Brief regering : Masterplan basisvaardigheden en eindrapportage: 'Analyse en evaluatie referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen'
31 293 Primair Onderwijs
31 322 Kinderopvang
Nr. 620 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2022
Te veel leerlingen verlaten het onderwijs zonder goede beheersing van de basisvaardigheden:
lezen, schrijven, rekenen, digitale geletterdheid en hoe we in Nederland met elkaar
omgaan. Daar maak ik me grote zorgen over. Als je niet goed kunt lezen, kun je andere
schoolvakken niet succesvol volgen en red je je later niet in de maatschappij. Om
een baan te krijgen, moet je een goede sollicitatiebrief kunnen schrijven. Om je boodschappen
te doen, moet je kunnen rekenen. Om veilig je bankzaken te doen, moet je digitaal
vaardig zijn. Om weloverwogen te kunnen stemmen, moet je weten hoe de democratie werkt.
En ook voor je vervolgopleiding of een baan zijn goede basisvaardigheden cruciaal.
Niet alleen voor de leerlingen zelf, maar ook voor Nederland als geheel.
De oorzaken voor de achteruitgang in de beheersing van de basisvaardigheden lopen
uiteen en zijn complex. Leraren en schoolleiders staan voor grote uitdagingen: het
lerarentekort, de nasleep van de pandemie, een overvloed aan maatschappelijke opdrachten,
een verouderd curriculum en nog veel meer. Ga er maar aan staan als school. De ambitie
van dit kabinet is om samen met het onderwijsveld de teruggang van de beheersing van
de basisvaardigheden te keren en ervoor te zorgen dat de basisvaardigheden van leerlingen
aantoonbaar verbeteren.
Dat vraagt wat mij betreft ook een actievere houding van de overheid dan de afgelopen
jaren. De oplossingen voor dalende onderwijsprestaties en andere grote vraagstukken
zijn afgelopen jaren te veel overgelaten aan de onderwijssector zelf, die bovendien
met grote tekorten kampt. Ik heb hoge verwachtingen van het onderwijs, maar zij mogen
ook iets van mij verwachten. Het kabinet stelt in het coalitieakkoord structureel
€ 1 miljard beschikbaar voor onderwijskwaliteit, waarmee de basis op orde moet komen
(Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Ik vind het belangrijk dat we deze middelen zo investeren, dat we schoolleiders
en leraren beter faciliteren zodat zij hun werk goed kunnen doen, focus kunnen aanbrengen
in hun curriculum en hun ambities waar kunnen maken. Daarom wil ik niet alleen financiële
middelen ter beschikking stellen, maar leraren daadwerkelijk helpen met kennis en
mogelijkheden voor hulp en ondersteuning. Dit vraagt om een duurzame kwaliteitsverbetering
waarvoor ik samen met het onderwijsveld een integraal masterplan wil opzetten voor
de lange termijn. Tegelijkertijd is het zaak om snel aan de slag te gaan. Daarom wil
ik op de korte termijn al een aantal acties ondernemen voor die scholen die nu al
behoefte hebben aan extra ondersteuning. Ik kom hier later in de brief op terug.
De komende tijd werken we samen met leraren, schoolleiders, bestuurders, lerarenopleidingen,
leermiddelenmakers, ouders, bibliotheken, gemeenten, wetenschap en andere relevante
partners het masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs verder uit.
Deze uitgebreidere opzet voor het masterplan deel ik in de zomer met u. Over de acties
rondom basisvaardigheden in het mbo wordt u voor de zomer geïnformeerd door de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze brief richt zich specifiek op het funderend
onderwijs.
Waarom een masterplan basisvaardigheden?
De basis voor de kennis en vaardigheden die je later nodig hebt, wordt in belangrijke
mate op school gelegd. Als je bepaalde basisvaardigheden niet voldoende op school
leert, kun je dit later niet meer eenvoudig inhalen.
Nationale en internationale peilingsonderzoeken – zoals Peil.onderwijs, PISA, TIMMS,
PIRLS en ICCS – laten een gedifferentieerd, maar over het algemeen dalend beeld zien
van de prestaties op de basisvaardigheden, met uiteenlopende oorzaken. Dit beeld wil
ik niet accepteren. De coronacrisis van de afgelopen jaren heeft de situatie bovendien
op scherp gezet, ondanks alle inspanningen en flexibiliteit van het onderwijs. Scholen
hebben alles uit de kast getrokken om op veilige wijze goed onderwijs te geven. Dat
heeft mijn grootste waardering.
Tegelijkertijd is en blijft de realiteit dat we een probleem hebben rond de basisvaardigheden,
en dat de noodzaak om hier iets aan te doen maatschappelijk en politiek breed wordt
onderschreven. Dit blijkt zowel uit het Coalitieakkoord, als bijvoorbeeld ook uit
de gewijzigde motie van de leden Gündoğan en de Hoop1 die oproept tot een langetermijnactieplan voor de basisvaardigheden en de motie van
het lid Van den Hul2 die de ambitie uitspreekt dat we qua leesvaardigheid weer bij de mondiale top moeten
horen.
Daarom kom ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Staatssecretaris
van Cultuur en Media met een masterplan voor de basisvaardigheden taal, rekenen/wiskunde,
burgerschap en digitale geletterdheid. Het masterplan richt zich op de voor- en vroegschoolse
educatie (hierna vve), primair onderwijs, voortgezet onderwijs (inclusief het speciaal
onderwijs) en het middelbaar beroepsonderwijs. Zoals eerder aangeven wordt u voor
de zomer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geïnformeerd over de
inzet op basisvaardigheden in het mbo.
Wat gaat er nu niet goed met de basisvaardigheden?
Er dragen veel factoren bij aan de problematiek op de basisvaardigheden, zowel binnen
als buiten de school. Voorbeelden hiervan zijn het toenemende aantal opdrachten dat
een school krijgt, een verouderd en onduidelijk curriculum en een gat tussen wetenschap
en praktijk. Maar ook maatschappelijke trends zoals minder lezen en schrijven in vrije
tijd, minder vestigingen van bibliotheken, digitalisering en veranderde sociale verhoudingen
in de samenleving hebben invloed op de beheersing van de basisvaardigheden van leerlingen.
De problemen verschillen per onderwijssector, per basisvaardigheid, en zelfs per schoolsoort.
Zo zijn de problemen en behoeften in het algemeen vormend onderwijs anders dan bijvoorbeeld
in het praktijkonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het beroepsgerichte
vmbo. Maar duidelijk is dat er op álle basisvaardigheden en in álle onderwijssectoren
verbetering nodig is.
• Taal
«Taal bestaat uit lezen, schrijven, mondelinge taalvaardigheid (spreken, luisteren
en gesprekken voeren), kennis over taal en taalverzorging (spelling en grammatica)».
Leerlingen hebben vooral moeite met de vaardigheden diep en kritisch lezen3: uit de meest recente PISA-peiling (2018) bleek dat 24% van de Nederlandse 15-jarigen
niet in staat was om het basisniveau te halen.4 Door de coronacrisis hebben leerlingen ook nog eens vertraging opgelopen in begrijpend
lezen en spelling.5 Schrijfvaardigheid is ook zeer zorgelijk: het basisniveau wordt door een groot aantal
po-leerlingen niet gehaald.6 Daarnaast is het slecht gesteld met de leesmotivatie van leerlingen; nog geen één
op de vijf 15-jarigen benoemt lezen als een van zijn of haar favoriete hobby’s en
bijna de helft van de 15-jarigen vindt dat lezen tijdverspilling is.7 Om het tij te keren moeten scholen de oorzaken voor deze problemen gericht aanpakken:
hierbij valt te denken aan meer onderwijstijd aan deze vaardigheden, taal niet geïsoleerd
benaderen, leesstrategieën aanleren als middel en niet als doel en met rijke teksten
leesmotivatie stimuleren.
• Rekenen/wiskunde
Rekenen bestaat uit kennis over getallen, verhoudingen, meten en rekenwiskundige verbanden
leggen. De zorgen bij rekenen zijn minder groot dan bij andere basisvaardigheden,
maar er is zeker nog veel ruimte voor verbetering. Zo blijven veel leerlingen hangen
op een basisniveau en wordt er te weinig gestreefd naar hogere prestaties voor leerlingen
die meer aankunnen.8 Door de coronacrisis hebben leerlingen daar bovenop ook nog eens vertraging opgelopen
in rekenen.9 Hier speelt dat rekenen geen onderdeel is van het curriculum van de bovenbouw van
het voortgezet onderwijs en dus ook niet overal getoetst wordt. Daardoor worden geleerde
rekenvaardigheden niet goed onderhouden.
• Burgerschap
Burgerschapsonderwijs gaat in de kern over het bijbrengen van kennis over en respect
voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en over de sociale en maatschappelijke
competenties die daarbij nodig zijn. Prestaties op burgerschap en gegevens over welke
invulling scholen geven aan burgerschapsonderwijs worden nog niet structureel gemonitord.
Maar op basis van recente onderzoeken blijkt dat burgerschapskennis van Nederlandse
leerlingen in het voortgezet onderwijs achter blijft in vergelijking met hun internationale
leeftijdsgenoten, en dat vmbo-leerlingen achterblijven bij leerlingen op het havo/vwo.10 De recente peiling burgerschap in het basisonderwijs laat zien dat ook in de afgelopen
tien jaar geen verbetering lijkt te zijn opgetreden.11 Een belangrijke oorzaak is dat er nog geen heldere kerndoelen zijn voor burgerschap,
en dat de overheid daarmee geen verplichte, concrete richtlijnen geeft over wat leerlingen
moeten leren.
• Digitale geletterdheid
Onder digitale vaardigheden vallen de domeinen informatievaardigheden, mediawijsheid,
ict-basisvaardigheden en computational thinking.12 Ook digitale geletterdheid wordt nog niet structureel gemonitord. Er zijn nog geen
kerndoelen voor digitale geletterdheid waardoor de opdracht op digitale geletterdheid
voor scholen niet duidelijk is. Er zijn daarom grote verschillen tussen scholen in
de manier waarop zij les geven in digitale geletterdheid en daarmee zijn de verschillen
in niveaus tussen leerlingen ook groot. Een goede basis in digitale geletterdheid
betekent dat leerlingen begrijpen welke persoonlijke en maatschappelijke gevolgen
digitale technologie heeft en daar keuzes in kunnen maken. Ook houdt dit in dat ze
vaardigheden hebben om hun voordeel te doen met digitale technologie, bijvoorbeeld
in het contact met de overheid, het vinden van werk en het regelen van financiële
zaken.13 Over de hele linie zijn leerlingen onvoldoende digitaal vaardig, met name op de domeinen
(kritische) informatievaardigheden, mediawijsheid en computational thinking.
Een deel van de problematiek is goed in beeld, maar er zijn ook blinde vlekken. Zo
zijn er nauwelijks onderwijsdoelen voor de basisvaardigheden burgerschap en digitale
geletterdheid en worden deze beperkt gemonitord. Daarnaast is er weinig zicht op de
resultaten van álle basisvaardigheden in het voortgezet onderwijs, en alle onderdelen
van het speciaal onderwijs. Des te belangrijker is het dat er voor alle leergebieden
en alle sectoren goed zicht komt op de prestaties van leerlingen en oorzaken van de
problematiek.
Opzet van het masterplan
Het masterplan is een integraal en duurzaam programma voor de lange termijn. De aanpak
moet er voor zorgen dat de leraar goed toegerust is om het beste onderwijs te geven
in taal, rekenen/wiskunde, burgerschap en digitale vaardigheden. Daarvoor zie ik de
volgende vijf pijlers voor mij. Deze pijlers hebben in ieder geval betrekking op het
funderend onderwijs. De uitdagingen zijn in elk leergebied, elke sector, schoolsoort
en zelfs voor elke leerling anders. Dit vraagt dan ook om een gedifferentieerde inzet
waar scholen en leraren passend bij hun eigen onderwijspraktijk mee aan de slag kunnen,
maar waarmee we wel allemaal aan dezelfde ambities werken. In samenspraak met het
onderwijsveld zullen deze pijlers de komende tijd verder uitgewerkt worden op basis
van een gedegen probleemanalyse die recht doet aan de verscheidenheid in het funderend
onderwijs.
I. Extra tijd en ruimte voor kwalitatief goede leraren.
Bevoegde leraren zijn essentieel voor goed onderwijs en daarmee voor een goede aanpak
van de basisvaardigheden. Onderwijsprofessionals (naast leraren bijvoorbeeld ook schoolleiders
en onderwijsassistenten) moeten goed toegerust zijn – in tijd en vaardigheden – om
het beste onderwijs op de basisvaardigheden te kunnen geven en de expertise die ze
hebben in te zetten voor de schoolontwikkeling. Ik heb een convenant gesloten met
sociale partners in het funderend onderwijs om leraren extra ruimte te geven voor
bij- en nascholing (kennis opdoen) en ontwikkeltijd (kennis in uitvoer brengen en
te werken aan onderwijskwaliteit), bijvoorbeeld via de systematiek van de werkdrukmiddelen.
De invulling van deze bij- en nascholing en ontwikkeltijd moet passen bij de behoeften
van de leraar, de context en onderwijsinhoudelijke doelen van de school, en toegespitst
zijn op het verbeteren van de basisvaardigheden en curriculumbekwaamheid. Ik wil inzetten
op curriculumbekwaamheid omdat het essentieel is voor goed onderwijs dat leraren en
schoolleiders het landelijk curriculum goed weten door te vertalen naar een schooleigen
curriculum. Daarom wil ik ervoor zorgen dat alle leraren en schoolleiders nog beter
doordachte keuzes kunnen maken in hun onderwijsaanbod en leeractiviteiten. Zij moeten
de tijd hebben om met hulp van leerplankundige instrumenten en op basis van hun eigen
expertise hun schooleigen curriculum te kunnen vormgeven. Het vakmanschap van de leraar
staat hierbij voorop, en zij moeten kunnen rekenen op ondersteuning wanneer dat nodig
is. Hierbij is het essentieel dat er afspraken worden gemaakt over verschuiving van
aandacht in het lesprogramma: niet meer werk, maar meer focus. Dit draagt bij aan
het terugdringen van het gevoel van overladenheid bij leraren: het wordt duidelijk
wat écht moet en wat daarnaast nog kan.
Met schoolbesturen en lerarenopleidingen willen de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en ik in gesprek om te bekijken hoe startende leraren beter kunnen worden
voorbereid, en hoe mogelijkheden voor scholing gedurende de loopbaan verbeterd kunnen
worden. Schoolbesturen en lerarenopleidingen kunnen niet zonder elkaar als het gaat
om het opleiden van goede leraren, zoals we bijvoorbeeld hebben gezien in het traject
Samen Opleiden en Professionaliseren.
II. Effectieve leer- en ontwikkelmiddelen.
Leraren zijn gebaat bij goede leer- en ontwikkelmiddelen, en moeten daarom zicht hebben
op welke elementen hierin belangrijk zijn voor effectief onderwijs passend bij hun
eigen praktijksituatie. Toegang tot kennis hierover is belangrijk voor het onderwijskundig
zeggenschap dat leraren in de school hebben. We willen dat alle scholen gebruikmaken
van effectieve leer- en ontwikkelmiddelen. Het gaat dan zowel om lesmethoden voor
scholen, als om ontwikkelmaterialen voor de voorschoolse educatie. Hiervoor wordt
er kennis opgehaald, ontwikkeld en ontsloten in het funderend onderwijs, en kunnen
scholen in het funderend onderwijs ondersteuning krijgen bij de aanschaf van deze
middelen, ter vervanging van of in aanvulling op hun huidige leermiddelen en materialen.
III. Aansluiting school en omgeving (incl. extra aandacht voor lezen en boeken op school).
Scholen spelen een grote rol in de ontwikkeling van de basisvaardigheden, maar een
kind leert ook daarbuiten en voordat het naar het funderend onderwijs gaat. Voor-
en vroegschoolse educatie van goede kwaliteit is bewezen effectief en leidt tot hogere
resultaten op de basisvaardigheden. Een goede verbinding tussen school en kinderopvang
draagt bij aan het welbevinden van kinderen, en dat is een belangrijke voorwaarde
om goed te kunnen leren. Er zijn veel kansen voor scholen om hun belangrijke taak
op het gebied van basisvaardigheden te koppelen aan partners om de school heen. Een
voorbeeld hiervan is leesontwikkeling: ouders, grootouders, de bso en kinderopvang
spelen hier ook een rol in en bibliotheken beschikken over expertise en collectie
die de school kan verrijken. Een laagdrempelige toegang tot goede boeken en persoonlijke
begeleiding, via onder andere de Bibliotheek op School, zorgen voor meer leesmotivatie,
wat cruciaal is voor leesvaardigheid. Ook op het gebied van digitale geletterdheid
kunnen bibliotheken de aanpak van scholen versterken. De samenwerking tussen scholen,
de buitenschoolse omgeving van leerlingen en partners rond de school is op dit moment
echter te versnipperd. We willen een veel sterkere wederkerige verbinding tussen de
verantwoordelijkheid van de school voor het aanleren van de basisvaardigheden, en
ondersteuning van de omgeving om dit leerproces te versterken. We zullen inzetten
op een sterkere samenwerking tussen het onderwijs en de cultuursector, op zowel landelijk
als lokaal niveau om de brede omgeving van het kind te betrekken bij het versterken
van de basisvaardigheden. De komende tijd zullen wij verder onderzoeken hoe deze samenwerking
op zowel de korte als lange termijn beter verankerd kan worden.
Wij zorgen daarnaast voor verbinding tussen het masterplan basisvaardigheden en de
kabinetsambities op het gebied van bijvoorbeeld de aanpak van laaggeletterdheid, waaronder
de gemeentelijke gezinsaanpak geletterdheid.14
IV. Basisblik, door monitoring en onderzoek, inclusief scherper toezicht.
Goed zicht op de resultaten van leerlingen op de basisvaardigheden, de oorzaken van
de problematiek en de effectiviteit van interventies is voorwaardelijk voor onze gezamenlijke
opdracht: het verbeteren van de basisvaardigheden. Daarom willen we in het masterplan
op verschillende manieren inzetten op monitoring en onderzoek.
Allereerst willen we met monitoring en onderzoek de blinde vlekken die we nu hebben
aanpakken. Wij willen (in aanvulling op al het onderzoek dat er voor het po al is)
het zicht versterken op taal en rekenen in het speciaal onderwijs, vo, en op burgerschap
en digitale geletterdheid in alle sectoren en op de oorzaken die daaraan ten grondslag
liggen. Wanneer deze monitoring is opgezet, willen we zichtbare doelen stellen. Te
denken valt aan significante verbeteringen op de prestaties van de basisvaardigheden
in PISA, PIRLS, TIMMS, ICCS en onze nationale peilingsonderzoeken.
Daarnaast willen we ook nauwkeurig monitoren welk effect de in gang gezette maatregelen
en interventies hebben. Voor scholen is het belangrijk dat zij duidelijk kunnen zien
of interventies op school effect hebben en bijdragen aan betere onderwijsresultaten.
Daarbij zijn niet alleen de «harde uitkomsten» van belang, maar bijvoorbeeld ook het
welbevinden van de leerling en zijn (lees)motivatie. Hierbij zal er sneller ingegrepen
worden wanneer het scholen ondanks de beschikbare kennis en inzichten niet lukt om
de prestaties op de basisvaardigheden te verbeteren. Wat burgerschap betreft, krijgen
scholen ruimere mogelijkheden om zelf de resultaten in kaart te brengen, zoals de
herziene burgerschapswet mogelijk maakt.
Het masterplan basisvaardigheden is een programma voor de lange termijn en daarom
moeten we gedurende de gehele looptijd blijven inzetten op monitoring en onderzoek
om te voorkomen dat we later geconfronteerd worden met tegenslagen of gebrek aan voortgang.
Om deze reden zal het masterplan ook geen in beton gegoten aanpak zijn, maar een wendbaar
programma met de ruimte om tussentijds op basis van nieuwe inzichten op effectiviteit
bij te kunnen sturen. Zo kunnen we er met elkaar voor zorgen dat alle partijen in
het onderwijs inzetten op de dingen waarmee we het meeste effect sorteren.
V. Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs.
Je kunt de lat voor de basisvaardigheden niet verhogen, als er geen duidelijke lat
is. Een duurzame kwaliteitsverbetering van de basisvaardigheden is dan ook niet mogelijk
zonder een goed en helder landelijk curriculum. Dat geldt in brede zin: de basisvaardigheden
zijn onlosmakelijk verbonden met het curriculum van andere leergebieden/vakken, en
het is nodig dat het duidelijk wordt voor scholen wat ze niet hoeven te doen.
Ik heb hoge verwachtingen van wat we met elkaar kunnen bereiken, maar zie ook dat
deze ambities in een ingewikkelde context gesteld worden. Gezien alle uitdagingen
waar scholen en leraren nu al voor staan met het lerarentekort en de nasleep van de
pandemie, moeten zij heel goed worden toegerust met geld, expertise, het aanbrengen
van focus en tijd. Ook zal de omgeving buiten de school hierbij worden betrokken,
want de scholen staan er absoluut niet alleen voor.
We vragen dus ook inzet van de infrastructuur om de school heen: van onderzoekers
tot leermiddelenmakers, en van bibliotheken tot de ouders en verzorgers thuis. De
inspectie heeft de verbeteringen van de basisvaardigheden voor de komende jaren als
speerpunt aangemerkt voor alle onderwijssectoren. Aan hen vragen wij dus ook expliciet
om scherper toe te zien of scholen er alles aan doen om hun bijdrage aan de onderwijskwaliteit
te leveren, daar in haar onderzoekskader beter op te beoordelen en daar in de Staat
van het Onderwijs over te rapporteren. Wij zullen met de inspectie op korte termijn
bespreken hoe wij hun bijdrage aan de aanpak nog verder verscherpen. Bij scholen die
dat niet doen, wordt sneller ingegrepen en strenger gehandhaafd. Het niveau moet omhoog.
Met al deze bovengenoemde partijen gaan wij komende tijd in gesprek. Uw Kamer wordt
in de zomer via een tweetal brieven geïnformeerd over de uitwerking van het masterplan
voor de verschillende onderwijssectoren en de daarbij behorende gedifferentieerde
inzet.15
Aanpak voor lange termijn, met snelle start in het funderend onderwijs
Zoals ik eerder in deze brief heb benoemd, wil ik dat de overheid meer de regie gaat
nemen om het onderwijs beter te ondersteunen.16 De overheid kan en moet de randvoorwaarden voor goed onderwijs beter organiseren,
zonder voor te schrijven welke onderwijskundige keuzes scholen en leraren maken. Ik
denk dan bijvoorbeeld aan bundeling van verschillende financiële middelen: scholen
zien nu soms door de bomen het bos niet meer met alle incidentele gelden, verschillende
potjes, versnipperde ondersteuning en kortlopende programma’s. Dat is niet van vandaag
op morgen geregeld. Het masterplan basisvaardigheden moet gericht zijn op de lange
termijn (meer dan tien jaar), en logisch aansluiten op andere programma’s zodat deze
elkaar versterken. Ook wil ik zorgen voor zo laag mogelijke administratieve lasten,
maar met optimaal inzicht in de onderwijsprestaties, zodat (bij)sturing mogelijk blijft.
Omdat looptijd en aanpak van het masterplan basisvaardigheden deels overlappen met
het Nationaal Programma Onderwijs, kies ik er bewust niet voor om op dit moment een
generieke financiële impuls aan alle scholen te geven. Scholen zitten op dit moment
vol in de uitvoer van hun plannen binnen het Nationaal Programma Onderwijs en een
extra opdracht is nu dan ook niet passend.
De komende maanden wil ik gebruiken om samen met het onderwijsveld invulling te geven
aan een masterplan basisvaardigheden voor alle scholen langs de vijf pijlers die ik
eerder beschreef. Hier wil ik goed de tijd voor nemen maar tegelijkertijd is een snelle
start ook belangrijk. Sommige scholen willen en kunnen wel al op korte termijn aan
de slag, hen wil ik daar dan ook in faciliteren. Daarom kunnen scholen met ingang
van het schooljaar 2022–2023 al werken aan een intensieve verbetering van hun onderwijs
in de basisvaardigheden.
Er komen basisteams voor scholen die hiervan gebruik willen maken of die deze ondersteuning
het hardst nodig hebben. In tegenstelling tot hoe «hulp» in het verleden misschien
ervaren is, wil ik expliciet benadrukken dat deze teams pertinent niet tot taak hebben
een plan de school in gooien en dan maar te kijken hoe «ze» dit gaan uitvoeren. Het
gaat hier om echte hulp en handen bij het werk in de school, bij de plannen van de
school zelf en onder regie van de school zelf. Deze hulpteams zullen dus ook niet
de rol van de schoolleiders, het lerarenteam, de intern begeleiders of de taal- en
rekencoördinatoren gaan overnemen. Integendeel, de hulp wordt beschikbaar gesteld
om hen op hun verzoek bij te staan. De teams helpen bij de (uitvoering van) plannen,
zodat het eigenaarschap altijd bij het schoolteam ligt en de effecten duurzaam zijn.
Kortom: de basisteams bieden kennis, extra handen en hulp op school, zodat scholen
er niet alleen voor staan. Voor het schooljaar 2022–2023 zal deze externe hulp al
voor zo’n 150 scholen in het primair en voortgezet onderwijs beschikbaar zijn om de
basisvaardigheden bij tienduizenden leerlingen te versterken.
Naast de 150 scholen die ondersteund zullen worden door de basisteams met experts
en middelen, bied ik een grotere groep van ruim 350 scholen (po en vo) de mogelijkheid
om via een subsidieregeling middelen aan te vragen om zelf een verbeterslag te maken
op de basisvaardigheden. Deze middelen kunnen zij besteden aan bewezen effectieve
interventies en gerichte expertise. Hierbij valt te denken aan extra uren onderwijstijd
voor leerlingen die dit het meest nodig hebben, extra tijd voor professionalisering
van leraren, of een inzet op effectieve leermiddelen. Scholen bepalen op basis van
hun eigen expertise en inzichten welke effectieve middelen het beste aansluiten bij
hun onderwijspraktijk. Ten behoeve van deze regeling wordt onder meer de menukaart
voor het Nationaal Programma Onderwijs doorontwikkeld.
Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs
De verwachtingen voor het onderwijs zijn torenhoog, en terecht. Deze verwachtingen
zijn echter al jarenlang slecht geformuleerd. Daar hebben leraren en schoolleiders
elke dag last van. De opdracht is te vaag, te open en met een onduidelijke ambitie.
Dat is onwerkbaar, want zo ontstaat de situatie dat de ene school leerlingen wél goed
voorbereidt op deelname aan de samenleving en de andere school niet. Dat de ene leerling
taalvaardig is, veilig kan internetten en weet hoe onze rechtstaat werkt, en de andere
leerling niet.
Het geven van deze heldere opdracht aan scholen gaan we echter niet voor elkaar krijgen
op de manier waarop de curriculumherziening tot nu toe is aangepakt. Dit proces heeft
nu al veel te lang geduurd, en is te groots en meeslepend opgezet. Deze signalen heeft
uw Kamer ook meermaals gegeven. Om herhaling van eerdere processen van te voorkomen,
wil ik nu stevig de regie pakken.
Daarom wil ik ervoor zorgen dat het curriculum in de toekomst meer periodiek wordt
herzien. Scholen zijn namelijk niet geholpen door steeds maar ad hoc te sleutelen
aan het curriculum: hierdoor neemt voor hen de overladenheid alleen maar toe. Het
onderwijs heeft geen baat bij eindeloze discussies. Daarom heb ik de wetenschappelijke
curriculumcommissie gevraagd hoe dit meer automatisch kan worden ingericht. Voor de
zomer verwacht ik dit advies, en uw Kamer krijgt nog deze kabinetsperiode een wetsvoorstel
hierover. Kortom, ik ga hier voortvarend mee aan de slag.
In de tussentijd vind ik het noodzakelijk om de knelpunten waar scholen het meeste
last van hebben, net zo voortvarend aan te pakken. Er kan niet nog een paar jaar worden
gewacht tot dit nieuwe systeem voor periodiek curriculumonderhoud is ingericht. Er
kan niet nog een generatie leerlingen met een ondermaats en gedateerd curriculum worden
opgezadeld. De huidige kerndoelen, examenprogramma’s en het referentiekader taal en
rekenen vertonen namelijk te veel problemen om de onderwijskwaliteit omhoog te krijgen.
Ze moeten concreter en eigentijdser worden. Niet via grote vernieuwingsprocessen zonder
wetenschappelijke basis, maar op basis van een heldere probleemanalyse. Kleinschalig,
met meer focus op de basisvaardigheden. Met dit werk kan de Stichting Leerplan Ontwikkeling
(SLO) nu al aan de slag, en dit landt wat mij betreft zo snel mogelijk in de systematiek
die wordt ingericht voor de periodiek curriculumonderhoud. Daarnaast heeft er de afgelopen
periode een evaluatie plaatsgevonden van het referentiekader taal en rekenen. Het
rapport van deze evaluatie bied ik u, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, bij deze brief aan17. De uitkomsten en aanbevelingen neem ik mee in de verdere uitwerking van het masterplan
voor het funderend onderwijs en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal
dit doen voor de uitwerking van het mbo.
Tot slot
We moeten als overheid leraren en schoolleiders beter faciliteren om hun vak goed
uit te kunnen oefenen. De resultaten op de basisvaardigheden moeten omhoog zodat elke
leerling een eerlijke kans krijgt tijdens zijn of haar schoolloopbaan en daarna. Daarom
zullen we als overheid meer regie pakken en scholen écht helpen om dit te kunnen doen.
Hierbij kunnen scholen en lerarenopleidingen niet zonder elkaar waar het gaat over
de noodzakelijke versterking van de basisvaardigheden. We hebben er vertrouwen in
dat het masterplan basisvaardigheden bij zal dragen aan betere resultaten en de kwaliteit
van het onderwijs ten goede zal komen. Belangrijke randvoorwaarde hiervoor is om met
o.a. lerarenopleidingen, bonden, schoolleiders en werkgevers voluit door te gaan met
de aanpak van het leraren- en schoolleiderstekort en de werkdruk te verlagen.
De komende maanden zullen wij, in samenspraak met het onderwijsveld, verdere invulling
geven aan het masterplan.
Mede namens de Staatssecretaris van Cultuur en Media,
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.