Brief regering : Toezeggingen gedaan tijdens Commissiedebat pensioenonderwerpen van 31 maart 2022
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 586
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2022
Op 31 maart 2022 (Kamerstuk 32 043, nr. 584) vond het Commissiedebat Pensioenonderwerpen plaats. Tijdens dit debat heb ik twee
toezeggingen gedaan: een toezegging aan de leden Maatoug (GroenLinks) en De Jong (PVV)
om te schetsen waarover de Commissie Parameters adviseert en hoe dit verband houdt
met de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel toekomst pensioenen en een toezegging
aan het lid Goudzwaard (JA21) om nader in te gaan op de pensioenmogelijkheden voor
zelfstandigen en welke maatregelen het wetsvoorstel toekomst pensioenen bevat om dit
te verbeteren. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezeggingen. Daarnaast maak
ik van deze gelegenheid gebruik om aan te geven hoe ik uitvoering zal geven aan de
motie van het lid Den Haan om pensioenfondsen te vragen te indexeren daar waar dat
kan.1
Commissie Parameters
De Commissie Parameters, bestaande uit onafhankelijke experts, werkt momenteel aan
een nieuw advies over de economische scenario’s, de parameters en de UFR. De aanvraag
voor het oordeel van de commissie heb ik eerder dit jaar met uw Kamer gedeeld.2 De commissie is om een nieuw oordeel gevraagd, omdat de economische scenario’s en
de parameters in het nieuwe stelsel een uitgebreidere rol spelen dan in het huidige
pensioenstelsel. In het huidige pensioenstelsel worden deze gebruikt voor de communicatie
aan deelnemers en voor de haalbaarheidstoets. In het nieuwe pensioenstelsel spelen
deze daarnaast een rol voor pensioenuitvoerders bij het in beeld brengen van de balans
tussen de door decentrale sociale partners gewenste pensioendoelstelling en de premie
en het toetsen van het beleggingsbeleid en de toedelingsregels aan de vastgestelde
risicohoudingen in de nieuwe pensioencontracten. Ook is de commissie gevraagd risico-neutrale
scenario’s te ontwikkelen die in de transitieperiode nodig zijn voor het berekenen
van nettoprofijteffecten en voor invaren met de vba-methode. Tenslotte is de commissie
gevraagd om de wettelijke parameters inzake onder andere verwacht aandelenrendement
en inflatie en de UFR-methode te herijken.
In het Commissiedebat van 31 maart werd de vraag gesteld of het wel wenselijk is het
wetsvoorstel toekomst pensioenen in behandeling te nemen nu de nieuwe parameters en
economische scenario’s nog niet bekend zijn. De regering benadrukt dat het vaststellen
van de wet- en regelgeving waarbinnen sociale partners en pensioenfondsen hun keuzes
moeten maken, in beginsel niet afhankelijk is van de economische scenario’s en parameters
die ten grondslag liggen aan de transitieberekeningen. Dat zijn externe factoren waar
sociale partners en pensioenfondsen rekening mee moeten houden bij hun decentrale
besluitvorming. Ook andere factoren zijn daarop van invloed, zoals de financiële positie
op het moment van invaren, fondsspecifieke factoren en de afspraken op fondsniveau
die worden gemaakt omtrent de invaardoelstellingen. Voor al deze factoren geldt dat
we nog niet in de toekomst kijken en dat ze per definitie aan verandering onderhevig
zijn. Omdat rondom de uiteindelijke transitie-effecten deze verschillende onzekere
factoren van invloed zijn, zou het vaststellen van de wet- en regelgeving waarbinnen
decentrale partijen hun keuzes moeten maken, hier niet van afhankelijk moeten zijn.
Wel heeft de regering in het conceptbesluit Toekomst pensioen regels voorgesteld die
waarborgen dat de sociale partners en pensioenfondsen op voorhand inzicht geven hoe
zij omgaan met onzekere economische en financiële omstandigheden tussen de besluitvorming
over het invaren en het invaarmoment zelf. Tevens bieden de invaarmethoden ruimte
om te sturen op bepaalde doelstellingen.
Ik verwacht dat de commissie haar advies uitbrengt rond de zomer van dit jaar. De
regering zal op basis van dit advies zo snel mogelijk het besluit opstellen waarin
deze parameters en scenariosets worden vastgelegd, waarna dit besluit ook zal worden
voorgehangen bij uw Kamer. Omdat deze economische scenario’s en parameters nodig zijn
voor de decentrale besluitvorming, streeft de regering ernaar om deze wet- en regelgeving
gelijktijdig met het wetsvoorstel per 1 januari 2023 in werking te laten treden. Op
deze manier kunnen de sociale partners en de pensioensector vanaf de start van de
transitie over de nieuwe economische scenario’s beschikken, alsmede over de nieuwe
parameters en de UFR.
Voorts merk ik in dit kader op dat pensioenuitkomsten en transitie-effecten in werkelijkheid
vooral worden bepaald door fondsspecifieke factoren zoals de premies en beleggingen,
maar ook externe economische ontwikkelingen en de verdeling over generaties. Kwantitatieve
berekeningen waarin gebruikt wordt gemaakt van verschillende aannames over toekomstige
ontwikkelingen kunnen helpen om inzicht te geven in de verwachte pensioenuitkomsten
en transitie-effecten. Die economische ontwikkelingen zelf zijn echter onzeker. Ook
scenariosets kunnen daarover geen zekerheid bieden. Voor bijvoorbeeld invaarmethoden
geldt in de kern hetzelfde. Kwantitatieve uitkomsten van deze methoden zijn nu niet
met zekerheid te geven, omdat deze afhankelijk zijn van een groot aantal onzekere
variabelen, zowel binnen als buiten scenariosets.
Tenslotte is de regering van mening dat het bij de beschouwing van de effecten van
het nieuwe pensioenstelsel als geheel relevant is om deze te vergelijken met de effecten
van het huidige pensioenstelsel. Hierbij gaat het om de vraag hoe beide pensioenstelsels
zich bij gegeven economische scenario’s tot elkaar verhouden. Hiertoe zijn bij eerdere
doorrekeningen van het CPB gevoeligheidsanalyses uitgevoerd op basis van verschillende
economische scenario’s. Deze analyse is met uw Kamer gedeeld.3 Kern van deze analyse is dat het nieuwe stelsel beter met economische schokken kan
omgaan dan het huidige stelsel. Een analyse op basis van nieuwe economische scenario’s
zal hierbij naar verwachting geen andere inzichten bieden. De omvang en incidentie
van bepaalde economische omstandigheden zullen variëren, maar de relatieve positie
van het nieuwe en het huidige pensioenstelsel zal grosso modo hetzelfde zijn.
Pensioenmogelijkheden voor zelfstandigen
Ik vind het belangrijk dat alle werkenden in voldoende mate worden gefaciliteerd om
een adequate oudedagsvoorziening te treffen, ook zelfstandigen. Daartoe is er de AOW
als basispensioen (eerste pijler), en hebben zelfstandigen (en ook anderen) de mogelijkheid
om via een individuele faciliteit aanvullend pensioen te sparen (de derde pijler).
Deze individuele faciliteit wordt fiscaal gefaciliteerd, wat betekent dat premies
of inleg kan worden afgetrokken.
In tegenstelling tot werknemers die veelal via de werkgever deelnemen aan een pensioenregeling,
zijn zelfstandigen in beginsel zelf verantwoordelijk voor het opbouwen van een aanvullend
pensioen. Naast de AOW kan een zelfstandige pensioen opbouwen via een individueel
pensioenproduct in de derde pijler. De derde pijler omvat de inleg in pensioenproducten
die vrijvallen bij pensionering. Ook kunnen zelfstandigen voorzien in hun inkomen
na pensionering via het eigen vermogen (bijvoorbeeld in hun onderneming of door het
aflossen van hun hypotheek; de vierde pijler) of door middel van menselijk kapitaal
(bijvoorbeeld doorwerken na pensioendatum; de vijfde pijler). Daarnaast hebben zelfstandigen
op dit moment in een beperkt aantal gevallen de mogelijkheid om pensioen op te bouwen
in de tweede pijler, namelijk als de zelfstandige onder de werkingssfeer valt van
een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds of van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling,
of via vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van de dienstbetrekking.4
Zelfstandigen hebben zodoende diverse mogelijkheden om te sparen voor hun oudedagsvoorziening.
De praktijk leert evenwel dat een grote groep zelfstandigen onvoldoende pensioen opbouwt
om het risico van een grote inkomensterugval bij pensionering te voorkomen. Het kabinet
en sociale partners zijn van mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is en dat
het van belang is dat ook zelfstandigen ondersteund worden om voldoende pensioen op
te bouwen. Het wetsvoorstel toekomst pensioenen bevat daarom twee maatregelen die
beogen pensioenopbouw voor zelfstandigen beter te faciliteren.
Met dit wetsvoorstel wordt in de eerste plaats voorgesteld de ruimte die zelfstandigen
hebben om fiscaal gefaciliteerd te sparen in de derde pijler fors te verruimen. Nu
is die ruimte gemaximeerd op 13,3% van de premiegrondslag (inkomen minus AOW-drempelbedrag).
Voorgesteld wordt dit te verhogen naar 30%, waarmee de ruimte in de derde pijler gelijk
wordt aan de ruimte die werknemers hebben in de tweede pijler. Voor deze verruiming
is structureel 100 miljoen euro gereserveerd.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel een experimenteerbepaling waarmee ruimte wordt geboden
om experimenten met vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler
mogelijk te maken. Op deze manier kan worden verkend – via experimenten – of het (breder)
mogelijk maken van pensioenopbouw in de tweede pijler voor zelfstandigen hen stimuleert
te sparen hun pensioen. Zelfstandigen hebben naar huidig recht slechts zeer beperkt
toegang tot de tweede pijler. Op deze manier kan proefondervindelijk vast worden gesteld
of en op welke manier binnen de tweede pijler aan zelfstandigen een passende pensioenvoorziening
kan worden geboden. Bij het ontwerp van de experimenteerwetgeving heeft veelvuldig
overleg plaatsgevonden met de sector en zelfstandigen organisaties. De experimenteerwetgeving
wordt geëvalueerd. Bij een positieve evaluatie kan besloten worden tot een structurele
wettelijke regeling.
Motie Den Haan
Het lid Den Haan heeft 10 mei jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 77, Stemmingen) gevraagd
om geïnformeerd te worden over hoe ik uitvoering zal geven aan haar motie die de regering
verzoekt om pensioenfondsen te vragen om te indexeren waar dat kan. Na ommekomst van
het advies van de Raad van State over het Besluit toeslagverlening in bijzondere omstandigheden,
zal ik de regelgeving publiceren die pensioenfondsen in staat stelt om vanaf een beleidsdekkingsgraad
van 105% te kunnen indexeren. Zoals ik eerder heb opgemerkt is het de verantwoordelijkheid
van het pensioenfondsbestuur om hierover een besluit te nemen, waarbij pensioenfondsen
de belangen van hun deelnemers hierin wegen. De eventuele wens bij hun deelnemers
om – voor zover dat mogelijk is – te indexeren kunnen zij in de evenwichtige belangenafweging
meenemen. Ik streef ernaar dat de betreffende regelgeving 1 juli dit jaar in werking
treedt. Ik zal de pensioensector uiterlijk 1 juli op de hoogte brengen van de regelgeving
en de verwachting uitspreken dat zij de mogelijkheden met wijsheid zullen bezien.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen