Brief regering : Verzamelbrief dierenwelzijn
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1255 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2022
Gezelschapsdieren nemen een belangrijke plaats in onze samenleving in. In Nederland
worden naar schatting 27,3 miljoen huisdieren gehouden. Bijna de helft van de Nederlandse
huishoudens heeft een huisdier, waarvan meer dan één derde een hond en/of kat. Huisdieren
zijn voor veel mensen van grote toegevoegde waarde: ze zorgen onder andere voor gezelschap,
plezier en verbondenheid. Ik vind het goed om te zien dat er steeds meer aandacht
is voor het welzijn van de dieren die wij houden. Dat zie ik terug in de maatschappij
en in uw Kamer.
De afgelopen jaren is er veel gebeurd om het welzijn van gezelschapsdieren te verbeteren.
Zo is het Identificatie- en Registratiesysteem voor honden verbeterd en een paspoort-
en chipplicht ingevoerd om de illegale hondenhandel, en alle welzijnsproblemen die
dat tot gevolg heeft, effectiever te bestrijden. Een ander voorbeeld is het verbod
op het gebruik van de stroomband, omdat gebruik hiervan ernstige welzijnsaantasting
kan opleveren.
Fysiek en mentaal gezonde dieren
Ondanks de voortgang die is geboekt, zijn we er nog niet. Ik ga mij de komende jaren
inzetten om het welzijn van gezelschapsdieren verder te verbeteren. Ik vind het belangrijk
dat dieren fysiek en mentaal gezond zijn. Om dit doel te bereiken ga ik beleid (door)ontwikkelen
op de volgende twee aspecten: 1) de behoeften van het dier; en 2) de rol en verantwoordelijkheid
van de eigenaar (verantwoord houderschap). Beide aspecten zijn sterk met elkaar verweven.
Dier
Ten eerste vind ik het belangrijk dat volwaardig rekening wordt gehouden met de lichamelijke
en gedragsmatige behoeften van de dieren die wij houden. Daarom werk ik aan de zogenoemde
huis- en hobbydierenlijst, waarin dit aspect meegewogen wordt. Met deze lijst staat
niet alleen het welzijn van de dieren voorop, maar ook de veiligheid van de mens.
Ik kom hier later in deze brief op terug. Daarnaast ga ik bekijken op welke wijze
ik het beleid ter bevordering van het fokken van fysiek en mentaal gezonde honden
en katten kan verstevigen. Ik wil namelijk niet dat honden en katten lijden onder
ernstige afwijkingen en/of ziekten, omdat wij mensen een dier met een bepaald uiterlijk
willen hebben. Ook ga ik aan de slag met de handel in gezelschapsdieren en het terugdringen
van bijtincidenten. Dit doe ik met de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken én
de ervaringen uit de reeks al ingezette acties.
Verantwoord houderschap
De eigenaar heeft grote invloed op de fysieke en mentale gezondheid van het dier.
Dit loopt als een rode draad door het beleid voor gezelschapsdieren. Een (toekomstig)
eigenaar moet weten welke behoeften een dier heeft om te kunnen zorgen voor de juiste
verzorging, omstandigheden en opvoeding van zijn dier. Dit begint al voordat een dier
wordt aangeschaft. Eigenaren zouden een bewuste afweging moeten maken ten aanzien
van diersoort, ras, beschikbare ruimte, tijd en financiële middelen, mate van ervaring
die ze hebben en allerlei andere zaken voordat ze overgaan tot de aanschaf van een
dier. Een houder moet zijn verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van de dieren
onder zijn hoede. Niet alleen bij aanschaf, maar gedurende het hele leven van het
dier.
Ondanks dat er al veel informatie (online) te vinden is over de aanschaf en het houden
van huisdieren zie ik hier toch onvoldoende effect van. Ik ga me daarom de komende
jaren richten op het gedrag van de houder om daarmee het dierenwelzijn bij gezelschapsdieren
beter te borgen. Als ik goed weet waarom mensen nog steeds dieren aanschaffen met
ernstige afwijkingen en/of ziektes, zoals een mopshond, kan ik gerichter kiezen welke
instrumenten ik in moet zetten. Daar heeft uw Kamer ook om gevraagd (motie-Graus Kamerstuk
28 286, nr. 11491 en motie-Wassenberg Kamerstuk 28 286, nr. 10092).
Moties en toezeggingen
In deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van onderstaande moties
en toezeggingen en breng ik twee zienswijzen van de Raad voor Dierenaangelegenheden
(RDA) en de evaluatie van het Landelijke Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)
onder de aandacht.
Gezelschapsdieren
• Toezegging Graus over het verbreden van de kennis bij Officieren van Justitie op het
gebied van dierenwelzijn (Begrotingsdebat Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022,
2 december 2021 Handelingen II 2021/22, nr. 30, item 10, p 21).
• Motie van het lid Futselaar over de inzet van gemeentelijke BOA’s voor dierenwelzijn
(Kamerstuk 28 286, nr. 1155).
• Motie van het lid Graus over het inventariseren en uitfaseren van dieronvriendelijke
hulp- en trainingsmiddelen (Kamerstuk
28 286, nr. 1151).
• Toezegging n.a.v. de motie van het lid Wassenberg inzake een gezamenlijke trainingsschool
voor overheidshonden (Kamerstuk
28 286, nr. 1178): de reacties van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie op de motie.
• Toezegging n.a.v. de motie van het lid Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 1076): vergelijking van de vereisten die worden gesteld aan eigenaren van hoog-risico honden
in de verschillende EU lidstaten.
• Motie verbod handel in en import van «doorgefokte» gezelschapsdieren (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 64).
• Toezegging aan het lid Graus tijdens het algemeen overleg dierenwelzijn buiten de
veehouderij op 29 september 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1127) om twee onderzoeken naar een DNA-databank voor honden te sturen.
• Motie van het lid Graus om betere voorlichting aanschaf en houden van dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1149): appreciatie van het RDA essay «liefde maakt blind» en de beleidsevaluatie van het
Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren.
• Stand van zaken huis- en hobbydierenlijst (toezegging aan lid Wassenberg in de Beantwoording
vragen bij de behandeling van de LNV-begroting 2022, Brief 02 december 2021, zie Handelingen II
2021/22, nr. 30, item 10).
• Gewijzigde motie van het lid Graus om excellente dierenambulances in geval van spoedeisende
hulp als voorrangsvoertuig te laten rijden (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 84).
• Stand van zaken omtrent de tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 (Kamerstuk 35 420, nr. 229).
• Stappenplan belangenafweging intrinsieke waarde van het dier (toezegging Kamerbrief
Evaluatie Wet dieren, 18 november 2020, Kamerstuk 28 286, nr. 1139).
Landbouwhuisdieren
• Toezegging nadere inzet met betrekking tot de herziening van de EU-dierenwelzijnswetgeving
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1367).
• Toezegging stand van zaken met betrekking tot het uitfaseren van staartcouperen bij
biggen (Kamerstuk 28 973, nr. 218).
• Motie van het lid Van Dekken over groepshuisvesting voor vleeskonijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 742).
• Toezegging plan van aanpak van de eendensector om poetswater ter beschikking te stellen
(begrotingsbehandeling LNV, 25 november 2020).
• Toezegging signalen dat er zeer incidenteel een levend dier wordt aangetroffen tussen
de kadavers die aan Rendac worden aangeboden (Kamerstuk 28 286, nr. 1131).
• Motie van het lid Graus over een plan van aanpak tegen hittestress bij landbouwhuisdieren
(Kamerstuk 28 286, nr. 1158).
• Toezegging n.a.v. aangehouden Motie Vestering, Beckerman en Graus (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 54) over het transport van kalfjes jonger dan 28 dagen.
• Motie van het lid Vestering over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten
naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
• Motie van het lid Vestering om een maximale wachttijd bij het slachthuis van 15 minuten
vast te leggen (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11).
Moties en toezeggingen gezelschapsdieren
Handhaving dierenwelzijn
Toezegging kennisverbreding officieren van justitie (Graus, Begrotingsdebat Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit 2022, 2 december 2021 Handelingen II 2021/22, nr. 30, nr. 10, p 21)
Mijn voorganger heeft het lid Graus in het begrotingsdebat 2021 toegezegd in gesprek
te gaan met het Openbaar Ministerie (OM) over de versterking van de diergerelateerde
expertise van de aanspreekpunten per arrondissement en een bijdrage te leveren aan
de kennisverbreding voor Officieren van Justitie.
Er is overleg geweest met het OM. Met betrekking tot de kennisverbreding bij het OM
is onderscheid te maken tussen het functioneel parket en de arrondissementsparketten.
Voor met name de landbouwhuisdier-gerelateerde zaken is bij het functioneel parket
reeds sprake van gespecialiseerde medewerkers. Met betrekking tot met name de gezelschapsdieren
zijn op elk arrondissementsparket aanspreekpunten op het gebied van dier-gerelateerde
criminaliteit, die onderling kennis en expertise uitwisselen. Deze aanspreekpunten
hebben een bepaalde expertise op het gebied van de handhaving bij gezelschapsdieren
en bijtincidenten, maar binnen het Openbaar Ministerie kan in beginsel elke OM medewerker
een dier-gerelateerde zaak behandelen.
Het Studiecentrum Rechtspleging (SSR) heeft in samenwerking met onder andere het Openbaar
ministerie een aantal cursussen gericht op de Wet Dieren, gezelschapsdieren en bijtincidenten
ontwikkeld, waaronder een e-learning module voor OM-medewerkers. Het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de politie en handhavingspartners organiseren
dit jaar samen een kennis- en netwerkdag voor de ketenpartners die betrokken zijn
bij (de handhaving van) dierenwelzijn. Op deze dag kunnen alle betrokken partijen,
waaronder het Openbaar Ministerie, kennis uitwisselen en hun eigen kennis verbreden.
Motie-Futselaar over de rol van gemeentelijke Boa’s in dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1155): RDA zienswijze «dieren in het huis van Thorbecke»
Op 31 maart heeft de RDA mij de zienswijze «Dieren in het huis van Thorbecke – De
rol van lagere overheden ten aanzien van dierenwelzijn» aangeboden. Deze door mij
gevraagde zienswijze geeft antwoord op een aantal vragen inzake de (on)mogelijkheden
voor lagere overheden om beleid te ontwikkelen op het gebied van dierenwelzijn. Ik
zal deze bestuderen en mede op basis hiervan ook een besluit nemen over de rol van
gemeentelijke BOA’s op het gebied van dierenwelzijn.
Trainen van dieren
Motie-Graus inzake dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen (Kamerstuk 28 286, nr. 1151)
In de motie van het lid Graus wordt verzocht om alle dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen
in kaart te laten brengen door (veterinair) ter zake deskundigen en deze uit te faseren.
In de verzamelbrief d.d. 23 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) is vermeld dat de gesprekken met het lectoraat Human-Animal Interactions van Aeres
Hogeschool over de onderzoeksvraag zijn gestart. De opdracht is definitief gemaakt
en het lectoraat is gestart met de uitvoering van het onderzoek. Het rapport wordt
in mei 2023 verwacht.
Toezegging gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden (aangehouden motie-Wassenberg,
Kamerstuk 28 286, nr. 1178)
Bij het verlengde schriftelijke overleg over de voorgestelde wijziging Besluit houders
van dieren vanwege een aanpassing van het verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur
(20 april 2021, Kamerstuk 28 286, nr. 1164) is een motie van lid Wassenberg (Partij voor de Dieren) aangehouden, waarin wordt
verzocht de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden
te verkennen en de Kamer hierover te informeren (Kamerstuk 28 286, nr. 1178). Deze motie is aangehouden, omdat de Minister van LNV niet gaat over het trainen
van werkhonden. Er is daarom toegezegd om de (aangehouden) motie onder de aandacht
te brengen van de ministeries die wel gaan over het trainen van werkhonden. De reacties
van de Ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid over de mogelijkheid tot
een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden zijn als bijlage 1 en 2 bij
deze brief gevoegd. Beide ministeries geven in hun reactie aan dat vanuit Defensie
en de Nationale Politie al eerder de wens is geuit om de mogelijkheid van een gezamenlijke
trainingsschool voor overheidshonden nader te onderzoeken (Aanhangsel Handelingen II
2019/20, nr. 2897). De eerste gesprekken over onder andere de instroom, opleiding, training en certificering
van werkhonden hebben reeds plaatsgevonden en zullen de komende periode weer opgepakt
worden. Door middel van businesscases zal worden verkend in hoeverre het in eigen
beheer, overheidsbreed fokken en initieel opleiden van werkhonden haalbaar is. Zodra
er vorderingen te melden zijn, zal ik het uw Kamer laten weten.
Gezonde en sociale honden
Motie van het lid Futselaar inzake vereisten eigenaren van hoog-risicohonden (Kamerstuk
28 286, nr. 1076)
Met deze motie van het lid Futselaar wordt verzocht een vergelijking te maken van
de vereisten voor eigenaren van hoogrisico-honden binnen de verschillende EU-lidstaten
met als doel te onderzoeken of het juridisch mogelijk is om cursussen of een verklaring
omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen voor deze eigenaren. Uit deze vergelijking
is gebleken dat de lidstaten verschillen in hun beleid met betrekking tot hoog-risico
honden. Ook de honden(rassen) die zijn aangemerkt als «gevaarlijk» zijn niet gelijk
tussen de lidstaten.
In Italië en Oostenrijk geldt een algemeen aanlijn- en muilkorfgebod voor alle honden
in respectievelijk openbare ruimten en het openbaar vervoer. In Duitsland, Frankrijk,
Kroatië, Luxemburg en Spanje is het houden van bepaalde hondenrassen toegestaan onder
voorwaarden. In de meeste van deze lidstaten geldt een aanlijn- en/of muilkorfgebod
in de openbare ruimte voor deze honden. Daarnaast worden er verschillende eisen gesteld
aan de houder van de hond, zoals een minimale leeftijd, het niet hebben van een strafblad,
het afsluiten van een verplichte aansprakelijkheidsverzekering en een verklaring/cursus/vergunning
voor houderschap.
Davalon heeft in 2019 onderzoek gedaan naar de preventie van bijtincidenten (The Safe
Dog Project). Hieruit is gebleken dat er niet één specifieke bepalende factor (zoals
ras) is die leidt tot bijtincidenten. Er is geen enkel hondenras bekend waarvan de
pups vanaf geboorte agressief zijn. Een optelsom van fysieke kenmerken en het temperament
van de hond, eigenaar gerelateerde factoren en situationele kenmerken kunnen samen
tot agressief gedrag bij het dier leiden. Het op voorhand verplicht stellen van een
cursus en/of een VOG is dan ook niet aan de orde. Gemeenten hebben al de bevoegdheid
om een aanlijn- en muilkorfgebod in te stellen en een gevaarlijke hond kan in beslag
genomen worden. Daarnaast kunnen gemeenten deelnemen aan de landelijke registratie
van bijtincidenten in het registratiesysteem Natuurnetwerk, is de e-learning module
voor handhavers bijna gereed en worden leerdoelen voor houders opgenomen in beleidsregels.
Motie Wassenberg, Van Campen en Boswijk inzake een verbod op de handel in en import
van «doorgefokte» gezelschapsdieren.
Op 2 december 2021 is de motie (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 64) van lid Wassenberg (PvdD), lid Van Campen (VVD) en lid Boswijk (CDA) aangenomen
met het verzoek te onderzoeken of, naast het verbod op het fokken van gezelschapsdieren
met schadelijke kenmerken, ook de handel in en import van «doorgefokte» gezelschapsdieren
verboden kan worden. Ik deel de zorgen van uw Kamer over gezelschapsdieren die zodanig
gefokt zijn dat ze problemen hebben met hun gezondheid en welzijn. Daarom heb ik zorgvuldig
gekeken naar een verbod op de handel in en import van «doorgefokte» gezelschapsdieren.
Ik moet echter constateren dat een dergelijk verbod zeer moeilijk handhaafbaar zou
zijn. Binnen de EU zijn er open grenzen. Busjes met gezelschapsdieren kunnen op vele
plekken eenvoudig de grens passeren. Bij controle is het nagenoeg ondoenlijk om te
beoordelen of sprake is van een onjuist gefokt dier. Er zou gecontroleerd moeten worden
op (1) ernstige afwijkingen en ziektes (bijvoorbeeld epilepsie), (2) uiterlijke kenmerken
die schadelijk zijn voor gezondheid of welzijn (bijvoorbeeld een te korte snuit) en
(3) ernstige gedragsafwijkingen (bijvoorbeeld angst). Veel van deze kenmerken zijn
niet eenvoudig vast te stellen. Voor een beperkt aantal ziekten en kenmerken zijn
criteria of DNA-testen beschikbaar, maar waar dit niet het geval is, is nauwelijks
te beoordelen of een dier geïmporteerd of verhandeld mag worden.
Tevens zou een import- of handelsverbod een beperking van het vrij verkeer van goederen
betekenen. Voor een rechtmatige beperking, moet vanuit het EU-recht worden voldaan
aan de eisen van noodzakelijkheid, geschiktheid en proportionaliteit. Er is een noodzaak
dit probleem aan te pakken. Echter kan, gelet op de genoemde handhavingsproblematiek,
worden getwijfeld aan de geschiktheid van een verbod. Ook heb ik mijn twijfels of
aan de eis van proportionaliteit kan worden voldaan. Ik kan om hiervoor genoemde redenen
nu geen verbod op de handel in en import van «doorgefokte» gezelschapsdieren instellen.
Maar, zoals ook aangegeven in het begin van deze brief, begrijp en deel ik ten zeerste
de zorg van uw Kamer over de «doorgefokte» gezelschapsdieren. Daarom zal ik het onderwerp
van (EU-)voorschriften voor het verminderen van schadelijke raskenmerken (en erfelijke
ziekten) bij honden en katten inbrengen in de «voluntary workinggroup health & welfare
of pets in trade» onder het EU-platform dierenwelzijn. Recent heeft de Europese Commissie
gevraagd om deze werkgroep onder Nederlands voorzitterschap voort te zetten. Dit met
als doel om hen te ondersteunen met informatie, expertise en adviezen voor opties
voor ontwikkeling van EU regelgeving over welzijn honden en katten die worden gehouden
en verhandeld met commercieel oogmerk. In overleg met de Europese Commissie wordt
gewerkt aan een eerste overleg begin mei. Ook zal ik inzetten op een verbod op deelname
aan tentoonstellingen, keuringen en wedstrijden met «doorgefokte gezelschapsdieren».
Dit kan bij dragen aan de gezondheid van gezelschapsdieren.
Toezenden twee onderzoeken inzake DNA-databank voor honden
Zoals toegezegd tijdens de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen tijdens
de eerste termijn van de behandeling van de LNV-begroting (Handelingen II 2021/22,
nr. 30, item 10) en tijdens het begrotingsdebat in december 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 31) ontvangt u hierbij twee onderzoeken. Een onderzoek «DNA profiel bijtende honden»
van het Centre for Sustainable Animal Stewardship van de Universiteit Utrecht (bijlage
3) en een onderzoek van het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde met als titel
«Implementatie van een DNA databank voor honden, randvoorwaarden en kosten naar een
praktische toepassing» (bijlage 4). De onderzoeken zijn onderdeel van de ontwikkeling
van een aanvullende aanpak bovenop de reeds ingezette acties voor bijtincidenten,
hond gerelateerde criminaliteit, welkzijnsproblemen in de fokkerij en malafide hondenhandel.
Het eventueel inzetten van een DNA databank daarbij vraagt nadere bestudering, onder
andere naar proportionaliteit, kosten en ethische vraagstukken. Daarop beraad ik mij.
Voorlichting over gezelschapsdieren
Motie van het lid Graus (Kamerstuk 28 286 nr. 1149) verzoekt de regering om betere voorlichting ten behoeve van de aanschaf en het waardig
houden van hobby- en/of gezelschapsdieren. Het RDA essay «liefde maakt blind» en de
beleidsevaluatie van het LICG maken onderdeel uit van mijn onderzoek hoe invulling
kan worden gegeven aan deze motie. Over de verdere invulling van de motie informeer
ik u na de zomer.
RDA essay «liefde maakt blind»
De RDA heeft op 8 december jl. het essay «Liefde maakt blind» aangeboden (www.rda.nl). In dit essay verkent de RDA de gevolgen van de groeiende menselijke identificatie
met dieren. De verschuivende relatie tussen mens en dier heeft vaak positieve gevolgen
voor het dier, maar het kan ook zo doorslaan dat het welzijn van dat dier in het gedrang
komt. Het essay beoogt reflectie op dit onderwerp op gang te brengen. In het essay
is onder meer aandacht voor de rol van de overheid in het voorlichten van burgers
over (de verzorging van) gezelschapsdieren. Dit gebeurt al door het LICG (www.licg.nl), wat ik ondersteun. Ik zal de komende jaren de beleidsinzet hierop verstevigen,
zoals ik ook beschreven heb in de inleiding van deze brief.
Beleidsevaluatie LICG
Het functioneren van het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) dient
periodiek geëvalueerd te worden op doelmatigheid en doeltreffendheid. Aan Bureau Berenschot
is de opdracht gegeven de evaluatie over de periode 2017 tot en met 2020 uit te voeren.
Deze evaluatie richtte zich op de vraag in hoeverre het LICG doeltreffend en doelmatig
heeft gefunctioneerd in relatie tot de beleidsdoelen, dus of het LICG een bijdrage
heeft geleverd aan het bevorderen van het dierenwelzijn van gezelschapsdieren door
de koper of eigenaar van een dier informatie te verschaffen om hen in staat te stellen
het dier zo goed mogelijk te verzorgen.
Berenschot concludeert dat het LICG een geschikt beleidsinstrument is. Het LICG is
goed vindbaar voor (potentiële) huisdierhouders die informatie opzoeken en het bereik
van het LICG is in de afgelopen jaren toegenomen. Ook is de informatie die het LICG
verspreidt van hoge kwaliteit en toegevoegde waarde. In de gehele keten wordt het
LICG gezien als een betrouwbare en deskundige bron en geniet zij veel draagvlak.
Wel blijkt uit de evaluatie dat er nog sprake is van onbenut potentieel. Zo liggen
er nog kansen in het versterken van de strategische samenwerking tussen LNV en het
LICG. Hier zijn de eerste stappen al voor gezet. Ook stelt Berenschot voor dat een
kwantitatief marktonderzoek kan helpen voor het verkrijgen van inzicht in het bereik
van de activiteiten van het LICG. Dit is, mede gelet op de motie van lid Graus omtrent
het verbeteren van de voorlichting richting (hobby)dierhouders (Kamerstuk 28 286, nr. 1149) een interessante aanbeveling. Deze zal ik samen met het LICG nader onderzoeken.
Tot slot doet Berenschot de aanbeveling om het LICG beter in te zetten in het bredere
stelsel van dierenwelzijn. Dit kan bijvoorbeeld door de informatie van het LICG te
gebruiken bij het invullen van de open normen uit de wet- en regelgeving omtrent huisvesting
en verzorging van gezelschapsdieren. Ik ben in gesprek met het LICG over de mogelijkheden
hiertoe. In bijlage 5 van deze brief vindt u het evaluatierapport.
Stand van zaken huis- en hobbydierenlijst
Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst (hierna: college) heeft ruim 300 zoogdiersoorten
beoordeeld aan de hand van het toetsingskader dat u in 2020 heeft ontvangen (Kamerstuk
28 286, nr. 1085). Het toetsingskader gaat uit van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor
de mens (letsel en zoönosen). Deze werkwijze zorgt voor de vereiste wetenschappelijke
onderbouwing voor de nieuwe huis- en hobbydierenlijst. Ik realiseer mij dat het invoeren
van de lijst grote gevolgen kan hebben voor houders van dieren en voor ondernemers.
Ik wil de lijst zorgvuldig implementeren en ik vind het belangrijk om bij het publiceren
van het advies zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over de gevolgen van de invoering
van de lijst. In dit kader staat een gesprek gepland met het college en zoek ik eerst
een aantal zaken verder uit. Het gaat hier om het onderzoeken of uitzonderingen op
de lijst mogelijk en noodzakelijk zijn, overgangsregimes, de financiële gevolgen van
de invoering ervan en het handhaven op de lijst. Ook ga ik in gesprek met brancheorganisaties
en andere betrokken partijen over de lijst en de gevolgen van de invoering. Ik stuur
u naar verwachting voor de zomer het advies van het college en mijn reactie hierop.
Gewijzigde motie-Graus inzake excellente dierenambulances als voorrangsvoertuig (Kamerstuk
35 925 XIV, nr. 84)
In december 2021 is tijdens de Begrotingsbehandeling LNV een motie van het lid Graus
aangenomen die vraagt om de mogelijkheden te onderzoeken of dierenambulances, die
lid zijn van de Federatie Dierenambulances Nederland (FDN), in geval van spoedeisende
hulp als voorrangsvoertuig kunnen rijden. Mede namens de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) meld ik uw Kamer het volgende.
Op grond van de Regeling optische en geluidsignalen 2009 kan de Minister van IenW
organisaties aanwijzen als «hulpverleningsdienst» die optische- en geluidsignalen
(OGS) mogen gebruiken. De betreffende voertuigen worden hiermee voorrangsvoertuigen.
In de regeling staat dat OGS alleen worden ingezet in een voor de mens levensbedreigende
situatie. Het rijden met voorrangssignalen kan gevaar voor de verkeersveiligheid opleveren.
Om die reden wordt een zeer restrictief beleid gevoerd voor de aanwijzing van nieuwe
hulpverleningsdiensten. Het uitgangspunt is dat overige weggebruikers niet in verwarring
mogen raken en «OGS-inflatie» zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het aantal diensten
en het aantal inzetsituaties moeten daarom zo beperkt mogelijk blijven. Het gebruik
van OGS-signalen door voorrangsvoertuigen is ook niet vrijblijvend. Zo gelden vele
veiligheidsregels voor het gebruik van OGS: de bestuurders moeten een speciale opleiding
volgen en voldoende getraind worden en blijven. De organisatie moet speciale richtlijnen
opstellen met gedragsregels en regels om de inzet af te wegen. Er moet sprake zijn
van een meldkamer die voor iedere melding de noodzaak van OGS beoordeelt.
Bij een ongeval met voertuigen met OGS kan sprake zijn van ernstige strafrechtelijke
en civielrechtelijke gevolgen. Niet alleen voor de bestuurder van het voorrangsvoertuig,
maar ook voor de leidinggevenden van de organisatie die als hulpverleningsdienst is
aangewezen. Het vereist dan ook een zorgvuldige en complexe afweging om voertuigen
als voorrangsvoertuig aan te merken. Rekening houdend met bovenstaande punten concludeer
ik dat het niet realistisch is om dierenambulances als voorrangsvoertuig aan te wijzen.
Dit laat onverlet dat de rijksoverheid het werk dat dierenambulances doen belangrijk
vindt en een ondersteunende rol wil blijven oppakken. Zo heeft Rijkswaterstaat dierenambulances
die aangesloten zijn bij de FDN en dierenambulances van de Dierenbescherming vrijstelling
verleend om bij het verlenen van hulp aan dieren in nood op de rijkswegen gebruik
te maken van de vluchtstrook. Onder voorwaarden mogen deze rijden en stilstaan op
de vluchtstrook. Ook hebben FDN en de Dierenbescherming in samenwerking met Rijkswaterstaat
een praktijkrichtlijn voor Hulpverlening door dierenambulances op het hoofdwegennet
ontwikkeld. Deze praktijkrichtlijn geeft medewerkers van de dierenambulances handvatten
om op een veilige manier op de rijkswegen noodhulp aan dieren te verlenen.
Tevens is Rijkswaterstaat een samenwerking gestart met de FDN en de dierenambulanceorganisatie
van de Dierenbescherming en streeft hierin naar een landelijk dekkende, deskundige
dierenhulpverlening ter bevordering van de veiligheid en doorstroming op de rijkswegen.
Beide dierenambulanceorganisaties streven naar optimaal diervervoer na incidenten
en hebben vanuit die overweging besloten tot samenwerking met Rijkswaterstaat. Als
onderdeel van deze samenwerking biedt Rijkswaterstaat de mogelijkheid tot het trainen
van trainer(s) van deze dierenambulanceorganisaties.
Tot slot draagt Rijkswaterstaat vanuit zijn kennis en expertise bij aan opleidingen
en stimuleert kennisoverdracht op het gebied van incidenten op rijkswegen. Op deze
wijze stimuleert de rijksoverheid de verdere professionalisering van dierenambulances.
Stand van zaken tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19
In aanvulling op de brieven over de tijdelijke subsidie voor dierentuinen COVID-19
van 20 december (Kamerstuk 35 420, nr. 459) en 21 december 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 466) deel ik graag de volgende informatie. Alle betalingen van de eerste openstelling
van de tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 hebben plaatsgevonden in
2021. Uit de uitgevoerde enquête ten behoeve van de beleidsevaluatie, die afgerond
zal worden ná de laatste openstelling, blijkt dat deze betalingen voldoende waren
om de verliezen van de eerste lockdown gedeeltelijk op te vangen en daarmee het dierenwelzijn
op korte termijn te borgen. Met de aanvragen hebben alle dierentuinen een transitieplan
ingediend waarin zij onder andere maatregelen hebben gedefinieerd om in de toekomst
meer weerbaarheid te hebben, teneinde grote verliezen als gevolg van crises op te
kunnen vangen en het dierenwelzijn ook op langere termijn te kunnen borgen.
Omdat na de eerste lockdown de dierentuinen ook te maken hebben gekregen met een tweede
en derde lockdown is de financiële situatie nog steeds precair en blijft er een risico
bestaan voor het welzijn van de dieren. Uw Kamer heeft dan ook toestemming gegeven
voor een tweede en derde compensatieperiode. Voor de tweede periode is een bedrag
van 52,7 miljoen euro gereserveerd. Inmiddels zijn de aanvragen voor deze periode
ingediend en worden deze beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO). Het cumulatieve aangevraagde bedrag overschrijd het gereserveerde bedrag waardoor
een procentuele toekenning van de aangevraagde subsidie zal plaatsvinden. De voorbereidingen
voor de derde periode zijn inmiddels gestart. De definitieve reservering van het subsidiebedrag
voor deze periode is nog niet bekend.
Stappenplan belangenafweging intrinsieke waarde van het dier (toezegging Kamerbrief
Evaluatie Wet dieren, 18 november 2020)
Bij het stellen van regels of het nemen van besluiten op grond van de Wet dieren waarbij
het dierenwelzijn of de integriteit van het dier in het geding is, dient de overheid
de belangen van het dier af te wegen tegen die van de mens en andere gerechtvaardigde
belangen. Dit is voorgeschreven in artikel 1.3 van de Wet dieren.
In de reactie op de evaluatie van de Wet dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) is gemeld dat LNV een beleidsondersteunend kader op zal stellen om ervoor te zorgen
dat deze belangenafweging op een zorgvuldige en eenduidige wijze plaatsvindt. Dit
kader, »een stappenplan voor de belangenafweging rond de intrinsieke waarde van het
dier» is opgesteld door het Centre for Sustainable Animal Stewardship (CenSAS) van
de Universiteit Utrecht. Het kader is in bijlage 6 van deze brief toegevoegd. Het
stappenplan dient voor de overheid als leidraad om op een gestructureerde wijze het
belang van het dier en de andere gerechtvaardigde belangen in kaart te brengen ter
uitvoering van artikel 1.3 van de Wet dieren. Bij het in kaart brengen van het belang
van het dier wordt uitgegaan van de bredere definitie van dierenwelzijn die uitgaat
van positief dierenwelzijn, zoals die ook door de Raad van Dieraangelegenheden wordt
toegepast in zijn zienswijze over dierwaardige veehouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 1229). In de toelichting bij wijzigingen van de Wet dieren en bij nieuwe regelgeving op
grond van de Wet dieren wordt – zoals gebruikelijk – opgenomen hoe deze belangenafweging
heeft plaatsgevonden.
Moties en toezeggingen Landbouwhuisdieren
Inzet herziening EU-dierenwelzijnsregelgeving (toezegging verslag van schriftelijk
overleg van de Landbouw- en Visserijraad, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1367)
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, is de Europese Commissie begonnen met een evaluatie
en herziening van de EU-dierenwelzijnsregelgeving als onderdeel van de Farm to Fork strategie en daarmee de Europese Green Deal (o.a. Kamerstuk 282 86, nr. 1130). De Commissie wil de regelgeving aanpassen aan
de laatste wetenschappelijke kennis, de reikwijdte verbreden en de handhaafbaarheid
verbeteren.
Ik ben blij met deze evaluatie en beoogde herziening. Het dierenwelzijn in de Europese
Unie is sinds de invoering van de eerste regels voor dierenwelzijn in 1986 weliswaar
verbeterd, maar ik zie nog ruimte voor verdere verbetering. De laatste substantiële
aanpassing van bepaalde onderdelen van de EU-dierenwelzijnsregelgeving is al van meer
dan vijftien jaar geleden. Onderstaand deel ik mijn inzet voor deze herziening, conform
mijn eerdere toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1367).
Inzet
Om alle mogelijkheden tot inbreng te benutten heeft Nederland inbreng geleverd op
de aanvangseffectbeoordeling (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1335) en de stakeholdersconferentie EU Animal Welfare today & tomorrow van de Commissie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366). Ik zet de lijn die mijn ambtsvoorganger heeft beschreven bij die inbreng, voort.
Daarnaast trek ook ik samen met de Vughtgroep landen op om het welzijn van dieren
te verbeteren, onder andere met de ingestuurde position paper over verbetering van de houderij van landbouwhuisdieren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1345) en ga ik in gesprek met de Commissie over mogelijke dierenwelzijnsverbeteringen.
Recentelijk heeft Nederland gereageerd op de publieke consultatie van de Commissie
(Kamerstuk 22 112, nr. 3286). In de consultatie is gevraagd of de huidige regels nog voldoen en hoe deze verbeterd
kunnen worden. Ik zou graag een voorstel van de Commissie zien waarin het uitgangspunt
is dat dieren een intrinsieke waarde hebben en het model van de zogenaamde «vijf domeinen»
(goede voeding, fysieke omgeving, gezondheid, mogelijkheden voor uitoefenen van het
natuurlijke, soorteigen gedrag en mentale toestand) de basis is voor normstelling
in deze wetgeving, waarbij ook het opdoen van positieve ervaringen door het dier wordt
bevorderd. Voorbeelden waarbij dierenwelzijn in mijn ogen verbeterd kan worden, zijn
het op verantwoorde wijze uitfaseren van kooihuisvesting en het verder uitfaseren
van ingrepen. Ook het verder uitfaseren van het houden en fokken van dieren met schadelijke
welzijns- en gezondheidskenmerken draagt bij aan dierenwelzijnsverbetering. Daarnaast
vind ik het in zijn algemeenheid belangrijk dat dieren meer ruimte krijgen in hun
huisvesting. Op dit moment zijn er alleen diersoortspecifieke EU-voorschriften voor
leghennen, vleeskuikens, varkens en kalveren. De EU-richtlijn die voor alle landbouwhuisdieren
geldt, bevat momenteel enkel algemene voorschriften. Het ontbreekt hiermee aan specifieke
regelgeving voor bijvoorbeeld melkkoeien, konijnen en vissen. Ik wil dat er voor deze
en in principe alle bedrijfsmatig/commercieel gehouden en verhandelde productiedieren
ook specifieke voorschriften komen, gezien de verschillende behoeftes van deze dieren
en een gelijk speelveld. Tevens blijf ik mij inzetten om te komen tot een einde van
de pelsdierhouderij in de EU (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1330). Ik vind het ook van belang dat er gekeken wordt hoe er tot meer transparantie in
de voedselketen gekomen kan worden, zowel binnen de EU als daarbuiten. Een EU-dierenwelzijnslabelsysteem
kan hieraan bijdragen. Een labelingssysteem heeft het meeste effect als dit iets zegt
over alle dierenwelzijnsniveaus, door stakeholders wordt gedragen en duidelijk is
voor de consument. Daarnaast moet het ruimte bieden aan al bestaande goede labelingssystemen
in lidstaten. Binnen het project «Advancing Sustainable Animal Products» (Kamerstuk 28 973, nr. 249) verken ik in samenwerking met een groep stakeholders hoe een internationaal geharmoniseerd
systeem eruit zou kunnen zien in de context van Noordwest-Europa.
Op het gebied van diertransporten werk ik zoveel mogelijk samen met de Vughtgroeplanden
om de Commissie te voorzien van input en suggesties ter verbetering van de regelgeving.
Ik zet me ervoor in dat langeafstand transporten van slachtdieren en jonge «ongespeende»
dieren, zoals kalveren, niet meer toegestaan zijn en dat er aan langeafstand transporten
van levende dieren over zee en land naar derde landen een einde komt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1369). Daar waar mogelijk moet de inzet zijn op het lokaal slachten en vervoeren van dierlijke
producten en genetisch materiaal. Daarnaast moeten dieren bij transport voldoende
ruimte hebben, dient er tegemoet gekomen te worden aan hun behoefte aan voeding, water
en rust en moet er een geschikt klimaat in de wagen zijn. Voor transport tijdens extreme
temperaturen (zowel hitte als koude) wil ik duidelijkere grenzen en voorschriften
die het welzijn van de dieren borgen (Kamerstuk 28 286, nr. 1210). Ik streef ernaar dat er meer specifieke voorschriften worden opgenomen voor bijvoorbeeld
pluimvee, honden, katten en vissen en dat er betere waarborging komt voor het vervoer
van kwetsbare dieren, zoals melkkoeien die naar de slacht worden vervoerd («afgemolken
koeien»). Ook vind ik het van belang dat er uniforme criteria komen voor opleidingen
van de chauffeurs en vervoerder, waarbij de maximale geldigheidsduur van een getuigschrift
van vakbekwaamheid, zowel voor transport als doden, wordt teruggebracht tot vijf jaar,
in plaats van de huidige onbeperkte geldigheid.
Op het gebied van het doden van dieren zijn er momenteel bepaalde praktijken en bedwelmings-
en dodingsmethoden toegestaan, waarvan wetenschappelijk bewezen is dat deze niet diervriendelijk
zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om hoge concentratie CO2-bedwelming van varkens en het elektrisch waterbad en onbedwelmd kantelen van pluimvee.
Ik zet daarom in op uitfasering hiervan. De reikwijdte van de betreffende verordening
zou voor alle in economische context gehouden dieren moeten gelden, waarbij duidelijk
wordt gespecificeerd welke dodingsmethoden per diersoort geschikt zijn.
Het is belangrijk dat alle dierenwelzijnsregelgeving in lijn wordt gebracht met de
laatste stand van wetenschappelijke kennis over dierenwelzijn. Daarnaast constateer
ik, samen met andere lidstaten, dat de controleerbaarheid en handhaafbaarheid bemoeilijkt
wordt, doordat voorschriften onduidelijk zijn en daardoor verschillend te interpreteren
zijn. Er zal een goede balans tussen doel- en middelvoorschriften moeten zijn. Ook
dat wil ik aankaarten.
In de komende periode wil ik de voortrekkersrol van Nederland voor dierenwelzijn in
de EU blijven vervullen. Dit doe ik samen met de Vughtgroep, en ook door deelname
van Nederland aan verschillende expert subgroepen onder het Animal Welfare Platform op het gebied van transport, doden, melkkoeien & kalveren en honden & katten, die
de Commissie adviseren over knelpunten en voor- en nadelen van opties voor EU-regelgeving
op deze terreinen. Ik zal in het traject naar de wetgevingsvoorstellen van de Commissie
ook goed contact houden met de sectoren en dierenwelzijnsorganisaties. In Nederland
maken meerdere sectoren, zeker in vergelijking met andere lidstaten, al goede vorderingen
op het gebied van dierenwelzijn en er zijn veel initiatieven ter verbetering van dierenwelzijn,
zoals bijvoorbeeld ten aanzien van hitte. Sectoren zien veel veranderen aan de eisen
aan dierhouderij, niet alleen op het gebied van de EU-dierenwelzijnsregelgeving maar
bijvoorbeeld ook ten aanzien van milieuregelgeving, en geven aan dat er behoefte is
aan integraliteit en duidelijkheid. Duidelijkheid geeft ook meer rechtszekerheid.
Ik onderschrijf het belang hiervan, en voer daarom het gesprek met de sectoren over
de samenhang tussen de ontwikkeling richting een dierwaardige veehouderij en de overige
opgaven waar de veehouderij voor staat. Dit doe ik onder meer in de context van het
convenant over dierwaardige veehouderij dat ik initieer naar aanleiding van het coalitieakkoord.
Mijn streven is om dierenwelzijnsverbeteringen zoveel mogelijk in te voeren op EU-niveau,
om te zorgen voor een gelijk speelveld in de EU.
Herzieningsproces van de Commissie
De Commissie werkt momenteel aan de zogenaamde fitness check van de huidige dierenwelzijnsregelgeving, mede om te zien waar de hiaten liggen die
bij de herziening van de regelgeving meegenomen kunnen worden. Naar verwachting wordt
deze halverwege dit jaar afgerond. Er zijn al enkele voorlopige potentiële verbeteringen
geïdentificeerd, waarvoor de Commissie beleidsopties3 heeft voorgesteld. Mede op basis daarvan, is de Commissie gestart met een impact assessment (effectbeoordeling) van die beleidsopties om de mogelijke gevolgen in kaart te brengen.
In dit kader worden belanghebbenden de komende maanden door onderzoekers bevraagd.
Daarnaast heeft de Commissie EFSA verzocht om verschillende wetenschappelijke opinies op onder andere het gebied van
transport, varkens, pluimvee, kalveren en melkkoeien. Deze opinies zullen de wetenschappelijke
basis vormen voor verbetering van de regelgeving. De impact assessment zal tezamen met de wetgevingsvoorstellen van de Commissie eind 2023 gepubliceerd
worden. Ik kijk uit naar deze effectbeoordeling, want mijn uitgangspunt is dat wijzigingen
in de regelgeving niet moeten leiden tot onwerkbare situaties in de praktijk; als
ondernemers wordt gevraagd aan nieuwe eisen te voldoen, dan moet dat gepaard gaan
met een realistische en passende overgangstermijn. Zo ook bijvoorbeeld voor de uitfasering
van kooihuisvesting naar aanleiding van het End the Cage Age-initiatief (Kamerstuk 22 112, nr. 3173), dat meegenomen wordt door de Commissie bij de herziening. Het uiteindelijke EU-wetgevingsvoorstel
voor dierenwelzijn zal de Commissie naar verwachting eind 2023 presenteren. Ik informeer
uw Kamer te zijner tijd over het voorstel van de Commissie via het BNC-fiche, waarna
de onderhandelingen met de Commissie zullen starten. Het proces over de vorming van
en besluitvorming over de nieuwe EU-dierenwelzijnsregelgeving zal dus nog enkele jaren
in beslag nemen.
Toezegging stand van zaken uitfaseren staartcouperen
In de brief over verduurzaming van de veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr.218) is aangegeven welke stappen er reeds gezet zijn en de komende jaren genomen moeten
worden om uiteindelijk in 2030 volledig met staartcouperen bij biggen te kunnen stoppen.
In deze brief is tevens toegezegd de voortgang te monitoren.
Staartbijten kan tot verwondingen en infecties leiden, en daarmee tot een ernstige
aantasting van het dierenwelzijn en de diergezondheid. Staartbijten is een multifactorieel
probleem, dat ook in alternatieve houderijsystemen voorkomt. Om staartbijten te voorkomen
moeten de achterliggende oorzaken aangepakt worden. Dit vergt, naast vakmanschap van
de houder, in veel gevallen op de bestaande bedrijven een fundamentele aanpassing
van de bestaande bedrijfsvoering en eveneens investeringen, bijvoorbeeld in aanpassing
van klimaatsystemen, voersamenstelling of (deels dichte) vloeren voor gespeende biggen.
Om deze kosten terug te verdienen is een aanpassing van het verdienmodel gewenst.
Dat alles kan niet binnen enkele jaren gerealiseerd worden, vandaar dat in voornoemde
brief in antwoord op moties4 uit uw Kamer het jaar 2030 is vastgesteld als einddatum voor het staartcouperen.
Met de verplichte invoering in 2020 van de welzijnscheck in de private kwaliteitssystemen
is door de sector een eerste belangrijke stap gezet in de aanpak om staartcouperen
te kunnen uitfaseren. Deze welzijnscheck geeft de houder inzicht in de risico’s van
staartbijten op diens bedrijf en biedt handelingsperspectief voor het nemen van maatregelen
om die risico’s te verminderen. De sector heeft 9 welzijnscoaches opgeleid die houders
hierbij adviseren en ondersteunen. De coaches zijn afgelopen najaar met hun werkzaamheden
gestart. Via gratis kennisvouchers kunnen varkenshouders een welzijnscoach uitnodigen
op het bedrijf; hier wordt in de sector veel gebruik van gemaakt. Via deze aanpak
wordt kennis over het kunnen houden van varkens met intacte staarten verder verspreid.
In het kader van de topsector Agri & Food is begin 2021 een omvangrijk publiek-privaat
onderzoeksprogramma van start gegaan waarin alle duurzaamheidaspecten uit het sectorplan
varkenshouderij worden opgepakt. Binnen dit programma werkt de sector in samenwerking
met Wageningen UR (WUR) komend jaar een stappenplan uit om op een verantwoorde wijze
geleidelijk met staartcouperen te kunnen stoppen. Dit plan zal zich onder andere richten
op:
– De oprichting van een netwerk van varkenshouders met «gesloten bedrijven» (met zowel
zeugen als vleesvarkens) waarvan wordt verwacht dat zij varkens met krulstaarten kunnen
houden. Via dit netwerk kan vertrouwen in de sector gecreëerd worden dat het stoppen
met couperen in gangbare omstandigheden mogelijk is.
– De ontwikkeling van een spoorboekje waarin wordt aangegeven welke stappen varkenshouders
en andere ketenpartijen dienen te nemen om verantwoord en geleidelijk toe te werken
naar het houden van varkens met hele staarten. Uitgangspunt daarbij is dat het stoppen
met couperen niet leidt tot een verslechtering van het dierenwelzijn en de diergezondheid
als gevolg van uitbraken van staartbijten.
– Het opstellen van een gefundeerde berekening van de aanvullende kosten die gemaakt
moeten worden voor het houden van varkens met hele staarten. Aanpassing van het verdienmodel
waardoor minimaal deze kosten worden vergoed, kan het proces voor het stoppen met
couperen versnellen.
– Een verkenning naar de mogelijkheden voor het opzetten van een calamiteitenfonds.
Uit een eerdere pilotproef blijkt dat er een gerede kans is dat varkenshouders die
stoppen met het couperen te maken krijgen met uitbraken van staartbijten. Dit kan
leiden tot ernstige infecties, waardoor varkens aan de slachtlijn worden afgekeurd.
De financiële schade en welzijnsschade die dit veroorzaakt is een negatieve prikkel
die varkenshouders ervan kan weerhouden om een eerste stap te zetten om te stoppen
met couperen. Een sectoraal calamiteitenfonds kan deze negatieve prikkel deels wegnemen
door ervoor te zorgen dat varkenshouders worden gecompenseerd voor kortingen op, of
afkeuringen van varkenskarkassen in de slachterij die (mede) het gevolg zijn van uitbraken
van staartbijten na het stoppen met couperen.
Motie-Van Dekken inzake huisvesting konijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 742)
De motie van het lid Van Dekken (Kamerstuk 28 286, nr. 742) verzoekt de regering semigroepshuisvesting (of parksysteem) voor moederkonijnen
– op het moment dat uit onderzoek is gebleken dat een goed niveau van de gezondheid
van jonge konijnen mogelijk is in dit systeem – en groepshuisvesting voor vleeskonijnen
in nationale wetgeving op te nemen. Met deze brief informeer ik uw Kamer over het
plan van aanpak huisvesting opgesteld door de vakgroep konijnenhouderij van LTO Nederland.
Het plan omvat een viertal onderdelen op het gebied van huisvesting die bijdragen
aan het verbeteren van dierenwelzijn voor alle konijnen gehouden voor productie. Deze
onderdelen betreffen (stal)klimaat en calamiteiten, omgevingsverrijking, comfort voor
opfokvoedsters en leefruimte voor zowel vleeskonijnen als voedsters. Alle konijnenhouders
moeten op termijn aan de voor deze onderdelen in het plan van aanpak opgenomen vereisten
voldoen. De borging verloopt via het private kwaliteitssysteem. Met het plan van aanpak
huisvesting wordt rekening gehouden met het investeringsritme van de sector en hebben
houders de tijd om van elkaar te leren. Het draagvlak voor het plan in de sector is
dan ook groot.
Specifiek met het onderdeel leefruimte wordt via het IKB systeem geborgd dat alle
vleeskonijnen uiterlijk 2030 in zogenaamde parken gehuisvest worden. Ook voedsters
(moederkonijnen) moeten uiterlijk 2030 gehuisvest worden in zogenaamde parken of parttime
in groepen. Met dit onderdeel in het plan van aanpak geeft de sector zelf invulling
aan de (strekking van de) motie van het lid van Dekken. Resultaten uit de Publiek-Private
Samenwerking Duurzame Konijnenhouderij (onderzoek) laten zien dat parttime groepshuisvesting
technisch mogelijk is. In de praktijk worden echter nog wel risico's voor zowel de
jongen als de voedsters gezien. Het aanvullend onderzoek dat is uitgevoerd bevestigt
dat parttime groepshuisvesting mogelijk is maar nog niet probleemloos. Het opdoen
van ervaringen en het toepassen van maatwerk is daarom komende jaren nodig zodat alle
konijnenhouders de omslag maken. Nu de sector met dit plan zelf dermate vergaande
stappen zet en borgt, zal ik vooralsnog niet overgaan tot het vastleggen in de regelgeving
van huisvestingseisen voor voedsters en vleeskonijnen. De combinatie van parkhuisvesting
van vleeskonijnen en de parttime groepshuisvesting voor voedsters heeft een Beter
Leven Keurmerk van de Dierenbescherming.
Het gehele plan van aanpak huisvesting geeft konijnenhouders de mogelijkheid om, in
een periode tot en met 2030, zelf de keuze te maken in welke volgorde de aanpassingen
in huisvesting worden geïmplementeerd. Voor het onderdeel klimaat en calamiteiten
wordt hierop een uitzondering gemaakt. Een klimaatsysteem waarmee zowel hitte- als
koudestress gereduceerd wordt moet voor 2023 zijn geïnstalleerd, een noodstroomvoorziening
voor 2026.
Het plan van aanpak huisvesting is een ambitieus plan waarmee de sector proactief
stappen zet op het gebied van dierenwelzijn. De eisen, die de sector zichzelf via
de private weg oplegt, gaan verder dan de voorstellen die in het Vughtgroeppaper (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1345) voor konijnen zijn opgenomen. Met de sector worden afspraken gemaakt over hoe ze
mij informeren over de stand van zaken.
Toezegging poetswater eenden (begrotingsbehandeling LNV, 25 november 2020)
Tijdens de begrotingsbehandeling van november 2020 heeft mijn voorganger toegezegd
de Kamer te informeren over het gesprek met de eendensector betreffende de watervoorziening
en het mogelijk maken van natuurlijk gedrag. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over
de stand van zaken pluimveedossier van 26 mei 2021 (Kamerstuk 28 286, nr. 1184) heeft de eendensector gewerkt aan een Plan van Aanpak voor poetswater eenden, wat
inmiddels is afgerond. Het uitganspunt van het Plan van Aanpak is om poetswater beschikbaar
te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van
het natuurlijke gedrag van eenden. Het poetswater wordt op zo’n manier aangeboden
dat de eenden hun kop in het water kunnen steken zodat ze water kunnen opscheppen
met hun snavel en gebruiken bij het poetsen van hun verenkleed. Poetswater wordt gezien
als de meest haalbare methode voor open water. De WUR heeft in 2011 en 2018 onderzoek5 uitgevoerd naar het natuurlijke gedrag van Pekingeenden (de in Nederland gehouden
eend) en naar alternatieve watervoorziening in Nederlandse eendenstallen. Hieruit
blijkt dat Pekingeenden een sterke behoefte hebben aan open water om aan de gedragsbehoefte
te kunnen voldoen. De omgeving mag echter niet zodanig bevuild worden dat dieren er
juist vies van worden en er hygiëneproblemen ontstaan. Eenden hoeven waarschijnlijk
niet permanent toegang te hebben tot open water om in hun behoeftes te voorzien. Zwemwater
in eendenstallen kent aanzienlijke nadelen. Zo zijn stallen nu bedekt met strooisel.
Met zwemwater wordt dit vies en nat. Daarnaast is open water zeer lastig schoon te
houden. Hierdoor kunnen hygiëneproblemen ontstaan. Als gevolg van deze hygiëneproblemen
bestaat het risico dat antibiotica ingezet moet worden ter preventie of genezing van
ziektes die hierdoor kunnen ontstaan. De eendensector is momenteel vrijwel geheel
antibioticavrij. Daarnaast bestaat ook het risico op slechte drinkwaterkwaliteit wat
negatief effect heeft op de gezondheid van de dieren. Als laatste zou open water betekenen
dat bestaande eendenhouderijen vrijwel allemaal hun stal substantieel moeten verbouwen
en uitbreiden, terwijl poetswater past in de bestaande stallen.
Vanuit het marktprogramma binnen LNV wordt samen met de eendensector gewerkt aan een
marktconcept zodat er ook oog is voor het verdienmodel van de eendenhouders en de
kosten om poetswater te realiseren ook terug verdiend kunnen worden. Daarnaast wordt
bezien of er vanuit LNV middelen beschikbaar kunnen komen om eendenhouders te ondersteunen.
Streven is om per 2027 poetswater in alle eendenhouderijen gerealiseerd te hebben.
Toezegging Rendac (Kamerstuk 28 286, nr. 1131)
Ten aanzien van het zeer incidenteel aantreffen van levende dieren tussen kadavers
die door ondernemers aan Rendac worden aangeboden, heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer
toegezegd u te informeren wanneer er concrete voorstellen zijn om tot een bijstelling
van de handhavingsstrategie te komen (Kamerstuk 28 286, nr. 1131, 27 oktober 2020). Laat mij hier vooropstellen, dat ook ik het niet acceptabel vind
wanneer een dergelijke situatie zich voordoet. Ook wanneer sprake is van onbewuste
onbekwaamheid is hier sprake van het onthouden van de nodige zorg voor een dier, met
ernstige welzijnsaantasting tot gevolg. Het OM heeft aangegeven dat de schriftelijke
notificatie die de Rendac naar de dierhouder stuurt en de melding aan de NVWA onvoldoende
basis biedt voor strafrechtelijke vervolging. Nu strafrechtelijke vervolging niet
mogelijk blijkt, heeft de NVWA haar handhavingsstrategie aangepast. Vanaf dit najaar
wordt bij een eerste melding van een levend aangetroffen dier door Rendac een last
onder dwangsom opgelegd, omdat de houder het dier de nodige verzorging heeft onthouden.
Ik ben me er bewust van dat er in dit kader ook sprake kan zijn van onbewuste onbekwaamheid
en de last dient om herhaling te voorkomen. De houder wordt daarom door de NVWA gewezen
op informatiebronnen waarin beschreven wordt hoe de dood kan worden vastgesteld. Bij
een tweede melding, binnen één jaar per locatie, van een levend aangetroffen dier
door Rendac wordt een fysieke inspectie uitgevoerd en de dwangsom ingevorderd. Het
doel van de fysieke inspectie is om na te gaan of er mogelijk meer problemen spelen
op het gebied van onder andere dierenwelzijn. Tijdens de inspectie kan ook nogmaals
aandacht worden besteed aan de juiste wijze van doden en het vaststellen van de dood.
Indien een dierenarts betrokken was bij het niet-succesvol doden van de dieren, wordt
bij de eerste melding de dierenarts hierover gewaarschuwd. Als bij een tweede melding,
binnen één jaar, dezelfde dierenarts betrokken is, wordt de zaak in het kader van
veterinair tuchtrecht voorgedragen aan de klachtambtenaar.
Transport en hitte
Motie van het lid Graus inzake een plan van aanpak tegen hittestress bij landbouwhuisdieren
(Kamerstuk 28 286, nr. 1158)
In december 2020 is een motie van het lid Graus (PVV) aangenomen, waarin de regering
wordt verzocht om een plan van aanpak tegen hittestress bij landbouwhuisdieren op
te stellen (Kamerstuk 28 286, nr. 1158). Om te komen tot een gedegen plan van aanpak, heeft mijn ministerie in eerste instantie
een hittestress inventarisatie gemaakt. Hiervoor zijn verschillende partijen geconsulteerd,
waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), diverse sectororganisaties,
dierenwelzijnsorganisaties, dierenartsen en wetenschappelijke organisaties. Vanuit
hun expertise en praktijkervaring hebben ze aangegeven welke ontwikkelingen er zijn
(wat gaat er goed) en welke uitdagingen ze zien (wat kan er beter). Daarbij is er
ook gekeken naar het wettelijk kader en overige afspraken die zijn gemaakt op het
gebied van hitte. Deze inventarisatie is in juli 2021 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk
28 286, nr. 1210).
Ik vind dit een heel belangrijk onderwerp. Het krijgt terecht veel aandacht, want
met de steeds warmer wordende zomers is extra aandacht en actie nodig om het welzijn
van dieren te borgen. Ik ben dan ook blij dat op basis van de inventarisatie en bijeenkomsten
met betrokken partijen een plan van aanpak is opgesteld, met als doel hittestress
bij dieren verder te verlagen in de gehele keten (primaire bedrijf, transport en slachterijen).
Dit plan van aanpak bevat acties die bijdragen aan dit doel en is als bijlage 7 bij
deze brief bijgevoegd. De acties komen voort uit reeds bestaande initiatieven, of
zijn geformuleerd of aangescherpt naar aanleiding van de inventarisatie. Voor iedere
actie is in overleg een eigenaar benoemd en een tijdlijn bepaald. De betrokken partijen
die een actieve rol hebben in de uitvoering van de acties zijn LNV, de NVWA, LTO,
POV, AVINED, Vee & Logistiek Nederland, TLN/SAVEETRA, COV en NEPLUVI. Ik heb vertrouwen
in deze aanpak.
Om te komen tot een voorspoedige uitvoering en om de samenhang te borgen wordt een
stuurgroep onder voorzitterschap van LNV ingesteld, met daaronder een aantal werkgroepen
per (sub)thema. In de stuurgroep en werkgroepen zijn de hierboven genoemde betrokken
partijen vertegenwoordigd. Deze sturing zorgt voor een gezamenlijke aanpak en gevoelde
gedeelde verantwoordelijkheid. Jaarlijks wordt de voortgang gemonitord en wordt het
plan van aanpak geactualiseerd en aangevuld. Het plan geeft richting en draagt bij
aan het continue verbeteren van het dierenwelzijn tijdens hitteperiodes op zowel de
korte als de lange termijn.
Toezegging inzake transport kalfjes jonger dan 28 dagen (aangehouden motie-Vestering,
Beckerman en Graus, Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 54)
Duitsland heeft eind vorig jaar op federaal niveau wetgeving aangenomen die onder
andere voorschrijft dat kalveren pas vanaf 28 dagen leeftijd vervoerd mogen worden.
In een aangehouden motie van leden Vestering (PvdD), Beckerman (SP) en Graus (PVV)
uit december 2021 wordt de regering verzocht om het Duitse voorbeeld te volgen. Mijn
voorganger heeft in reactie op de motie gevraagd of de motie aangehouden kon worden
zodat kon worden nagegaan wat deze nieuwe Duitse regelgeving precies behelst.
De Duitse leeftijdsgrens van 28 dagen voor het vervoer van kalveren betreft een nationale
aanscherping ten opzichte van de transportverordening en geldt uitsluitend voor vervoer
dat volledig binnen de landsgrenzen van Duitsland plaatsheeft. Het voorschrift gaat
na een overgangsperiode van een jaar op 1 januari 2023 in. Dergelijke strengere nationale
wetgeving ter verbetering van het welzijn van dieren tijdens vervoer dat volledig
op eigen grondgebied verloopt is toegestaan volgens artikel 1, derde lid van de transportverordening.
Ik maak mij net als mijn voorganger grote zorgen over het transport van deze jonge
kalveren. De inzet om lange transporten van kalveren en andere ongespeende dieren
in EU-verband te verbieden, zet ik voort. Recente berichtgeving over importen uit
Ierland, waarbij kalveren tot 50 uur onderweg zijn met slechts één keer voeding, bevestigen
voor mij dat deze transporten niet zouden moeten plaatsvinden. Vanuit het oogpunt
van dierenwelzijn en diergezondheid ben ik bovendien net als de Duitse regering van
mening dat het verhogen van de leeftijdsgrens voor vervoer van kalveren een goede
maatregel zou zijn. Gezondheidsproblemen bij kalveren in de kalverhouderij worden
in belangrijke mate veroorzaakt door het verplaatsen en samenbrengen van jonge kalveren
met nog niet volledig ontwikkelde immuniteit.
Omdat diertransporten over landsgrenzen heen gaan en de Nederlandse kalverhouders
grote aantallen kalveren uit andere lidstaten ontvangen, heeft een aanscherping van
de transportregels in EU-verband, door het aanpassen van de transportverordening,
mijn grote voorkeur. Door nationale strengere regelgeving ontstaat in de EU een lappendeken
aan verschillende voorschriften en wordt ontwijkgedrag in de hand gewerkt. Zo valt
er in de Duitse pers te lezen dat de Duitse vereniging van boeren (Deutscher Bauernverband)
door de 28 dagen-maatregel een grote toename van transporten van jonge kalveren van
2 tot 3 weken oud naar andere lidstaten verwacht. Dit zou een toename van Duitse kalveren
naar Nederland kunnen betekenen. Hiermee vermijdt de Duitse sector dat de kalveren
minimaal 28 dagen op het melkveebedrijf moeten blijven, zoals de nieuwe Duitse nationale
regels voorschrijven. Dat betekent langere transportafstanden en daarmee zouden de
nationale aangescherpte regels onder de streep een tegengesteld effect hebben op het
dierenwelzijn van de betreffende kalveren. Ik wil dit soort ongewenste en onbedoelde
neveneffecten vanzelfsprekend voorkomen.
De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werkt momenteel in opdracht van
de Europese Commissie aan een advies ten aanzien van dierenwelzijn en transport en
daarin wordt ook expliciet ingegaan op het vervoer van jonge kalveren. Het advies
wordt deze zomer verwacht. Ik bepaal mijn vervolgacties ten aanzien van het transport
van jonge kalveren op basis van dit advies. Ik zal daarbij op zorgvuldige wijze de
impact betrekken van het verhogen van de leeftijd voor vervoer op de bedrijfsvoering
in de melkveehouderij, waar de kalveren langer moeten worden gehuisvest en verzorgd.
Motie-Vestering inzake transport bij hitte (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10)
In de in juli 2021 aangenomen motie van het lid Vestering wordt de regering verzocht
om de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden te verlagen. Met de
beleidsregel Diertransport bij hoge temperaturen, die 2 juli 2020 van kracht werd,
wordt een invulling gegeven aan het verbod op het «vervoeren of laten vervoeren van
dieren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden
berokkent» uit artikel 3 van de transportverordening. Vervoer van dieren onder warme
weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en daarmee tot overtreding van dit
verbod. De beleidsregel legt vast dat dit bij een buitentemperatuur van 35 graden
of meer altijd het geval is. Daarmee wordt vastgelegd dat vervoer bij dergelijke temperaturen
in strijd is met artikel 3 van de transportverordening. Deze beleidsregel geldt niet
voor wagens die zijn voorzien van een actief koelsysteem, omdat die wagens in staat
kunnen zijn om ook bij temperaturen van 35 graden en hoger dieren te vervoeren zonder
artikel 3 van de transportverordening te overtreden. Bij die wagens kan om die reden
niet enkel op basis van de buitentemperatuur geconcludeerd worden dat sprake is van
«letsel of onnodig lijden» en dus in overtreding zijn.
De motie verzoekt om een verlaging van deze grens naar 30 graden. Het is echter niet
eenduidig wetenschappelijk te onderbouwen dat bij die temperatuur voor alle diertransporten,
voor alle diersoorten van alle leeftijden, bij alle variaties van luchtvochtigheid
die in Nederland voorkomen, een duidelijk risico bestaat op hittestress. Een generieke
verlaging in de beleidsregels van 35 naar 30 graden is met de huidige wetenschappelijke
kennis daarom niet mogelijk. Ik wil daarentegen wel stappen blijven zetten om het
dierenwelzijn tijdens extreme temperaturen goed te borgen. In het eerdergenoemde aanstaande
EFSA advies over dierenwelzijn tijdens transport wordt ook advies gegeven ten aanzien
van temperatuur (en luchtvochtigheid). Dat advies wacht ik af om te bepalen wat nodig
en mogelijk is ten aanzien van de eisen aan de temperatuur tijdens transport. Ik informeer
uw kamer spoedig na het uitkomen van het EFSA advies over mijn vervolgacties hierop.
Motie-Vestering inzake wachttijd bij slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11)
In juli 2021 is er een motie aangenomen van lid Vestering die de regering verzoekt
om wettelijk vast te leggen dat de wachttijd bij het slachthuis tot de start van het
uitladen maximaal vijftien minuten mag bedragen, omdat lange wachttijden met name
op hete dagen tot welzijnsproblemen kunnen leiden. Een goede planning en afstemming
tussen de verschillende schakels in de keten (veehouders, transporteurs en slachthuizen)
zijn tijdens warme dagen van extra groot belang om hittestress tijdens transport zo
veel mogelijk te voorkomen. Dat onderschrijf ik ten volle en het is ook niet voor
niets dat twee Europese verordeningen voorschriften bevatten die hierop toezien. Zo
schrijft de transportverordening (EU) 1/2005 voor dat alle nodige voorzieningen getroffen
moeten worden om de duur van het transport tot een minimum te beperken. En dat organisatoren
van diertransporten voor ieder transport ervoor moeten zorgen dat het welzijn van
de dieren niet in het gedrang komt door onvoldoende coördinatie van de verschillende
onderdelen van het transport, rekening houdend met weersomstandigheden. Verordening
(EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden vereist daarnaast
dat dieren zo spoedig mogelijk na aankomst in het slachthuis worden uitgeladen en
vervolgens zonder onnodige vertraging worden geslacht. De exploitanten van slachthuizen
dienen in hun standaardwerkwijzen uit te werken hoe zij waarborgen dat de dieren elke
vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Daarbij hoort ook het
beperken van wachttijden bij het slachthuis, zeker in periodes van hitte. Met deze
Europese bepalingen, die verbindend zijn en rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat,
is het duidelijk voor alle betrokkenen dat de wachttijd bij een slachthuis tot een
minimum beperkt moet worden. De NVWA houdt toezicht op de juiste uitvoering van deze
wetgeving, en handhaaft waar nodig en waar mogelijk, rekening houdend met de specifieke
omstandigheden.
Om in Nederland een specifieke tijdslimiet van maximaal 15 minuten voor de wachttijd
vast te leggen, is het noodzakelijk om een onderbouwing te geven dat 15 minuten voor
alle situaties het maximaal toelaatbare is en dat overschrijding hiervan in alle gevallen
tot aantasting van het dierenwelzijn leidt. Deze onderbouwing is niet mogelijk omdat
de situatie ter plaatse per slachthuis verschilt, en de dierenwelzijnsimpact van 15
minuten wachttijd eveneens sterk kan verschillen, mede afhankelijk van de diersoort
die wordt vervoerd en de buitentemperatuur en luchtvochtigheid en de voorzieningen
en maatregelen die het slachthuis heeft getroffen voor wachtende wagens. De ketenpartijen
hebben in hun sectorprotocollen aandacht voor de benodigde afstemming tussen de verschillende
schakels om wachttijden tot een minimum te beperken Dat geldt voor de sectorprotocollen
van Vee en Logistiek/ Transport en Logistiek Nederland en COV onder het Nationaal
plan voor veetransport bij extreme temperaturen en voor het «protocol pluimveetransport
bij hoge/lage temperaturen» van Stichting AVINED.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.