ik wil onderzoeken
of het wenselijk en nuttig is dat er een structureel aanspreekpunt komt voor benadeelden
met een geschil met een financiële dienstverlener. Ook wil ik onderzoeken, samen met
de Minister voor Rechtsbescherming, of voorzieningen kunnen worden getroffen zodat
partijen makkelijker uitsluitsel kunnen krijgen over rechtsvragen. Ten slotte wil
ik kijken of de beginfase van een compensatietraject sneller kan verlopen, namelijk
als signalen sneller worden opgepakt. Daartoe ga ik in overleg met stakeholders.
In deze brief geef ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn appreciatie
van het rapport en van de aanbevelingen die daarin worden gedaan. Met deze brief voldoe
ik ook aan de motie uit 2018 van Kamerleden Leijten en Van der Linde.2
Evaluatierapport
Het rapport beschrijft het verloop en de uitkomsten van het afwikkelingsproces rentederivaten
mkb, geeft weer welke lessen zijn geleerd door de verschillende betrokken partijen,
en geeft tot slot aanbevelingen voor toekomstige compensatietrajecten. De evaluatie
is uitgevoerd door Bernard ter Haar namens ABDTOPConsult en heeft plaatsgevonden door
middel van gesprekken met betrokkenen en experts en een uitgebreide documentenstudie.
De geëvalueerde periode van het afwikkelingsproces loopt van eind 2015 tot en met
half 2021, toen de uitvoering van het Uniform Herstel Kader (UHK) was afgerond. Eind
2015 werd door de AFM geconcludeerd dat het herbeoordelingsproces dat de banken tot
dan toe hadden uitgevoerd, aangeduid als fase 1, voor een substantieel deel van onvoldoende
kwaliteit was en daarom opnieuw moest plaatsvinden. Het vervolg vanaf dat moment wordt
aangeduid als fase 2.
Het rapport concludeert dat de totale afwikkelingsfase om meerdere redenen lang heeft
geduurd. Er ontbrak vanaf het begin een goed beeld van het probleem en de omvang ervan.
Mede daardoor mislukte de eerste herstelpoging van de AFM. Het mislukken van de eerste
herstelpoging heeft effect gehad op de vormgeving van de tweede herstelfase. Die tweede
fase kenmerkte zich door grote politieke druk op zowel de snelheid als zorgvuldigheid
in het proces. Het rapport constateert dat er daardoor weinig ruimte was voor een
afweging tussen nauwkeurigheid, kosten en snelheid. In de tweede herstelfase bleek
ook dat de complexiteit van de inhoudelijke duiding en de complexiteit van de uitvoeringsaspecten
was onderschat door de banken en toezichthouder. De klachten van ondernemers hielden
in de kern met elkaar verband, maar verschilden toch erg in de casuïstiek. Dit maakte
het lastig en tijdrovend om te doorgronden welke verschillende variaties er waren
en welke compensatie daarbij zou moeten horen. Er was daarnaast onvoldoende aandacht
voor de toegankelijkheid van data en de mogelijkheid om interne processen in te richten
voor de uitvoering van het UHK. Het duurde dan ook lang voordat de afwikkeling van
het herstelkader kon worden afgerond.
In het rapport wordt ook stilgestaan bij de ontwikkelingen die zich sinds de start
van het compensatietraject in de sector hebben voorgedaan. Daarnaast wordt een recent
compensatietraject over variabele rente bij doorlopend krediet aangehaald. In het
rapport wordt ten aanzien van dit traject opgemerkt dat banken in de aanpak wel lessen
hebben geleerd van het rentederivatentraject, en voortvarend te werk zijn gegaan,
maar dat toch sprake is van vergelijkbare kwetsbaarheden. Zo wijst het rapport er
op dat ook in dit traject geen sprake is van centrale regie.3
Het rapport sluit af met een zestal aanbevelingen voor verbetering van de mogelijkheden
tot een inrichting van toekomstige compensatietrajecten:
1. Houd financieel toezicht en civielrecht uit elkaar.
2. Stel met stakeholders spelregels op die een collectieve geschilbeslechting kunnen
vergemakkelijken en evidente valkuilen in de uitvoering kunnen vermijden.
3. Evalueer welke mogelijkheden en/of belemmeringen de WAMCA biedt bij grootschalige
en/of complexe compensatietrajecten bij financiële producten zoals rentederivaten
mkb.
4. Borg adequaat toezicht op de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de archiefsystemen
van financiële instellingen om risico’s snel te kunnen overzien en schade te kunnen
redresseren.
5. Organiseer een structurele klantenbelangenbehartiging in algemene zin, en specifiek
voor financiële dienstverlening.
6. Organiseer deskundige en objectieve inhoudelijke duiding voor collectieve regelingen,
en ga na of inrichting van een «Kifid Kamer» daartoe een optie zou kunnen zijn.
Appreciatie en reactie aanbevelingen
Inleiding
Een grote groep mkb-ers heeft in het verleden rentederivaatproducten afgesloten, terwijl
zij onvoldoende begrip hadden van de werking en risico’s van het product of terwijl
het product eigenlijk niet paste bij hun situatie. Dit zorgde ervoor dat mkb-ers daardoor
ook financieel in de problemen kwamen. Het is daarom des te vervelender dat benadeelden
lang hebben moeten wachten op compensatie.
Het is van groot belang om terug te kijken op het doorlopen traject tot compensatie
van mkb-ers met rentederivaten en daar lessen uit te trekken. Het is waardevol dat
veel van de partijen die destijds waren betrokken een bijdrage hebben geleverd aan
het rapport.4 Met dit rapport in de hand en de aanbevelingen die worden gedaan kunnen de betrokken
partijen en andere stakeholders lessen trekken. Ik roep hen op om kennis te nemen
van dit rapport, te reflecteren op hun rol in het compensatietraject en te overwegen
wat deze aanbevelingen voor hun rol en handelen betekenen. Ik wil daarnaast kijken
in hoeverre de overheid een rol kan vervullen om compensatietrajecten in de toekomst
beter te laten verlopen, met als doel om het proces te vereenvoudigen of te versnellen.
Daarbij betrek ik ook wat de AFM hierover schreef in haar wetgevingsbrief 2022.5
Belangrijk is om er op te wijzen dat naast de inzet tot een goede afwikkeling van
schade, de inzet ook primair gericht blijft op het voorkomen van zorgplichtschendingen.
Daartoe zijn de afgelopen jaren maatregelen genomen, zoals het invoeren van productontwikkelingsregels
en het provisieverbod.6 Wanneer sprake is van evidente misstanden kan de AFM tevens ingrijpen op grond van
art. 4:24a Wft. Deze wijzigingen in wet- en regelgeving zijn erop gericht om ongewenste
(financiële) prikkels tegen te gaan en het klantbelang voorop te stellen. Ook de AFM
zet zich in voor producten en diensten die aansluiten op de behoefte en situatie van
de klant.7
Mocht het onverhoopt toch misgaan, dan kunnen klanten met hun individuele geschil
naar de rechter of naar het Kifid.8 Daarnaast is wetgeving geïntroduceerd om de rechtsgang in collectieve zaken te verbeteren.
Benadeelden kunnen via een claimstichting schadevergoeding vorderen bij de rechter
op grond van de in 2020 in werking getreden Wet afwikkeling massaschade in collectieve
actie (WAMCA). Het compensatietraject in het kader van rentederivaten die werden verkocht
aan het mkb liep reeds vóór de invoering van de WAMCA. Partijen hebben getracht om
buiten de rechter om tot compensatie te komen van massaschade. In dat kader doet het
rapport aanbevelingen.
In de volgende paragrafen geef ik een reactie op de aanbevelingen die zijn gedaan
en de vervolgstappen die ik voornemens ben te zetten. Daarbij maak ik onderscheid
in de rol van de overheid en toezichthouders (aanbevelingen 1 en 4) en de componenten
en rolverdeling in een compensatietraject (aanbevelingen 2,3,5 en 6).
Appreciatie van aanbevelingen
1. Rol van toezichthouders, overheid en civiel domein (aanbeveling 1 en 4)
Civiele domein en toezichtdomein (aanbeveling 1)
Het rapport beveelt aan om financieel toezicht en civielrecht scherper uit elkaar
te houden. Deze aanbeveling onderschrijf ik volledig. Het is in het belang van alle
betrokken partijen om de rol van de AFM als toezichthouder zo zuiver mogelijk te houden.
De AFM kan ingrijpen op grond van publiekrechtelijke bevoegdheden. Haar toezichtinstrumentarium
is gericht op het voorkomen van misstanden in de financiële sector, nu en in de toekomst.
Het mandaat ziet niet op schadeloosstelling of compensatie van benadeelden als gevolg
van zorgplichtschendingen.
Het rapport constateert dat de overheid en de AFM in het compensatietraject rentederivaten
mkb een oneigenlijke rol op zich hebben genomen. Dit is volgens het rapport onder
de destijds aanwezige omstandigheden begrijpelijk, gezien de impasse waarin het traject
zich bevond. Zo heeft de overheid zich gemengd in het compensatietraject door aanstelling
van de Derivatencommissie, met het oogmerk om compensatie te versnellen. Het rapport
constateert dat dit niet past binnen de scheiding tussen het civiele en toezichtdomein.
Het kenmerkt een volwassen financiële sector wanneer eventuele gemaakte fouten binnen
de civielrechtelijke verhouding gecorrigeerd worden door de dienstverlener zelf, eventueel
daartoe aangezet door een uitspraak van het Kifid of de rechter. Dit voorkomt dat
de overheid en toezichthouders zich genoodzaakt voelen om actief betrokken te raken.
Het zal ook het meest positieve effect hebben op het maatschappelijke vertrouwen in
de financiële sector. Mijn aangekondigde vervolgstappen naar aanleiding van dit rapport
zijn er dan ook mede op gericht om actieve betrokkenheid van het Ministerie van Financiën
en toezichthouders bij de civielrechtelijke afhandeling zo veel mogelijk te beperken.
Daarbij moet er wel ruimte zijn voor toezichthouders om een rol te spelen in de signalering
en om relevante expertise ter beschikking te stellen.
Toezicht op archiefsystemen (aanbeveling 4)
Het rapport beveelt verder aan dat het financieel toezicht zich zou moeten richten
op de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de archiefsystemen van financiële instellingen
om risico’s snel te kunnen overzien en schade te kunnen redresseren. Bij het rentederivatentraject
was sprake van een vertraagde uitvoering doordat het zeer complex bleek om oudere
documentatie en klantbestanden te raadplegen. Die ontoegankelijkheid van de data verdient
volgens het rapport aandacht bij zowel toezichthouders als financiële instellingen.
Daarnaast noemt het rapport dat het voeren van goed systeembeheer door financiële
instellingen onderdeel dient te zijn van gedegen risicomanagement.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen deze twee uitgangspunten voor het
toezicht, dus tussen de toegankelijkheid van data voor gedegen risicomanagement en
de toegankelijkheid van historische data in het kader van compensatietrajecten. De
toegankelijkheid van data in het kader van een integere en beheerste bedrijfsvoering,
waaronder ook begrepen een gedegen risicomanagement, maakt onderdeel uit van het huidige
toezichtskader.
Waar het echter gaat om de toegankelijkheid van historische data, hebben financiële
instellingen te maken met wettelijke bewaartermijnen die voorschrijven hoeveel jaar
de klantgegevens bewaard moeten blijven na afloop van het contract. Bij massaclaims
kan een door een financiële instelling aangeboden compensatieregeling ook zien op
een periode die verder terug gaat dan de wettelijke bewaartermijnen.
Tijdens het afwikkelingsproces rentederivaten bleek dat er, ook buiten die historische
data om, uitdagingen waren met systemen. De data waren soms over meerdere systemen
en archieven verspreid of niet beschikbaar. Ik deel de wens dat er aandacht moet zijn
voor goed systeembeheer, zowel bij financiële instellingen zelf als bij toezichthouders
in hun contact met deze onder toezicht staande instellingen. Ik zal dit punt nadrukkelijk
onder de aandacht brengen bij toezichthouders AFM en DNB.
2. Componenten en rolverdeling in een compensatietraject in het civiele domein
Ik destilleer uit het rapport een behoefte aan verduidelijking van de verschillende
rollen in een compensatietraject, waaronder i) signaleren, ii) regie voeren over het
proces, iii) behartigen van belangen en iv) inhoudelijk duiden. In ons rechtsbestel
wordt een aantal van deze onderscheiden rollen reeds opgepakt door bestaande actoren.
Signaleren van massaclaims gebeurt door verschillende partijen, waaronder de rechter
en het Kifid, als zij geconfronteerd worden met vele individuele claims met eenzelfde
oorzaak en waarin dezelfde vragen aan de orde zijn. Maar ook toezichthouders, advocaten,
belangen- of claimorganisaties, de media en de politiek spelen hierin een rol. De
regierol wordt in collectieve gerechtelijke procedures (WAMCA) vervuld door de rechter,
maar het rapport constateert dat deze regierol ontbreekt in buitengerechtelijke trajecten.
Belangenbehartiging vindt plaats door claimstichtingen (bij een collectieve actie),
belangenorganisaties (zoals de Consumentenbond), of door advocaten of andere vormen
van juridische bijstand bij individuele zaken. Inhoudelijke duiding wordt in individuele
zaken gegeven door de rechter en het Kifid en in collectieve zaken door de rechter.
Ik lees door de aanbevelingen als rode draad de wens om de verantwoordelijkheid voor
verschillende rollen en de te doorlopen processen, meer te structuren en te formaliseren
om zo te zorgen voor meer regie.
Het rapport doet verschillende aanbevelingen (aanbeveling 2, 3, 5 en 6) die zien op
deze rollen, waar ik hierna gedetailleerder op in ga.
i) Signaleren
Het rapport constateert dat de toezichthouder, evenals brancheorganisaties en belangenvertegenwoordigers
een belangrijke rol hebben in het signaleren van problemen. Wat vervolgens met die
signalen gebeurt, is afhankelijk van de betekenis en gevolgen die betrokken daaraan
geven. Vaak duurt het lang voordat duidelijk is dat sprake is van een zorgplichtschending.
Een belangrijk onderdeel van massacompensatie is dat een financiële dienstverlener
vaak pas wil meewerken aan een schikking als is komen vast te staan dat hij niet zorgvuldig
of niet in het klantbelang heeft gehandeld. Daartoe kan een uitspraak van een rechter
of het Kifid aanleiding geven.
Het is nuttig om te kijken of signalen sneller kunnen worden opgemerkt en opgepakt.
Ik ga bekijken of en op welke manier dit zou kunnen worden ingevuld en ga hiertoe
in gesprek met stakeholders. Ik zal dit bezien in samenhang met de wijze waarop andere
rollen worden vervuld, bijvoorbeeld de regiefunctie (aanbeveling 2) en die van belangenbehartiger
(aanbeveling 5) en die van objectieve en inhoudelijke duider (aanbeveling 6).
ii) Regie en spelregels (aanbeveling 2)
Het rapport vraagt om samen met stakeholders spelregels op te stellen die een collectieve
geschilbeslechting kunnen vergemakkelijken en evidente valkuilen in de uitvoering
kunnen vermijden. Deze aanbeveling laat open welke spelregels dit zijn, voor welke
situaties die zouden moeten gelden en wanneer deze moeten worden afgesproken (per
traject of generiek). Het rapport geeft voor betrokken stakeholders al wel enkele
handvatten om een traject in de toekomst anders op te zetten. Een belangrijk leerpunt
is bijvoorbeeld geweest om oog te hebben voor de uitvoerbaarheid van een regeling.
Het is in een buitengerechtelijk traject aan betrokken partijen om afspraken te maken
over spelregels. Een goed moment daarvoor zou bijvoorbeeld zijn wanneer er sprake
is van signalen over een mogelijke zorgplichtschending. De tot dan toe betrokken partijen
kunnen vroeg in overleg treden om te spreken over de manier waarop zij de signalen
willen oppakken en het vervolgproces willen opzetten. Omdat dit bij deze partijen
ligt, zie ik in beginsel geen rol voor de overheid om in overleg met partijen spelregels
op te stellen. Ik wil wel kijken naar andere manieren om betrokkenen meer regie te
geven over een compensatietraject, door te onderzoeken of ik kan bijdragen aan verbeteringen
op het gebied van signalering, inhoudelijke duiding (aanbeveling 6) en belangenbehartiging
(aanbeveling 5).
iii) Structurele klantenbelangenbehartiging (aanbeveling 5)
Het rapport beveelt aan om een structurele klantenbelangenbehartiging in algemene
zin en specifiek voor financiële dienstverlening te organiseren. Deze moet volgens
het rapport tevens ontvankelijk zijn om op te treden in collectieve zaken. Aan een
dergelijke ombudsman is volgens het rapport behoefte omdat het landschap van belangenbehartiging
te versnipperd is en belangenbehartigers ook regelmatig een commercieel belang hebben.
De figuur van exclusieve belangenbehartiger die ontvankelijk is in civiele zaken bestaat
reeds onder de WAMCA, dus in collectieve gerechtelijke procedures. De WAMCA maakt
het mogelijk voor claimstichtingen om voor een groep benadeelden schadevergoeding
te vorderen. Wanneer meer dan één collectieve actie wordt ingesteld voor schade door
eenzelfde gebeurtenis, behandelt de rechter deze in samenhang. Daarbij wijst de rechter
één claimstichting aan die als exclusieve belangenbehartiger mag optreden. De rechter
kan als daartoe aanleiding is, ook meerdere claimstichtingen samen aanwijzen als exclusieve
belangenbehartiger. Deze werkwijze is eenvoudig voor betrokken verweerders, omdat
er voor hen één aanspreekpunt is. Ook is duidelijk voor de groep benadeelden wie vanaf
dat moment hun belangen primair vertegenwoordigt. Deze regels maken het makkelijker
om tot schikkingsonderhandelingen te komen.
Aan die belangenbehartiger worden kwaliteitseisen gesteld, voorzien van een rechterlijke
toets. Onder de WAMCA moeten claimstichtingen aan aangescherpte eisen voldoen op het
gebied van governance, financiën en representativiteit om ontvankelijk te zijn.9 Deze eisen in het belang van benadeelden en van de aangesproken partij, moeten verzekeren
dat partijen met een kwalitatief goede organisatie te maken hebben die het belang
van benadeelden voorop heeft staan.10 De WAMCA komt daarmee tegemoet aan enkele knelpunten die in de aanbeveling worden
geschetst.
Het kan sneller, eenvoudiger of om andere reden wenselijk zijn voor partijen om buiten
de rechter om in gesprek te gaan met als doel om tot een minnelijke regeling te komen.
In zo’n situatie kunnen meerdere organisaties zich opwerpen als belangenvertegenwoordiger.
Deze organisaties hoeven niet te voldoen aan de eisen die aan claimstichtingen worden
gesteld in het kader van WAMCA-procedures.11 Aangesproken financiële dienstverleners kunnen in dat geval wel makkelijker weigeren
in overleg te gaan. Organisaties die niet aan de eisen van de WAMCA voldoen, kunnen
immers de stap naar de rechter niet maken. Het is daarom de verwachting dat de in
de WAMCA aangescherpte eisen ook doorwerken in de buitengerechtelijke fase. Wanneer
een claimstichting immers voldoet aan de eisen die worden gesteld, biedt dit een goede
stok achter de deur om buitengerechtelijk tot een goed schikkingsresultaat te komen.
Toch zal een financiële dienstverlener niet in alle gevallen in gesprek zijn met een
claimstichting die voldoet aan bovengenoemde eisen. In zulke gevallen kunnen de in
de aanbeveling genoemde knelpunten aan de orde zijn. Ik ga hieronder in op de vraag
of in dergelijke situaties een collectieve en structurele belangenbehartiger een toegevoegde
waarde kan hebben. Daarbij richt ik mij specifiek op de rol van belangenbehartiger
in de financiële sector.
De aanbeveling raakt ook aan één van de voorstellen van het lid Alkaya in zijn initiatiefnota
getiteld «Van «neutrale» arbiter naar consumentenwaakhond: Voorstellen ter verbetering van
het doel en de structuur van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening».12 Daarin pleit het lid Alkaya voor een belangenbehartigersrol binnen het Kifid. Kifid
zou volgens hem aan de kant van de consument moeten staan en niet slechts als onafhankelijke
arbiter moeten optreden. Het kabinet acht het niet wenselijk om van het Kifid ook
een partijdige belangenbehartiger te maken, omdat dit afbreuk kan doen aan het aanzien
van het Kifid als onafhankelijke en onpartijdige geschillenbeslechter.13 Een dergelijke «ombudsfunctie» hoort niet thuis binnen het Kifid omdat daarmee sprake
zou zijn van rolvermenging.14
Ik wil wel onderzoeken of het noodzakelijk en wenselijk is om in de financiële sector
naast de toezichthouder en het Kifid een structureel aanspreekpunt voor benadeelden
en de behartiging van hun belangen in te stellen. Ik vind het belangrijk om deze aanbeveling
in samenhang met de andere aanbevelingen te bekijken om te bezien of een dergelijk
aanspreekpunt een rol kan spelen ten aanzien van signalering en regie. Daarbij wil
ik goed kijken naar enkele principiële, institutionele en praktische vraagstukken.
Het gaat dan onder meer om de vraag hoe een dergelijk aanspreekpunt gepositioneerd
zou moeten zijn, welke bevoegdheden daarbij horen en hoe dit zich verhoudt tot bijvoorbeeld
het Kifid en de toezichthouder. Waar het gaat om de regie merk ik op dat partijen
vrij zijn om hun eigen vertegenwoordiging te kiezen. Er is dus – buiten de WAMCA –
niet zoiets als een exclusieve belangenbehartiger of één aanspreekpunt. Bij het beoordelen
van de rol die een dergelijk aanspreekpunt kan spelen, wil ik ervoor waken dat dit
niet leidt tot meer versnippering en onduidelijkheid. Ook ga ik kijken naar de oplossingsrichtingen
die in het buitenland worden gezocht, zoals in België en het Verenigd Koninkrijk.15
iv) Inhoudelijke duiding en WAMCA (aanbeveling 6 en 3)
Aanbeveling 6 ziet op een de inhoudelijke duiding in buitengerechtelijke trajecten
en aanbeveling 3 op de WAMCA. Omdat deze aanbevelingen met elkaar verband houden,
behandel ik deze hierna samen. Het eerste deel ziet op aanbeveling 6 over de inhoudelijke
duiding in buitengerechtelijke trajecten en het tweede deel ziet op aanbeveling 3
over de WAMCA.
Inhoudelijke duiding (aanbeveling 6)
Het rapport beveelt aan om deskundige en objectieve inhoudelijke duiding te organiseren
voor collectieve regelingen, en om na te gaan of inrichting van een «Kifid Kamer»
daartoe een optie zou kunnen zijn.
Ik begrijp deze aanbeveling zo, dat behoefte is aan objectieve inhoudelijke duiding
van zaken, vergelijkbaar met de rol die de Derivatencommissie op zich heeft genomen
in het compensatietraject rentederivaten. Om tot een uniform herstelkader te komen,
heeft de Derivatencommissie allereerst het toepassingsbereik van het UHK vastgesteld.
Vervolgens werden de herstelaspecten gegroepeerd in vier stappen. Daarin is bepaald
welke herstelacties banken in specifieke situaties moeten uitvoeren om te compenseren.
Partijen hebben de mogelijkheid om een collectieve schikking inhoudelijk te laten
beoordelen. De WCAM voorziet in de mogelijkheid voor partijen die een collectieve
schikking sluiten, om deze voor te leggen aan het gerechtshof Amsterdam en verbindend
te verklaren voor alle benadeelden.16
Het rapport oppert dat het Kifid wellicht ook een rol kan spelen in de inhoudelijke
duiding. Op dit moment heeft het Kifid reeds een belangrijke rol door uitspraak te
doen in individuele zaken. Zaken hebben dikwijls bredere uitwerking dan het individuele
geval, zoals het geval is geweest bij het compensatietraject omtrent variabele rente
bij doorlopend krediet. Banken hebben naar aanleiding van uitspraken van het Kifid
en in overleg met de Consumentenbond compensatieregelingen aangekondigd. De zaken
bij het Kifid waren voor betrokken partijen richtinggevend voor de compensatieregelingen.
Dergelijke uitspraken bieden grond voor schikkingsonderhandelingen tussen partijen.
Ik wil onderzoeken of er mogelijkheden zijn om sneller uitsluitsel te krijgen over
belangrijke rechtsvragen in massazaken in de financiële sector, waarbij ik ook wil
kijken naar de rol die Kifid daarin kan spelen in buitengerechtelijke compensatietrajecten.
Hierbij zal ik ook meenemen hetgeen de AFM in haar wetgevingsbrief 2022 heeft opgemerkt
over het institutionaliseren van een proces om objectieve en deskundige duiding bij
collectieve regelingen te borgen. Bij mijn onderzoek betrek ik ook de ervaringen met
de bestaande procedure voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Op dit moment heeft de rechter al de mogelijkheid om de Hoge Raad om uitsluitsel te
vragen als een vraag is voorgelegd die ook in veel andere zaken speelt. Deze mogelijkheid
is tien jaar geleden in het leven geroepen, juist om in massazaken te bevorderen dat
bepaalde rechtsvragen snel op het hoogste niveau worden beantwoord, zodat partijen
daarna makkelijker kunnen schikken. Omdat in geschillen over schending van de zorgplicht
door financiële dienstverleners zaken niet altijd aan de rechter worden voorgelegd,
ben ik bereid samen met de Minister voor Rechtsbescherming te onderzoeken of hier
aanvullende voorzieningen nodig en wenselijk zijn voor de financiële sector. Daartoe
treed ik ook in overleg met het Kifid, de Hoge Raad en de Raad voor de rechtspraak.
WAMCA (aanbeveling 3)
Het rapport beveelt aan om te evalueren welke mogelijkheden en/of belemmeringen de
WAMCA biedt bij grootschalige en/of complexe compensatietrajecten bij financiële producten
zoals rentederivaten mkb.
De WAMCA is in 2020 in werking getreden. Inmiddels weten allerlei partijen via de
WAMCA de weg naar de rechter te vinden.17 De WAMCA is nog nieuw en zal in 2025 voor de eerste keer worden geëvalueerd. In het
rapport wordt aangegeven dat zowel tijd als de reeds geplande evaluatie van de WAMCA
moeten uitwijzen of de wet voldoende uitkomst biedt voor toekomstige situaties waarin
sprake is van vergelijkbare omstandigheden als bij de rentederivaten mkb. Ik sluit
mij aan bij deze opmerking in het rapport. Het is nog te vroeg om deze relatief nieuwe
wet tussentijds te evalueren. Signalen over eventuele knelpunten in de WAMCA kunnen
in de tussentijd bijvoorbeeld naar voren komen in de jaarlijkse monitoring van de
WAMCA.18 Ook zal ik de mogelijkheden en de eventuele knelpunten van een WAMCA-procedure meenemen
in mijn onderzoek naar de noodzaak en wenselijkheid van een structurele belangenbehartiger
in de financiële sector (aanbeveling 5), en de wijze waarop inhoudelijke duiding kan
worden gegeven aan buitengerechtelijke massageschillen (aanbeveling 6).
Conclusie
Het rapport levert een waardevolle bijdrage aan het debat over gerechtelijke en buitengerechtelijke
geschillenbeslechting in gevallen van massaschade. Ik ga graag met de aanbevelingen
aan de slag door nader te onderzoeken of voorzieningen getroffen kunnen worden om
de inhoudelijke duiding bij compensatietrajecten sneller en eenvoudiger te laten verlopen.
Ook ga ik onderzoeken of het nuttig en wenselijk is dat er een structureel aanspreekpunt
komt voor benadeelden met een geschil met een financiële dienstverlener. Ten slotte
ga ik samen met stakeholders in gesprek om te bezien of de beginfase van compensatietrajecten
sneller zou kunnen verlopen, als signalen tijdiger worden opgepakt. Met deze vervolgstappen
hoop ik duidelijk te krijgen of daarmee verbeteringen in compensatietrajecten kunnen
worden gerealiseerd. Dit wil ik doen in het belang van alle betrokken stakeholders,
maar bovenal in het belang van benadeelden die vaak lang moeten wachten op compensatie
van financiële dienstverleners. Mocht in de toekomst onverhoopt sprake zijn van onzorgvuldig
handelen door financiële dienstverleners, dan is het voor eenieder van belang dat
partijen snel tot een geschikte oplossing komen.
Ik zal uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de mogelijkheden die ik
zie om verbeteringen aan te brengen in compensatietrajecten in de financiële sector.
De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën