Brief regering : Nadere informatie over het onderzoek van de inspecties over uithuisplaatsingen
31 839 Jeugdzorg
31 066
Belastingdienst
Nr. 819
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2022
Bij brief van 17 maart 2022 heeft u mij gevraagd om meer informatie over het onderzoek
van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar hoe de jeugdbescherming is omgegaan met
gezinnen die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire.
Op 31 maart heeft u (Kamerstukken 31 839 en 31 066, nr. 817) een brief ontvangen met daarin antwoorden op de vragen. De Inspectie heeft daarin
aangekondigd u nader te informeren zodra meer informatie beschikbaar is. In de bijlage
vindt u de aanvullende informatie die ik van de Inspectie Justitie en Veiligheid heb
ontvangen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Op 15 maart jl. heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: IJenV) de leden
van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Financiën, en Volksgezondheid,
Welzijn en Sport technisch gebriefd over haar onderzoek naar hoe het systeem van jeugdbescherming
heeft gefunctioneerd ten aanzien van gezinnen die slachtoffer werden van de toeslagenaffaire.
Naar aanleiding van deze briefing is door de leden van de Kamer aan de IJenV om aanvullende
informatie over het onderzoek verzocht, te weten de onderzoeksvraag, onderzoeksopzet,
de beschikbaarheid van onderliggende data en de leden van de betrokken expertgroep.
Op 31 maart jl. heeft de IJenV aan uw Kamer een deel van deze informatie verzonden,
namelijk ten aanzien van de onderzoeksvraag en de leden van de betrokken expertgroep.
Informatie over de precieze onderzoeksopzet van deelonderzoek één en de beschikbaarheid
van onderliggende data was op dat moment nog niet beschikbaar omdat het vooronderzoek
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) nog niet was afgerond. Op
9 mei jl. heeft het CBS de IJenV geïnformeerd over de definitieve uitkomst van dit
vooronderzoek zodat de IJenV uw Kamer hierover kan informeren.
Het onderzoek van de IJenV
De IJenV gaat met haar onderzoek1 na of het falen van de overheid in de toeslagenaffaire heeft doorgewerkt in de jeugdbescherming.
De IJenV richt zich daarmee op het functioneren van het systeem van de jeugdbescherming
en op verklaringen waarom door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen (in het bijzonder)
te maken kregen met kinderbeschermingsmaatregelen. De IJenV gaat daarbij na:
• Welke kenmerken van gezinnen daarmee samenhingen. Was er bijvoorbeeld wel of niet sprake van kansongelijkheid
voor gedupeerde gezinnen met een migratieachtergrond of met een bepaalde gezinssamenstelling?
Hiermee wordt ook nagegaan of er wel of geen risico was voor (institutioneel) discriminatoir
handelen.
• Welke processen daarmee samenhingen. Was het bijvoorbeeld wel of niet zo dat bij gedupeerde gezinnen
doorgaans sneller over is gegaan tot het adviseren en opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel
dan bij gezinnen die niet gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire?
• Welke problematieken daarmee samenhingen. Was het bijvoorbeeld wel of niet zo dat kinderen in gedupeerde
gezinnen uit huis zijn geplaatst voornamelijk op basis van schuldenproblematiek?
Ten slotte wil de IJenV nagaan of, en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen
worden.
Het onderzoek van de IJenV bestaat uit twee delen. Met het eerste, kwantitatieve (cijfermatige)
deelonderzoek2 wordt een zo compleet mogelijk beeld geschetst van de mate waarin gezinnen die slachtoffer
waren van de toeslagenaffaire hierna (dat wil zeggen na het moment dat zij gedupeerd zijn geraakt) vaker te maken kregen
met een kinderbeschermingsmaatregel, in vergelijking met andere (niet gedupeerde)
ouders. Met het tweede, kwalitatieve (verdiepende en verklarende) onderzoek brengt
de IJenV in kaart waarom gedupeerde gezinnen (in het bijzonder) te maken kregen met de jeugdbescherming en
of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden.
De onderzoeksopzet van deelonderzoek 1
Het CBS is betrokken bij de opzet van het eerste deelonderzoek en voert het onderzoek3 in stappen uit. De eerste stap was het uitvoeren van een vooronderzoek.4
Het vooronderzoek
Met het vooronderzoek werd door het CBS, mede op basis van advies van de betrokken
externe deskundigen5, bepaald welke onderzoeksopzet en analysemethode het meest geschikt was om de onderzoekvraag6 van de IJenV te beantwoorden. Ook ging het CBS met het vooronderzoek na of het mogelijk
is de onderzoeksvraag op basis van de beschikbare databestanden betrouwbaar, objectief
en transparant te beantwoorden.
In de maand februari en maart zijn door CBS en IJenV externe deskundigen betrokken
bij het in kaart brengen van de mogelijkheden van data en geschikte analysemethoden.
Op 28 maart heeft het CBS de hieruit volgende integrale onderzoeksopzet in concept
met de IJenV gedeeld, zodat zij deze nogmaals aan de betrokken externe deskundigen
met aandachtsgebied statistiek en econometrie kon voorleggen. Op 4 april hebben de
externe deskundigen zich positief uitgelaten over de onderzoeksopzet. De onderzoeksopzet,
waarom uw Kamer heeft verzocht, is bijgevoegd als Bijlage 1.
Op 7 april is door het CBS aan de IJenV bericht dat het CBS in week 15 een besluit
zal nemen over het in opdracht nemen en uitvoeren van de in het vooronderzoek uiteengezette
onderzoek. Op 14 april heeft het CBS laten weten de uitkomsten van het vooronderzoek
nogmaals door de interne ethische commissie te hebben laten beoordelen.7 Het CBS heeft op 22 april aan de IJenV laten weten dat het vooronderzoek positief
is afgerond.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek heeft het CBS, mede op advies van
de interne ethische commissie, besloten om het onderzoek in uitvoering te kunnen en
willen nemen. Daarbij heeft het CBS, gezien de gevoeligheid en complexiteit van het
onderzoek, wel een aantal additionele voorwaarden aan het onderzoek geformuleerd,
die de IJenV op 9 mei definitief heeft ontvangen. Namelijk dat het CBS: 1) meerdere
vergelijkingsgroepen zal samenstellen; 2) voorafgaand aan publicatie van zijn cijfermatige
bevindingen een interne, onafhankelijke (d.w.z. niet door de onderzoekers uit te voeren)
methodologische toets zal laten uitvoeren op de kwaliteit van de analyses van deelonderzoek
één; en 3) een duidelijke communicatiestrategie adviseert die ook aandacht besteedt
aan de nuances en bezwaren van de gekozen aanpak. De IJenV heeft als opdrachtgever
van het onderzoek ingestemd met deze additionele voorwaarden.
Het CBS zal op korte termijn starten met het uitvoeren van deelonderzoek 1. De exacte
planning wordt in de komende dagen opgesteld, waarbij het al wel bekend is dat het
deelonderzoek in twee fasen zal worden uitgevoerd om tegemoet te komen aan de wens
van IJenV om op zo’n kort mogelijk termijn al over enkele eerste kwantitatieve inzichten
te beschikken. Aan het einde van de eerste kortlopende fase zal het CBS al een korte
tabel publiceren8 waarin de totale groep gedupeerde gezinnen wordt beschreven in termen van een beperkt
aantal achtergrondkenmerken (waarbij gedacht wordt aan huishoudenssamenstelling, inkomen,
migratie-achtergrond, opleidingsniveau). Aan het einde van de tweede (uitgebreide)
fase zal het CBS de gedetailleerde uitkomsten publiceren uit het volledige kwantitatieve
onderzoek naar de mate waarin gezinnen die slachtoffer waren van het toeslagenschandaal
hierna vaker te maken kregen met een kinderbeschermingsmaatregel in vergelijking met andere
(niet gedupeerde) ouders.
Identificeren van gedupeerde gezinnen
Om haar onderzoeksprogramma (de onderzoeken deel één en deel twee) zo volledig mogelijk
uit te kunnen voeren is het voor de IJenV van belang om de gedupeerde gezinnen te
kunnen identificeren.
Het identificeren van gedupeerde gezinnen t.b.v. deelonderzoek 1
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) van de Belastingdienst beschikt
over een lijst burgerservicenummers (hierna: BSN) van gedupeerde ontvangers van kinderopvangtoeslag.
De kinderen van deze gedupeerde ontvangers heeft de UHT in beeld gebracht door de
juridische kinderen en eventuele stiefkinderen voor wie toeslag is aangevraagd te
identificeren. Ook van deze groep kinderen heeft de UHT een lijst met BSN’s. Daarnaast
beschikt de UHT over de eerste vorderingsdatum van de kinderopvangtoeslag. Het CBS
heeft, namens de IJenV, op 3 maart jl. een verzoek tot het leveren van deze data gedaan
bij de UHT. De UHT heeft hiervoor op 6 mei jl. goedkeuring gegeven en de levering
van deze data toegezegd. De data zijn op 10 mei aan het CBS geleverd. Deze data zijn
zeer belangrijk om deelonderzoek één uit te kunnen voeren.
Het identificeren van gedupeerde gezinnen t.b.v. deelonderzoek 2
Voor het uitvoeren van het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek is het noodzakelijk
om een groot aantal dossiers te onderzoeken en interviews af te nemen met gedupeerde
gezinnen en professionals. Het is daarom zeer belangrijk om in beeld te hebben om
welke gezinnen het gaat. Hiervoor is de IJenV afhankelijk van een koppeling met de
BSN’s van gedupeerde ontvangers van de UHT en de BSN’s van zij die met de jeugdbescherming
in aanraking kwamen.9 Zonder deze koppeling kan de IJenV moeilijk tot geen (representatief aantal) dossiers
analyseren. Het inzien van deze dossiers is zeer belangrijk voor de IJenV om een uitspraak
te kunnen doen over de processen en problematieken die bij gedupeerde gezinnen speelden,
en die aan de toepassing van beschermingsmaatregelen hebben bijgedragen. De IJenV
zal binnenkort een verzoek indienen bij de UHT tot het leveren van deze gegevens.
De beschikbaarheid van data
Naast de precieze onderzoeksopzet van deelonderzoek 1 hebben de leden van uw Kamer
ook gevraagd naar de beschikbaarheid van onderliggende data. Deze beschikbaarheid
en de wijze waarop met beperkingen in de beschikbaarheid van data zo goed mogelijk
omgegaan kan worden, is uitgewerkt in de onderzoeksopzet onder Bijlage 1.
Bijlage 1. De onderzoeksopzet van deel één op hoofdlijnen
1. Databronnen
1.1 Beschikbare data
Gedupeerden toeslagenaffaire
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) van de Belastingdienst beschikt
over een lijst BSN’s van gedupeerde ontvangers van kinderopvangtoeslag. Dit betreft
de aanvragers van de toeslag. De gedupeerde kinderen hebben zij in beeld gebracht
door de juridische kinderen van deze aanvragers en eventuele stiefkinderen waarvoor
toeslag is aangevraagd te identificeren. Ook van deze groep kinderen hebben zij overzicht
van de BSN’s. Dit is de groep die voor de zogeheten «kindregeling» in aanmerking komt.
Met behulp van deze informatie kan het CBS de gedupeerde ouders en hun kinderen in
beeld krijgen.
Daarnaast beschikt de UHT over de eerste vorderingsdatum van de kinderopvangtoeslag.
Dit geeft een indicatie van wanneer het gedupeerd raken begonnen is. Kanttekening
hierbij is dat niet bekend is of deze vordering terecht of onterecht was. Van slechts
een minderheid van de gedupeerden is integraal onderzocht hoe zij precies gedupeerd
zijn geraakt. Alleen van deze integraal behandelde groep is dan ook met zekerheid
vast te stellen wanneer het gedupeerd raken begonnen is.
Het CBS heeft een verzoek tot het leveren van data gedaan bij de UHT. Het gaat om
de volgende gegevens:
• BSN’s van gedupeerde aanvragers;
• BSN’s van de juridische kinderen en stiefkinderen van deze aanvragers waarvoor toeslag
is aangevraagd;
• Eerste vorderingsdatum;
• Bedrag van de vordering;
• Indien integraal behandeld: de startdatum van het gedupeerd raken.
UHT heeft levering van de data toegezegd en is momenteel bezig met het klaarzetten
van het databestand voor CBS. Deze data is essentieel om het onderzoek uit te kunnen
voeren.
Gebruik kinderopvangtoeslag
Momenteel beschikt het CBS voor 2007 t/m 2020 over gegevens over het gebruik van kinderopvangtoeslag.
Met deze gegevens kan het CBS voor deze jaren nagaan wanneer en hoeveel kinderopvangtoeslag
gedupeerde huishoudens hebben ontvangen. Deze gegevens maken het daarnaast mogelijk
om niet-gedupeerde huishoudens te identificeren die gebruik hebben gemaakt van kinderopvangtoeslag
in deze periode.
Jeugdbescherming
Het CBS beschikt vanaf verslagjaar 2015 tot en met 2021 over gegevens over jeugdbescherming
en jeugdhulp met verblijf. Het CBS beschikt niet over gegevens over de door de rechter
opgelegde uithuisplaatsingen. Maar wanneer er een jeugdbeschermingsmaatregel in combinatie
met jeugdhulp met verblijf is, is er zeer waarschijnlijk sprake van een gedwongen
uithuisplaatsing. Het CBS beschikt niet over betrouwbare en volledige gegevens over
de vrijwillige uithuisplaatsingen. Hier zijn twee oorzaken voor. Ten eerste bevat
de totale groep kinderen die wél jeugdhulp met verblijf ontvangen maar géén jeugdbeschermingsmaatregel
hebben, ook kinderen die niet uit huis zijn geplaatst maar slechts incidenteel elders
overnachten (weekendpleegzorg, één overnachting per maand bij zorgaanbieder om gezin
te ontlasten) of een specialistische of zware zorgbehoefte hebben waarvoor verblijf
in een jeugdhulpinstelling nodig is. Ten tweede blijven vrijwillige uithuisplaatsingen
waarbij de jongere op informele basis bij een ander huishouden verblijft, bijvoorbeeld
bij grootouders zonder betrokkenheid van een pleegzorgaanbieder, blijven buiten beeld
in de gegevens van het CBS.
Met deze data kan het CBS in kaart brengen welke huishoudens in de periode vanaf 2015
te maken kregen met jeugdbescherming en in het bijzonder met een gedwongen uithuisplaatsing.
Het CBS beschikt over de jaren 2011 t/m 2014 wel over gegevens over jeugdbescherming,
maar niet over jeugdhulp met verblijf. Voor deze periode is dus wel iets te zeggen
over welke huishoudens te maken kregen met jeugdbescherming, maar niet of er sprake
was van een gedwongen uithuisplaatsing.
Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden
Het CBS beschikt daarnaast over het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB).
Dit is een stelsel van registers en enquêtes, die op persoonsniveau kunnen worden
gekoppeld. Deze registers hebben betrekking op verschillende sociaaleconomische onderwerpen,
zoals banen, uitkeringen, woningen en onderwijs. De doelpopulatie van het SSB bestaat
uit alle personen die in Nederland wonen, en personen die niet in Nederland wonen
maar in Nederland werken of een uitkering dan wel pensioen vanuit Nederland ontvangen.
Op basis van het SSB zijn voor dit onderzoek huishoudens en vele achtergrondkenmerken
in beeld te brengen.
1.2 Relevante achtergrondkenmerken
Tijdens het vooronderzoek is geïnventariseerd welke achtergrondkenmerken mogelijk
relevant zijn bij bepaling van de mate waarin gedupeerden al dan niet disproportioneel
in aanraking zijn gekomen met jeugdbescherming c.q. uithuisplaatsing ten opzichte
van vergelijkbare gezinnen. Onderstaande lijst betreft kenmerken die mogelijk relevant
zijn en waar het CBS over beschikt:
• Leeftijd van kinderen in het huishouden
• Leeftijd bij geboorte eerste kind
• Huishoudtype
• Uit elkaar gaan van ouders
• Aantal kinderen in het huishouden
• Moeder en/of vader aanwezig in het huishouden
• Opleidingsniveau ouders
• Migratieachtergrond
• Kinderen in het huishouden op het speciaal onderwijs
• Kinderen is het huishouden die voortijdig schoolverlater zijn
• Verhuisbewegingen van het huishouden
• Koop- of huurwoning (wel/geen huurtoeslag)
• Huishoudinkomen
• Vermogen van het huishouden
• Belangrijkste inkomensbron van het huishouden
• Bijstand-/WW-/AO-uitkering in het huishouden
• Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden
• Traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden
• Registratie als verdachte binnen het huishouden
• Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden
• GGZ-zorg en -medicatie bij ouders
• Hoge zorgkosten bij ouders
• Wlz- en Wmo-gebruik bij ouders
• LVB-registratie bij ouders
Of deze kenmerken ook daadwerkelijk relevant zijn zal blijken tijdens de uitvoering
van het onderzoek. Hiervoor zal het CBS logistische regressieanalyses uitvoeren met
de kenmerken als onafhankelijke variabele en zowel jeugdbescherming (ja/nee) gedupeerd
zijn (ja/nee) als afhankelijke variabelen. Hierbij zal gekeken worden naar kenmerken
in het jaar voorafgaand aan het gedupeerd raken (t-1) zodat deze kenmerken nog niet
beïnvloed zijn door het gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire.
2. Onderzoeksmethode
Het CBS wil de onderzoeksvraag beantwoorden door gedupeerde huishoudens te vergelijken
met vergelijkbare niet gedupeerde huishoudens. Het gaat hierbij om huishoudens die
vergelijkbaar waren op het moment dat de toeslagenaffaire nog niet van invloed is
geweest, dus voorafgaand aan het gedupeerd raken. Onderstaand wordt de beoogde onderzoeksmethode
in meer detail toegelicht.
2.1 Onderzoekspopulatie
Gedupeerden toeslagenaffaire
Het onderzoek wordt uitgevoerd op huishoudniveau. De gedupeerde huishoudens worden
afgeleid uit de eerdergenoemde bestanden afkomstig van de UHT in combinatie met de
Basis Registratie Personen (BRP).
• In het geval dat het minderjarig kind nog thuiswonend is en bij beide of één van de
ouders woont volgens het BRP, wordt dit huishouden geselecteerd.
• Indien het minderjarig kind niet meer thuiswonend is selecteert het CBS het huishouden
van de aanvrager.
Vergelijkingsgroep
De vergelijkingsgroep is gedefinieerd als alle huishoudens van personen die in dezelfde
periode als de gedupeerde ouders gebruik hebben gemaakt van kinderopvangtoeslag, maar
niet bij de UHT bekend zijn als gedupeerd door de toeslagenaffaire. Ook hier geldt:
• In het geval dat het minderjarig kind waarvoor toeslag is aangevraagd nog thuiswonend
is en bij beide of één van de ouders woont wordt dit huishouden geselecteerd.
• Indien het minderjarig kind niet meer thuiswonend is selecteert het CBS het huishouden
van de aanvrager.
Uit deze totale vergelijkingsgroep zal vervolgens nog een specifiekere subgroep worden
samengesteld met huishoudens die op de relevante achtergrondkenmerken lijken op de
groep gedupeerde huishoudens (de controlegroep).
Voor alle groepen geldt dat indien er voor meerdere kinderen in een huishouden kinderopvangtoeslag
is aangevraagd dit huishouden slechts één keer wordt meegenomen in de analyse.
Persoonskenmerken
De kenmerken die worden meegenomen worden zoveel mogelijk voor het hele huishouden
beschouwd. Indien het persoonskenmerken betreft waarvoor het niet mogelijk is om dit
naar huishoudniveau te aggregeren (denk aan leeftijd of opleidingsniveau) worden in
principe de kenmerken van de aanvrager geselecteerd. Indien het huishouden van het
kind is geselecteerd en de aanvrager niet in dit huishouden woont worden in eerste
instantie de kenmerken van de moeder gekozen en anders de kenmerken van de vader.
2.2 Uitkomstmaten
Het CBS beschouwt de volgende twee uitkomstmaten:
• Start van jeugdbeschermingsmaatregel: Voor de gehele onderzoeksperiode 2011 t/m 2021
kan voor huishoudens in kaart gebracht worden of zij te maken hebben gehad met een
gestarte jeugdbeschermingsmaatregel. Voor de gedupeerde huishoudens betreft het hier
een maatregel ná de start het gedupeerd raken.
• Start van een gedwongen uithuisplaatsing: Voor de periode 2015 t/m 2021 kan voor huishoudens
in kaart gebracht worden of zij te maken hebben gehad met de start van een gedwongen
uithuisplaatsing. Ook hier betreft het voor de gedupeerde huishoudens een uithuisplaatsing
ná de start van het gedupeerd raken.
In het onderzoek zal voor de uitkomstmaten gekeken worden naar de 24 maanden na de
start van het gedupeerd raken. Het CBS zal in het onderzoek op basis van de data over
2015 t/m 2021 nagaan of de meeste nieuw gestarte uithuisplaatsingen binnen een periode
van 24 maanden plaatsvinden of dat zij toch een langere periode moet beschouwen waar
dit mogelijk is.
2.3 Onderzoeksperiode
Gezien de beperkte beschikbaarheid van data over jeugdbescherming in combinatie met
uithuisplaatsingen is ervoor gekozen om in dit onderzoek slechts een aantal cohorten
te beschouwen. Het gaat om de volgende cohorten:
• Huishoudens met een eerste vordering in 2016
• Huishoudens met een eerste vordering in 2017
• Huishoudens met een eerste vordering in 2018
Voor deze cohortjaren is gekozen omdat het voor deze groep mogelijk is om na te gaan
of zij in de 12 maanden voorafgaand aan het gedupeerd raken al te maken hadden met
jeugdbescherming of een uithuisplaatsing. Daarnaast kan het CBS voor de huishoudens
in deze cohorten voor minimaal twee jaar na de start van de het gedupeerd raken nagaan
of er sprake jeugdbescherming of een uithuisplaatsing is geweest.
In 2014 heeft er een wijziging plaatsgevonden bij de Belastingdienst in de manier
waarop aanvragers beoordeeld zijn op eventuele fraude of foutieve aanvragen. In het
onderzoek wordt om die reden ook gekeken naar de periode vóór 2014 en of de kenmerken
van de gedupeerde huishoudens anders zijn als gevolg van deze wijziging. Daarom worden
ook de volgende drie cohorten meegenomen:
• Huishouden met een eerste vordering in 2012
• Huishoudens met een eerste vordering in 2013
• Huishoudens met een eerste vordering in 2014
Voor deze cohorten kan het CBS alleen de uitkomstmaat jeugdbescherming onderzoeken.
Voor deze cohorten is het mogelijk om na te gaan of zij in de 12 maanden voorafgaand
aan het gedupeerd raken en twee jaar na de start van het gedupeerd raken te maken
hadden met jeugdbescherming in het huishouden.
Het CBS zal voor deze gedupeerde huishoudens bekijken vanaf welk jaar zij kinderopvangtoeslag
ontvingen. Hierop zal gebaseerd worden voor welke periode de vergelijkingsgroep geselecteerd
wordt. Als bijvoorbeeld blijkt dat deze groep gedupeerden vanaf 2008 kinderopvangtoeslag
ontvingen, zal het CBS alle huishoudens met kinderopvangtoeslag vanaf deze periode
selecteren.
2.4 Propensity Score Matching
Propensity Score Matching (hierna: PSM) is een techniek die toegepast kan worden om
ervoor te zorgen dat huishoudens in een controlegroep zo goed mogelijk lijken op huishoudens
in de groep waarmee vergeleken wordt. Met PSM wordt per huishouden in de gedupeerde
groep een huishouden (of meerdere huishoudens) gevonden dat op alle relevante en meetbare
kenmerken zo vergelijkbaar mogelijk is. Matching gebeurt aan de hand van propensity
scores: een score per huishouden die staat voor de kans om gedupeerd te zijn geraakt
door de toeslagenaffaire, los van het feit of het dit ook daadwerkelijk het geval
is.
Schatten van de propensity scores
De propensity scores worden berekend met behulp van een logistische regressie. In
dit model is het wel of niet gedupeerd zijn de afhankelijke variabele en zijn de onafhankelijke
variabelen zoveel mogelijk revelante kenmerken van huishoudens. Het is belangrijk
om hierbij kenmerken mee te nemen die:
1. samenhangen met het wel of niet slachtoffer zijn geworden van de toeslagenaffaire;
2. samenhangen met het wel of niet te maken krijgen met jeugdbescherming;
3. nog niet beïnvloed zijn door het feit dat een huishouden gedupeerd is.
Matching per jaar
De matching zal plaatsvinden op basis van kenmerken in het jaar voorafgaand aan het
gedupeerd raken (t-1) zodat deze kenmerken nog niet beïnvloed zijn door betrokkenheid
toeslagenaffaire. Voor niet-gedupeerde huishoudens is er natuurlijk geen jaar waarin
zij gedupeerd zijn. Daarom zal de PSM per cohort plaatsvinden. Het bestand wordt opgeknipt
in cohorten per jaar van dupering en gedupeerde huishoudens worden gematcht aan huishoudens
uit de vergelijkingsgroep die in hetzelfde jaar een vergelijkbare propensity score
hadden. Vervolgens worden alle cohorten weer samengevoegd en wordt ook voor de controlegroep
(bestaande uit de gematchte huishouden uit de vergelijkingsgroep) gekeken naar de
24 maanden na het jaar waarin hun match gedupeerd raakte. Zo is er voor de controlegroep
een fictief jaar van dupering (t) gecreëerd.
Matchingalgoritmen
Er zijn verschillende manier om te matchen op basis van de propensity scores. Wij
zullen vier typen algoritmen toepassen om te kijken welke het beste resultaat geeft:
• one-to-one matching;
• k-nearest neighbour matching;
• caliper matching;
• radius matching.
Bij one-to-one en caliper matching wordt per huishouden uit de gedupeerde groep één
waarneming uit de vergelijkingsgroep gezocht. Bij K-nearest neighbour en radius matching
worden meerdere huishoudens aan één waarneming uit de gedupeerde groep gekoppeld.
In de vervolganalyses worden de waarden van deze huishoudens dan gemiddeld, gewogen
naar de inverse van hun afstand tot de waarneming waaraan zij gekoppeld worden. Deze
technieken nemen meer informatie mee en leiden daarom tot een preciezere schatting.
Tegelijkertijd beschouwen zij ook minder zuivere matches. De precisie neemt dus toe,
maar ook de bias in de schatting. De eerste twee algoritmen in het rijtje laten de
techniek vrij huishoudens in de gehele potentiële controlegroep te zoeken. De laatste
twee beperken het bereik, zodat de matches dichterbij liggen.
2.5 Groepen vergelijken
Zodra een controlegroep is samengesteld heeft kunnen de groepen op de uitkomstmaten
vergeleken worden. De uitkomstmaten worden geoperationaliseerd als het percentage
huishoudens in de groep dat te maken heeft gekregen met een jeugdbeschermingsmaatregel
c.q. uithuisplaatsing. Dit wordt gedaan voor de cohorten 2016–2018 tezamen en voor
de cohorten 2012–2014 tezamen. Er worden vier groepen bekenen:
• de totale vergelijkingsgroep;
• de gedupeerde huishoudens in de cohorten;
• de gematchte gedupeerde huishoudens (kunnen er net wat minder zijn dan het totale
cohort);
• en de controlegroep.
Hierbij wordt gekeken of er sprake is van een significant verschil tussen groepen.
Als de aantallen het toelaten kan het CBS de uitkomsten daarnaast nog verbijzonderen
naar verschillende achtergrondkenmerken.
Op basis van deze bovenstaande stappen kan het CBS ten aanzien van de vraag gesteld
in het eerste deelonderzoek een uitspraak doen over de mate waarin huishoudens:
• die gedupeerd zijn geraakt in de jaren 2012 t/m 2014 en 2016 t/m 2018;
• in de 24 maanden na de start van het gedupeerd raken;
• meer of minder in aanraking zijn gekomen met jeugdbescherming en uithuisplaatsing;
• in vergelijking met niet-gedupeerde gezinnen die in dezelfde jaren kinderopvangtoeslag
ontvingen;
• op een aantal relevante achtergrondkenmerken lijkend op de groep gedupeerde huishoudens.
Het CBS kan op basis van de beschikbare data met het eerste deelonderzoek geen uitspraken
doen over:
• de huishoudens die in de andere jaren gedupeerd zijn geraakt.
• over de reden dat er jeugdbescherming is ingezet en of dit terecht of onterecht was.
2.6 Voorwaarde voor publicatie van uitkomsten
Het is de verwachting dat de hierboven beschreven databronnen en onderzoeksopzet geschikt
zijn om tot betrouwbare uitkomsten te komen. Maar pas tijdens de uitvoering van het
onderzoek zullen de kwaliteit en betrouwbaarheid van de uitkomsten daadwerkelijk zichtbaar
worden. De belangrijkste inhoudelijke risico’s voor het verkrijgen van betrouwbare
uitkomsten zijn:
• Het absoluut gezien lage aantal uithuisplaatsingen per cohortjaar.
• De mate waarin de beschikbare achtergrondkenmerken voldoende verklarende kracht hebben.
• De mate waarin de Propensity Score Matching een controlegroep oplevert die op de beschikbare
achtergrondkenmerken eenzelfde verdeling laat zien als de doelgroep.
Indien de kwaliteit van de uitkomsten niet als voldoende beoordeeld wordt door het
CBS, zal dit de conclusie zijn van het CBS onderzoek en zal het CBS geen verdere resultaten
publiceren.
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming