Brief regering : Fiche: Verordening Informatiebeveiliging in de instellingen, organen en instanties van de Unie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3405
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening Informatiebeveiliging in de instellingen, organen en instanties
van de Unie
Fiche: Verordening cyberbeveiliging van instellingen, organen en instanties van de
Europese Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 3406)
Fiche: Verordening gasopslagen (Kamerstuk 22 112, nr. 3407)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening Informatiebeveiliging in de instellingen, organen en instanties
van de Unie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatiebeveiliging
in de instellingen, organen en instanties van de Unie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
maart 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 119
d) EUR-lex
EUR-Lex – 52022PC0119 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2022) 65 final, SWD(2022) 66 final
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
h) Rechtsbasis
Artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
Artikel 106a van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(Euratom-Verdrag)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende
informatiebeveiliging in de instellingen, organen en agentschappen van de Unie (hierna:
EU IOA’s) heeft als doel het tot stand brengen van een hoog gemeenschappelijk niveau
van beveiliging voor gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en niet-gerubriceerde informatie die door de EU IOA’s worden verwerkt en opgeslagen. De Commissie
geeft meerdere redenen die aanleiding geven tot deze verordening. Ten eerste hebben
de EU IOA’s op dit moment ofwel elk hun eigen voorschriften op het gebied van informatiebeveiliging,
ofwel helemaal geen voorschriften op dat gebied. Hierdoor is het complex informatie
onderling uit te wisselen en bestaan er discrepanties tussen verschillende soorten
voorschiften. Ten tweede is de huidige regelgeving voor informatiebeveiliging in veel
gevallen verouderd en niet toegespitst op de huidige manier van werken en de ontwikkeling
van nieuwe technologieën. Dit maakt de informatie kwetsbaar voor aanvallen van met
name statelijke actoren met een offensief cyberprogramma tegen EU-belangen. Ten derde
neemt de hoeveelheid gevoelige niet-gerubriceerde informatie en EUCI in het bezit van de EU IOA’s toe. Deze informatie is aantrekkelijk
voor statelijke actoren en de dreiging gericht op deze informatie neemt toe. Het is
daarom van belang dat deze informatie beter beveiligd wordt. Dit beoogt tevens bij
te dragen aan een onafhankelijk en efficiënt bestuur van de Unie en betere preventie
van (informatie)beveiligingsincidenten en datalekken.
Daarom poogt de voorgestelde verordening het niveau van informatiebeveiliging van
de EU IOA’s te verhogen door alle voorschriften op het gebied van informatiebeveiliging
te harmoniseren in één verordening. De reeds bestaande informatiebeveiligingsregels
voor EUCI worden in de voorgestelde verordening gemoderniseerd. Hierbij wordt rekening
gehouden met nieuwe technologieën en de ontwikkeling van thuiswerken als structurele
praktijk. De verordening schrijft onder andere voor dat voor de beveiliging van EUCI
gebruik gemaakt moet worden van goedgekeurde cryptografische producten. De Raad is
verantwoordelijk voor het bijhouden van een lijst met goedgekeurde producten, op basis
van input van de nationale veiligheidsautoriteiten.
In aanvulling op deze modernisering van het bestaande rubriceringssysteem voor EUCI
introduceert de verordening een nieuwe categorie informatie: «niet-gerubriceerde informatie»
(«non-classified information»). Dit is een nieuwe ontwikkeling. Tot op heden bestaan er namelijk geen informatiebeveiligingsregels
voor de omgang met niet-gerubriceerde informatie. De categorie «niet-gerubriceerde
informatie» wordt onderverdeeld in 1) «informatie voor openbaar gebruik» («information for public use»); 2) «normale informatie» («normal information») en 3) «gevoelige niet-gerubriceerde informatie» («sensitive non-classified information»). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de definitie van de categorie «gevoelige
niet-gerubriceerde informatie»1 nauwelijks verschilt van de definitie van de reeds bestaande rubricering EU-RESTRICTED2. Naast de geharmoniseerde informatiebeveiligingsregels voor gerubriceerde en niet-gerubriceerde
informatie blijft het mogelijk voor EU IOA’s om eigen merkingen te hanteren.
Verder wordt een structuur opgezet om efficiënte samenwerking tussen de EU IOA’s op
het gebied van informatiebeveiliging te bevorderen. Deze bestaat uit de oprichting
van een interinstitutionele coördinatiegroep voor informatiebeveiliging (coördinatiegroep),
waarin de beveiligingsautoriteiten van de EU IOA’s vertegenwoordigd zijn. De coördinatiegroep
draagt de verantwoordelijkheid voor het nader uitwerken van het informatiebeveiligingsbeleid.
Ter verdere uitvoering van de voorgestelde verordening zal de coördinatiegroep vijf
permanente thematische subgroepen oprichten. Deze subgroepen zullen verantwoordelijk
zijn voor het beleid op specifieke expertisegebieden. Waar nodig kan de coördinatiegroep
ook voor specifieke taken en voor een beperkte duur ad-hoc subgroepen creëren. De
coördinatiegroep zal worden geadviseerd door een comité voor informatiebeveiliging
(«Information Security Committee»). Dit comité zal bestaan uit de vertegenwoordigers
van de nationale veiligheidsautoriteiten (National Security Authority, NSA) van elke lidstaat en zal worden voorgezeten door het secretariaat van de coördinatiegroep.3
In de voorgestelde verordening wordt het veiligheidsdirectoraat van de Commissie een
meer centrale rol toebedeeld. Zo zal dit veiligheidsdirectoraat voorzien in het secretariaat
van de coördinatiegroep en deze groep ook voorzitten. Daarnaast kunnen organen en
instanties van de Unie een Service Level Agreement (SLA) afsluiten met de Commissie
om informatiebeveiligingstaken uit te besteden of gezamenlijk in te kopen.
Parallel aan dit voorstel heeft de Commissie het voorstel gepubliceerd genaamd het
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatiebeveiliging
in de instellingen, organen en instanties van de Unie. Het kabinet informeert de Tweede
Kamer hierover in een apart BNC-fiche.
b) Impact assessment Commissie
In de impact assessment ter onderbouwing van het voorstel geeft de Commissie aan dat
de verordening alleen van toepassing is op de EU IOA’s en niet direct van toepassing
is op de lidstaten. Daarom is de verwachting van de Commissie dat de verordening geen
significante impact op de lidstaten zal hebben. Voor wat betreft de EU IOA’s verwacht
de Commissie dat de voorgestelde verordening leidt tot meer efficiëntie omdat beveiligingsmaatregelen
beter op elkaar afgestemd zijn en de inkoop van beveiligingsmiddelen gecoördineerd
zal plaatsvinden.
Wat betreft de financiële impact wordt verwacht dat een hoger niveau van informatiebeveiliging
potentiële incidenten – met economische of reputatieschade als gevolg – voorkomt.
De Commissie verwacht dat de kosten die gepaard gaan met de implementatie van de verordening
gedekt kunnen worden vanuit bestaande programma’s ter verbetering van informatiebeveiliging.
Ter ondersteuning van de coördinatiegroep wordt een secretariaat opgezet en organisatorisch
ondergebracht bij het veiligheidsdirectoraat van de Commissie. Hiertoe zullen 2 FTE
worden aangesteld.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Voor de beveiliging van informatie geldt in Nederland een samenhangend pakket van
regelingen. Voor de Rijksdienst4 geldt het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst5 dat de integrale beveiliging en de verdeling van taken tussen BZK en andere ministeries
regelt en inzoomt op de rol en bevoegdheden van de departementale Beveiligingsautoriteit
(BVA) en de RijksBVA. Voor het Ministerie van Defensie is een uitzondering gemaakt
op de toepasselijkheid van het besluit. Het departement is op het gebied van beveiliging
eigenstandig, waardoor bevoegdheden, taken en functie van de BVA anders zijn ingericht6. Daarbij geldt dat al naar gelang de aard en inhoud van het onderwerp van beveiliging
afstemming gezocht tussen de betrokken ambtenaren van Defensie en de (inter)departementale
beveiligingsambtenaar. De BVA van Defensie maakt wel onderdeel uit van het BVA-beraad.
Voor de beveiliging van alle informatie bij de Rijksdienst, zowel gerubriceerd als
ongerubriceerd, en informatieprocessen geldt het besluit Voorschrift Informatiebeveiliging
Rijksdienst (VIR7). Dit definieert informatiebeveiliging en stelt eisen aan het departementale informatiebeveiligingsbeleid.
Het belangrijkste element is de verplichting om de managementcyclus te doorlopen bij
de uitvoering van het risicomanagement. Dit is verder uitgewerkt in de Baseline Informatiebeveiliging
Overheid (BIO)8. De BIO beschrijft het basisniveau voor informatiebeveiliging van informatie en informatieprocessen9 en geldt voor de gehele Nederlandse overheid (Rijksdienst, Gemeenten, Waterschappen
en Provincies). De BIO is gebaseerd op de internationaal erkende en actuele ISO-normatiek10. De BIO stelt de keuze van maatregelen op grond van de indeling ISO2700211 centraal. Om de beveiliging van ketenprocessen bij de overheid efficiënt te laten
verlopen, stelt de BIO daarbinnen een aantal concrete maatregelen verplicht. Ook zijn
maatregelen opgenomen waarvan uitvoering noodzakelijk is en verplichting een middel
is om uitvoering van deze maatregelen te bewerkstelligen.
Specifiek voor gerubriceerde informatie bij de Rijksdienst geldt aanvullende regelgeving.
Dit staat in het besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere
Informatie (VIR-BI)12. Het VIR-BI schrijft op hoofdlijnen de te treffen beveiligingsmaatregelen voor de
verwerking en opslag van gerubriceerde informatie, aanvullend op de BIO. Het VIR-BI
schrijft voor dat gerubriceerde informatie die krachtens een internationaal verdrag
of overeenkomst is verkregen, de toegekende rubricering behoudt en wordt beveiligd
volgens het overeenkomstige nationale beveiligingsniveau. Voor zover voor de beveiliging
van dergelijke informatie als gevolg van het verdrag of de overeenkomst afwijkende
of verdergaande beveiligingsbepalingen bestaan, worden deze bepalingen toegepast.
Er is een verdrag afgesloten tussen de EU en de lidstaten waarin de taken en verantwoordelijkheden
in relatie tot de beveiliging van EUCI zijn vastgelegd.13 Hieruit volgt dat in elke lidstaat een nationale veiligheidsautoriteit is aangesteld,
belast met het houden van toezicht op de beveiliging van EUCI, het leveren van beleidsbijdragen
ten behoeve van de beveiliging van EUCI en het afgeven van persoonlijke veiligheidsmachtigingen
(clearance).
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat overwegend positief tegenover het voorstel. Het kabinet herkent
de geschetste problematiek en erkent de noodzaak voor het verhogen van het niveau
van informatiebeveiliging van de EU IOA’s. Tevens steunt het kabinet de doelen die
met de verordening nagestreefd worden, zoals het moderniseren van de regelgeving voor
informatiebeveiliging. Desalniettemin staat het kabinet kritisch tegenover enkele
punten in het voorstel.
Het kabinet is geen voorstander van het behoud van eigen merkingen van EU IOA’s. Het
kabinet is van mening dat het niet wenselijk is dat er eigen (en extra) merkingen
gehanteerd mogen worden door de EU IOA’s, omdat dit leidt tot minder harmonisatie.
Tevens is het kabinet van mening dat de, Council Security Rules (CSR)14 die op dit moment herzien worden, de meest geavanceerde regelgeving voor de beveiliging
van EUCI bevatten en als basis gebruikt dienen te worden voor deze verordening. De
CSR zijn niet alleen het verst doorontwikkeld, maar ook opgesteld met instemming van
de lidstaten en in de aanwezigheid van alle instellingen van de EU. Het kabinet zal
bij de Commissie duidelijk maken dat er een groot draagvlak is voor de CSR en dat
het logisch en efficient wordt geacht om hier gebruik van te maken als basis voor
deze verordening.
Het kabinet staat kritisch tegenover de introductie van de categorie «niet-gerubriceerde
informatie». Het kabinet acht de introductie van deze categorie informatie onwenselijk
om drie redenen.
Ten eerste bestaat er in de lidstaten geen (juridisch) systeem voor de beveiliging
van deze categorie informatie zoals dit voor EUCI is opgezet. Wanneer er EUCI gedeeld
wordt met de lidstaten, geldt een wettelijk kader dat lidstaten met de EU zijn overeengekomen,
waarbij alle partijen zich committeren aan het naleven van de vastgelegde beveiligingsmaatregelen
voor EUCI. Tevens is er een systeem van toezicht en handhaving ingericht voor de naleving
van de regelgeving. Voor de categorie «niet-gerubriceerde informatie» is een dergelijk
systeem niet ingericht. Indien informatie uit deze categorie gedeeld wordt met lidstaten
bestaan er geen juridische en praktische voorzieningen om de informatiebeveiligingsregels
voor deze categorie informatie na te leven. In het voorstel wordt beschreven dat bij
het delen van informatie in deze categorie met lidstaten, zogenoemde «verwerkingsinstructies»
zullen worden bijgevoegd. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van deze instructies
zal bij de nader op te richten «Subgroep inzake niet-gerubriceerde informatie» belegd
worden. Het is op dit moment voor het kabinet onduidelijk waar de instructies uit
zullen bestaan en in hoeverre deze praktisch uitvoerbaar zullen zijn. Tevens bestaat
er geen wettelijke verplichting tot naleving van de genoemde verwerkingsinstructies
door de lidstaten. De beveiliging van informatie in deze categorie is op deze manier
dus niet gewaarborgd. Het is ook niet duidelijk hoe de beveiligingeisen voor deze
categorie informatie zich verhouden tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de
Wet open overheid (Woo). Het kabinet zal de Commissie om verduidelijking vragen en
haar zorgen delen m.b.t. de beveiliging van deze categorie informatie in de lidstaten.
Ten tweede leidt de verplichting tot het labelen van informatie in deze categorie
tot een onwenselijke aanzienlijke toename in de administratieve lastendruk op de EU
IOA’s. Dit acht het kabinet onwenselijk.
Ten derde is het kabinet van mening dat de verschillen tussen de definities van de
nieuwe categorie «gevoelige niet-gerubriceerde informatie» en «RESTREINT UE/EU-RESTRICTED»
nihil zijn. Het kabinet benadrukt het belang van het voorkomen van duplicatie van
regelgeving. Het kabinet acht dat bij correct gebruik van het reeds bestaande rubriceringssysteem
de rubricering RESTREINT UE/EU-RESTRICTED volstaat.
Het kabinet is voorstander van het verwijderen van de gehele categorie «niet-gerubriceerde
informatie» uit de verordening. Een alternatief is het samenvoegen van de categorie
«gevoelige niet-gerubriceerde informatie» en de rubricering RESTREINT UE/EU-RESTRICTED
onder de bestaande rubricering RESTREINT UE/EU-RESTRICTED. Het kabinet zal dit overbrengen
aan de Commissie.
Wat betreft het gebruik van cryptografische producten voor de beveiliging van EUCI
schrijft de verordening voor dat de Raad een lijst bijhoudt met goedgekeurde producten
op basis van input van de nationale veiligheidsautoriteiten. Hierbij wordt niet gerefereerd
aan het huidige systeem van Tweedelandsevaluaties15. Het kabinet hecht belang aan het behoud van het systeem van Tweedelandsevaluaties
en de positie van de zogenoemde AQUA landen. De AQUA landen zijn een vijftal EU-lidstaten
(waaronder Nederland) die op basis van hun expertise bevoegd zijn om Tweedelandsevaluaties
uit te voeren. De Raad kan op basis van de Tweedelandsevaluaties cryptografische producten
kwalificeren voor gebruik ten behoeve van de beveiliging van EUCI. Met dit systeem
wordt gewaarborgd dat de EU cryptografische producten kan gebruiken waarbij door EU-lidstaten
is vastgesteld dat zij een bepaald weerstandsniveau hebben. Dit draagt bij aan de
autonomie en soevereiniteit van de Unie. In het voorstel worden eisen gesteld aan
het gebruik van cryptografische producten. Het kabinet is van mening dat hierbij expliciet
gerefereerd moet worden aan het systeem van Tweedelandsevaluaties. Het kabinet zal
zich inzetten om het voorstel op dit punt aangepast te krijgen.
De verordening heeft als doel het verhogen van het niveau van informatiebeveiliging
van de EU IOA’s om zodoende informatie beter te beveiligen tegen de toenemende dreiging.
Het kabinet acht sec deze verordening onvoldoende voor de weerbaarheid van de EU IOA’s
tegen de toenemende dreiging. Hoewel deze verordening wordt gezien als een stap in
de goede richting, acht het kabinet aanvullende maatregelen nodig. Voorbeelden hiervan
zijn het beter positioneren en het verbeteren van de slagkracht van de veiligheidsdirectoraten
van de EU IOA’s. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen bij de Commissie. Het kabinet
verwelkomt om die reden ook het voorstel tot de Verordening cybersecurity EU IOA’s,
dat parallel aan het voorliggende voorstel is gepresenteerd en waarover de Tweede
Kamer een apart BNC-fiche ontvangt. Deze beoogt immers het niveau van cyberbeveiliging
van de EU IOA’s naar een hoger niveau te tillen en stelt daartoe concrete maatregelen
voor.
De verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit deze verordening, dient plaats
te vinden in overeenstemming met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG),
richtlijn Gegevensbescherming, opsporing en vervolging16 en met de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens
(resp. artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
Het kabinet geeft nadrukkelijk aandacht aan de wijze waarop de voorstellen van de
Commissie zich verhouden tot de genoemde wetgeving en jurisprudentie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Een ruime meerderheid van de lidstaten erkent de noodzaak tot een hoger niveau van
informatiebeveiliging in de EU IOA’s. Ook is de meerderheid van de lidstaten voorstander
van het harmoniseren van informatiebeveiligingsregels tot één gemeenschappelijke set
van maatregelen. Het voorstel is reeds meerdere malen in de Council Security Committee
besproken. Tijdens deze bijeenkomsten heeft een groot aantal lidstaten vraagtekens
geplaatst bij de effectiviteit van de voorgestelde verordening met betrekking tot
het harmoniseren van de regels. De inschatting van deze lidstaten is dat de voorgestelde
verordening onvoldoende tot de gewenste harmonisering leidt omdat EU IOA’s hun eigen
interne regelgeving mogen behouden. Ook is een grote meerderheid van de lidstaten
van mening dat er een scheiding gemaakt dient te worden tussen regelgeving voor EUCI
en niet-gerubriceerde informatie en hiervoor separate verordeningen opgesteld moeten
worden. Verder is er een groot aantal lidstaten dat van mening is dat de herziene
versie van de Council Security Rules (CSR) de basis zou moeten vormen van het voorstel
voor gemeenschappelijke informatiebeveiligingsregels.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 298 VWEU en artikel 106bis Euratom-verdrag. Artikel 298, eerste
lid, VWEU bepaalt dat de EU IOA’s bij de vervulling van hun taken steunen op een open,
doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat. Artikel 298, tweede lid,
VWEU geeft de EU de bevoegdheid, met inachtneming van het statuut en de regeling vastgesteld
op grond van artikel 336 VWEU bepalingen daartoe vast te stellen. In artikel 106bis
Euratom-verdrag wordt artikel 298 VWEU van toepassing verklaard op het Euratom-verdrag.
Het kabinet kan zich vinden in de rechtsgrondslag.
Aangezien het voorstel in hoofdzaak ziet op het treffen van maatregelen ten behoeve
van de informatiebeveiliging in de EU IOA’s, wat buiten de in de artikelen 3 en 6
VWEU bedoelde artikelen valt, is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en
de lidstaten (artikel 4, eerste lid, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel een hoog niveau
van informatiebeveiliging voor de EU IOA’s te bereiken. Aangezien het gaat om regels
voor de EU-instellingen, ligt het voor de hand dat dit op EU-niveau geregeld wordt.
Dit zou niet door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Optreden op EU-niveau
is daarom gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet is positief, met kanttekening. De verordening heeft tot
doel het verhogen van het gemeenschappelijke niveau van informatiebeveiliging van
de EU IOA’s door de regelgeving te harmoniseren, moderniseren en onderlinge samenwerking
te bevorderen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken,
omdat de verordening leidt tot een verbetering van uniformiteit en eenduidigheid in
de informatiebeveiligingsregels voor de EU IOA’s. Tevens worden de regels gemoderniseerd
en wordt rekening gehouden met nieuwe technologieën en de praktijk van het thuiswerken.
Echter staat het kabinet kritisch tegenover de introductie van de categorie «niet-gerubriceerde
informatie» en met name «gevoelige niet-gerubriceerde informatie». De introductie
van deze categorie zorgt voor een toename in de administratieve lastendruk voor de
EU IOA’s. Tevens bestaan er geen juridische en praktische voorzieningen om de informatiebeveiligingsregels
voor deze categorie informatie na te leven indien deze informatie gedeeld wordt met
de lidstaten. Het kabinet is van mening dat het introduceren van deze categorie verder
gaat dan noodzakelijk, omdat de reeds bestaande rubricering «RESTREINT UE/EU-RESTRICTED»
geschikt is voor het beveiligen van deze categorie informatie.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens de Commissie kunnen de kosten voor de implementatie van de voorgestelde verordening
gedekt worden uit de budgetten van de bestaande programma’s ter verbetering van informatiebeveiliging.
De verwachte kosten voor personele middelen bedragen 0.314 miljoen per jaar voor de
periode 2023–2027, te financieren onder rubriek 7 van het meerjarig financieel kader.
Ten behoeve van het realiseren van het secretariaat voor het informatiebeveiligingscomité
is volgens de Commissie een uitbreiding van 2 FTE vereist. Andere administratieve
uitgaven zijn niet voorzien. Het is lastig in te schatten of het beschikbaar gestelde
budget voldoende is om de beoogde doelen te bereiken. Het kabinet is van mening dat
eventuele EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven
in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet
is kritisch over de stijging van het aantal werknemers, maar ziet daar in dit geval
de noodzaak van in. Het kabinet benadrukt het belang van voldoende budget voor de
adequate implementatie van de verordening en zal dit onder de aandacht brengen bij
de Commissie.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Volgens het impact assessment van de Commissie heeft het voorstel nauwelijks tot geen
implicaties voor de lidstaten. Het kabinet kan zich niet vinden in deze analyse. Het
kabinet schat in dat de verordening door de introductie van de categorie «niet-gerubriceerde
informatie» wel degelijk gevolgen voor de lidstaten zal hebben. Wanneer informatie
uit deze categorie gedeeld wordt met ministeries en bedrijven in de lidstaten zullen
er verwerkingsinstructies worden bijgevoegd. Bedrijven en ministeries zullen worden
geacht zich hieraan te houden. Het is op dit moment niet duidelijk hoe de verwerkingsinstructies
in de praktijk zullen worden vormgegeven. Het kabinet verwacht dat de naleving ervan
echter wel impact op bedrijven en ministeries zal hebben. Het kabinet zal de Commissie
vragen om een nadere toelichting op de verwerkingsinstructies en hoe het toezicht
op de naleving hiervan wordt ingericht. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast
op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk (e) departement(en), conform de
regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Volgens de impact assessment van de Commissie heeft de verordening geen significante
financiële gevolgen voor het bedrijfsleven. Het kabinet betwijfelt dit vanwege de
introductie van beveiligingsregels voor de informatie in de categorie «niet-gerubriceerde
informatie». Het komt regelmatig voor dat de Commissie producten en diensten van Nederlandse
bedrijven afneemt die die daarvoor in aanraking komen met informatie van de Commissie.
Hierbij zijn zij contractueel gebonden aan de eisen die de Commissie stelt, waaronder
het beveiligen van informatie. Voor wat betreft de verwerking en opslag van EUCI hebben
de desbetreffende bedrijven reeds materieel aangeschaft en procedures ingericht om
de geldende regelgeving voor informatiebeveiliging na te leven. Tevens is er een systeem
van toezicht ingericht waarbij de Nederlandse Nationale Veiligheidsautoriteit (NSA)
de bedrijven inspecteert en controleert of zij aan alle vereisten voldoen om EUCI
te mogen verwerken en opslaan. Voor de nieuwe categorie «niet-gerubriceerde informatie»
bestaat dit niet. Uit de verordening blijkt dat wanneer de Commissie informatie uit
deze categorie deelt met bedrijven, zij zogenoemde verwerkingsinstructies bijvoegt
waar de bedrijven zich aan dienen te houden. Het ligt in de lijn der verwachting dat
bedrijven moeten investeren (bijvoorbeeld in cryptomiddelen) om deze instructies uit
te kunnen voeren en zo aan de verplichtingen als gevolg van de voorgestelde verordening
te voldoen. De exacte financiële consequenties hiervan voor het bedrijfsleven zijn
nog onduidelijk. Het valt niet uit te sluiten dat eventuele kosten als gevolg van
de vereiste investeringen in informatiebeveiliging worden doorgerekend aan burgers
middels een prijsstijging voor een product en/of dienst.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De verordening heeft geen gevolgen voor de regeldruk of concurrentiekracht. Ten aanzien
van geopolitieke aspecten geldt dat een hoger niveau van informatiebeveiliging (digitale)
spionageactiviteiten door statelijke actoren bemoeilijkt en bijdraagt aan het voorkomen
van incidenten waarbij informatie gecompromitteerd raakt. Derhalve kan de voorgestelde
verordening bijdragen aan het versterken van de weerbaarheid van de EU en de bescherming
van EU-belangen. Tevens draagt een hoger niveau van informatiebeveiliging bij aan
het borgen van de strategische positie van de EU in het mondiale speelveld en versterkt
het de positie van de EU in internationale onderhandelingen. Verder verbetert de positie
van de EU als samenwerkingspartner, omdat als gevolg van de eenduidigheid in regelgeving
het uitwisselen van informatie met de EU makkelijker wordt.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Er worden geen consequenties verwacht voor nationale en decentrale regelgeving en/of
sanctionering beleid.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Niet van toepassing
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt in werking op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. De verordening is van toepassing vanaf twee jaar na deze datum.
Gezien de urgentie van de geschetste problematiek zal het kabinet aandringen op spoedige
inwerkingtreding.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Uiterlijk drie jaar na de toepassingsdatum van de verordening zal de Commissie een
rapportage over de implementatie presenteren aan het Europees Parlement en de Raad.
De Commissie stelt voor om vijf jaar na de toepassing van de verordening een evaluatie
uit te voeren. De Commissie zal de uitkomsten rapporteren aan het Europees Parlement
en de Raad. Het kabinet onderschrijft het belang van een evaluatie en staat hier positief
tegenover.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de verordening ligt primair bij de
EU IOA’s. Hoewel de situatie per EU IOA verschilt staat het kabinet positief tegen
de uitvoerbaarheid van het voorstel. Het kabinet verwacht dat de voorgestelde verordening
zal leiden tot een verbetering in de uitvoerbaarheid van de regelgeving voor de beveiliging
van EUCI omdat de verordening harmonisering tot doel heeft. Het harmoniseren van verschillende
soorten regelgeving voor de beveiliging van EUCI leidt tot overzichtelijkheid en eenduidigheid
en komt de uitvoerbaarheid ten goede.
Wat betreft de categorie «niet-gerubriceerde informatie» is de uitvoerbaarheid lastig
in te schatten. De verplichting om alle informatie in deze categorie te labelen en
extra beveiligingsmaatregelen te treffen bij verwerking en opslag van informatie uit
deze categorie leidt tot een toename in de administratieve lastendruk bij zowel de
EU IOA’s als de bedrijven en ministeries in lidstaten.
De verordening schrijft voor dat de nader op te richten coördinatiegroep wordt bijgestaan
en geadviseerd door een comité voor informatiebeveiliging. Dit comité zal bestaan
uit vertegenwoordigers van de NSA van elke lidstaat. Het kabinet staat positief tegenover
de uitvoerbaarheid hiervan.
Aangaande de beveiliging van EUCI speelt de NSA een rol in de handhaving in Nederland.
De NSA houdt toezicht op de beveiliging van EUCI in Nederland en verstrekt personnel security clearances. Ook voert de NSA inspecties uit bij bedrijven en ministeries die EUCI verwerken
en opslaan, en is betrokken bij de security assessment visits die op Nederlands grondgebied plaatsvinden. Indien deze rol in de huidige vorm blijft
bestaan, en dus alleen geldt ten behoeve van de beveiliging van EUCI, zal er naar
verwachting geen sprake zijn van een taakverzwaring. Mocht de autoriteitsrol van de
NSA uitgebreid worden naar de categorie «niet-gerubriceerde informatie», dan leidt
dit wel tot taakverzwaring, omdat de NSA tot op heden geen bevoegdheid heeft voor
het houden van toezicht op «niet-gerubriceerde informatie». In het huidige voorstel
is een uitbreiding van de NSA-rol niet voorzien. Dit betekent dat er geen centrale
verantwoordelijke autoriteit is in Nederland die toezicht houdt op het naleven van
de beveiliginsregels voor «niet-gerubriceerde informatie». Tevens is niet duidelijk
hoe de beveiliging van informatie in de categorie «gevoelige niet-gerubriceerde informatie»
zich verhoudt tot de Wob en de Woo. Het kabinet zal dit onder de aandacht brengen
bij de Commissie en om verduidelijking vragen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.