Brief regering : Programma ‘Een thuis voor iedereen’ en rapport 'Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen'
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 883
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2022
Hierbij bied ik u namens het kabinet het programma «Een thuis voor iedereen» aan1. Eén van de prioriteiten van dit kabinet is te zorgen voor een woning voor iedereen.
Voor veel mensen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, is het moeilijk
passende huisvesting te vinden. Sommige mensen hebben nog minder kansen, omdat ze
zich in een kwetsbare situatie bevinden. Zij moeten hun leven (opnieuw) opbouwen en
hebben vaak naast een sociale huurwoning extra zorg of begeleiding nodig. Het gaat
om mensen die dak- en thuisloos zijn, die uitstromen uit een intramurale (zorg)instelling
of detentie, statushouders en mensen met sociale of medische urgentie. Daarnaast zijn
arbeidsmigranten soms gehuisvest onder erbarmelijke omstandigheden of betalen zij
torenhoge huren. Studenten zitten dringend verlegen om meer studentenwoningen. De
situatie wordt nog nijpender door de komst van mensen uit Oekraïne. Om de ambitie
van voldoende huisvesting te verwezenlijken, is het streven om 900.000 woningen realiseren
tot en met 2030 waarvan twee derde betaalbaar.
Het verbeteren van de huisvesting voor deze zogenaamde aandachtsgroepen, vraagt een
vereende inzet van in ieder geval de overheden, woningcorporaties en zorg- en welzijnsinstellingen.
Het programma «Een thuis voor iedereen» bouwt voort op het gelijknamige advies dat
op 8 juli 2021 naar uw kamer is verstuurd.2 Het programma is het resultaat van intensieve en constructieve samenwerking met onder
meer Aedes, de VNG, het IPO, en de collega’s van VWS, SZW, JenV en OCW. Hierdoor kan
het programma rekenen op een breed draagvlak en commitment bij de implementatie.
Programma «Een thuis voor iedereen»
Het programma «Een thuis voor iedereen» is het tweede van de zes programma’s onder
de Nationale Woon- en Bouwagenda die onderling sterk met elkaar zijn verbonden.3 Dit programma heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle
aandachtsgroepen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg,
ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren maken rijk, provincies, gemeenten
en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing en ondersteuning. Specifiek gaat
het om:
• Afspraken die ertoe leiden dat er tot en met 2030 in totaal 600.000 betaalbare woningen
worden gebouwd, waarvan 350.000 woningen voor mensen met een middeninkomen en 250.000
sociale huurwoningen door woningcorporaties (2/3 betaalbaar wonen). Dit laatste met
oog voor de behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen, onder
wie aandachtsgroepen als dak- en thuisloze mensen en statushouders.
• Het toewerken naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent
sociale huurwoningen. Dit betekent dat bij de nieuwbouw van sociale huurwoningen gemeenten
met minder dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen
aan dit streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale
huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren
op middeninkomens.
• Prestatieafspraken waarbij in iedere regio gekomen wordt tot een betere balans in
de woningvoorraad, dat gemonitord zal worden. Gemeenten moeten in het uiterste geval
gehouden kunnen worden aan het toewerken naar het streven naar meer evenwicht en daartoe
krijgen provincies een wettelijke interventiemogelijkheid.
Aangaande de huisvesting van aandachtsgroepen binnen gemeenten
• Het opstellen door iedere gemeente van een integrale woonzorgvisie voor alle aandachtgroepen
en ouderen.
• Het opstellen door alle gemeenten van een verordening waarmee zij met voorrang woningen
toewijzen aan dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit intramurale (zorg)instellingen
of detentie en sociaal en medisch urgenten.
• Het inrichten van een ondersteuningsstructuur om lokaal en regionaal te helpen bij
de realisatie van de opgave.
• Mocht blijken dat ondanks bovenstaande aanpak er gemeenten zijn die onvoldoende bijdragen
aan de gedeelde verantwoordelijkheid bij de huisvesting van aandachtsgroepen, dan
zal BZK een percentage vastleggen dat als norm gaat gelden voor de toewijzing van
woningen aan specifieke aandachtsgroepen.
We werken dit langs vier actielijnen uit.
1. Voldoende betaalbare en passende woningen
Deze actielijn is gericht op de realisatie van betaalbare nieuwbouwwoningen, het beter
benutten van bestaand vastgoed en het borgen dat woningen aan aandachtsgroepen worden
toegewezen. De realisatie van nieuwbouw en transformatie van bestaand vastgoed verloopt
voor het grootste deel via het programma «Woningbouw». Inzet is dat corporaties tot
en met 2030 in totaal 250.000 nieuwe sociale huurwoningen bouwen, met oog voor de
behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen, waaronder aandachtsgroepen
als dak- en thuisloze mensen en statushouders. Daarnaast is het streven om 350.000
huur- en koopwoningen te bouwen voor mensen met middeninkomens. Deze inzet op meer
betaalbare woningen brengt behoefte en aanbod beter in balans.
Met het programma «Een thuis voor iedereen» voegen we hieraan het volgende toe. Alle
gemeenten gaan verordeningen opstellen waarmee zij met voorrang dak- en thuisloze
mensen, mensen die uitstromen uit een intramurale (zorg)instelling of detentie en
mensen met sociale of medische urgentie gaan huisvesten. In de verplichte woonzorgvisie
maken gemeenten zichtbaar wat de behoefte is aan huisvesting van aandachtsgroepen.
De woonbehoefte krijgt een vertaling in de woningbouwprogrammering. Met een integrale
monitor gaan we de realisatie van de woonbehoefte van aandachtsgroepen volgen. Mocht
blijken dat er gemeenten zijn die onvoldoende bijdragen aan de gedeelde verantwoordelijkheid
bij de huisvesting van aandachtsgroepen dan leg ik een percentage vast dat als norm
gaat gelden voor toewijzing van woningen aan specifieke aandachtsgroepen. De mogelijkheid
hiertoe neem ik op in het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting.
2. Evenwichtige verdeling over alle gemeenten
Er is een nieuwe balans nodig in de woningvoorraad van gemeenten. Grote steden hebben
vaak een hoger aandeel sociale huurwoningen dan omliggende gemeenten. Zo zijn er gemeenten
met meer dan 40 procent sociale huurwoningen, terwijl andere, soms naastliggende gemeenten
een aandeel hebben van minder dan 20 procent. En andersom hebben omliggende gemeenten
meer woningen voor de midden en hogere inkomens dan de grote steden. Door de concentratie
van sociale huurwoningen en de huisvesting van aandachtsgroepen, staat op sommige
plekken de leefbaarheid onder druk. We werken daarom toe naar een meer evenwichtige
verdeling met het streven naar 30 procent sociale huurwoningen in de woningvoorraad.
Ook willen we meer sturen op de totstandkoming van voldoende woningen in elke gemeente
voor mensen met een middeninkomen. In het programma Betaalbaarheid, dat in mei aan
uw Kamer zal worden aangeboden, zal hier een vergelijkbaar streven voor worden opgenomen.
Bij de nieuwe balans hebben we oog voor regionale verschillen die nopen tot maatwerk.
Via de regionale woningbouwprogrammering wordt de nieuwbouw van sociale huurwoningen
zo gepland dat wordt toegewerkt naar dit streven. Dit betekent dat gemeenten met minder
dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit
streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen
bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Bij het maken van de woondeals houden we rekening met gemeenten waar het toegroeien
naar 30 procent evident niet logisch of haalbaar is. We gaan ervanuit dat via het
maken van prestatieafspraken in iedere regio wordt gekomen tot een betere balans in
de woningvoorraad. Dit monitoren we ook. Gemeenten moeten in het uiterste geval gehouden
kunnen worden aan het toewerken naar het streven naar meer evenwicht. Daartoe krijgen
provincies een wettelijke interventiemogelijkheid.
3. Combineren van wonen, zorg, welzijn en werk
Het bestaand instrument van woonzorgvisies voor ouderen wordt verbreed en krijgt ook
betrekking op alle aandachtsgroepen. De woonzorgvisies maken helder wat mensen uit
de aandachtsgroepen nodig hebben aan zowel huisvesting als aan zorg en ondersteuning.
Deze opgaven worden zo goed als mogelijk gekwantificeerd. De woonzorgvisies vormen
de basis voor gemeenten om op lokaal niveau bindende wederkerige afspraken te maken
met woningcorporaties, particuliere verhuurders, zorgaanbieders/zorgkantoren en andere
partijen.
Vanuit het programma werken we dit jaar al met koploperregio’s aan brede woonzorgvisies
voor alle aandachtsgroepen. In 2023 werken alle gemeenten integrale woonzorgvisies
uit met een coördinerende rol van provincies in het regionale afstemmingsproces. De
taak voor het opstellen van woonzorgvisies en de coördinerende rol van provincies
krijgt een wettelijke verankering via het wetsvoorstel dat is gericht op het versterken
van de regie op de volkshuisvesting.
4. Inzet op preventie
Voorkomen waar mogelijk dat mensen problemen krijgen met huisvesting, is zowel voor
de betrokkene als voor de maatschappij als geheel winst. Het voorkomen van dakloosheid
heeft hierbij prioriteit. Bij deze actielijn hoort ook de brede schuldenaanpak, participatie,
inburgering, de zorg voor veiligheid en bovenal de zorg voor jongeren in een kwetsbare
positie. Zodat zij een goede start op de woningmarkt kunnen maken en voorkomen wordt
dat zij dakloos raken. Hierbij is bijzondere aandacht voor jongeren die uitstromen
uit jeugdhulp met verblijf die 18 jaar worden.
Om te zorgen dat alle partijen snel, met kennis van zaken en eventueel met tijdelijke
extra capaciteit kunnen starten, richten we een ondersteuningsstructuur in. Ook zullen
we een Uitvoeringstoets Decentrale Overheden uitvoeren en bij nieuwe wetsvoorstellen
vanzelfsprekend artikel 2 van de Financiële-verhoudingenwet toepassen. Om de voortgang
te volgen richten we een monitoringssysteem in. Het dashboard «Een thuis voor iedereen»
bijvoorbeeld, volgt per gemeente, provincie en op landelijk niveau de voorraad aan
sociale huurwoningen, zodat zo nodig kan worden bijgestuurd.
Rapport Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen
Samen met het programma «Een thuis voor iedereen» bied ik u ook het rapport «Voorrang
bij toewijzing sociale huurwoningen» aan4. Het Ministerie van BZK heeft in 2021 onderzoek laten doen naar de wijze waarop gemeenten
gebruik maken van het instrumentarium dat hen ter beschikking staat bij het met voorrang
toewijzen van woonruimte. Ook is onderzocht hoe de woningtoewijzing met urgentie in
de praktijk is ingericht. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat van de 352 Nederlandse
gemeenten er 190 (54%) op dit moment een huisvestingsverordening hebben. De inzichten
uit het rapport zijn betrokken bij de uitwerking van dit programma.
Tot slot
Woonruimte is een primaire levensbehoefte. Dit geldt zeker voor mensen in een kwetsbare
positie die hun leven (opnieuw) moeten opbouwen. Voor mensen die extra steun nodig
hebben, zullen we als overheid ons in het bijzonder moeten inspannen. Ik kijk uit
naar de samenwerking met u bij de uitvoering van het programma «Een thuis voor iedereen».
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
BIJLAGE 1: INVULLING MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Hieronder een overzicht van moties en toezeggingen waaraan met het programma «Een
thuis voor iedereen» invulling is gegeven.
Motie/ toezegging
Invulling
Motie lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 63)
De motie verzoekt het kabinet om uitvoering te geven aan de aanbeveling van het College
voor de Rechten van de Mens om dakloosheid tot topprioriteit te maken. Het kabinet
geeft met het programma «Een thuis voor iedereen» uitvoering aan die motie. Actielijn
4 van het programma gaat in op preventie, het voorkomen dat mensen problemen krijgen
met huisvesting. Het voorkomen van dakloosheid heeft hierbij prioriteit Bij deze actielijn
hoort ook de brede schuldenaanpak, participatie, inburgering, de zorg voor veiligheid
en bovenal de zorg voor kwetsbare jongeren. Zodat zij een goede start op de woningmarkt
kunnen maken. Aanvullend zal de Staatssecretaris van VWS later dit voorjaar met uw
Kamer delen welk proces er wordt doorlopen om tot een gezamenlijke langetermijnaanpak
2023–2030 voor de aanpak van dakloosheid te komen, aansluitend bij de Lissabon-verklaring.
Motie lid Pouw- Verweij (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 127) over rapporteren gevolgen migratie
De motie Pouw-Verweij verzoekt de regering om de Kamer te rapporteren over de gevolgen
van verschillende typen migratie (waaronder ten minste arbeids-, asiel-, studie- en
gezinsmigratie) op de woningmarkt en daarbij expliciet aan te geven hoeveel en welke
typen woningen daarmee jaarlijks gemoeid zijn.
Bij het opstellen van de monitor aandachtsgroepen ga ik verkennen op welke manier
ik de woonsituatie van verschillende aandachtsgroepen, waaronder migranten naar migratiemotief,
ga monitoren. Ik verzoek na te gaan of in de monitor de volgende gegevens kunnen worden
meegenomen:
• Het type (zelfstandige) woningen waar migranten naar migratiemotief verblijven
uitgesplitst naar: eengezins- of meergezinswoning, eigendomssituatie (koop/huur corporatie/huur
particulier), oppervlakte, regio.
• Vrijgekomen woningen door emigratie: eengezins- of meergezinswoning, eigendomssituatie
(koop/huur corporatie/huur particulier), oppervlakte, regio.
Eind 2022 informeer ik uw Kamer over de stand van zaken en haalbaarheid.
Motie lid Van Baarle (Kamerstuk 32 847, nr. 796) die verzoekt om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm op de
beschikbaarheid van woonruimte
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeerde uw Kamer reeds
over deze motie in de beantwoording van schriftelijke vragen met dezelfde strekking
(2021Z22171). Uit onderzoek van Significant naar belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om
woonruimte te delen, dat in opdracht van het kabinet is uitgevoerd blijkt dat sinds
2015 jongeren uit bijstandsgezinnen zodra zij 21 jaar worden, meer dan jongeren uit
niet-bijstandsgezinnen, het ouderlijk huis verlaten, en dat jongeren uit bijstandsgezinnen
zich zodra zij 21 jaar worden, laten uitschrijven of zij worden uitgeschreven uit
de Basisregistratie Personen (BRP).
De motie veronderstelt een causaal verband tussen de (invoering van de) kostendelersnorm
en het niet delen van een woning. Dat is in het onderzoek van Significant alleen aangetoond
voor jongeren uit bijstandsgezinnen die eerder uit huis gaan, maar niet voor de hele
bijstandspopulatie. Het is niet mogelijk om op basis van data van het Centraal Bureau
Statistiek (CBS) op persoonsniveau te zien of iemand als kostendeler wordt aangemerkt.
Sociale relaties zijn ook niet vastgelegd in data. Dat maakt verder onderzoek naar
het effect van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte ingewikkeld.
Het vorige kabinet verkende voorjaar 2021 hoe de kostendelersnorm anders zou kunnen
worden vormgegeven. Dit kabinet heeft besloten per 1 januari 2023 de kostendelersnorm
te wijzigen zodat inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als
kostendeler voor de uitkering van huisgenoten. Ik beschouw de motie daarmee als afgedaan.
Motie leden Van Baarle en Nijboer (Kamerstuk 32 847, nr. 832) over herhaalmeting woonwagenstandplaatsen
De motie van de leden van Baarle en Nijboer verzoekt de regering om de herhaalmeting
standplaatsen de komende jaren opnieuw uit te voeren en gemeenten die dat nog niet
hebben gedaan te stimuleren om het behoefteonderzoek naar standplaatsen uit voeren.
Om de ontwikkeling van het aantal woonwagenstandplaatsen te kunnen volgen zal ik de
herhaalmeting blijven uitvoeren. De eerstvolgende meting zal in 2023 gereed zijn.
Via het door het Ministerie van BZK gefinancierde programma «Op weg naar nieuwe standplaatsen:
Kennisprogramma gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid» van Platform31 stimuleer
ik gemeenten om beleid te ontwikkelen. Een behoefteonderzoek maakt onderdeel uit van
dit beleid. Hiermee geef ik invulling aan de motie.
Motie Koerhuis en Van Baarle (Kamerstuk 32 847, nr. 829) over expertise voor gemeenten standplaatsenbeleid
De motie Koerhuis en van Baarle verzoekt de regering om binnen de Expertteams Woningbouw
specifieke kennis en expertise in te zetten op het gebied van standplaatsenbeleid
om gemeenten te ondersteunen. Ik heb hierover met de RVO, de coördinator van het Expertteam
Woningbouw, overlegd. Gemeenten met een ondersteuningsvraag over standplaatsenbeleid
kunnen een beroep doen op het expertteam. De RVO beschikt over de relevante kennis
en expertise, daarnaast kan zij voor zeer specifieke kennis of expertise, een beroep
doen op haar netwerk. Aanvullend zal ook de kennis over standplaatsenbeleid verder
worden verspreid via de brede ondersteuningsstructuur die we in het kader van het
programma «Een thuis voor iedereen» oprichten. Hiermee geef ik invulling aan de motie.
Motie lid Bisschop (Kamerstuk 19 637, nr. 2799)
De motie van lid Bisschop verzoekt de regering een kenniscentrum op te richten waar
kennis, expertise en goede voorbeelden over de huisvesting van statushouders worden
samengebracht. Met de oprichting van de ondersteuningsstructuur bij het programma
«Een thuis voor iedereen» geeft het kabinet daar gehoor aan.
Motie Koerhuis (Kamerstuk 32 847, nr. 749) over urgentie voor kinderen van gescheiden ouders
De motie van het lid Koerhuis verzoekt de regering de problematiek van het niet krijgen
van voorrang op sociale huisvesting voor gescheiden ouders met kinderen kaart te brengen,
met oplossingen te komen en de Kamer te informeren. Bij de aanbieding van «Een thuis
voor iedereen» ontvangt uw Kamer ook het rapport «Voorrang bij toewijzing sociale
huurwoningen». Het Ministerie van BZK heeft in 2021 onderzoek laten doen naar de wijze
waarop gemeenten gebruik maken van het instrumentarium dat hen ter beschikking staat
bij het met voorrang toewijzen van woonruimte. Ook is onderzocht hoe de woningtoewijzing
met urgentie in de praktijk is ingericht. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat
van de 352 Nederlandse gemeenten er 190 (54%) op dit moment een huisvestingsverordening
hebben. Van deze gemeenten hebben er 96 (59%) expliciet in de huisvestingsverordening
opgenomen dat echtscheiding een grond is om urgentie te kunnen krijgen. Vrijwel al
deze gemeenten stellen voorts dat sprake moet zijn van een situatie waarbij kinderen
dakloos dreigen te worden. Overigens, dat echtscheiding niet expliciet wordt genoemd,
betekent niet dat in deze gemeenten mensen in een schrijnende situatie na een echtscheiding
niet worden geholpen. Sociale urgentie is een categorie die in het merendeel van de
gemeenten met een huisvestingsverordening met urgentieregeling is benoemd.
De inzichten uit het onderzoek zijn betrokken bij de uitwerking van dit programma.
In het programma «Een thuis voor iedereen» wordt nadrukkelijk aandacht gevestigd op
het meewegen van het belang van kinderen bij beslissingen rondom huisvesting. Het
stappenplan «Het beste besluit voor het kind bij huisvestingsproblemen», dat de Kinderombudsman
ontwikkelde voor gemeenten en woningcorporaties, kan hen daarbij helpen. Hiermee geef
ik invulling aan de motie.
Toezegging (Kamerstuk 32 847, nr. 757) t.a.v. boeggolf huisuitzettingen
In het commissiedebat van 3 juni 2021 heeft de Minister van BZK de toezegging gedaan
om met partijen in gesprek te gaan om te voorkomen dat er na corona een boeggolf van
huisuitzettingen zou plaats vinden. In het voorjaar van 2020 heeft de Minister van
BZK samen met verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences en
Vastgoedbelang) en de VNG afspraken gemaakt om huisuitzettingen in coronatijd door
betaalachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen. De afspraken zijn in het voorjaar
van 2021 herbevestigd. De inspanningen hebben effect gehad want het aantal huisuitzettingen
nam ten opzichte van 2019 met een derde af. Aedes heeft navraag gedaan bij een aantal
corporaties. Zij geven aan dat er in 2021 geen «boeggolf» aan huisuitzettingen is
t.o.v. 2020. Overigens is met de inwerkingtreding per 1 januari 2021 van de gewijzigde
Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening een verplichting gekomen dat verhuurders huurachterstanden
in een vroeg stadium aan gemeenten melden. Daarna is gemeente verplicht een aanbod
tot schuldhulpverlening te doen. Huishoudens met een betaalachterstand op de huur
komen daardoor vroeg in beeld bij gemeenten.
Toezegging (Kamerstuk 32 847, nr. 812) over gesprek met Leger des Heils
De minister heeft in het commissiedebat van 24 juni 2021 de toezegging gedaan zo spoedig
mogelijk in gesprek met Leger des Heils over het inzetten van maatschappelijk vastgoed
ten behoeve van dak- en thuisloze mensen. Ambtelijk is diverse malen met het Leger
des Heils gesproken, in bijzijn van VWS, VNG en het Rijksvastgoedbedrijf. Er is potentie
om leegstaand vastgoed dat in bezit is van gemeenten en rijk (zoals kantoren, scholen)
te transformeren tot woonplekken, ook voor aandachtsgroepen als dak- en thuislozen,
statushouders, studenten en arbeidsmigranten. De inzet van het rijks- en gemeentelijk
onroerend goed draagt bij aan deze opgave. Er liggen diverse moties om dit te stimuleren
en er zijn diverse initiatieven om dit voor elkaar te krijgen. Algemeen beeld is echter
dat transformatie moeizaam tot stand komt. Daar liggen diverse knelpunten aan ten
grondslag, die onder meer in de rapportage «Programma huisvesting dak- en thuisloze
mensen» zijn uiteengezet.
Gemeenten en rijk maken nu versneld leegstaand vastgoed beschikbaar voor de opvang
van mensen uit Oekraïne. Met gemeenten gaan we na hoe we deze inzet zo maximaal mogelijk
kunnen behouden en structureel kunnen maken voor de huisvesting van aandachtsgroepen.
Doel is een versnelling te bewerkstelligen in het ombouwen van rijks- en gemeentelijk
onroerend goed en het creëren van woonplekken voor aandachtsgroepen door het beschikbaar
stellen van Rijks- en gemeentelijke gronden. In actielijn 1 van het programma «Een
thuis voor iedereen» is uiteengezet met welke acties we die versnelling realiseren.
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening