Brief regering : Verbeteringen in Besluit bouwwerken leefomgeving in relatie tot woningbouw
32 757 Bouwbesluit
Nr. 186
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2022
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» (Kamerstuk
35 788, nr. 77) is opgenomen dat het Bouwbesluit wordt verbeterd en belemmeringen voor de woningbouw
worden weggenomen. Dit is ook aangegeven in het programma Woningbouw dat 11 maart
2022 is gepresenteerd. In deze brief informeer ik u over deze verbetering van de bouwvoorschriften
die zijn beslag zal vinden in het Besluit bouwwerken Leefomgeving (Bbl) onder de Omgevingswet.
Het karakter van deze brief is richtinggevend. Na overleg met uw Kamer zal ik in de
komende periode toewerken naar concrete wijzigingen van het Bbl, waarbij ook de stakeholders
uiteraard worden betrokken.
Heroverweging lokale maatwerkregels voor de energie- en milieuprestatie
Op dit moment zijn in het Bouwbesluit 2012 landelijk geüniformeerde algemene regels
opgenomen met een minimumeis. De bouwvoorschriften in het Bouwbesluit 2012 zullen
op 1 januari 2023 komen te vervallen, met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het Bbl zal tegelijk met de Omgevingswet in werking treden1. Voor de meeste voorschriften is de landelijke uniformiteit in het Bbl in stand gehouden.
In 2018 is bij het vaststellen van de regels in het Bbl de mogelijkheid opgenomen
tot aanscherping van de nieuwbouweis voor de energie- en de milieuprestatie van gebouwen,
door middel van maatwerkregels door het lokale bevoegd gezag. Op die manier is meer
beleidsruimte voor de eigen duurzaamheidsambitie van de gemeente voor de gebouwde
omgeving gecreëerd.
Sinds 2018 zijn de landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 voor de energieprestatie
van gebouwen en de milieuprestatie van gebruikte materialen echter verder aangescherpt.
Bovendien liggen verdere landelijke aanscherpingen in het verschiet omdat de lat in
heel Nederland hoog zal moeten worden gelegd om de duurzaamheidsambities en klimaatdoelstellingen
in 2030 en 2050 in de gebouwde omgeving te behalen. Over de precieze uitwerking van
de aanscherpingen zal ik nog in gesprek gaan met de sector en met medeoverheden.
Voor de energieprestatie gelden sinds 1 januari 2021 de landelijke BENG-eisen (Bijna
energie neutrale gebouwen) voor nieuwbouw ter implementatie van de Europese Richtlijn
Energieprestatie Gebouwen (EPBD). Deze eisen zal ik verder aanscherpen zodat uiteindelijk
sprake zal zijn van emissievrije nieuwbouw.2
De milieuprestatie-eis voor woningen is op 1 juli 2021 aangescherpt van 1,0 naar 0,8.
Ik zal een voorstel doen om die eis stapsgewijs verder landelijk te verlagen. In het
verslag van het schriftelijk overleg over gespoten PUR-schuimisolatie en gezondheid
van 5 november 2021 heeft mijn voorganger al het onderzoek aangekondigd, waarin wordt
bezien of en hoe de milieuprestatie-eis voor nieuwbouw al in 2025 naar 0,5 kan.3 In het programma verduurzaming van de gebouwde omgeving en het onlangs gepresenteerde
programma Woningbouw ga ik nader in op deze en andere beleidsvoornemens die circulariteit
in de bouw en verduurzaming van de bouwsector verbeteren.
In het Programma Woningbouw geef ik aan dat ik circulair en industrieel bouwen wil
bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie-
en milieuprestatie van woningen. Van belang daarbij is dat de technische bouwvoorschriften
voor woningen in heel Nederland zoveel mogelijk uniform zijn en op een zo’n hoog mogelijk
ambitieniveau, zodat niet in afzonderlijke gemeenten technische aanpassingen noodzakelijk
zijn van de bouwconcepten. Bij uniforme bouwvoorschriften kan een producent voor zijn
industrieel vervaardigde woningconcept de maatvoering, productiewijzen en de toe te
passen componenten, bouwdelen en materialen zoveel mogelijk standaardiseren. Die standaardisatie
is tevens de basis voor de noodzakelijke (langjarige) afspraken van de woningproducent
met ketenpartners en toeleveranciers. Dankzij de vergaande standaardisatie binnen
het concept krijgt de toekomstige eigenaar van de geïndustrialiseerd geproduceerde
woning diverse ontwerpen en uitvoeringen aangeboden, zonder dat daar hoge meerkosten
aan verbonden zijn. Hierbij wordt automatisch (want vooraf doorgerekend) voldaan aan
de aangescherpte energie- en milieuprestatie-eisen. Het ontwikkelen van een dergelijk
woningconcept, het bouwen van een fabriek en de verdere ontwikkeling van de technologie
daarvoor, vergen zeer omvangrijke investeringen. Die zijn alleen rendabel als gedurende
langere tijd grote aantallen woningen binnen het vastgestelde concept in een min of
meer continue bouwstroom gerealiseerd kunnen worden. Standaardisatie binnen woningconcepten
op basis van uniforme bouwvoorschriften leidt (op termijn) tot een betere prijs-kwaliteitverhouding, hogere duurzaamheidsprestaties, een grotere realisatiesnelheid, minder
(stikstof)uitstoot op de bouwlocatie, verlaging faalkosten en lagere inzet van arbeidskrachten.
Gezien het voorgaande start ik de voorbereidingen om voor deze onderwerpen (BENG en
MPG) de maatwerkmogelijkheid bij nieuwbouw uit het Bbl te halen. Wel blijft er de
mogelijkheid voor het lokale bestuur om in specifieke gevallen te experimenteren.
Onder de Omgevingswet is hiervoor dezelfde ruimte gecreëerd als thans onder de Crisis-
en Herstelwet bestaat.
Tijdelijke woningen
De woningbouwopgave kan deels worden ingevuld door de bouw van tijdelijke woningen.
Zoals in het coalitieakkoord en het programma Woningbouw is aangegeven, wordt gestreefd
naar 15.000 flexwoningen per jaar. Het Bbl kent specifieke voorschriften voor tijdelijke
bouwwerken, waaronder woningen. Dat zijn woningen met een maximum-instandhoudingstermijn van 15 jaar op een bepaalde locatie. De voorschriften voor tijdelijke
bouw zijn in het algemeen lager dan voor (niet tijdelijke) nieuwbouw, dus permanente
bouw. Verder zijn er voorschriften voor het verplaatsen van (tijdelijke) woningen.
Al deze voorschriften beogen dat tijdelijke bouw eenvoudiger te realiseren is dan
permanente bouw.
Het is belangrijk voor bouwers van tijdelijke woningen dat hun woningen/modules verschillende
keren kunnen worden toegepast zonder dat grote aanpassingen nodig zijn, om de initiële
investeringen terug te kunnen verdienen. Daarnaast is dit van belang vanuit het oogpunt
van streven naar zoveel mogelijk circulariteit en duurzaam bouwen. Hoewel de huidige
bouwvoorschriften hiervoor al ruimte geven, wil ik in samenspraak met bouwers van
tijdelijke en flexwoningen en gemeenten bezien of aanpassing of verduidelijking van
de landelijk geldende voorschriften nodig is.
Natuurinclusief en klimaatadaptief
Naast snellere en duurzamere bouw van woningen is ook aanpassing aan klimaatverandering
en een gezond en prettig leefmilieu met groen en biodiversiteit van belang. Daarbij
kan zowel gedacht worden aan maatregelen op gebiedsniveau als op gebouwniveau en die
kunnen invloed hebben op elkaar. Op dit terrein zijn verschillende moties aangenomen4.
Met decentrale overheden werk ik daarom aan een handreiking die in kaart moet brengen
welke mogelijkheden zij onder de Omgevingswet zullen hebben om klimaatadaptief en
natuurinclusief bouwen, inrichten en beheren juridisch te borgen en of er eventuele
aanvullende maatregelen nodig zijn.
In hoeverre landelijke bouwtechnische eisen passend zijn in dit kader is nog de vraag.
In nauwe samenwerking met mijn collega» s van IenW en LNV bezie ik wat de meest effectieve
interventies zijn. Hierbij betrek ik ook decentrale overheden, de bouwsector en natuurorganisaties.
Als voor verschillende regio’s in Nederland verschillende oplossingen in de rede liggen,
zal ik bezien in hoeverre daarmee rekening moet worden gehouden.
Ik werk samen met de Deltacommissaris en de Unie van Waterschappen aan een analyse
van huidige belemmeringen in de bouwregelgeving rond klimaatadaptief bouwen. Ten aanzien
van klimaatadaptie heb ik ook twee briefadviezen over «Woningbouw en klimaatadaptatie»
van de Deltacommissaris ontvangen. Met mijn collega’s van IenW en LNV zal ik binnenkort
een reactie hierop naar uw Kamer sturen.
In 2022 wordt met IenW en LNV gewerkt aan een nationale maatlat, die duidelijk maakt
wat verstaan wordt onder een klimaatbestendige gebouwde omgeving. Hierin wordt inzet
op meer groen in de gebouwde omgeving als middel voor klimaatadaptatie meegenomen.
Of minimumeisen voor klimaatadaptief bouwen ook zijn neerslag zullen vinden in het
Bbl kan op basis van die maatlat adequaat worden beoordeeld. Ook andere mogelijkheden
worden bestudeerd.
Tot slot
Ik ga aan de slag met de hiervoor beschreven verbeteringen van de voorschriften van
het Bbl ten aanzien van de woningbouw. Als het gaat om bouwtechnische eisen voor nieuw
te bouwen woningen is het uitgangspunt dat deze zoveel mogelijk zullen worden vormgegeven
als landelijk uniforme eisen.
Zoals gebruikelijk zal ik daarbij ook het Overleg Platform Bouwregelgeving en de Juridische
Technische Commissie (OPB en JTC5) betrekken. Uit de beleidsdoorlichting van de bouwregelgeving6 is opnieuw de positieve rol van het OPB bij de totstandkoming van de bouwregelgeving
gebleken.
Ik verwacht een eerste wijziging van het Bbl ten aanzien van landelijke uniformering
van de energieprestatie en de milieuprestatie bij nieuwbouw begin 2023 aan uw Kamer
te kunnen voorleggen. De landelijke aanscherpingen volgen daarna, omdat deze nog moeten
worden doorgerekend en de samenhang met de overige eisen in het Bbl moet worden bezien.
Wellicht ten overvloede, het Bbl wordt ook op andere onderdelen aangepast die tot
verbetering leiden, onder andere vanuit overleg met uw Kamer. Bovendien is sprake
van regulier onderhoud bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen uit de praktijk.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening