Brief regering : Afronding onderhandelingen wijziging verordening terbeschikkingstelling eigen middelen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3371
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de afronding van de onderhandelingen over
de wijziging van de verordening terbeschikkingstelling van de eigen middelen (Making
Available Regulation: MAR)1. Op 25 juni 2021 heeft de Europese Commissie (Commissie) een voorstel tot wijziging
van deze verordening gepubliceerd. Op 3 september is de kabinetsappreciatie van dit
voorstel aan uw Kamer verzonden middels een BNC-fiche2. In de daaropvolgende maanden hebben de lidstaten, onder leiding van het Sloveense
en Franse voorzitterschap onderhandeld over dit voorstel. Het Franse voorzitterschap
heeft na deze onderhandelingen een laatste compromisvoorstel (een aanpassing van het
initiële Commissievoorstel) gepresenteerd. Een meerderheid van de lidstaten heeft
reeds aangegeven hiermee in te zullen stemmen. Het kabinet is echter van mening dat
dit laatste compromisvoorstel van het voorzitterschap niet afdoende tegemoetkomt aan
de Nederlandse inzet en is daarom voornemens om bij de stemmingen hierover te onthouden
van stemming. In deze brief informeer ik u over de wijzigingen die zijn aangebracht
ten opzichte van het initiële voorstel van de Commissie en de beoordeling van het
kabinet hierbij.
Appreciatie kabinet Commissievoorstel juni 2021
De MAR legt vast hoe en wanneer de afdrachten van eigen middelen door de lidstaten
aan de EU worden gedaan. Het gaat dan om de afdracht van traditionele eigen middelen
(TEM, oftewel invoerrechten) en de afdrachten gebaseerd op een btw- en een bni-grondslag3.
Het kabinet vond het positief dat de Commissie met het voorstel gehoor trachtte te
geven aan de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord en de oproep van lidstaten
tot verbetering van deze verordening. De regels omtrent de terbeschikkingstelling
van de eigen middelen moeten er volgens het kabinet op zijn gericht om de eigen middelen
tijdig en correct beschikbaar te stellen aan de Unie. Daarmee moeten ze een prikkel
voor lidstaten bevatten om de regels na te leven. Daarbij zijn voor het kabinet twee
uitgangspunten van belang: een uniforme uitvoering en interpretatie van de regelgeving
en voldoende procedurele waarborgen voor een tijdig en correct proces van terbeschikkingstelling.
Over de inhoud van het initiële voorstel was het kabinet gematigd positief. Het kabinet
zag mogelijkheden tot verdergaande aanpassingen van het voorstel. Het betrof met name
een verdere verbetering van de werking van het instrument vertragingsrente in het
geval van niet of te laat afgedragen TEM en scherpere procedurele waarborgen voor
het geval er verschil van inzicht is tussen een lidstaat en Commissie over de terbeschikkingstelling
van de TEM. Het kabinet kon ten tijde van publicatie van het voorstel nog geen beoordeling
maken van de door de Commissie voorgestelde centrale eigenmiddelenrekening omdat het
voorstel geen verdere onderbouwing of argumentatie hiervoor bevatte.
Uitkomst onderhandelingen
Vertragingsrente
Wanneer een lidstaat een betaling volgens het oordeel van de Commissie te laat doet,
is hierover vertragingsrente verschuldigd, vanaf het moment dat de betaling gemaakt
had moeten zijn volgens de Commissie. Het instrument vertragingsrente kan volgens
het kabinet een goede prikkel vormen voor lidstaten om tijdig en correct middelen
ter beschikking te stellen. Onder de huidig geldende regels functioneert dit instrument
volgens het kabinet nog niet optimaal en komen in de praktijk hoge rentebetalingen
voor lidstaten voor. Dit is vaak een gevolg van de toepassing van deze vertragingsrente
met terugwerkende kracht, ongeacht de oorzaak van deze vertraging en of deze al dan
niet aan de betreffende lidstaat te wijten is.
Het kabinet was dan ook positief over het voorstel van de Commissie om het toepassingsbereik
van de plafonnering van de vertragingsrente uit te breiden naar zaken waarvoor nog
geen vertragingsrenterekening is ontvangen. Een plafonnering betekent dat de stijging
van de vertragingsrenterekening wordt gemaximeerd. Nu deze plafonnering op meer zaken
van toepassing wordt gebracht, zal dus ook op deze dossiers de stijging van de vertragingsrente
beperkt worden tot dit maximum. Toch had het kabinet graag verdergaande aanscherpingen
gezien zoals het uitzonderen van specifieke periodes voor de toepassing van vertragingsrente,
bijvoorbeeld wanneer de vertraging buiten de invloedssfeer van de lidstaat is ontstaan.
Ook zag het kabinet graag dat de begindatum voor het berekenen van de vertragingsrente
in het algemeen niet moet liggen vóór het moment dat de lidstaat voor het eerst op
de hoogte is gesteld door de Commissie over vermeende verschuldigde vertragingsrente.
Deze aanscherpingen van het instrument vertragingsrente zijn na de onderhandelingen
niet opgenomen in het uiteindelijke compromisvoorstel zoals dit nu door het voorzitterschap
aan de Raad wordt voorgelegd.
In de onderhandelingen hebben enkele lidstaten wel steun geuit voor de wensen van
Nederland tot de hierboven genoemde verdere aanscherping van de berekening van vertragingsrente.
Tijdens de uitwerking hiervan en tijdens discussies in de Raad en met de Commissie
en de Juridisch Dienst van de Raad (JDR) kwam naar voren dat deze mogelijke «uitzonderingen»
in wet- en regelgeving niet eenvoudig te interpreteren zijn. De verwijtbaarheid van
een lidstaat voor periodes van vertraging is niet eenduidig te bepalen. Daarnaast
is de Commissie van mening dat dit de prikkelwerking van het instrument vertragingsrente
vermindert. Hierdoor is het niet gelukt een brede uitzonderingsgrond voor de oploop
van vertragingsrente in de MAR op te nemen. Wel is overeengekomen dat over bepaalde
bedragen die in een aparte boekhouding4 mogen worden geboekt, bijvoorbeeld omdat zij worden betwist door de marktdeelnemer
of vermoedelijk oninbaar zijn, maximaal vijf jaar lang geen vertragingsrente wordt
berekend wanneer deze alsnog moeten worden afgedragen aan de EU.
Hoewel de Nederlandse inzet op de werking van de vertragingsrente over TEM niet geheel
behaald is, zijn er tijdens de onderhandelingen wel andere aanscherpingen aangebracht
in lijn met de Nederlandse inzet. Zo is het plafond van het rentetarief verlaagd van
16-procentpunt naar 14-procentpunt. De uitbreiding van de plafonnering naar alle zaken
waarvoor nog geen renterekening is ontvangen, is behouden. Ook is een lidstaat geen
vertragingsrente meer verschuldigd over bedragen aan TEM waarbij een lidstaat een
(administratieve) vergissing heeft gemaakt na de vaststelling van de invoerrechten
indien de lidstaat aantoont dat deze vergissing niet van invloed is op de oninbaarheid
van deze bedragen, oftewel, de oninbaarheid is geen gevolg van deze vergissing. Dergelijke
bedragen (de hoofdsom) hoeven niet meer ter beschikking gesteld te worden aan de EU
en is dus ook geen vertragingsrente verschuldigd hierover.
Het effect van deze aanpassingen is moeilijk te kwantificeren maar zal tot resultaat
hebben dat Nederland in bepaalde gevallen minder vertragingsrente verschuldigd zal
zijn.
Herzieningprocedure
Het kabinet acht voldoende procedurele waarborgen voor een tijdig en correct proces
van terbeschikkingstelling van belang. Dit betrof een belangrijk uitgangspunt bij
de beoordeling van het Commissievoorstel.
Het kabinet was dan ook positief over het codificeren van jurisprudentie en enkele
reeds in de praktijk gangbare werkwijzen. Het betreft hier bijvoorbeeld het vastleggen
van de mogelijkheid tot het doen van betalingen onder voorbehoud bij betwiste bedragen
aan TEM en een daaropvolgende constructieve dialoog tussen Commissie en betreffende
lidstaat. Door de betaling onder voorbehoud wordt de verdere oploop van vertragingsrente
gestuit. Het kabinet was echter ook van mening dat de in het voorstel opgenomen herzieningsprocedure,
de formalisering van deze dialoog tussen Commissie en lidstaten in het geval van een
geschil, nog niet voldoende waarborgen voor de lidstaten bevatte. Zo werd in het voorstel
van de Commissie niet eenduidig vastgelegd hoe een herzieningsprocedure formeel wordt
gestart en afgerond, of wat er gebeurt in het geval een geschil tussen de Commissie
en een lidstaat inzake de verschuldigdheid van TEM en/of vertragingsrente niet wordt
opgelost binnen de beschreven procedures. Tevens zag het kabinet ruimte voor een betere
balans in de reactietermijnen in deze herzieningsprocedure tussen de Commissie en
lidstaten en achtte het kabinet het behulpzaam wanneer er een formele mogelijkheid
wordt toegevoegd om het moment van de eerste beoordeling door de Commissie over specifieke
invoerrechten te vervroegen.
Tijdens de onderhandelingen zijn verdere aanscherpingen in het voorstel aangebracht
in lijn met de Nederlandse wensen. Allereerst heeft de Commissie duidelijkheid verschaft
over de het moment waarop een lidstaat een geschilprocedure kan aanvragen, namelijk
op het moment dat de Commissie haar beoordeling heeft afgerond en haar bevindingen
aan de betreffende lidstaat heeft gecommuniceerd. Ook is er een maximale termijn van
twee jaar voor de geschilprocedure opgenomen in het nieuwe voorstel van het voorzitterschap.
De reactietermijnen voor lidstaten en Commissie zijn binnen deze geschilprocedure
aan elkaar gelijkgesteld. Een lidstaat heeft ook de mogelijkheid om jaarlijks een
vergadering op hoog niveau aan te vragen met de Commissie om de openstaande geschilpunten
te bespreken met het oog op het bereiken van een akkoord hierop. Indien de Commissie
en lidstaat binnen de geschilprocedure uiteindelijk niet tot een gedeeld akkoord komen,
hebben beide partijen de mogelijkheid om een procedure te starten bij het Europees
Hof van Justitie. In het huidige compromisvoorstel van het voorzitterschap is geen
(mogelijkheid tot) vervroeging van de eerste beoordeling door de Commissie opgenomen
zoals het kabinet ook nog graag had gezien. Hierdoor blijven nabetalingen TEM en bijbehorende
vertragingsrenterekeningen mogelijk naar aanleiding van ex post beoordelingen van
de Commissie, zoals bij de casus zonnepanelen5. In het voorstel is wel opgenomen dat de Commissie uiterlijk eind 2026 een evaluatie
uitvoert van de werking van de herzieningsprocedure en zo nodig voorstellen doet om
de werking ervan te verbeteren.
Centrale eigenmiddelenrekening
In het initiële voorstel van de Commissie werd de mogelijkheid tot een eigen gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening van de Commissie geïntroduceerd. Het kabinet kon daar ten tijde
van de kabinetsappreciatie in het BNC-fiche geen beoordeling van maken omdat het voorstel
geen verdere onderbouwing of argumentatie bevatte. Het kabinet verwachtte dat de Commissie
hiermee vooruitliep op eventuele toekomstige verbeteringen in het kasbeheer van de
lidstaten en de Commissie, in reactie op aangeven van enkele lidstaten dat het huidige
systeem uitdagingen kent op het gebied van voorspelbaarheid en de aantallen transacties.
Het kabinet heeft hierover na publicatie van het voorstel ook schriftelijke vragen
gesteld aan de Commissie.
De Commissie heeft daarop aangegeven dat de mogelijkheid tot een gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening voor de Commissie inderdaad een mogelijke verbetering biedt
voor de huidige uitdagingen. In het huidige compromisvoorstel van het voorzitterschap
is de mogelijkheid hiertoe verder uitgebreid en bovendien facultatief gesteld. Lidstaten
moeten zelf kunnen kiezen of zij gebruik willen maken van de gecentraliseerde eigenmiddelenrekening
of niet. Om de lidstaten in staat te stellen een weloverwogen keuze hierin te maken
zal de Commissie en gedetailleerde kosten-batenanalyse van het gebruik van een eventuele
gecentraliseerde eigenmiddelenrekening maken. Het kabinet is positief over de vrijwilligheid
van een eventuele gecentraliseerde eigenmiddelrekening.
Algemene beoordeling, krachtenveld en stemmingen
De beoordeling van het kabinet over het initiële voorstel van de Commissie was gematigd
positief6. Tijdens de onderhandelingen is het voorstel naar mening van het kabinet verder verbeterd
en komt het huidige compromisvoorstel tegemoet aan enkele onderdelen van de Nederlandse
inzet. De kabinetsinzet op de onderwerpen vertragingsrente en procedurele waarborgen
is echter niet geheel behaald. Hoewel de vertragingsrente op punten wordt ingeperkt
kunnen dossiers met relatief hoge vertragingsrenterekeningen, zoals de casus zonnepanelen,
in de toekomst nog steeds voorkomen. Het kabinet is daarom voornemens om bij de stemmingen
over dit compromisvoorstel te onthouden van stemming. Daarmee erkent het kabinet dat
er verbeteringen zijn aangebracht maar benadrukt het kabinet tevens dat het van mening
is dat verdergaande wijzigingen beter zouden zijn geweest. Het kabinet is voornemens
een stemverklaring af te geven om deze boodschap kracht bij te zetten.
De MAR betreft een dossier op basis van gekwalificeerde meerderheid. Tijdens de laatste
behandeling in de raadswerkgroepen heeft Nederland aangegeven te zullen onthouden
van stemming. Vrijwel alle lidstaten hebben aangegeven in te zullen stemmen met het
huidige voorstel. Daarbij heeft een groot gedeelte van de lidstaten aangegeven dat
ze instemmen vanuit compromisbereidheid, gezien de zeer grote diversiteit in belangen
en specifieke aandachtspunten van lidstaten binnen deze verordening.
Het Franse voorzitterschap legt het huidige compromisvoorstel waarschijnlijk op 30 maart
a.s. voor aan het Coreper om het daarna als hamerpunt te agenderen op de Ecofinraad
van 5 april a.s.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën