Brief regering : Onderzoek over afspraken met schuldeisers om vordering van financiële compensatie te voorkomen
31 839 Jeugdzorg
Nr. 818 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2022
Tijdens het debat op 10 februari 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 49, item 17) heb ik uw Kamer tijdens het tweeminutendebat toegezegd om schriftelijk te reageren
of er slachtoffers bekend zijn die in een schuldhulp- of saneringstraject vallen en
wat de mogelijkheden zijn dat een rechter de vergoeding buiten de boedel laat.
Naar aanleiding van het onderzoek van de commissie onder voorzitterschap van Micha
de Winter naar geweld in de jeugdzorg biedt de overheid, in het kader van een breder
pakket aan erkenningsmaatregelen, een financiële tegemoetkoming als erkenning voor
het leed dat slachtoffers in het verleden hebben ervaren als zij in de jeugdzorg waren
geplaatst. Het doel van de Tijdelijke regeling is het geven van erkenning aan slachtoffers
voor het geweld dat zij in de jeugdzorg hebben ondergaan. Erkenning dat destijds de
verantwoordelijken voor de kinderen in de jeugdzorg te weinig hebben gedaan om het
geweld te voorkomen en te doen ophouden. De tegemoetkoming is geen schadevergoeding
en is niet bedoeld om eventuele kosten voortkomend uit het slachtofferschap te compenseren.
De leden Westerveld en Ceder hebben in een motie1 opgeroepen tot het maken van afspraken met schuldeisers om vordering van deze financiële
tegemoetkoming te voorkomen. Bij brief van 15 oktober 2021 heeft mijn ambtsvoorganger
uw Kamer laten weten de motie niet te kunnen uitvoeren (Kamerstuk 31 839, nr. 810).
Wel informeert het Schadefonds slachtoffers sinds eind 2021 aanvullend op de website
en in de brief waarmee de tegemoetkoming wordt toegekend. Deze informatie betreft
de mogelijkheid dat indien aanvragers problematische schulden hebben en zij in een
gemeentelijk schuldhulptraject zitten, zij eventueel individuele afspraken kunnen
maken met schuldeisers. Aangaande een wettelijk traject worden aanvragers geïnformeerd
dat zij zich kunnen wenden tot hun bewindvoerder en de rechter om te bezien of het
bedrag buiten de boedel kan worden gelaten.
Omdat de schuldeiser bij een schuldhulptraject of een schuldsanering slechts een klein
deel van de oorspronkelijke rekening betaald krijgt en dit een inbreuk op zijn of
haar eigendomsrecht is onder het eerste protocol van het EVRM, mag geen automatische
uitzondering worden gemaakt voor ontvangen vergoedingen tijdens het traject. Daarom
vallen tijdens een schuldhulptraject of een schuldsanering alle verdiensten en inkomsten
van een persoon, na aftrek van een bedrag voor levensonderhoud, in de boedel. De schuldhulpverlener
of Wsnp-bewindvoerder is verplicht om de inkomsten te gebruiken om de schulden te
betalen.
Het lid Ceder vroeg in het voornoemde debat of het buiten de boedel laten wel mogelijk
is bij een wettelijke schuldsanering. Dat kan, mits het slachtoffer dit bespreekt
met de Wsnp-bewindvoerder en een gemotiveerd verzoek indient bij de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris zal vervolgens de afweging moeten maken tussen de rechten van
de schuldeisers – die al slechts een klein gedeelte van de uitstaande schuld betaald
krijgen – en de wens van het slachtoffer om de vergoeding (gedeeltelijk) zelf te mogen
houden. De rechter-commissaris zal een beslissing nemen op grond van artikel 295,
lid 3 van de Faillissementswet en kan daar eventueel voorwaarden aan verbinden.
Navraag bij zowel de Recofa, bureau Wsnp van de Raad voor rechtsbijstand, de branchevereniging
voor bewindvoerders Wsnp (BBW) als ook bij het Schadefonds heeft mij een tweetal signalen
opgeleverd waarbij een slachtoffer heeft aangegeven dat sprake is van problematische
schulden en dat (een gedeelte van) de tegemoetkoming gebruikt is voor het betalen
van deze schulden.
Dat wil niet zeggen dat er niet meer zaken zullen zijn, maar op dit moment zijn mij
geen andere zaken bekend. Daarnaast heeft het Schadefonds Geweldsmisdrijven mij meegegeven
dat het voorkomt dat een slachtoffer onder een vorm van beschermingsbewind of curatele
staat. Ook dan kan het zijn dat het slachtoffer niet zelf mag beschikken over de tegemoetkoming.
Gelet op de vaste jurisprudentie2, die inhoudt dat de rechter-commissaris in een wettelijke schuldsanering bij een
tegemoetkoming deze in beginsel dient te gebruiken voor het afbetalen van de schulden
en deze niet vrij mag laten vallen aan de persoon tenzij er bijzondere omstandigheden
zijn, heeft mijn voorganger het WODC gevraagd onderzoek te doen. Dit onderzoek moet
antwoord geven op de vraag wat in wet- en regelgeving aangepast zou moeten worden
om uitkeringen en tegemoetkomingen vrij te kunnen laten en of dat kan, gelet op internationaalrechtelijke
kaders. Ik verwacht dit onderzoek in het najaar en zal ik dat voorzien van een beleidsreactie
met uw Kamer delen.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming