Brief regering : Fiche: Wijziging EU-verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en intrekken EU-verordening 305/2011 Verordening Bouwproducten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3420 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3416)
Fiche: Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling
van Portaal voor industriële emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3417)
Fiche: Verordening gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) (Kamerstuk 22 112, nr. 3418)
Fiche: Verordening Ozonlaag afbrekende stoffen (ODS) (Kamerstuk 22 112, nr. 3419)
Fiche: Wijziging EU-verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit
van producten en intrekken EU-verordening 305/2011 Verordening Bouwproducten
Fiche: Verordening Geografische Aanduidingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3421)
Fiche: Mededeling duurzame producten de norm maken en Kaderverordening Ecodesign voor
duurzame producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3422)
Fiche: Mededeling Europese strategie voor duurzaam en circulair textiel (Kamerstuk
22 112, nr. 3423)
Fiche: Herziene Richtlijnen Grotere rol voor de consument bij de groene transitie
(Kamerstuk 22 112, nr. 3424)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Wijziging EU-verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit
van producten en intrekken EU-verordening 305/2011 Verordening Bouwproducten
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel tot een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling
van geharmoniseerde voorwaarden voor het op de markt brengen van bouwproducten, tot
wijziging van verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van verordening (EU) 305/2011
b) Datum ontvangst Commissiedocument
31 maart 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 144 final
d) EUR-Lex
2022/0094/COD
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
{SEC(2022) 167 final} – {SWD(2022) 87 final} – {SWD(2022) 88 final} – {SWD(2022) 89
final}
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
h) Rechtsbasis
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
De wijziging van de verordening Bouwproducten (Construction Products Regulation, hierna
CPR) maakt deel uit van het bredere pakket op het gebied van circulaire economie dat
op 31 maart jl. is gepubliceerd. Dit pakket bestaat uit een overkoepelende mededeling
ten aanzien van duurzame producten, een wetgevend voorstel over Ecodesign voor duurzame
producten (ESPR), een EU strategie voor textiel, en een voorstel voor een richtlijn
ter versterking van de positie van de consument voor de groene transitie. Over deze
andere onderdelen worden separate BNC-fiches opgesteld. Dit voorstel voor de herziening
van de verordening Bouwproducten is door de Commissie aangekondigd in de Green Deal (2019)1, het EU actieplan circulaire economie (2020)2, de Commissions Communications on the Renovation Wave (2020)3 en het European Climate Pact (2020)4. De Commissie wil met dit voorstel de interne markt voor bouwproducten verbeteren
en bijdragen aan de groene en digitale transitie. Dit geldt met name voor het proces
dat wordt gevoerd om geharmoniseerde normen5 voor bouwproducten uit te werken.
Het eerste knelpunt dat de Commissie met de herziene CPR wil verbeteren is het functioneren
van de interne markt voor bouwproducten. De Commissie wil dit doen door in te grijpen
in het, als gevolg van verschillende factoren, vastgelopen normalisatieproces. Met
dit voorstel kan de Commissie via een gedelegeerde handeling ingrijpen wanneer de
Europese normen niet van hoge kwaliteit zijn of niet op tijd voor de markt worden
verstrekt. Daarnaast zal de Commissie haar werkzaamheden met de lidstaten, de industrie
en andere relevante partijen voortzetten om de verouderde normalisatieverzoeken en
het acquis6 te herzien en toekomstbestendig te maken voor de modernste normen.
Het tweede knelpunt dat de Commissie met de herziene CPR wil verbeteren is het markttoezicht
en het functioneren van de conformiteit beoordelende instanties. Om meer te kunnen
sturen op de kwantiteit kan de Commissie gedelegeerde handelingen voor de nationale
markttoezichthouders een minimumaantal inspecties en personele eenheden vaststellen.
Ook zijn er door de Commissie tekortkomingen in het functioneren van de conformiteit
beoordelende instanties7 geconstateerd, wat ertoe leidt dat er in deze herziene CPR duidelijkere eisen gesteld
worden aan de conformiteit beoordelende instanties.
Het derde knelpunt dat de Commissie met de herziene CPR wil verbeteren is de complexiteit
van het huidige juridische stelsel, waardoor er o.a. onvoldoende duidelijkheid is
over de betekenis van de CE-markering van Bouwproducten en er in sommige gevallen
overlap is met andere EU-regelgeving, zoals de Ecodesign-richtlijn8. Tevens is de concrete toepassing van de vereenvoudigingsbepalingen voor producerende
MKB-bedrijven beperkt gebleven vanwege een gebrek aan kennis en onduidelijkheid over
deze bepalingen.9 De kleinste bedrijven dragen relatief de grootste administratieve lasten en er zijn
geen specifieke bepalingen over het verstrekken van informatie in digitaal formaat.
De Commissie kan in het nieuwe voorstel via gedelegeerde handelingen producteisen
stellen, met name op het gebied van veiligheid en duurzaamheid. Tevens wil de Commissie
de regels voor MKB-bedrijven verduidelijken en vereenvoudigen. Ook stelt de Commissie
voor om in de prestatieverklaringen een productbeschrijving te geven met info over
het bouwproduct van o.a. dimensies, stoffen (REACH10), levensduur, productonderdelen alsmede uitgebreide informatie m.b.t. de fabrikant,
de conformiteit beoordelende instantie en ook productprestaties m.b.t. milieu- en
duurzaamheid.
Het vierde knelpunt dat de Commissie expliciet benoemt is dat de huidige CPR niet
geschikt is om bredere beleidsprioriteiten te verwezenlijken, met name met betrekking
tot de Europese Green Deal. Er zijn nog geen geharmoniseerde beoordelingsmethoden
voor de milieuprestaties van bouwproducten vastgesteld m.b.t. duurzaam gebruik van
natuurlijke hulpbronnen en de huidige CPR staat niet toe om milieu-, functionele en
veiligheidsproductvereisten voor bouwproducten vast te stellen. Dit beperkt o.a. de
mogelijkheden voor de lidstaten om nationale eisen voor gebouwen vast te stellen of
om in overheidsopdrachten criteria op te nemen voor duurzaamheidsdoelstellingen zonder
de werking van de interne markt in gevaar te brengen. Volgens de nu voorgestelde CPR
herzieningmoeten de fabrikanten milieu-informatie verstrekken over de levenscyclus
van hun producten.
Naast milieuprestaties van bouwproducten wordt de verordening ook uitgebreid met regelgeving
om circulaire principes, als recycling, hergebruik en reparatie, te integreren in
de producteneisen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland heeft geen nationaal beleid m.b.t. eisen aan bouwproducten. Nederland reguleert
wat functionele en prestatie-eisen betreft e.e.a. op bouwwerkniveau in het Bouwbesluit
2012. In dit besluit wordt m.b.t. CE-Markering en de bijbehorende prestatieverklaring
van bouwproducten verwezen naar de huidige vigerende CPR.
Een uitzondering hierop is de bouwproductregelgeving die uitloog- en samenstellingseisen
aan steenachtige bouwproducten ter bescherming van de bodem betreft. Dit is geregeld
via het Besluit Bodemkwaliteit en de Warenwet die nationaal eisen stelt aan het maximumgehalte
aan formaldehyde in plaatmateriaal.
Het voorstel sluit aan bij het kabinetsbeleid ter verbetering van de Europese interne
markt op economisch gebied.11 Het kabinet vindt een goed werkende interne markt voor goederen en diensten met zo
min mogelijk belemmeringen één van de belangrijkste instrumenten van de EU voor welvaart
en banen. Deze biedt met een gelijk speelveld niet alleen kansen voor ondernemers
en consumenten, maar is ook essentieel voor het concurrentievermogen van Nederland
en de EU ten opzichte van andere delen van de wereld. Een beter werkende interne markt
kan ook bijdragen aan de circulaire economie en verduurzaming in den brede.
Wat het andere hoofddoel betreft (bijdragen aan de doelstellingen van de groene en
digitale transitie, gericht op een moderne, duurzame en concurrerende economie) is
het kabinetsbeleid om toe te werken naar een circulaire bouweconomie en bij de stappen
die in deze richting worden gezet met het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie
(TK 32 852, nr. 171) relevant. Voor het kabinet is de bouw een belangrijke sector met veel potentie voor
hoogwaardig hergebruik, recycling van materialen en toepassen van recyclaat en hernieuwbare
materialen, waaronder bio grondstoffen, in bouwproducten ten behoeve van de reductie van primaire grondstoffen,
afval en CO2-uitstoot.
Ook van toepassing in relatie tot dit voorstel is het kabinetsbeleid ten aanzien van
normalisatie. Normalisatie is van strategisch belang voor Europa’s maatschappelijke
en economische doelstellingen. Deze omvatten onder andere het bevorderen van het mondiale
concurrentievermogen, de veiligheid en de open strategische autonomie van de EU, evenals
het vermogen van de EU om haar waarden te behartigen.
De nationale doelstellingen m.b.t. het vereenvoudigen van de bepalingen voor MKB-bedrijven
is door het kabinet vastgelegd in het overheidsbeleidsbeleid om regeldruk te verminderen.12
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt een verdere ontwikkeling van de CPR en de onderliggende doelen:
het verbeteren van de interne markt en het stimuleren van groene en digitale transitie,
gericht op een moderne, duurzame en concurrerende economie. Het kabinet herkent zich
ook in de door de Commissie benoemde knelpunten.
Het kabinet onderschrijft de conclusie van de Commissie dat het normalisatieproces,
dat de kern van de CPR vormt, ondermaats heeft gepresteerd. In de ogen van de Commissie
wordt dit voornamelijk veroorzaakt door juridische tekortkomingen. Het ontbreken van
actuele geharmoniseerde normen voor bouwproducten is onderdeel van de juridische tekortkomingen
en ziet het kabinet als een belangrijke factor die de goede werking van de interne
markt ondermijnt, handelsbelemmeringen en extra kosten en administratieve lasten voor
marktdeelnemers creëert. Gezamenlijk met andere lidstaten heeft Nederland dan ook
reeds in juli 2020 de Commissie dringend opgeroepen dit knelpunt tussen het Europese
Normalisatie Instituut (CEN)13, dat gezamenlijk met marktpartijen Europese testmethoden opstelt, en de Commissie
op te lossen14.
Eén van de oplossingen die de Commissie hiertoe in het voorstel aandraagt is dat in
het geval CEN haar werk niet goed doet, de Commissie via gedelegeerde handelingen
zelf -buiten CEN om – technische testmethoden mag vaststellen.
Hoewel het kabinet de inzet op geharmoniseerde test- en bepalingsmethoden ziet als
een steun in de rug voor verdere standaardisatie en industrialisatie in de bouw, vraagt
het kabinet zich af of er voldoende Europees draagvlak is voor de testmethoden die
door de Commissie – evt. in samenspraak met lidstaten – worden vastgesteld. Het kabinet
blijft een voorkeur houden voor een normalisatieproces dat door marktpartijen tot
stand komt en ondersteunt daarom de in het voorstel opgenomen insteek waarbij het
gebruik van geharmoniseerde normen het uitgangspunt is en het opstellen van specificaties
door de Commissie (via gedelegeerde handelingen) de uitzondering is. Het aanbrengen
van aanvullende waarborgen voor een zorgvuldig proces rondom het opstellen van specificaties
door de Commissie is gewenst. Hierbij moet worden aangesloten bij reeds lopende besprekingen
waar gelijksoortige formuleringen worden ontwikkeld voor andere dossiers, bijvoorbeeld
de lopende bespreking voor de nieuwe machineverordening en voor de horizontale bepaling
voor algemene specificaties die in de Europese Normalisatiestrategie15 is aangekondigd. Tenslotte dringt het kabinet erop aan dat er een blijvende oplossing
wordt gezocht voor de huidige impasse tussen CEN en de Commissie.
Vooruitlopend op de revisie van de CPR heeft de Commissie diverse opties uitgewerkt
en dit document voorgelegd aan de lidstaten en diverse stakeholders. De opties varieerden
van optie A t/m optie D, waarbij optie A wel verbeteringen beoogde maar dan zonder
juridische aanpassingen en optie D de meest verregaande aanpassingen inhield. Optie
E zag toe op een algehele intrekking van de CPR. In het voorstel voor revisie van
de CPR is door de Commissie gekozen voor optie D (verbeteren).16 De lidstaten waren echter in merendeel voor optie B (repareren).17 Het verschil tussen optie B en optie D is dat de Commissie bij optie D via gedelegeerde
handelingen producteisen kan stellen, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid en
duurzaamheid, terwijl bij optie B –net als onder de huidige CPR– alleen productprestaties
gedeclareerd worden. Het kabinet steunt de ontwikkeling dat met de herziening een
bijdrage wordt geleverd aan de verduurzaming van bouwproducten door het stellen van
product specifieke eisen. Het kabinet vindt het daarbij van belang dat daarnaast oog
blijft voor de milieuprestatie van het bouwwerk als geheel Het kabinet zal bij de
keuze voor optie D erop toe zien dat er voldoende rekening gehouden wordt met het
nationaal instrumentarium ten aanzien van de veiligheidseisen.
Met dit voorstel gaat de Commissie verder dan wat de markttoezichtverordening voorschrijft,
doordat de Commissie o.a. de bevoegdheid wordt toegekend om per gedelegeerde handelingen
voor nationale toezichthouders een minimumaantal personele eenheden en inspecties
te verordenen.18 Wat betreft het kabinet zijn er echter geen aanwijzingen dat er in Nederland sprake
is van ineffectief markttoezicht en handhaving, althans niet zoals de Commissie dit
in haar voorstel bedoelt. Wel zijn er aspecten in de huidige CPR die effectief handhaven
in de weg staan, bijvoorbeeld handhaving van private keurmerken met een overlap met
de CE markering, hergebruikte producten, onduidelijkheid rondom artikel 5 (o.a. kleinschalige
series) en drempel waardes in normen. Het is onduidelijk wat de beoogde kwantitatieve
eisen m.b.t. minimumaantal personele eenheden en inspecties voor de Nederlandse praktijk
betekent en of het markttoezicht in Nederland organisatorisch al voldoet aan de eisen
die de Commissie wil gaan stellen. Het kabinet wil prioriteit stellen aan het wegnemen
van knelpunten die het effectief handhaven belemmeren in plaats van kwantitatieve
doelen te stellen aan personeel en aantallen inspecties.
Op de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen in het functioneren van de conformiteit
beoordelende instanties heeft het kabinet in de praktijk reeds voorgesorteerd door
aan conformiteit beoordelende instanties – op de CPR gebaseerde – aanvullende operationele
eisen te stellen. Het kabinet onderschrijft in grote lijnen de door de Commissie geconstateerde
onduidelijkheden m.b.t. de eisen aan de conformiteit beoordelende instanties en staat
dan ook positief tegenover het stellen van scherpere eisen aan de conformiteit beoordelende
instanties. Opvallend is wel dat de Commissie met dit voorstel een bevoegdheid krijgt
om de eisen uit deze verordening boven de huidige accreditatie praktijk te stellen.
Het kabinet vindt dat de huidige accreditatie praktijk goed functioneert en zet daarom
in op het verkrijgen van garanties dat deze niet in het gedrang komt.19
Het is opvallend dat geharmoniseerde normen verplicht worden gesteld voor essentiële
kenmerken, zoals vastgelegd in bijlage I, A.1 en 2 (basis- en milieukenmerken) en
dat geharmoniseerde normen voor bepaalde kenmerken vrijwillig zijn, zoals vastgelegd
in de bijlagen B, C en D (resp. geschiktheid gebruik, productrisico's en productinformatie).
Deze vrijwillige normen betreffen dan de methodes waarop de door de Commissie ook
per gedelegeerde handelingen vastgestelde begeleidende informatie per productgroep
kan worden beschreven. Het aanleveren van informatie in de prestatieverklaring die
bij de CE-Markering hoort, is wel verplicht. Fabrikanten kunnen deze vrijwillige kenmerken
dus ook zelf bepalen. Het kabinet is van mening dat de Commissie de overwegingen voor
deze benadering onvoldoende toelicht. Het kabinet zal hierop toelichting vragen, een
daarbij specifiek aandacht vragen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Zoals aangegeven hebben tot op heden de lidstaten, waaronder Nederland, het standpunt
ingenomen dat het stellen van functionele en prestatie eisen door de lidstaten in
hun nationale regelgeving op bouwwerkniveau dient te gebeuren (in verband met de subsidiariteit),
in Nederland gebeurt dit via het Bouwbesluit 2012/Regeling Bouwbesluit 2012. Vooral
ook omdat een groot deel van de bouwproducten geen eindproducten zijn en pas in het
bouwwerk op functioneel niveau beoordeeld kunnen worden. Nederland stelt dus geen
veiligheids- en duurzaamheidseisen aan bouwproducten. Uitzondering hierop vormen de
eisen aan de emissie en samenstelling van steenachtige bouwproducten (Besluit Bodemkwaliteit)
ter bescherming van de bodem. Regelgeving hieromtrent is al 20 jaar in werking in
Nederland. Het huidige voorstel biedt de mogelijkheid om als lidstaat bij een dwingende
reden eisen op nationaal niveau te stellen ter bescherming van het milieu. Het Kabinet
zal nader uitleg vragen over vereisten die de Commissie stelt voor dergelijke uitzonderingen.
Het kabinet kan product specifieke eisen ten aanzien van verduurzaming van bouwproducten
steunen, als die zijn gekoppeld aan de essentiële karakteristieken (bijlage I, A.2).
Wat repareerbaarheid en demontabel zijn betreft, vraagt het kabinet aandacht voor
het feit dat dit in sommige gevallen typische productkenmerken zijn en andere gevallen
alleen op bouwwerk niveau is te bepalen. In het laatste geval heeft het kabinet een
voorkeur voor nationale eisen, wellicht ondersteund door Europese normen voor productinformatie.
Het kabinet is wat productveiligheid betreft er nog niet van overtuigd van de meerwaarde
van optreden op EU-niveau i.p.v. nationaal niveau en of aan het subsidiariteitsbeginsel
wordt voldaan.
Wat de overlap tussen de CPR en andere EU-regelgeving betreft, blijven installaties
zoals verwarmingstoestellen en warmtepompen ook wat milieuprestaties betreft onder
de Ecodesign-richtlijn vallen en niet onder de herziene CPR. In alle gevallen moet
het echter mogelijk blijven dat een integrale beoordeling van de milieuprestatie van
een gebouw -inclusief de installaties- mogelijk blijft.
Wat de beoogde vereenvoudiging van de bepalingen voor MKB-bedrijven betreft was er
onder de huidige CPR vanuit de markt commentaar op de vereenvoudigde procedures voor
micro-ondernemingen. Met dit commentaar lijkt in dit revisievoorstel weinig concreets
gedaan. Alleen »shared CE-marking» (art 36.1 lid b CPR) is niet terug te zien. Het
kabinet vindt het van belang dat dit artikel wel terugkomt in de verordening, aangezien
de timmerindustrie in Nederland hier bijvoorbeeld wel gebruik van maakt. In deze context
is ook van belang te constateren dat de administratieve lasten voor een grootbedrijf
ten gevolge van deze revisie minder zwaar wegen dan voor een MKB. Het voorstel beoogt
dat op te lossen door een lichter regime van conformiteitsbeoordeling in te stellen
voor MKB-bedrijven en een vrijstelling te geven van het opstellen van een prestatieverklaring.
Omdat de voorwaarden die aan deze optie worden gesteld (zoals bijvoorbeeld het enkel
binnen nationale markt verhandelen van de producten) niet voldoende duidelijk zijn,
is dit lichtere regime niet goed handhaafbaar.
Positief is tevens dat in het revisievoorstel is toegevoegd dat conformiteit beoordelende
instanties kunnen afzien van beoordelingstaken die reeds door een andere conformiteit
beoordelende instantie van dezelfde marktdeelnemer zijn verricht. Aandachtspunt is
wel dat dit mogelijk het markttoezicht lastiger maakt.
Zoals aangegeven sluit de ambitie om informatie in digitaal formaat aan te leveren
aan bij het Nederlandse beleid om betrouwbare productinformatie, van fabricage tot
installatie in het gebouw, sloop en hergebruik beschikbaar te stellen middels de Nationale
Milieudatabase, digitale bouwlogboeken of andere tools voor het beoordelen en rapporteren
van de duurzaamheidsprestaties van gebouwen. Het kabinet is voorstander van een geharmoniseerd
Europees kader, waar gespecialiseerde marktpartijen met hun software op aan kunnen
sluiten.
De Commissie heeft er in artikel 2 lid 3 voor gekozen om de mandaten voor sanitaire
toestellen liften, ketels, leidingen, tanks, systemen voor de behandeling van afvalwater,
sanitaire toestellen, verkeerssignaleringsproducten en verkeersinrichtingen te schrappen.
Het kabinet zal aan de Commissie een toelichting vragen waar de mandaten voor deze
producten nu geregeld zullen worden.
Verder valt op dat in het voorstel niet duidelijk is wat er met de geldende hEN's
(geharmoniseerde testmethoden) gaat gebeuren. Het schrappen hiervan heeft grote consequenties
voor marktdeelnemers, die hebben geïnvesteerd in CE-markering. Het kabinet zet er
in de onderhandelingen dan ook op in dat er voor een werkbare overgangstermijn wordt
gekozen.
Het kabinet is positief over de aandacht voor het hergebruik van materialen in de
CPR. De ambitie om onder de nieuwe CPR een methode aan te wijzen om op een consistente
en geharmoniseerde manier de milieuprestaties van bouwproducten te declareren sluit
aan bij het Nederlandse beleid. Nederland is dan ook een van de weinige lidstaten
die eisen m.b.t. milieuprestaties van bouwwerken reeds in haar regelgeving heeft opgenomen.
Afhankelijk van de nadere uitwerking kan dit wel extra eisen stellen aan het markttoezicht.
Het kabinet mist de hernieuwbare materialen, waaronder bio grondstoffen, t.b.v. bouwproducten
in het voorstel en zal dan ook aandacht vragen voor de wijze waarop het voorstel voor
aanpassing van de CPR rekening houdt met de toepassing van hernieuwbare materialen,
waaronder bio grondstoffen, t.b.v. bouwproducten.
Het kabinet is positief over regels die het hergebruik van bouwproducten verder mogelijk
maken, zoals vastgelegd in artikel 12. Het kabinet zal aandacht vragen voor de praktische
uitwerking en toepassing van deze mogelijkheid.
Het kabinet deelt de visie van de Commissie dat de duurzaamheid van publieke aanbestedingen
een belangrijke bouwsteen is voor de transitie naar een circulaire economie, waar
het invoeren van een verplichting aan kan bijdragen. De effectiviteit en uitvoerbaarheid
hiervan zijn wel afhankelijk van de wijze waarop dit in product specifieke maatregelen
wordt uitgewerkt. Het kabinet is daarbij voorstander van het stellen van verplichte
doelen en niet van verplichte en gedetailleerde inkoopcriteria op het niveau van eisen
en prestatie belonende gunningscriteria. De Nederlandse ervaring is dat verplichte
inkoopcriteria innovatie remmen, terwijl verplichte doelen – in combinatie met een
goede set van criteria als handreiking – innovatie en verduurzaming stimuleren. Het
kabinet zal daarnaast het belang van monitoring van het effect benadrukken.
Het kabinet hecht aan een eenduidig, overzichtelijk en uitvoerbaar aanbestedingskader
voor inkopende organisaties. De uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen
en gekozen systematiek moeten zich daarom goed blijven verhouden tot de beginselen
voortvloeiend uit de aanbestedingsrichtlijnen en de verplichtingen uit andere sectorale
regelgeving zoals de Richtlijn Energie Efficiëntie (Energy Efficiency Directive, EED).
Het kabinet vraagt daarnaast aandacht voor het voorkomen van extra administratieve
lasten; de keuze voor een sectorale benadering met effectieve verplichte inzet op
duurzame overheidsinkoop zal naar verwachting ook een toename van de benodigde personele
inzet van inkopers en contractmanagers bij alle overheden en andere aanbestedende
diensten betekenen.
De Tweede Kamer verzoekt met de motie van het lid Van Raan20 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet beoordeelt het Commissievoorstel
op alle vier de aspecten, op doelniveau, als positief. Allereerst beoogt het voorstel
de duurzaamheid van bouwproducten te verbeteren, door zowel schadelijke emissies als
primair grondstoffengebruik te verminderen. Dit draagt bij aan het grensoverschrijdende
doel van het tegengaan van klimaatopwarming en heeft een positieve impact op de gezondheid
van de gebouwgebruikers en op de blijvende beschikbaarheid van bouwproducten in de
toekomst. Ook voorziet het voorstel in een gelijk speelveld voor alle lidstaten en
hiermee een gelijke verdeling van kosten en baten.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Naar verwachting zullen lidstaten op sommige punten kritisch zijn over de oplossingen
die door de Commissie geboden worden om de geconstateerde problemen op te lossen,
waarbij ze het voorstel zullen afwegen tegen het eigen nationaal instrumentarium.
Gelet op de zeer geringe risico’s op het gebied van veiligheid op bouwproductniveau,
zullen lidstaten naar verwachting kritisch zijn m.b.t. de extra inspanningen die gedaan
moeten worden, zonder dat er voldoende duidelijk wordt gemaakt wat de voordelen zijn
die hiertegenover staan. Dit ook mede aangejaagd door producenten van bouwmaterialen
die bij hun nationale vertegenwoordigers aandacht zullen vragen voor een verhoging
van de administratieve lasten en kosten voor de fabrikanten. Anderzijds valt steun
te verwachten voor de voorstellen van de Commissie om de CPR in lijn te brengen met
de Europese Green Deal en de transitie naar een circulaire economie.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 114
van het VWEU. Artikel 114 VWEU geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen
inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Het
kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de interne markt
is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede
lid, onder a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel de werking
van de interne markt op het terrein van bouwproducten te bevorderen en bij te dragen
aan de doelstellingen van de groene en digitale transitie, gericht op een moderne,
duurzame en concurrerende economie door een aantal knelpunten m.b.t het functioneren
van de interne markt weg te nemen en nieuwe regelgeving te introduceren die een groene
en digitale transitie op het terrein van bouwproducten mogelijk maakt. Gezien het
grensoverschrijdende karakter van de markt voor bouwproducten kan dit onvoldoende
door de lidstaten op lokaal niveau worden verwezenlijkt. Door optreden op EU-niveau
wordt het gelijk speelveld op het terrein van bouwproducten verbeterd, worden belemmeringen
op de interne markt weggenomen en wordt voorkomen dat verschillen in nationale regelgeving
een EU-brede groene en digitale transitie in de weg staat. Bovendien kan een wijziging
van EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is optreden op
het niveau van de EU gerechtvaardigd.
Het kabinet ziet de subsidiariteit van een aantal maatregelen wel als aandachtspunt.
Een vraag van het kabinet aan de Commissie is of op het punt van het stellen van specifieke
producteisen op het gebied van veiligheid dit niet voldoende en beter door de lidstaten
nationaal op bouwwerkniveau kan worden verwezenlijkt. Volgens het kabinet maakt de
Commissie onvoldoende duidelijk waarom hier een EU-aanpak nodig is. Wat repareerbaarheid
en demontabel zijn betreft, vraagt het kabinet aandacht voor het feit dat dit in sommige
gevallen typische productkenmerken zijn en in bepaalde andere gevallen alleen op bouwwerkniveau
te bepalen is, waarbij in dat laatste geval er een voorkeur is voor nationale eisen,
wellicht ondersteund door Europese normen voor productinformatie.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. De verordening heeft tot
doel de werking van de interne markt op het terrein van bouwproducten te bevorderen
en bij te dragen aan de doelstellingen van de groene en digitale transitie, gericht
op een moderne, duurzame en concurrerende economie. De verordening voorziet dan o.a.
ook in het stellen van duurzaamheidseisen aan bouwproducten die op de Europese interne
markt worden aangeboden. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling
te bereiken, omdat zulke voorwaarden producenten en importeurs prikkels geven om hun
bouwproducten duurzaam te ontwerpen. Gelet op de door de Commissie gesignaleerde knelpunten
m.b.t. de huidige CPR, die het kabinet onderschrift, gaat het voorgestelde optreden
niet verder dan noodzakelijk, om de beoogde doelen te halen ten aanzien van het verbeteren
van de interne markt voor bouwproducten en het bijdragen aan de groene en digitale
transitie.
Het kabinet heeft echter wel enige aandachtspunten bij de proportionaliteit van een
aantal voorgestelde maatregelen. Het kabinet vindt de noodzaak tot het stellen van
minimumeisen aan markttoezichthouders wat personele aantallen en aantallen inspecties
betreft onvoldoende onderbouwd en vindt het nog niet duidelijk hoe de huidige inzet
van het Nederlandse markttoezicht zich verhoudt tot de nieuw te stellen eisen. Hierdoor
twijfelt het kabinet of deze maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk omdat ze
onvoldoende ruimte laten aan de nationale markttoezichthouders. Daarnaast is het kabinet
het oordeel toegedaan dat het wegnemen van knelpunten die effectief toezicht belemmeren,
eerst aangepakt moeten worden. Als er effectiever gewerkt kan worden kunnen er meer
inspecties per Fte uitgevoerd worden. In de onderhandelingen zal het kabinet dan ook
hierop inzetten.
Verder heeft het kabinet vragen over de aanvullende eisen die gesteld worden aan prestatieverklaringen
en over het voorstel om conformiteitsverklaringen toe te voegen. Het risico op bureaucratie
zonder concrete toegevoegde waarde is groot, het kabinet vraagt zich dan ook af of
het voorstel hiermee niet verder gaat dan noodzakelijk om de doelstelling van het
optreden te verwezenlijken. Het kabinet zal hier tijdens de onderhandelingen naar
vragen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
In bijlagen 3.2, 4.1 en 4.2 van het voorstel geeft de Commissie aan dat zij voor hun
eigen organisatie (DG-GROW) aan operationele kosten (human resources en overige administratieve
kosten) een kostenstijging verwacht van 2,1 miljoen Euro per jaar. Deze kosten hebben
onder andere betrekking op het introduceren van 7 extra FTE voor DG-GROW.
Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027, en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de
ontwikkeling van de administratieve uitgaven in het geval van eventuele FTE-toenames
binnen de Commissie in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
In de studie ter ondersteuning van het impact assessment21 werd door de Commissie geconcludeerd dat de gekozen optie D kan leiden tot extra
kosten voor de marktdeelnemers. Door de extra vereenvoudiging die door optie D wordt
geïmpliceerd, kan dit volgens dit onderzoek zelfs leiden tot een netto reductie van
circa 180 miljoen euro aan administratieve lasten (zie bijlage III bij het betreffende
impact assessment). Deze impactanalyse uit 2016 is echter niet gebaseerd op het Commissievoorstel dat
nu concreet voorligt en is veel omvattender is dan het onderzochte voorstel. Tevens
omvat het impact assessment dat destijds gemaakt is, niet de kosten voor de rijksoverheid en/of medeoverheden.
Op het moment dat dit voorstel meer definitieve vorm krijgt zal het kabinet dit daarom
nader onderzoeken. Eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden
ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de
regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Zoals onder b beschreven zou er voor marktdeelnemers sprake kunnen zijn van een netto
reductie van circa 180 miljoen euro aan administratieve lasten (zie bijlage III bij
het betreffende impact assessment). Het kabinet is echter van mening dat een verwijzing naar een assessment uit 2016
niet volstaat om het huidige Commissievoorstel te beoordelen.
Gelet op de breedte van de nu door de Commissie voorgestelde doelen en maatregelen
is het dan ook niet mogelijk om de precieze financiële consequenties voor overheden,
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers vóór de start van het onderhandelingsproces
in kaart te brengen. In hoofdlijnen kunnen we wel de volgende verwachte kosten en
baten benoemen, o.a.: inzet op meer geharmoniseerde normen kan kosten voor fabrikanten
verminderen en hierdoor bijdragen aan de goede werking van de interne markt. Extra
inspanningen o.g.v. prestatieverklaringen en conformiteitsverklaringen kan leiden
tot administratieve lasten en kosten voor fabrikanten. De Commissie geeft aan dat
zij voor hun eigen organisatie (DG-GROW) aan operationele kosten (human resources
en overige administratieve kosten) een kostenstijging verwacht van 2,1 miljoen Euro
per jaar. Voor de Markttoezicht houder (ILT) worden investeringen verwacht in personeel
en middelen en ook de conformiteit beoordelende instanties zullen meer werk krijgen
en deze kosten doorbelasten bij hun klanten (veelal fabrikanten).
Het kabinet acht het dan ook noodzakelijk dat de omvang of een bandbreedte van de
financiële consequenties de komende tijd door de Commissie nader worden uitgewerkt
en betrokken worden bij het onderhandelingsproces.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel beoogt een verbetering van de interne markt voor bouwproducten tot stand
te brengen én bij te dragen aan de doelstellingen van de groene en digitale transitie,
gericht op een moderne, duurzame en concurrerende economie.
Omdat de nieuwe verordening – net als de huidige verordening – geldt voor alle bouwproducten
die op de Europese markt gebracht worden, blijft er voor grotere bedrijven sprake
van een gelijk speelveld, dan wel wordt het speelveld mogelijk nog gelijker a.g.v.
de diverse nieuwe gedelegeerde handelingen. Terwijl zoals onder 5 genoemd het voor
het MKB erop lijkt dat alleen grote bedrijven straks kunnen voldoen aan alle vereisten,
zodat een ongelijk speelveld tussen grootbedrijf en MKB blijft bestaan. De regels
gelden zowel voor fabrikanten binnen de EU als ook voor fabrikanten die van buiten
de EU-producten op de Europese markt wil verhandelen. Een belangrijke rol is hierbij
weggelegd voor de verplichte nationale contactpunten, waar fabrikanten en andere belanghebbenden,
vanuit alle landen, terecht kunnen met vragen over het op de Europese markt brengen
van hun product.22
Wat betreft de geopolitieke gevolgen, biedt de verordening een positieve impuls voor
het behalen van de doelen op het gebied van een schone, duurzame, klimaat neutrale
en circulaire economieën en derhalve voor een mondiale voortrekkersrol voor Nederland
en de EU op dit gebied.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Afhankelijk van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal relevante lagere regelgeving
moeten worden gewijzigd. Hierbij valt vooral te denken aan bepalingen in het Besluit
Bouwwerken Leefomgeving, de Omgevingsregeling (de opvolgers van het Bouwbesluit 2012
en de Regeling Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet) en mogelijk ook het Besluit
activiteiten leefomgeving waarin de regels over bouwstoffen (hoofdstuk 3 Besluit bodemkwaliteit)
in landen. Nog niet valt te overzien of gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen
van de Commissie nog zullen leiden tot aanpassing/aanvulling van andere regelgeving.
Verder is het waarschijnlijk dat aanpassingen vereist zijn in de Nationale Bepalingsmethode
Milieuprestatie Bouwwerken (Berekeningswijze voor het bepalen van de milieuprestatie
van bouwwerken gedurende hun gehele levensduur, gebaseerd op de EN 15804 en EN 15978)
en diverse NEN en NEN-EN productnormen.
In artikel 90, vierde lid, heeft de Commissie een nieuwe bevoegdheid opgenomen tot
het vaststellen van gedelegeerde handelingen met betrekking tot het stellen van minimale
sancties. In Nederland vindt sanctionering van het schenden van verplichtingen die
voortvloeien uit de bouwproductenverordening tot nu toe bestuursrechtelijk plaats
op grond van de Woningwet en strafrechtelijk op grond van de Wet economische delicten.
Het is van belang dat deze sanctionering goed wordt afgestemd op de nationale kaders.
Nederland zal hier vragen over stellen.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
In het voorstel wordt een nieuwe bevoegdheid verleend aan de Commissie om 21 gedelegeerde
handelingen vast te stellen, te weten:
Artikel 4, derde, vierde en vijfde lid, bevat voorstellen om gedelegeerde handelingen
vast te stellen aangaande het verordenen van essentiële kenmerken van bouwproducten23, het verordenen van drempelwaarden en prestatieklassen m.b.t. deze essentiële kenmerken
van bouwproducten en het amenderen van deze essentiële kenmerken.
Artikel 5, tweede en derde lid, bevat voorstellen om gedelegeerde handelingen vast
te stellen aangaande het verordenen van producteisen en het wijzigen van producteisen.
Artikel 6, eerste, tweede en derde lid, bevat voorstellen om gedelegeerde handelingen
vast te stellen m.b.t. beoordelings- en verificatiesysteem voor productfamilies en
het specificeren van eisen en verplichtingen voor bepaalde productfamilies.
Artikel 8, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen waarbij
het voldoen aan verplichtingen van andere EU-wetgeving tevens het voldoen aan verplichtingen
onder deze verordening inhoudt. Dit om overlappingen met andere Europese richtlijnen
of verordeningen te voorkomen.
Artikel 11, derde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het wijzigen van de modelprestatieverklaring24 die opgesteld dient te worden als een bouwproduct op de markt wordt gebracht.
Artikel 22, vierde en vijfde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling
vast te stellen voor het specificeren van verplichtingen voor fabrikanten m.b.t. ontwerp,
fabricage, verpakking, recycling, en voorkomen van slijtage voor bepaalde productfamilies.
Alsmede voor het specificeren van milieu- en duurzaamheideisen m.b.t. etikettering,
inclusief stoplichtetikettering m.b.t. milieuverplichtingen, inherente milieuvereisten
en milieuprestaties.
Artikel 34, vierde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het wijzigen van normen, in geval deze om juridische redenen niet op een andere
manier gepubliceerd kunnen worden in het publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 35, vierde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het wijzigen van procedurele regels m.b.t. de ontwikkeling en de adoptie van
een geharmoniseerde technische specificaties.
Artikel 42, derde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het bepalen van het beoordelings- en verificatiesysteem van een Europese technische
beoordeling, indien de Commissie vaststelt dat voor het betreffende product geen toepasselijk
beoordelings- en verificatiesysteem bestaat.
Artikel 44, eerste lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het wijzigen van de vastgestelde productfamilies in tabel 1, bijlage IV, voor
één of enkele producten i.v.m. aanpassing aan de stand der techniek.
Artikel 73, eerste en tweede lid, bevatten voorstellen om gedelegeerde handelingen
vast te stellen voor het verordenen van een minimumaantal controles van markttoezichtautoriteiten
voor specifieke producten, gedekt door geharmoniseerde specificaties of i.r.t. bepaalde
vereisten om te verzekeren dat controles op een adequate schaal worden uitgevoerd
teneinde deze verordening effectief te kunnen handhaven. Alsmede het verordenen van
een minimale personeelsbezetting van het markttoezicht.
Artikel 78, eerste lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het opzetten van een EU-database voor bouwproducten of een systeem dat zoveel
mogelijk het digitale paspoort benadert.
Artikel 84, eerste lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te stellen
voor het verordenen van duurzaamheidseisen voor openbare aanbestedingen, inclusief
de implementatie, monitoring en rapportage van deze eisen door lidstaten.
En artikel 90, vierde lid, bevat een voorstel om een gedelegeerde handeling vast te
stellen voor het verordenen van proportionele minimum boetes voor alle marktdeelnemers,
beoordelingsinstanties die direct of indirect betrokken zijn bij inbreuk op de verplichtingen
van deze verordening.
De meerderheid van deze gedelegeerde handelingen vindt het kabinet geoorloofd. Over
een aantal handelingen is nog onduidelijkheid of heeft het kabinet nog aanvullende
vragen, e.e.a. nader gespecificeerd als volgt:
Het kabinet acht toekenning van deze gedelegeerde bevoegdheden voor wat betreft artikel
4, derde, vierde en vijfde lid, 5, tweede lid, derde lid, 6, eerste, tweede en derde
lid, 8, 11, derde lid, 22, vierde en vijfde lid, 34, vierde lid, 35, vierde lid, 42,
derde lid, 44, eerste lid (wel is de vraag of dit niet al geregeld is via gedelegeerde
handelingen op basis van art. 6, eerste lid) en 78, eerste lid aan de Commissie mogelijk,
omdat het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de verordening betreft.
Delegatie van deze onderdelen is wenselijk volgens het kabinet vanwege de benodigde
snelheid van het opstellen van deze handelingen, het snel kunnen aanpassen van de
regelgeving aan de laatste stand der techniek en het niet belasten van de wetgevingsprocedure.
Delegatie van deze onderdelen ligt voor de hand omdat het een aanvulling op de inhoud
van de verordening betreft. De delegatie is in de visie van het kabinet voldoende
afgebakend, qua inhoud is dit voor de artikelen 4, derde, vierde en vijfde lid, 5,
tweede en derde lid, 6, eerste en tweede lid, 8, 11, derde lid, 22, vierde en vijfde
lid, 34, vierde lid, 35, vierde lid, 42, derde lid, en 78, eerste lid, voldoende het
geval.
Ten aanzien van artikel 44, eerste lid, en 6, derde lid, is onduidelijk of dit niet
al via artikel 6, eerste lid, is geregeld. De delegatiebevoegdheid van artikel 44,
eerste lid en artikel 6, derde lid is daarom volgens het kabinet nog niet genoeg afgebakend.
Het kabinet zal hierover vragen stellen aan de Commissie.
Daarnaast geldt voor alle gedelegeerde handelingen dat deze worden vastgesteld volgens
de procedure zoals neergelegd in 87 van de verordening. Op grond van dit artikel is
de delegatiebevoegdheid toegekend voor een periode van vijf jaar. Het kabinet acht
hiermee de delegatiebevoegdheid voldoende in tijd afgebakend.
Toekenning van de gedelegeerde bevoegdheid uit artikel 73, eerste en tweede lid, acht
het kabinet niet mogelijk, omdat de Commissie hiermee eisen kan stellen aan een essentieel
onderdeel van de verordening, namelijk de personele invulling van het markttoezicht
op bouwproducten. Bepalingen over personele reikwijdte betreffen een essentieel onderdeel
van de verordening. Dit essentiële onderdeel zou volgens het kabinet daarom in de
verordening zelf opgenomen dienen te worden en niet per gedelegeerde handeling geregeld
dienen te worden.
Ten aanzien van artikel 84, eerste lid, m.b.t groene aanbestedingen, acht het kabinet
toekenning van een bevoegdheid niet mogelijk, omdat de Commissie hiermee eisen kan
stellen aan een essentieel onderdeel van de verordening waarvoor een belangrijke politieke
afweging nodig is.
Daarnaast acht het kabinet ook toekenning van de bevoegdheid tot het stellen van gedelegeerde
handelingen zoals opgenomen in artikel 90, vierde lid, met betrekking tot minimumboetes
voor marktdeelnemers niet mogelijk, omdat het hier om bepalingen gaat met strafrechtelijke
elementen waarbij belangrijke politieke afwegingen aan de orde zijn. Dit betreft een
essentieel onderdeel dat in de verordening zelf geregeld moet worden.
Daarnaast worden in het voorstel tien nieuwe uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie
toegekend, te weten:
Artikel 7, vijfde lid, bevat een voorstel voor een bevoegdheid om een uitvoeringshandeling
vast te stellen voor het autoriseren van een nationale maatregel die afwijkt van de
voorwaarden m.b.t. de geharmoniseerde zone zoals vastgelegd in artikel 7, tweede lid,
onder bepaalde voorwaarden, vanuit het oogpunt van bescherming van het klimaat, gezondheid,
of veiligheid.
Artikel 33 bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen stellen die
voorziet in details over de wijze waarop verplichtingen en rechten van marktdeelnemers
zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van de verordening uitgevoerd worden, een en ander
om een geharmoniseerde toepassing te verzekeren en het voorkomen van uiteenlopende
praktijken, die een ongelijk speelveld creëren.
Artikel 42, derde lid, bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen
stellen voor het verordenen van het formaat voor de Europese technische beoordeling.
Artikel 62 bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen stellen m.b.t.
nadere details over de wijze waarop verplichtingen van beoordelende instanties als
bepaald in art 60 en 61, uitgevoerd worden, een en ander om een geharmoniseerde toepassing
te verzekeren en het voorkomen van uiteenlopende praktijken, die een ongelijk speelveld
voor marktdeelnemers creëren.
Artikel 71, eerste lid, bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen
stellen waarin wordt vastgesteld door de Commissie of een nationale maatregel gerechtvaardigd
is in geval er bezwaren worden opgeworpen tegen een maatregel van lidstaten met betrekking
tot producten die niet voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de verordening indien
de Commissie een nationale maatregel niet vindt stroken met uniale wetgeving, een
en ander na evaluatie of de betreffende nationale maatregel al dan niet te rechtvaardigen
is.
Artikel 72, vierde lid, bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen
stellen waarin wordt vastgesteld of een maatregel van een lidstaat gerechtvaardigd
is in het geval er een maatregel wordt getroffen tegen producten door een nationale
markttoezichtautoriteit, ondanks het feit dat de producten in overeenstemming zijn
met deze verordening.
Artikel 77, eerste lid, bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen
stellen voor het toelaten van autoriteiten uit derde landen die vrijwillig deze verordening
toepassen of regelgeving hebben, vergelijkbaar met deze verordening.
Artikel 78, derde lid, bevat een voorstel om een uitvoeringshandeling vast te kunnen
stellen om toegang te verschaffen tot de database aan bepaalde autoriteiten of derde
landen die vrijwillig deze verordening toepassen of regelgeving hebben, vergelijkbaar
met deze verordening.
Artikel 80, tweede lid, bevat een voorstel om uitvoeringshandelingen vast te kunnen
stellen om toegang te geven aan derde landen tot trainingen van de Commissie over
markttoezicht, indien deze landenvrijwillig deze verordening toepassen of regelgeving
hebben, vergelijkbaar met deze verordening.
Artikel 85, bevat een voorstel om een uitvoeringshandelingen vast te kunnen stellen
voor het bepalen of een specifiek item of categorie van items binnen de definitie
van bouwproducten of 3D printing sets valt.
Het kabinet acht de toekenning van de bevoegdheden op grond van de artikelen 7, vijfde
lid, 33, 42, derde lid, 62, 71, eerste lid, 72, vierde lid, 77, eerste lid, 78, derde
lid, 80, tweede lid, en 85 mogelijk omdat het niet essentiële onderdelen van de verordening
betreft. Het kabinet acht de toekenning van de bevoegdheden ook wenselijk gezien het
belang bij snelheid en flexibiliteit op deze onderdelen. Toekenning van een bevoegdheid
voor het stellen van uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde handelingen) is bij
deze artikelen op zijn plaats omdat het steeds gaat om handelingen die uitvoering
volgens eenvormige voorwaarden mogelijk maken en in bepaalde gevallen ook gericht
zijn tot specifieke actoren. Met betrekking tot de uitvoeringshandelingen op grond
van de artikelen 7, vijfde lid, 33, 42, derde lid, 62 en 85 is de onderzoeksprocedure
van toepassing conform artikel 5 van verordening (EU) nr. 182/2011. Gezien het feit
dat hier steeds sprake is van een uitvoeringshandeling van algemene strekking kan
het kabinet dit ondersteunen gelet op artikel 2(2)(b) van verordening (EU) nr. 182/2011.
Met betrekking tot de uitvoeringshandelingen op grond van de artikelen 71, eerste
lid, 72, vierde lid, 77, 78, 80, tweede lid, is steeds de raadplegingsprocedure van
toepassing conform artikel 4 van verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet kan hierachter
staan aangezien er geen sprake is van de vaststelling van uitvoeringshandelingen die
onder artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 182/2011 vallen.
Het kabinet zal daar waar nodig vragen stellen aan de Commissie m.b.t. deze handelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De implementatietermijn van de verordening is niet opgenomen in het voorstel. In artikel
94 van het voorstel wordt dit als volgt aangegeven: «deze verordening treedt in werking
op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van
de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van [1 maand na inwerkingtreding]».
Verder wordt in artikel 92 van dit voorstel aangegeven dat «de huidige CPR (EU) 305/2011
wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2045. Verwijzingen naar Verordening (EU)
305/2011 gelden als verwijzingen naar deze verordening overeenkomstig de concordantietabel
in bijlage VII».
De CPR heeft als verordening per ingangsdatum direct een EU brede werking. Wel zal
bestaande nationale regelgeving moeten worden aangepast/ingetrokken. Voor dat aanpassen
zullen lidstaten tijd nodig hebben, het kabinet verwacht op, basis van eerdere ervaringen,
na inwerkingtreding van de nieuwe verordening, daar 2 jaar voor nodig te hebben.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie stelt in het voorstel een evaluatie acht jaar na inwerkingtreding van
de verordening voor. Het kabinet acht dit een redelijke termijn.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel heeft financiële en administratieve implicaties voor uitvoering en handhaving.
Zo zijn er aanpassingen voorzien in de bepalingsmethode voor de Milieuprestatie van
Gebouwen en diverse NEN of NEN-EN productnormen. Fabrikanten zullen tijd en geld moeten
investeren om hun huidige prestatie verklaringen om te zetten naar de beoogde prestatie-
en conformiteitsverklaringen. Voor de Markttoezicht houder (ILT) worden investeringen
verwacht in personeel en middelen en ook de beoordelende instanties zullen meer werk
krijgen en deze kosten doorbelasten bij hun klanten (veelal fabrikanten).
Daarnaast voorziet het kabinet knelpunten in de uitvoering door de Commissie zelf,
die onderbezet lijkt om al deze beoogde gedelegeerde handelingen te maken en te actualiseren.
Ook voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn extra mensen en middelen nodig
om deze verordening te implementeren en de werking te garanderen. Op het moment dat
dit voorstel meer definitieve vorm krijgt zal het kabinet dit daarom nader onderzoeken,
eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Negatieve effecten van klimaatverandering worden disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden.
Met dit voorstel wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het verder verduurzamen
van bouwproducten. Er is geen specifieke informatie beschikbaar over de mogelijke
impact op het handelsvolume van en naar ontwikkelingslanden wat bouwproducten betreft.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken