Brief regering : Hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid
33 576 Natuurbeleid
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 265
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2022
Een schoon en leefbaar land met een rijke natuur. Dat is het land waar we zelf graag
in leven en dat we ook graag doorgeven aan de komende generaties. Als Minister op
de nieuwe post Natuur en Stikstof heb ik bij mijn aantreden de opdracht gekregen om
te werken aan een land waarin we fijn kunnen leven en tegelijk ook succesvol kunnen
ondernemen, maar waarvoor we onze verplichtingen ten aanzien van de natuur en het
klimaat moeten waarmaken. Die balans zult u terugzien in de voorstellen die ik zal
doen en de aanpak die dit kabinet kiest. Dat is mijn inzet voor de komende jaren.
De natuur staat momenteel onder grote druk. We zien dat steeds meer dieren en planten
verdwijnen en dat de natuur verzwakt en verschraalt. We moeten daarom de biodiversiteit
herstellen en een balans bereiken tussen wat de natuur kan dragen en wat we van haar
vragen als samenleving. Niet voor niets hebben we daarvoor internationaal ook afspraken
gemaakt, waaraan Nederland zich zal houden. Uiteindelijk is de natuur de basis van
ons bestaan. Bodem, water en lucht zijn ons kapitaal.
Het kabinet begint niet op nul. De afgelopen periode is met de structurele aanpak
stikstof een belangrijk fundament gelegd. Er is de afgelopen jaren al veel gedaan
om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en natuur te herstellen. Ook in het kader
van de klimaat- en wateropgave wordt belangrijke inzet gepleegd.
Tegelijk beseft het kabinet dat dit nog onvoldoende is, zowel vanwege de grote natuuropgave
als de druk op vergunningverlening. Dit, terwijl we door moeten met andere grote maatschappelijke
opgaven zoals de energietransitie, de woningbouw, bereikbaarheid en de versterking
van defensie. We kunnen ons de stilstand als samenleving niet veroorloven: daarom
zet ik in op versnelling en intensivering. Daarbij zijn alle sectoren aan zet. De
vrijwilligheid staat voor mij voorop, maar ik besef dat niet alles overal kan. Mogelijke
oplossingen voor (agrarische) ondernemers, passend in hun situatie, zijn innovatie,
verplaatsing, extensivering of zelfs vrijwillig stoppen. Wanneer vrijwilligheid te
weinig oplevert, worden dwingender maatregelen als onteigening ingezet. Hoe ingrijpend
dit voor een ondernemer is kan ik mij nauwelijks voorstellen. Daarom onderzoek ik
hoe ik de vrijwillige regelingen aantrekkelijker en effectiever kan maken.
We zullen maatregelen waar mogelijk slim combineren om de natuur, de bodem en de waterkwaliteit
te verbeteren en de klimaatopgave te halen. We hebben het daarom over een integrale
aanpak. Deze bestaat zowel uit landelijke als uit gebiedsgerichte maatregelen, waarbij
vanwege de grote impact op kwetsbare natuur de inzet op piekbelasters prioriteit krijgt.
Hóe we al deze doelen het beste kunnen halen, verschilt in Nederland van gebied tot
gebied en hangt bijvoorbeeld af van de bodemgesteldheid en waterkwaliteit in een gebied.
Daarom stellen we per gebied de doelen vast die onontkoombaar gehaald moeten worden.
Per gebied is het vervolgens aan overheden en betrokken partijen zoals boeren, andere
grondgebruikers, bewoners en maatschappelijke organisaties om in te vullen op welke
manier de gestelde doelen daar worden gehaald.
Door deze gebiedsgerichte en integrale aanpak krijgt de natuur de kans om zich te
herstellen. Op termijn zal daardoor ook de vergunningverlening voor maatschappelijke
en economische ontwikkeling verder op gang komen, waardoor er meer ruimte komt om
huizen te bouwen, wegen aan te leggen en duurzaam te ondernemen.
Dit is de grote, ingewikkelde opgave waarmee ik aan de slag ben. Ik besef dat ik niet
voor iedereen een fijne boodschap breng. Het komt de komende jaren aan op samenwerking.
Tussen Rijk en provincies. Tussen natuurorganisaties en ondernemers. En ook tussen
het kabinet en de beide Kamers. Alleen samen krijgen we het voor elkaar om onze doelstellingen
te realiseren. We moeten voortdurend in het oog houden of de stappen die we zetten,
daadwerkelijk genoeg effect hebben op onze natuur, ons klimaat en onze waterkwaliteit.
En tegelijkertijd moeten we zorgen voor perspectief. Voor gezinnen, die wachten op
een huis in een groene wijk, voor ondernemers die hun bedrijf duurzaam willen uitbreiden,
voor iedereen die van A naar B wil kunnen reizen. En ook voor boeren, die rondom die
natuur hun brood willen verdienen. Die behoefte hebben aan duidelijkheid en consistentie,
voordat ze noodzakelijke investeringen doen.
Daar ben ik samen met mijn collega’s in het kabinet, medeoverheden en maatschappelijke
organisaties mee aan de slag. Een proces waarover ik u met deze brief graag nader
informeer. Als bijlagen 1 en 2 bij deze brief vind u: een tijdlijn van de aanpak voor
de komende periode, alsook een overzicht op hoofdlijnen van de inzet en verantwoordelijkheid
van de diverse betrokken departementen en overheden.
Doelen van de aanpak
Met een integrale aanpak stuurt het kabinet op het onontkoombaar realiseren van vier
nationaal en internationaal dwingende doelen:
Natuurherstel en -verbetering: Conform de vereisten van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR) is het voorkomen
van verslechtering en het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van
de natuur een continue verplichting. Het tegengaan van verslechtering moet te allen
tijden geborgd zijn. Met de integrale aanpak worden daarnaast richting 2030 onvermijdelijke
stappen gezet naar het (op termijn) bereiken van de instandhoudingsdoelen. Vooralsnog
is er geen verplichtend tijdpad gekoppeld aan VHR-doelbereik. Op korte termijn volgt
evenwel een voorstel van de Europese Commissie naar aanleiding van de Europese Biodiversiteitsstrategie
met daarin mogelijk ook wettelijk bindende tussendoelen voor 2030 en 2040 geformuleerd.1
Om de VHR-doelen te bereiken moeten diverse drukfactoren worden aangepakt, binnen
en buiten natuurgebieden. Naast stikstofvermindering gaat het ook over andere aspecten,
zoals verbetering van waterkwaliteit en -kwantiteit, (natuurinclusievere) ruimtelijke
inrichting door extra leefgebied en, gebruik van en verbindingen tussen natuurgebieden.
Langetermijndoelbereik voor de VHR vereist dat er ook voldoende ruimte komt voor leefgebied
buiten Natura 2000-gebieden. Dit gaat zowel over areaal natuur als over areaal extensieve
en natuurinclusieve landbouw. De Europese Commissie zal in bovengenoemd voorstel waarschijnlijk
een norm stellen van 10 procent landschapselementen in het agrarisch gebied, die verbindingen
tussen natuurgebieden en agrarische biodiversiteit versterken. Vanuit het Aanvalsplan
«Versterking Landschappelijke identiteit via Landschapselementen» wordt momenteel
uitgewerkt wat er voor nodig is om dit in het landelijk gebied te realiseren. Voor
een brede basiskwaliteit natuur in Nederland zal in samenwerking met provincies bovendien
in de zomer de Agenda Natuurinclusief worden gepresenteerd.
Stikstofreductie: De sterke overbelasting door stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren voor
de natuurkwaliteit. Een succesvolle aanpak hiervan is bepalend voor de mate waarop
toestemmingverlening mogelijk is voor diverse (economische) activiteiten. In veel
natuurgebieden slaat er meer stikstof neer dan de natuur aan kan en worden de zogenaamde
kritische depositiewaarden (KDW) (ruim) overschreden. Het kabinet kijkt door middel
van natuurdoelanalyses die worden vastgesteld door de ecologische autoriteit breed
naar wat er nodig is voor een goede staat van instandhouding en hanteert de KDW daarbij
als belangrijke indicator voor de drukfactor stikstof. Met het coalitieakkoord (Kamerstuk
35 788, nr. 77) heeft het kabinet de huidige wettelijke doelstelling uit de Wet stikstofreductie
en natuurverbetering (Kamerstuk 35 600) van 2035 naar voren gehaald. Dit betekent dat in 2030 74% van het stikstofgevoelig
Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht. In 2025
is dit conform de wettelijke verplichting 40% van dat areaal.
Klimaatopgave landbouw en landgebruik: Het kabinet heeft de ambitie om in 2030 60% minder broeikasgassen uit te stoten
dan in 1990. Het wettelijke doel komt op 55% te liggen. Alle sectoren (mobiliteit,
energie en industrie, woningbouw, landbouw en landgebruik) moeten hieraan bijdragen.
De klimaatopgave voor de landbouw en het landgebruik heeft onder meer betrekking op
de veehouderij, de glastuinbouw, veenweidegebieden, landbouwbodems, bossen en natuur.
De landbouw en het landgebruik moeten voldoen aan de indicatieve restemissiedoelen
2030 die met uw Kamer zijn gedeeld in de brief van de Minister voor Klimaat en Energie
(Kamerstuk 32 813, nr. 974). In het coalitieakkoord is een indicatieve broeikasgasreductie van 5 megaton opgenomen,
gekoppeld aan de gecombineerde aanpak. Daarnaast zijn indicatieve broeikasgasreducties
opgenomen voor de glastuinbouw. Op basis van de ramingen in de Klimaat- en Energieverkenning
2022 worden in het najaar definitieve restemissiedoelen 2030 voor alle sectoren, en
dus ook voor landbouw en voor landgebruik, vastgesteld. Voor de sectoren onder de
Europese Effort Sharing Richtlijn (ESR), waaronder de landbouw, volgt daaruit een
(jaarlijks) emissiebudget richting 2030.
Wateropgave: Hiervoor geldt als doel het bereiken van de goede toestand van oppervlakte- en grondwater
zoals omschreven in de KRW, door het uitvoeren van de benodigde maatregelen. Dit is
een geldende verplichting voor uiterlijk 2027. De doelen voor de KRW zijn gespecificeerd
tot op het niveau van de afzonderlijke waterlichamen en daarmee reeds gebiedsgericht
uitgewerkt. De inzet voor de Nitraatrichtlijn levert ook een bijdrage ten aanzien
van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. De Europese Commissie ziet streng
toe op de naleving hiervan. In het addendum bij het 7e Actieprogramma is recent door Nederland aangegeven hoe hier invulling aan wordt gegeven
(Kamerstuk 33 037, nr. 4372).
Waar mogelijk worden binnen de aanpak kansen voor andere terreinen benut, zoals luchtkwaliteit
(Schone Lucht Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343)), zoönosen en geurhinder, met inachtneming van de daarvoor geldende doelen en verplichtingen.
Normen en verplichtingen op deze onderwerpen die al gelden, zullen als randvoorwaardelijk
meegenomen worden in de uitwerking van de aanpak zodat hieraan wordt voldaan.
Bovengenoemde opgaven hebben grote gevolgen, met name voor de landbouwsector. Een
succesvolle transitie van de landbouw en het landelijk gebied speelt daarin een belangrijke
rol, waarbij het behalen van de verplichtende doelstellingen verzekerd wordt. Daarom
borgen we dat het perspectief voor de landbouwsector onderdeel is van de aanpak. Over
de uitwerking daarvan zullen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) en ik overleggen met de meest betrokken partijen. Daarnaast zal ik naar de brede
welvaart in het landelijk gebied kijken. De aanpak levert zo helderheid en duidelijkheid
op, een toekomstbestendige landbouw en een vitaal platteland, en op termijn ook meer
perspectief op vergunningsruimte voor andere grote maatschappelijke opgaven zoals
woningbouw, energietransitie, duurzame bedrijvigheid, landbouw, bereikbaarheid en
defensie.
Kaders van de aanpak
Integraal
De (internationale) verplichtingen omtrent natuur, water en klimaat worden in samenhang
opgepakt. Dat draagt er aan bij dat onzekere investeringen zo veel mogelijk worden
voorkomen, middelen zo doelmatig mogelijk worden ingezet en langjarig duidelijkheid
en zekerheid wordt geboden aan alle betrokkenen.
Het Rijk is verantwoordelijk voor generiek beleid om aan de landelijke en Europese
doelen te voldoen. Generiek beleid vormt een belangrijke basis voor én aanvulling
op de gebiedsgerichte aanpak, bijvoorbeeld via de landelijke bronmaatregelen stikstof
of maatregelen uit het mestbeleid, bijvoorbeeld naar aanleiding van het addendum voor
het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het kan dan onder meer gaan om beëindigingsregelingen,
aankoop en afwaardering van grond, bijvoorbeeld ten behoeve van extensivering, of
ondersteuning bij innovatie en investeringen. Net als in de gebiedsgerichte aanpak,
moeten op deze onderdelen forse stappen gezet: samen met provincies en sectoren wordt
de komende periode geconcretiseerd welke aanscherping van landelijk beleid nodig is
en hoe de maatregelen optimaal op elkaar aansluiten. Om ook de stikstofdepositie via
de lucht en toevoer van stoffen via het water vanuit buitenlandse bronnen aan te pakken
is het vervolgen en intensiveren van de samenwerking met onder meer onze buurlanden
nodig.
Generieke maatregelen die verkend worden, zijn bijvoorbeeld versnelling van de reeds
op 24 april 20203 aan uw Kamer toegezegde aanscherping van emissienormen voor ammoniak uit nieuwe en
bestaande stallen. Dit is al onderdeel van de huidige aanpak, maar een versnelling
kan een belangrijke bijdrage leveren. In het addendum op het 7e Actieprogramma is ook reeds aangekondigd dat de melkveehouderij binnen 10 jaar volledig
grondgebonden zal zijn.4 Ook gaat het om de herziening van het mestbeleid, het beleid voor dierenwelzijn,
diergezondheid en zoönose,5 of regels voor gewasbescherming.
Het kabinet hecht eraan dat alle sectoren een evenredige bijdrage leveren aan het
behalen van de doelstellingen. Zo ligt er in de sectoren industrie, bouw en mobiliteit
een grote verduurzamingsopgave. Hier wordt door Rijk en regio hard aan gewerkt, onder
andere via maatregelen en middelen vanuit nationaal klimaatbeleid of Europese regelgeving,
waarmee ook de stikstofuitstoot sterk gereduceerd wordt. In het klimaatakkoord is
bijvoorbeeld vastgelegd dat alle nieuwe personenauto’s die in 2030 op de markt komen
100% elektrisch moeten zijn (Kamerstuk 32 813, nr. 342). Ook gaat het om steeds verder aangescherpte Europese emissienormen voor mobiliteit
en industrie en internationale afspraken voor de scheepvaart. Nederland zet actief
in op de verdere aanscherping van de Europese emissie-eisen. In het coalitieakkoord
is een klimaatfonds van 35 miljard euro aangekondigd om de klimaatdoelen te halen.
De ministers voor Klimaat en Energie en van Financiën werken dit fonds gezamenlijk
uit. Ook volgt er een beleidsprogramma Klimaat en Energie. Bij het ontwerp en uitvoering
van maatregelen ter verduurzaming van industrie en mobiliteit willen we zo effectief
mogelijk zowel de klimaat- als de stikstofambities realiseren. Het is onze ambitie
daarbij potentiële knelpunten zoals het gebrek aan stikstofruimte weg te nemen. Vanuit
mijn verantwoordelijkheid zet ik mij in voor het realiseren van deze samenhang. Daarnaast
worden de bronmaatregelen stikstof, zoals uit de structurele aanpak stikstof, voortgezet.
Waar dit effectief is, is er aanvullend ruimte in de gebiedsprocessen voor maatwerk,
bijvoorbeeld ten aanzien van lokale piekbelasting, zowel in de agrarische als industriële
sector.
Gebiedsgerichte aanpak en nationale regie
De gebiedsgerichte aanpak houdt in dat we per gebied bepalen wat de opgave is. De
kenmerken van een gebied, in het bijzonder bodem en water, zijn in dit proces sturende
factoren. Vanuit de landelijke doelen stelt het Rijk in samenwerking met provincies
aanvullende regionale, bindende doelen vast op de vier eerder genoemde opgaven, waaraan
beiden zich committeren. Het is essentieel dat opgeteld de landelijke doelen worden
behaald.
Via ruimtelijke keuzes op basis van onder meer water en bodem geven Rijk en medeoverheden
kaders en randvoorwaarden aan wat er lokaal moet gebeuren. Dat gaat bijvoorbeeld om
overgangsgebieden landbouw-natuur, het beheer van grond- en oppervlaktewater op de
hoge zandgronden, de zoetwaterbeschikbaarheid in laag Nederland, de vernatting van
veenweidegebieden en over de integrerende rol van 10 procent groenblauwe dooradering
met landschapselementen voor de noodzakelijke verbinding van natuur, landgebruik en
water. Ten behoeve van de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden is de inzet om
overgangsgebieden rond Natura 2000 te realiseren waarbij de opgaven voor natuur, stikstofreductie,
klimaat, water en verduurzaming landbouw gelijktijdig kunnen worden aangepakt. Rijk
en provincies maken op basis van de doelen afspraken over de bijbehorende maatregelen
en middelen.
Landschapsgrond kan een nieuwe vorm bieden om een permanente wijziging van de status
van landbouwgrond in natuurlijk beheer naar extensieve natuurinclusieve landbouw te
bereiken via eenzelfde systematiek als bij wijziging naar natuurgrond. Zoals ook is
aangegeven in de brief van 23 november vorig jaar (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) over de uitvoering van de motie Boswijk (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17), wil ik vanwege de benodigde transitie en de verstevigde inzet daarvoor de permanente
mogelijkheden nog nader uitwerken. Daarbij heb ik ook rekening te houden met de inwerkingtreding
van de Omgevingswet. Ik wil medio 2022 in overleg met IPO, VNG en belanghebbende organisaties
in het landelijk gebied een nadere uitwerking van de mogelijkheden en voor- en nadelen
en neveneffecten van een permanente wijziging naar landbouwgrond in natuurlijk beheer
aan de Tweede Kamer doen toekomen. Daarna zal de doorwerking in regelingen en kaders
nog tijd vragen. Conform deze motie en zoals afgelopen najaar in de brief aan de Kamer
gemeld kijkt het kabinet daarbij ook naar landschapsgrond als instrument.
Gebiedsplannen
De aanpak krijgt voor een belangrijk deel vorm via gebiedsplannen. Het Rijk stelt
daarvoor aan de voorkant de kaders vast. Hierin zullen per provincie (of delen van
een provincie) taakstellende doelen worden geformuleerd. Deze zullen zijn afgeleid
van de (inter)nationale verplichtingen op het terrein van natuur, stikstof, water
(zowel waterkwaliteit als waterbeschikbaarheid) en broeikasgassen (landbouw en landgebruik).
Vanuit hun expertise in de gebieden en passend bij hun bevoegdheid6 leggen de provincies in de gebiedsplannen de maatregelen en het instrumentarium vast
om de doelstellingen te realiseren. Samen met gebiedspartners werken zij momenteel
al aan plannen vanuit de verplichting in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering
(Wsn). Uiterlijk op 1 juli 2023 zullen de plannen moeten worden gepubliceerd. Het
tempo van de stikstofopgave is bepalend. Zo snel mogelijk, naar verwachting in april/mei,
zal het kabinet met provincies de richtinggevende doelen voor de ruimtelijke verdeling
van stikstofreductie afspreken. De definitieve gebiedsdoelstellingen voor stikstof
zullen worden vastgesteld bij publicatie van de gebiedsplannen op 1 juli 2023. Ik
streef er samen met provincies naar om de andere doelstellingen op natuur, klimaat
en water voor zover beschikbaar op hetzelfde moment dit jaar richtinggevend mee te
geven en ook die doelen op 1 juli 2023 vast te stellen. Na het eerste gebiedsplan
zijn iteraties en wijzigingsvoorstellen mogelijk, op voorwaarde dat de doelstellingen
volledig gerealiseerd worden.
In aanvulling op de doelen voor natuur/stikstof, klimaat en water die in het proces
leidend zijn, hebben provincies de ruimte om ook andere doelstellingen mee te nemen.
Zoveel mogelijk zal worden voortgebouwd op de processen die momenteel al lopen of
in voorbereiding zijn, voor bijvoorbeeld natuurherstel, KRW en de veenweidegebieden.
Ik vind het van belang dat het perspectief voor agrarische ondernemers in de gebiedsplannen
volwaardig wordt meegenomen. Dat geldt zowel voor het perspectief van de bedrijven
die stoppen als de ondernemers die doorgaan. Voor het vaststellen van maatregelen
zullen naast de ecologische kenmerken van een gebied (zoals het bodem- en watersysteem)
ook de sociaaleconomische en maatschappelijke kenmerken (bijvoorbeeld onderwijs, ondernemerschap
en sociale cohesie) belangrijke factoren zijn. Bij de uitvoering van maatregelen om
de doelstellingen te halen, is er oog voor de brede welvaart in de gebieden. Dit is
nodig om in te kunnen spelen op de impact die ingrijpende, maar noodzakelijke maatregelen
hebben op de regio. De Regio Deals kunnen mogelijk als inspiratie dienen: daarin werken
regio’s met veel energie aan verschillende opgaven en trekken daarbij op met Rijk
en partners uit de regio. Ik zal de provincies ook vragen in de gebiedsplannen in
beeld te brengen hoe de verschillende opgaven en beoogde maatregelen zich verhouden
tot de gewenste ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in het gebied.
Ten aanzien van het proces om te komen tot gebiedsplannen is het van belang dat de
kaders en procedures helder zijn en betrokken partijen gelijkwaardig aan tafel zitten.
Ik zal met de provincies afspraken maken over de wijze waarop Rijk en medeoverheden
hier gezamenlijk zorg voor dragen.
In de gebiedsplannen worden ook de PAS-melders meegenomen. In het coalitieakkoord
is aangegeven dat onder meer legalisering kan helpen bij versnelling van de verduurzaming
in de landbouw. Alle initiatiefnemers van activiteiten kunnen deelnemen aan het gebiedsproces,
ongeacht of er op dit moment sprake is van een vergunning. Aan het einde van dat gebiedsproces
moeten alle activiteiten die zijn opgenomen in een getoetst en goedgekeurd gebiedsplan
en die vergunningplichtig zijn ook een passende vergunning krijgen. Het staat vast
dat in de omgeving van zeer overbelaste Natura 2000-gebieden ingrijpende keuzes gemaakt
moeten worden om de stikstofbelasting voldoende te reduceren, zowel via landelijk
als gebiedsgericht beleid. Ik zal uw Kamer later informeren over de nadere uitwerking,
nadat ik hierover met de provincies overleg heb gevoerd.
Onontkoombaarheid
Het kabinet kiest voor een aanpak die waarborgt dat de doelen op natuur, stikstof,
water en klimaat onontkoombaar worden gerealiseerd. Daadwerkelijke verbetering van
de natuur is een noodzakelijke basis voor de mogelijkheden tot ruimere en eenvoudiger
toestemmingverlening.
Onontkoombaarheid vraagt meer dan het bindend vastleggen van doelen: er moet zeker
worden gesteld dat de noodzakelijke maatregelen worden gepland, uitgevoerd en voldoende
effect sorteren. Dit vergt dat op het moment dat (gebieds)plannen of beleid worden
vastgesteld, het ook duidelijk is welke actie of maatregel getroffen wordt bij tegenvallende
uitvoering of effecten. Laat ik voorop stellen dat vrijwilligheid een belangrijk uitgangspunt
is, waar ik in de gebiedsprocessen de ruimte voor wil geven. Maar daarbij horen ook
escalatiemechanismen wanneer dreigt dat de doelstellingen niet tijdig worden behaald.
Als vrijwillige maatregelen – waaronder innovatie, extensivering, verplaatsen of bedrijfsbeëindiging
– onvoldoende resultaat opleveren acht ik ingrijpen noodzakelijk. Meer verplichtende
maatregelen zoals onteigening – instrumenten die reeds beschikbaar zijn – komen dan
op tafel, conform de geldende procedures.7 Vooraf moet duidelijk moet zijn wanneer en onder welke voorwaarden dit dwingende
instrumentarium wordt ingezet. Dit geldt met name voor gebieden waar de natuur (sterk)
overbelast is. Het eerlijke verhaal is dat het niet in elk gebied haalbaar zal zijn
om alleen maar uit te gaan van vrijwilligheid. Wanneer (uit het gebiedsproces) blijkt
dat een piekbelaster geen toekomst meer heeft, zullen ondernemers de gelegenheid krijgen
om via innovatie, verplaatsing en/of extensivering of via vrijwillige stoppersregelingen
zijn bedrijfsvoering aan te passen of te beëindigen. Bij bedrijfslocaties waar dat
niet lukt zal ik dwingend ingrijpen.
Voor de maatregelen uit de stroomgebiedbeheerplannen8 van de KRW geldt overigens al een uitvoeringsplicht, met een termijn van uiterlijk
2027. Deze termijn geldt ook voor de aanvullende maatregelen voor de KRW-opgave die
voortkomen uit dit traject.
Vrijwillig instappen van ondernemers is de basis, zodat dwingende instrumenten zoals
onteigening zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarom onderzoek ik hoe ik de vrijwillige
regelingen aantrekkelijker en effectiever kan maken. Hierbij kijk ik onder andere
naar een mechanisme waarbij diegene die zich eerder melden voor de stoppersregelingen
onder gunstiger voorwaarden kunnen deelnemen. Ook zal ik met de betrokken sectoren
bespreken of de fiscale regelgeving bedrijfsbeëindiging belemmert. Als dat het geval
is, zal ik met de Staatssecretaris van Financiën in overleg treden over mogelijke
oplossingsrichtingen.
De inzet op onontkoombaarheid geldt eveneens voor het gebiedsproces zelf, waarbij
ik de voortgang van de gebiedsplannen nauwgezet zal volgen. Indien de voortgang onvoldoende
zekerheid oplevert op doelbereik, zal ik vanuit mijn regierol vanuit het Rijk ingrijpen
op het gebiedsproces. Dit zal ik met voorrang doen in de gebieden die er het slechtst
voor staan en waar dus de urgentie het grootst is om de gebieden onder de KDW te krijgen.
Ecologische onderbouwing
Een ecologische onderbouwing is nodig om de opgave scherp te krijgen en zo een goede
basis te hebben voor de benodigde maatregelen. De natuurdoelanalyses voor natuur en
stikstof spelen een belangrijke rol bij het per Natura 2000-gebied in beeld brengen
van de opgave voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen en de beoordeling
van de verwachte effecten van geplande of te nemen maatregelen.
In april/mei van dit jaar zal al een quick-scan beschikbaar komen. Deze quick-scan
geeft een eerste inzicht in de staat van de natuur. De afronding van de natuurdoelanalyses
is voorzien voor eind 2022, uiterlijk 1 april 2023. Als uit de volledige natuurdoelanalyses
blijkt dat in gebieden urgente stikstofreductie nodig is om verslechtering te voorkomen
en herstel mogelijk te blijven houden, zullen hier versneld maatregelen moeten worden
getroffen. Als met vrijwillige maatregelen niet het noodzakelijke resultaat wordt
gehaald, komt de inzet van meer dwingend instrumentarium in beeld. Ik zal ervoor zorgen
dat dit waar nodig wordt ingezet. Bij de kaders voor de gebiedsplannen zal ik hier
een harde deadline voor meegeven, mede afhankelijk van de inzichten uit de (quick-scan
van de) natuurdoelanalyses.
Ecologische analyses voor de waterkwaliteit zijn in belangrijke mate reeds opgesteld
in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027. Op basis van deze feitelijke
omschrijving kan per gebied het maatregelenpakket voor de gebiedsplannen worden uitgewerkt.
Met de uitgebreide hoeveelheid gegevens die verzameld zullen worden ten behoeve van
de monitoring van stikstof en natuur zullen de natuurdoelanalyses periodiek geactualiseerd
worden zodat er in de gebieden zicht blijft op het voldoen aan de vereisten vanuit
de VHR inzake het tegengaan van verslechtering en het toewerken naar de gunstige staat
van instandhouding. Ook de waterkwaliteit wordt periodiek gemonitord als onderdeel
van de KRW. Inzichten worden ook gebruikt bij actualisering en bijsturing van gebiedsplannen
en (nationaal) beleid.
Een nieuw op te richten Ecologische Autoriteit zal een belangrijke rol gaan spelen
bij de wetenschappelijke toetsing van ecologische analyses. Het streven is om de Ecologische
Autoriteit medio dit jaar operationeel te hebben.
Natura 2000: de basis voor het NPLG op orde maken
Voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is het belangrijk dat er duidelijkheid
bestaat over wat in de Natura 2000-gebieden beschermd moet worden vanwege de Vogelrichtlijn
en Habitatrichtlijn. Op dit vlak is er sprake van achterstallig onderhoud. Sinds het
in werking treden van de richtlijnen zijn bijna alle gebieden voorzien van een aanwijzingsbesluit.
Voor vier (bestaande) Natura 2000-gebieden zal dat de komende maanden gaan gebeuren.
Ook zal het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden Habitatrichtlijngebieden worden vastgesteld,
zodat noodzakelijke correcties kunnen worden verwerkt voor circa 100 gebieden. In
bijlage 3 bij deze brief staan de details vermeld. Daarnaast is gebleken dat er een
proces gestart moet worden om de Vogelrichtlijngebieden te actualiseren. Aanleiding
hiervoor is het rapport «Important Bird Areas in The Netherlands 2019»9. Het actualiseren van gebieden naar aanleiding van een «IBA-rapport» is een juridisch
vereiste. Dit moet zorgvuldig en inhoudelijk goed onderbouwd plaatsvinden. U ontvangt
hierover binnenkort een afzonderlijke brief.
Perspectief landbouw
De integrale, gebiedsgerichte opgaven vragen grote inzet van de agrarische sector.
Tegelijkertijd is een krachtige landbouwsector, die sterk genoeg is om de omslag naar
kringlooplandbouw door te maken, een voorwaarde voor het realiseren van de doelen.
Een veerkrachtige landbouw is daarbij een belangrijke drager voor de sociaaleconomische
vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. Bij de (versnelling van) de transitie
naar een duurzaam voedselsysteem moeten agrarisch ondernemers in staat worden gesteld
om binnen de gebiedsdoelen toekomstbestendige keuzes te maken voor hun bedrijf, passend
bij de gebiedsgerichte opgaven en met voldoende zekerheid voor het verdienvermogen
en bedrijfseconomische continuïteit.
Het is noodzakelijk dat de aanpak snel tot duidelijkheid over en stabiliteit in doelen
en kaders leidt en inzicht biedt in welke instrumenten agrarische ondernemers ten
dienste staan. Daarbij worden diverse ontwikkelrichtingen onderscheiden, zoals innovatie,
extensivering, omschakelen naar nieuwe vormen van landbouw, verplaatsing en bedrijfsbeëindiging.
Ook is het belangrijk om oog te hebben voor de bredere betekenis van voedselzekerheid.
De gevolgen van de ontwikkelingen in Oekraïne tonen ook het belang van de transitie
naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem. De Minister van LNV zal uw Kamer voor
de zomer nader informeren over de uitwerking van het perspectief voor de landbouw
in brede zin, waaronder de internationale dimensie, de samenhang met het klimaatprogramma
en de niet-vrijblijvende afspraken met de keten over de versterking van de positie
van de boer.
Middelen, instrumenten en uitvoering
Transitiefonds (instellingswet)
Voor het mogelijk maken van de aanpak introduceert het kabinet een transitiefonds.
Hiervoor zal nog voor de zomer een instellingswet in procedure worden gebracht zodat
de wet onderdeel is van de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag 2023 wordt aangeboden
aan uw Kamer. In het fonds reserveert het kabinet tot 2035 incidenteel 25 miljard
euro. De middelen van het fonds zijn specifiek bedoeld voor het realiseren van de
doelstellingen op het vlak van natuur, stikstof, water en klimaat (landbouw en landgebruik)
zoals hierboven beschreven, en de daarvoor benodigde transitie in de landbouw en het
landelijk gebied. Op dit moment wordt er gewerkt aan een nadere en noodzakelijke vormgeving
van het fonds.
Ik vind het van groot belang dat de middelen uit het transitiefonds doelmatig worden
ingezet. In de context van de instellingswet zal ik in samenwerking met de andere
departementen nadere (toetsings)criteria uitwerken om tot uitkering van de middelen
te komen. Daarnaast zullen de gebiedsplannen worden getoetst door de Ecologische Autoriteit
en zal er, zodra de aanpak voldoende vorm heeft gekregen, een onafhankelijke doorrekening
volgen van de integrale aanpak om te beoordelen in hoeverre de verschillende doelen
worden gehaald.
Instrumenten en maatregelen
Het uiteindelijke pakket aan maatregelen om de doelen te realiseren, inclusief het
bijbehorende tijdpad, zal uit een mix van landelijke (bron)maatregelen en gebiedsgerichte
maatregelen bestaan. Voor een belangrijk deel zullen de maatregelen in de gebiedsplannen
zijn beslag krijgen.
Vooruitlopend op de nadere vormgeving van het fonds is in het coalitieakkoord10 een aantal categorieën van maatregelen en instrumenten gemarkeerd. Dat gaat om een
mix van verduurzaming en innovatie, en opkoop en afwaardering.
Een groot deel van het budget is bestemd voor opkoop, financiële afwaardering van
grond en additionele maatregelen voor de KRW. Met deze inzet kan gecombineerd resultaat
worden geboekt op alle vier de doelstellingen omtrent natuur, stikstof, water en klimaat
en kan tegelijkertijd ingezet worden op extensivering van de landbouw, agrarisch natuurbeheer
of natuurontwikkeling afhankelijk van de mogelijkheden in specifieke gebieden. Onder
andere het beperken van risico’s op zoönosen in bijvoorbeeld veedichte en waterrijke
gebieden kan hierbij meekoppelen. Met deze opkoopregelingen, en afwaardering en inzet
van grond wordt zowel een forse bijdrage geleverd aan de opgaves als perspectief aan
stoppende en blijvende ondernemers geboden. Zo worden ondernemers ondersteund bij
het beëindigen van hun bedrijf, maar krijgen de blijvende ondernemers meer ruimte
voor bijvoorbeeld extensivering. Met inzet van het fonds zal tevens natuurareaal worden
uitgebreid om zo de kwetsbare natuur verder te ondersteunen (o.a. door extra leefgebied
of tegengaan versnippering) en een bijdrage te leveren aan het VHR-doelbereik. Met
het oog op de opgave vanuit de KRW is ook een post opgenomen, met als doel gericht
maatregelen te kunnen nemen in onder andere de waterhuishouding, het tegengaan van
verdroging maar ook de uitbreiding van bufferstroken. De additionele middelen voor
het realiseren van de KRW zullen primair ingezet worden voor herstel van beekdalen
op zandgronden. Deze inzet draagt bij aan zowel het VHR- en KRW-doelbereik als de
klimaatopgave voor landgebruik.
De inzet van het fonds is ook gericht op verdere verduurzaming van de agrarische bedrijfsvoering.
Ondernemers zullen worden ondersteund in het doorvoeren van de noodzakelijke aanpassingen
in hun bedrijfsvoering zodat deze past bij de kaders zoals die volgen uit de bodem-
en watergesteldheid en de verplichtingen naar de natuur. Hierbij gaat het bijvoorbeeld
om uitrol van innovatieve staltechnieken (die ook bijdragen aan een beter dierenwelzijn
en diergezondheid), het treffen van managementmaatregelen, vermindering van ammoniakemissies
bij het uitrijden van mest en circulaire mestverwerking. Daarnaast zijn er middelen
beschikbaar om het ondernemerschap en de innovatieve doorontwikkeling van de agrarische
sector te ondersteunen. Daarbij is ook aandacht voor sociale innovaties en de snelle
toepassing van innovaties in de praktijk. Ik houd bij de nadere vormgeving van de
(bestaande en aankomende) regelingen die bijdragen aan het toekomstperspectief van
de landbouw rekening met het voorziene perspectief in een gebied en het bijbehorende
gebiedsproces. Dit, om zo bijvoorbeeld lock-in-effecten te voorkomen.
Naast deze genoemde maatregelen in relatie tot het fonds zijn andere sporen het (op
landelijk niveau) verder ontwikkelen van normeren en (op gebiedsniveau) de inzet van
instrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de wijziging van
de ruimtelijke bestemming. Voor de borging van de veranderingen van grondgebruik in
beekdalen in zandgebieden is eerder al aangegeven dat het kabinet de mogelijkheid
beziet om per 2027 het bestemmingsplan (in de toekomst «omgevingsplan») te wijzigen,
waarmee de verplichting tot bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met
extensieve begrazing wordt vastgelegd.11 Gekoppeld aan opkoop en het wijzigen van de agrarische functie in een andere functie
kan als onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak verder bijvoorbeeld ook de Wet voorkeursrecht
gemeenten (in de toekomst Omgevingswet) worden ingezet. Ook kunnen de instrumenten
van ruilverkaveling en herverkaveling worden ingezet om in het licht van de toekomstige
functies in het gebied tot een betere inrichting te komen.
Ondersteuning en regie
Om de aanpak te ondersteunen en waar nodig bij te sturen richten het kabinet en IPO
een gezamenlijke regieorganisatie in die zowel Rijk als provincies ondersteunt. Het
Rijk en de provincies maken aan de voorkant afspraken over de kaders, processen en
protocollen waarlangs de regieorganisatie werkt, zodat deze transparant en duidelijk
zijn voor de uitvoering.
Er komt onder andere een grondbank die vrijkomende grond uitgeeft voor bijvoorbeeld
het extensiveren, omvormen en verplaatsen van bedrijven, alsook voor het versterken
van natuur. De grondbank faciliteert zo in samenwerking met regionale grondbanken
de gebiedsprocessen en helpt zowel boeren die stoppen als boeren die willen blijven.
Het vormgeven van de toegang tot de landelijke grondbank en budget om grond af te
waarderen is een van de taken van de regieorganisatie.
De komende tijd wordt de regieorganisatie verder uitgewerkt, met als doel om 1 oktober
2022 operationeel te zijn. Vóór 1 oktober worden waar mogelijk al taken vervuld, bijvoorbeeld
als het gaat om het aanspreekbaar zijn voor provincies met vragen over de transitie
van het landelijk gebied.
Voor wat betreft de klimaatopgave die meeloopt in de integrale aanpak in het landelijk
gebied, is een goede verbinding met de uitvoeringsstructuur en governance van het
Klimaatakkoord van belang. Ik zal in samenspraak met de Minister voor Klimaat en Energie
deze verbinding uitwerken.
Monitoring, evaluatie en bijsturing
Gelijktijdig met het uitwerken en concretiseren van de aanpak met de provincies werk
ik met de kennisinstellingen aan een zorgvuldige monitoring van de maatregelen in
de verschillende sectoren voor natuur, stikstof, water en klimaat, alsook van de uitvoering
van de aanpak (governance, samenwerking en werkwijze gebiedsprocessen) en sociaaleconomische
impact, waaronder landbouwperspectief. Zo kan bijvoorbeeld in beeld worden gebracht
of maatregelen volgens planning verlopen om de natuurdoelen op specifieke plaatsen
te halen. Hierdoor kan de aanpak tijdig worden bijgestuurd en aangescherpt. Deze aanpak
zal ook op de gebiedsplannen worden toegepast. Een lerende aanpak voor gebiedsgericht
werken stimuleert het leren en innoveren door alle betrokkenen, in gebieden, tussen
gebieden en het systeemniveau.
Ik besef terdege dat er grenzen zijn aan kennis en modellen, waardoor onzekerheden
niet volledig weg te nemen zijn. Hier houden we in de aanpak rekening mee. Zo zijn
(naar advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof) verbeteringen aangebracht
in het meet- en rekensysteem in brede zin, maar ook keuzes gemaakt om de doelgeschiktheid
van het AERIUS-systeem voor vergunningverlening te verbeteren. Het systeem biedt daarmee
een robuuste en goed uitlegbare basis voor de aanpak gericht op natuurherstel en stikstofreductie.
Tegelijkertijd zie ik kansen om het meet- en rekensysteem te verbeteren. Zo is naar
het advies van het Adviescollege het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) ingesteld.
Hierin wordt onder andere gekeken naar het gebruik van meerdere (waaronder buitenlandse)
modellen om de uitkomsten van de berekeningen robuuster te maken (ensemble-modellering).
Daarnaast moet en wil het kabinet een forse impuls geven aan het meten van emissies
op bedrijfsniveau. Door meer en fijnmaziger te meten worden de rekenmethodes verbeterd.
Ook wordt inzichtelijk voor uitstotende bedrijven welke bijdrage zij zelf leveren
en hoe zij tot verdere reductie kunnen komen. De uitwerking hiervan heeft nog voeten
in de aarde: zo moeten meetmethodes fraudebestendig zijn, moet de datalogistiek geborgd
zijn en de meettechnieken verder worden ontwikkeld. Het kabinet zal binnen het NKS
een programma inrichten, waarbij lopende kennis- en praktijkprojecten aan elkaar worden
gekoppeld om onder andere op de langere termijn real-time emissiemetingen bij stallen
mogelijk te maken. Deze ontwikkeling helpt om op termijn tot het meten op bedrijfsniveau
te komen. Het advies dat de kwartiermaker ten behoeve van versnelling innovatieve
stalsystemen, hoogwaardige mestverwerkingstechnieken en technologie bij mestaanwending
Ruud Tijssens12 naar verwachting medio dit jaar oplevert, wordt hierbij betrokken.
Ruimte voor ontwikkeling, toestemmingverlening en legalisatie
Stappen in de toestemmingverlening
Diverse onderdelen van het instrumentarium voor toestemmingverlening worden momenteel
getoetst in rechterlijke procedures. Er bestaat gerelateerd aan dit instrumentarium
op dit moment geregeld onduidelijkheid en onzekerheid bij bevoegde instanties en initiatiefnemers
over verleende vergunningen, aanvragen voor nieuwe initiatieven en de houdbaarheid
van huidige procedures.
Dit is het gevolg van het feit dat we in Nederland te veel en te lang over de grens
zijn gegaan van wat de natuur aankan. Op de meest kwetsbare habitats zal binnen afzienbare
termijn een flinke vermindering van de stikstofdepositie gerealiseerd moeten worden.
Voor het behoud van onze natuur en omdat alleen zo zicht op herstel van de natuur
en meer ruimte voor maatschappelijke en economische activiteiten ontstaat. De staat
van de natuur is immers bepalend voor de mate waarin nieuwe activiteiten ontplooid
kunnen worden. Daarbij geldt dat in bepaalde gebieden wel (beperkt) mogelijkheden
zijn.
Indien een goede staat van de natuur niet zo snel en zo onontkoombaar mogelijk geborgd
wordt, komen instrumenten voor toestemmingverlening steeds verder onder druk te staan
en neemt de onzekerheid voor ondernemers verder toe. De stappen die het kabinet maakt
zijn noodzakelijk om uit deze huidige impasse te komen. Met de integrale, onontkoombare
gebiedsgerichte aanpak wordt het fundament gelegd voor een eenvoudiger systeem van
toestemmingsverlening dat op termijn meer ruimte gaat bieden voor nieuwe maatschappelijke
en economische ontwikkelingen voor sectoren zoals landbouw, energie of woningbouw.
Dat leidt tot meer zekerheid voor ondernemers.
Ik acht het noodzakelijk om snel stappen te zetten om meer zekerheid en duidelijkheid
te bieden aan initiatiefnemers en bevoegd gezag bij de bestaande instrumenten van
toestemmingverlening. Daarom zet ik de komende tijd in op het aanscherpen en verduidelijken
van het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening. Vanzelfsprekend moet zijn
geborgd dat de stand van de natuur (juridisch) bepalend is voor de mate waarin (nieuwe)
activiteiten ontplooid kunnen worden. Bij beleidsmatige aanpassingen hanteer ik de
volgende leidende principes. Het eerste leidende principe is dat ik de houdbaarheid
van het systeem, en daarmee zekerheid en duidelijkheid voor initiatiefnemers en bevoegd
gezag, verkies boven meer, maar onzekerder ontwikkelruimte. In aanvulling daarop zullen
beleidsmatige keuzes er toe moeten bijdragen dat toekomstige vergunningverlening op
basis van salderen in principe niet leidt tot een feitelijke toename van stikstofdepositie.
Daarbij markeer ik wel het dilemma dat dit soms op gespannen voet staat wanneer (tijdelijk)
beperkte uitstoot volgt uit de noodzakelijke verduurzaming van processen en sectoren.
Het laatste principe dat ik hanteer is dat er door de keuzes die gemaakt worden in
het systeem meer nadruk komt op de controleerbaarheid van activiteiten, vergunningen
en uitstoot door bevoegde instanties, toezichthouders en handhavers.
Met in achtneming van deze principes ben ik in samenwerking met vertegenwoordigers
van bevoegde instanties in beeld aan het brengen welke stappen we gaan zetten op latente
ruimte, extern salderen, intern salderen, beweiden, het gebruik van Rav-factoren bij
depositieberekening en bemesten.
Vanzelfsprekend komen ook toezicht- en handhavingsaspecten in beeld. Ik voer hierbij
ook de dialoog met verschillende betrokken maatschappelijke partners.
Toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van toestemmingverlening. Verbetering
van handhaving en toezicht is noodzakelijk om er zeker van te zijn dat uitvoeringspraktijk
in lijn is met wet- en regelgeving. Samen met bevoegde instanties (IPO, VNG) zal ik
de versterking vormgeven, één van de aspecten daarbij is het verstevigen van de informatiepositie
van het bevoegde gezag.
Ik zal uw Kamer nog voor de zomer nader informeren over de concrete invulling van
deze aanscherpingen.
Ontwikkelruimte
Ik besef dat veel maatschappelijke opgaven onder druk staan door een gebrek aan stikstofruimte.
Hierbij gaat het onder meer om projecten en activiteiten van nationaal belang zoals
woningbouw, energietransitie, duurzame bedrijvigheid, landbouw, bereikbaarheid, defensie,
alsook het legaliseren van PAS-meldingen. De huidige staat van de natuur leidt ertoe
dat er op dit moment zeer beperkt ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. Dat zal de
komende jaren zo blijven en de noodzakelijke versterking van de houdbaarheid van toestemmingverlening
zal niet tot meer, en mogelijk zelfs tot minder, ruimte leiden. Dat betekent niet
dat er geen ruimte is of zal ontstaan. Zo heeft het vorige kabinet reeds besloten
tot de partiële bouwvrijstelling, waarvan ik het belangrijk vind dat die inzetbaar
blijft. Ook heeft het vorige kabinet besloten13 om via het stikstofregistratiesysteem (SSRS) stikstofruimte beschikbaar te stellen
voor het mogelijk maken van woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten. Vanuit het
SSRS wordt bovendien ruimte ingezet voor de wettelijke opdracht de PAS-meldingen te
legaliseren, aanvullend op de ruimte die hiervoor al voorzien is in de ontwikkelreserve
(zie onder).
Een integrale afweging van de verschillende projecten en activiteiten van nationaal
belang is gevraagd voor als op termijn beperkt meer ruimte beschikbaar komt. Het kabinet
zal daarom op termijn de wijze van prioriteitsstelling van projecten en activiteiten
van nationaal belang verder uitwerken.
Ook langs de lijnen van de gebiedsgerichte aanpak werk ik aan een perspectief op ontwikkelruimte.
Om zo goed mogelijk gebruik te kunnen maken van de beperkte ruimte werkt het kabinet
ook met provincies aan een systematiek met (provinciale) stikstofbanken. Hier kan
vrijkomende en inzetbare stikstofruimte worden gekoppeld aan vooraf aangewezen categorieën
activiteiten.
Met de integrale, gebiedsgerichte aanpak werkt het kabinet samen met provincies aan
een systeemsprong. Als zowel in landelijke wet- en regelgeving als in de gebiedsplannen
is vastgelegd met welke maatregelen, middelen en instrumenten de doelstellingen ten
aanzien van natuur onontkoombaar worden gerealiseerd en waarbij onder meer zeker is
gesteld dat de effecten van de maatregelen zich (zullen) voordoen, ontstaat op den
duur meer perspectief op een andere wijze van toestemmingverlening en ruimere mogelijkheden
voor nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Door de uitwerking van
landelijke regelgeving en de gebiedsplannen ontstaat ook meer duidelijkheid voor bevoegde
instanties en initiatiefnemers van projecten en belangengroeperingen welke (additionele)
maatregelen getroffen moeten worden om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij geldt
dat alleen extra ruimte ontstaat waar er voldoende met maatregelen geborgd is dat
onder meer de natuurkwaliteit minimaal behouden blijft. Op deze manier extra ruimte
creëren zal niet in alle gebieden kunnen en de extra ruimte en tijdpad zullen grotendeels
worden gedicteerd door de effectiviteit van de maatregelen.
Ontwikkelreserve
Als onderdeel van de structurele aanpak heeft het vorige kabinet een ontwikkelreserve
aangekondigd van minimaal 20 mol/ha/jr die volgt uit de toen aangekondigde maatregelen.
Daarvan is 11 mol/ha/jr voorzien voor het legaliseren van PAS-meldingen en 9 mol/ha/jr
voor projecten van nationaal belang. Ik hecht er echter aan erop te wijzen dat de
inzet van deze ontwikkelreserve aan de geldende eisen voor toestemmingverlening moet
voldoen. Dat betekent dat inzet van de ontwikkelreserve alleen daar mogelijk is waar
de ruimte niet nodig is voor natuurbehoud of -herstel. Kortom, de ruimte voor inzet
wordt bepaald door de (lokale) staat van de natuur. Gegeven die staat en de huidige
opbrengst van bestaande maatregelen zie ik op dit moment en de komende jaren slechts
beperkt ruimte om de ontwikkelreserve in te zetten.
Legalisatieprogramma
Het kabinet vindt het belangrijk dat PAS-melders en uitvoerders van (voorheen) meldingsvrije
activiteiten zekerheid wordt geboden. Met het recent vaststellen van het Legalisatieprogramma
(28 februari 2022) en de recente wijziging van de Regeling natuurbescherming zijn
noodzakelijke stappen genomen om meldingen te legaliseren. Het kabinet blijft breed
zoeken naar mogelijkheden om zo snel als mogelijk te legaliseren. De verwachting is
dat in medio 2022 de eerste stikstofruimte beschikbaar komt. In dat geval ontvangen
de eerste initiatiefnemers in de zomer een verzoek om een vergunningaanvraag te doen.
Voor de wijze waarop Rijk en provincies met handhavingsverzoeken omgaan, mede naar
aanleiding van de mij toegestuurde brief door de provincie Overijssel, verwijs ik
u naar de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 176). Net als alle andere projecten en activiteiten moet de uitvoering van het legalisatieprogramma
worden bezien in het kader van het gebiedsproces waar bepaald moet worden welke activiteiten
op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Vergunningsverlening met behulp van het stikstofregistratiesysteem
Met de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
29 mei 2019 kwam de vergunningverlening in Nederland nagenoeg stil te liggen. Om op
korte termijn de stikstofdepositie te laten dalen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening
weer op gang te brengen, kondigde het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) een pakket maatregelen aan, bestaande uit ammoniakreductie via voermaatregelen,
de reductie van stikstofdepositie door subsidieregeling sanering varkenshouderijen
en het besluit tot de landelijke snelheidsverlaging waardoor de maximumsnelheid overdag
op snelwegen naar 100 km/u ging. Ook besloot het kabinet om een stikstofregistratiesysteem
(SSRS) voor het registreren en verdelen van stikstofruimte in te stellen om daarmee
de toestemmingverlening voor 75.000 woningen en 7 specifieke MIRT-projecten mogelijk
te maken. In augustus 2020 bleek het (inrekenbare) effect van de voermaatregel door
de weersomstandigheden te gering (Kamerstuk 35 334, nr. 118). De uit de veevoermaatregel beoogde ruimte wordt vanaf dat moment geleverd door
de effecten van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
De maatregel van de verlaagde maximumsnelheid overdag heeft gezorgd voor stikstofruimte
voor de bouw van ruim 33.000 woningen. Daarmee heeft deze maatregel de vergunningverlening
voor woningbouw op gang gehouden, zoals op moment van besluitvorming beoogd was.
De snelheidsmaatregel niet meer gebruiken voor vergunningverlening
Het is van belang dat de stikstofruimte in het SSRS voldoet aan de (juridische) voorwaarden
om een vergunning op te baseren. De snelheidsmaatregel is daarvoor niet langer inzetbaar.
Het kabinet heeft in dit verband besloten de snelheidsverlaging niet langer ter beschikking
te stelen voor nieuwe vergunningen. Dat heeft een aantal redenen. Een daarvan is het
risico dat na elke jaarlijkse actualisatie en vanwege de effecten van COVID-19 op
de mobiliteit de precieze opbrengst van de landelijke snelheidsverlaging niet op het
vereiste detailniveau zeker is. Eerder bent u reeds geïnformeerd dat om die reden
in de MIRT-projecten geen gebruik zal worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging
in het SSRS (Kamerstuk 35 925 A, nr. 24). Ook heeft het kabinet hierin betrokken dat als gevolg van het eerdere besluit van
een maximale rekenafstand, er in AERIUS Register lokaal forse veranderingen kunnen
gaan optreden in de depositie-effecten van de snelheidsmaatregel.
Dit alles leidt er toe, dat de restruimte van de maatregel voor de toekomst niet meer
voldoende is en deze daarom niet meer beschikbaar wordt gesteld voor nieuwe vergunningen.
De reeds toegedeelde ruimte in definitieve besluiten wordt door dit besluit niet aangetast:
die ruimte was toen voldoende beschikbaar. Het besluit om depositieruimte niet meer
in te zetten voor nieuwe vergunningen betekent niet dat de maximumsnelheid op rijkswegen
weer omhoog kan. De stikstofuitstoot in Nederland is daarvoor nog steeds te groot.
De niet voor woningbouw-vergunningen gebruikte ruimte van de snelheidsverlaging komt
ten goede aan natuur.
Nieuwe stikstofruimte in SSRS ten behoeve van vergunningverlening
Het SSRS heeft de afgelopen jaren zijn functie bewezen en blijft in stand in de volgende
fase van de stikstofaanpak. Het SSRS zal bij openstelling dit jaar beschikbaar zijn
voor dezelfde doelen14 en met nieuwe stikstofdepositieruimte, die beschikbaar komt door een deel van de
effecten van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Met het scherper in beeld
krijgen van de locaties van de behoefte aan depositieruimte voor woningbouw zal het
kabinet het SSRS verder zo (gebieds)gericht mogelijk aanvullen met onder andere een
deel van de stikstofruimte gekregen uit de effecten van aanvullende bronmaatregelen
(Subsidieregeling walstroom zeevaart en de Regeling provinciale aankoop veehouderijen
nabij natuurgebieden) zodra deze ruimte daadwerkelijk beschikbaar is. Hierover is
uw Kamer op 30 juni 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 244).
Vastleggen van de aanpak in programma’s en wetgeving
Voor de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied
en van het bredere stikstofbeleid wordt er gewerkt aan de instrumenten om die aanpak
en de bijbehorende doelen op onontkoombare wijze te verankeren. Daar zal ook wet-
en regelgeving bij horen.
Het kabinet heeft aangekondigd de doelstellingen in de Wsn te versnellen van 2035
naar 2030, waarmee dit in lijn komt met het advies van het adviescollege Stikstofproblematiek
(commissie-Remkes), waarbij alle sectoren hun evenredige stikstofbijdrage leveren.
Het gaat om aanpassing van de Omgevingswet of, afhankelijk van de tijd, eventueel
de Wet natuurbescherming. Zoals ik in de gezamenlijke brief met de Minister van LNV
over de wetgevingsagenda, die ik parallel aan deze brief naar uw Kamer stuur, ook
aangeef, zal het daarvoor benodigde wetsvoorstel naar verwachting in de eerste helft
van 2023 bij uw Kamer worden ingediend. Met de voorbereiding van het wetsvoorstel
is inmiddels gestart.
Voor zover ook andere aspecten van de aanpak formele wetgeving vereisen, zoals de
versterking van het instrumentarium rond toestemmingverlening waarover uw Kamer voor
de zomer wordt geïnformeerd, zullen deze zoveel mogelijk in dat wetsvoorstel worden
meegenomen.
De gebiedsgerichte aanpak zal voor een belangrijk deel vorm krijgen in het NPLG. Hierin
zullen onder andere de regionale doelen worden vastgelegd, maar ook de gebiedsprocessen
en uitgangspunten die daarbij horen, evenals de ontwikkeling van een samenhangende
uitvoeringsstructuur. Het NPLG wordt op dit moment nader uitgewerkt en in mei zal
uw Kamer de startnota over het NPLG ontvangen. Dit is een gezamenlijk product van
de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) en LNV, waaruit ook de raakvlakken met verantwoordelijkheden
van deze departementen blijken. Dit najaar is voorzien om het concept-NPLG op te leveren.
Vanwege de noodzakelijke te nemen stappen in de stikstofaanpak houdt het kabinet het
tijdpad en verplichtingen van de huidige Wsn aan. Het kabinet start daarom in mei
dit jaar de inspraak op het ontwerpprogramma Stikstofreductie en Natuurverbetering
(programma SN). Dit programma, een verplichting uit de Wsn, zal alleen het reeds formeel
vastgestelde beleid volgend uit de eerder gepresenteerde structurele aanpak bevatten.
Dit Programma SN voorziet in een uitvoeringsplicht voor maatregelen die opgenomen
zijn in het programma. Het programma SN wordt volgens planning na de zomer vastgesteld,
waarna het op een later moment wordt geactualiseerd en bijgesteld op basis van de
gecombineerde aanpak die in deze brief uiteen wordt gezet.
Het kabinet beoogt maximale synergie te bereiken tussen de brede integrale aanpak,
het programma SN en het NPLG. Ik merk daarbij op dat de inzet ten aanzien van de stikstof-,
klimaat- en wateropgave nadrukkelijk uit meer elementen bestaat dan de reikwijdte
van het NPLG en het Programma SN.
Aanvullend worden in het beleidsprogramma Klimaat en Energie de aangescherpte klimaatopgave
voor de landbouw en het landgebruik uitgewerkt. Dit programma verschaft onder meer
inzicht in de verschillende maatregelen, de beoogde klimaatwinst per maatregel en
de financiering. Uw Kamer wordt vóór de zomer over het beleidsprogramma geïnformeerd.
De aanpak zoals beschreven in deze brief zal hier een belangrijk onderdeel van uit
maken. Dit komt naast het bestaande klimaatbeleid, waarvan het Klimaatakkoord met
een veelheid aan afspraken voor de landbouw en het landgebruik de belangrijkste pijler
is.
Het klimaatbeleid is nu grotendeels nationaal ingestoken, al zijn er al de veenweidevisies,
en de bossenstrategie van Rijk en provincies samen. De nieuwe gebiedsgerichte aanpak
vergt voor diverse onderdelen van het klimaatbeleid een behoorlijke aanpassing. De
uitdaging is om recht te doen aan de integrale aanpak in het landelijk gebied en tegelijkertijd
onnodige complexiteit en vertraging te voorkomen. Ik zet mij er voor in om hier een
goede balans in te vinden.
Versnelling en intensivering op de korte termijn
Terwijl de komende periode de aanpak verder vorm krijgt, mogen de komende jaren niet
verloren gaan. De natuuropgave én de problematiek voor ruimtelijke en maatschappelijke
opgaven is daarvoor te groot en te urgent. Ik wil daarbij geen kansen onbenut laten.
Ik bouw daarom voort op de stappen die al gezet zijn en zet, via een aantal sporen,
in op versnelling en intensivering van maatregelen om meer opbrengst voor dit en komend
jaar te realiseren. Hierbij blijf ik in gesprek met de betrokken (maatschappelijke)
partijen en kijk ik naar de suggesties die zij doen. Gezien de grote urgentie ga ik
samen op zoek naar aanvullende maatregelen en mogelijkheden om te versnellen. Ook
het versnellen van gebiedsaanpakken is een oplossing.
Allereerst zal ik op zeer korte termijn een uitvraag uitsturen naar de provincies
als gebiedsautoriteit om met hen een inventarisatie te maken van concrete projecten
en voorstellen om vooruitlopend op de gebiedsplannen al stevige stappen te zetten
in gebiedsgericht werken. Hierbij worden voorstellen vanuit de waterschappen, gemeenten
en terreinbeherende organisaties betrokken. Voor de uitvraag zijn de doelen gelijk
aan de integrale gebiedsgerichte aanpak: natuur, stikstof, water en klimaat. Dat gaat
onder meer om de vraag of bepaalde maatregelen, vooruitlopend op de gebiedsplannen
al uitgevoerd kunnen worden, perspectief geboden kan worden aan de landbouw daar waar
dat kan en delen van de gebiedsprocessen naar voren gehaald kunnen worden of verbeterd
kunnen worden. Het gaat om maatregelen die no regret zijn en in 2022 of 2023 uitgevoerd
kunnen worden. De eerder genoemde quick-scan natuurdoelanalyses kan extra inzichten
bieden bij het richten van de versnellingsmaatregelen.
Voor het wegen van de voorstellen zullen nog een aantal criteria worden opgesteld.
Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan criteria als het doelmatig, duurzaam bijdragen aan
een of meer van de doelen van de aanpak, en zo min mogelijk lock-in effecten. Ook
vind ik het van belang dat er draagvlak in de regio is en moeten de versnellingsacties
niet afleiden van het werken aan een duurzame oplossing in de gebiedsplannen. Over
dit laatste maak ik met de provincies werkafspraken om hier een goede balans in te
vinden. Rond de zomer beoordeelt het kabinet de opbrengst, zodat dit najaar met de
uitvoering gestart kan worden. De voorstellen zullen worden gemonitord, zodat de inzichten
benut kunnen worden voor de ontwikkeling en uitvoering van de gebiedsplannen.
Naast de provinciale uitvraag kijk ik hoe ik bestaande landelijke regelingen kan intensiveren.
Dit doe ik ook in het kader van bijsturing van het huidige bronmaatregelenpakket.15 Uit de voortgangsrapportage over de bronmaatregelen komt naar voren dat de resultaten
tegenvallen: opbrengsten worden aan de onderkant van de bandbreedte van de initiële
doorrekeningen geschat. Dit wordt onder meer veroorzaakt door een correctie van de
opbrengst zoals die eerder berekend waren. Daarnaast is een aantal maatregelen vertraagd
door de complexiteit in de uitwerking van de regelgeving. De voortgangsrapportage
die is bijgevoegd bij deze brief geeft hier een nader overzicht van16. Dit signaal betekent dat ik niet afwacht tot de eerste monitoringsrapportage die
gepland staat voor 2023, maar dat ik preventieve bijsturing noodzakelijk acht. Hiervoor
wordt een plan opgesteld conform de bijsturingssystematiek uit de Wsn om zo snel mogelijk
te zorgen voor aanvullende depositiereductie op Natura 2000-gebieden.
Om de aanpak te versnellen kijk ik hoe versneld piekbelasters en grond aan kunnen
worden gekocht. Zo legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan de Landelijke
Beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche van de Maatregel
Gerichte Aankoop (MGA-2), die beide binnenkort in consultatie gaan. Voor de eerste
tranche van de MGA zijn provincies al in gesprek met een groot aantal piekbelasters.
Ik wil onderzoeken om de opkoopregelingen aantrekkelijker te maken door de drempels
voor ondernemers – in het bijzonder piekbelasters – om deel te nemen te verlagen,
en bezien hoe er effectiever stikstofreductie wordt gerealiseerd. Dit doe ik ook door
ondernemers te stimuleren de keuze om te stoppen tijdig en serieus te overwegen. Aantrekkelijke,
heldere en begrijpelijke regelingen houden rekening met het intensieve proces dat
een stoppende ondernemer doormaakt. Het is van belang om de inzichten uit dit proces
ook te benutten bij de eerder genoemde provinciale uitvraag.
Ik onderzoek of en hoe hiertoe aanvullende middelen uit het fonds, onder meer vooruitlopend
op de gebiedsprocessen, kunnen worden ingezet. Met de Europese Commissie zal ik in
contact treden vanwege eventuele staatssteunaspecten.
Tot slot
We staan voor ingrijpende keuzes en enorme uitvoeringsopgave, maar met een scherp
doel voor ogen. Door werk te maken van grote uitdagingen, werken we aan een stabiele
toekomst: een veerkrachtige natuur en gezonde leefomgeving, in balans met ruimte voor
maatschappelijke en economische ontwikkeling. Een toekomst die tegelijkertijd ook
kansen biedt om de innovatiekracht en het potentieel van de verschillende sectoren
volledig te benutten. Dat betekent niet dat de transitie geen pijn doet. Maar het
laat wél zien dat we de stappen daarnaartoe de komende jaren niet op zichzelf moeten
zien – maar als onderdeel van een groter geheel. We versnellen én intensiveren de
ambitie, we maken de aanpak onontkoombaar, en we zorgen voor een houdbaar systeem
van toestemmingsverlening. Het is essentieel om deze drie elementen goed samen met
andere overheden (in samenwerking met IPO, VNG en Unie van Waterschappen) te doen
en in nauw contact met alle betrokkenen die het raakt.
Ik treed nadrukkelijk in contact met betrokken sectoren en maatschappelijke partijen,
zoals de partners van het Versnellingsakkoord «Een duurzaam evenwicht» (Bouwend Nederland,
LTO Nederland, Natuurmonumenten, Natuur & Milieu, VNO- NCW en MKB Nederland), en bijvoorbeeld
ook de NAJK en de verschillende vakbonden. Door samen én in samenhang te werken ontstaat
de energie en het vertrouwen om de uitdagingen van de aanpak aan te gaan. Bij de uitvoering
zal ik nauw de samenhang bewaken met de aanpak van de andere grote opgaven zoals de
energietransitie en de verstedelijkingsopgave. In onder meer de Ruimtelijke Ordeningsbrief
van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het beleidsprogramma
van de Minister voor Klimaat en Energie zal hier ook op in worden gegaan. Wij trekken
zo veel mogelijk samen op. Ik zal uw Kamer bij de uitwerking van de diverse onderdelen
van de aanpak zoals hierboven uiteen gezet, informeren en betrekken.
Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Bijlage 1: Wie doet wat in het stikstofbeleid
Maatregel
Uitvoerend bestuursorgaan
Bevoegdheid
Natuurverbetering
Minister voor NenS
Systeemverantwoordelijk voor het natuurbeleid en regelgeving aangaande Natura 2000
Colleges van gedeputeerde staten van provincies
Wet Natuurbescherming: vaststelling Natura 2000 beheerplannen / instandhoudingsmaatregelen.
Organiseren gebiedsprocessen. Uitvoering in N2000 beheerplan opgenomen maatregelen
Ministers voor NenS, Defensie en
Infrastructuur & Waterstaat
Emissiereductie
Minister voor NenS
Coördinatie, inzet fonds, inzet/maatregelen t.b.v. realisatie doelen, beleid toestemmingverlening
Minister voor KenE
(Coördinatie) klimaatbeleid
Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Maatregelen infra (Retrofit binnenvaart, stimuleren elektrisch taxiën, handhaving
Ad Blue, walstroom) en bouw (GWW). Beleidsverantwoordelijk voor mobiliteit, waterkwaliteit-
en waterkwantiteit, bodem en milieu (o.a. luchtkwaliteit, emissies industrie en landbouw).
Minister voor EZK
Maatregelen industrie (waaronder Piekbelasters, aanpassing BBT, subsidiestop ISDE),
Minister LNV
Maatregelen landbouw en landbouwbeleid in brede zin (o.a. mestbeleid, kringlooplandbouw,
aankoop, veenweide, GLB).
Minister voor VRO
Maatregelen (utiliteits en woning-) bouw
Gebiedsgerichte uitwerking
Colleges van gedeputeerde staten van Provincies
Opstellen van gebiedsplannen ter gebiedsgerichte uitwerking van de landelijke omgevingswaarde
en het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Bijlage 2: Tijdlijn
April/mei 2022
– Richtinggevende doelen voor de ruimtelijke verdeling stikstofreductie, voor natuur,
klimaat en water voor zover beschikbaar al richtinggevend.
– Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
– Quick-scan natuurdoelanalyses beschikbaar
– Start internetconsultatie instellingswet transitiefonds voorzien
– Start zienswijzenprocedure Programma SN
Voor zomer 2022:
– Eerste stikstofruimte beschikbaar in het kader van het Legalisatieprogramma
– Versnellingsopties 2022/2023 in beeld
– De Minister van LNV informeert de Kamer over de uitwerking van het perspectief voor
de landbouw
– De Minister voor N&S informeert de Kamer over de concrete invulling van de aanscherpingen
toestemmingsverlening
– Informeren Kamer over beleidsprogramma Klimaat en Energie
Medio 2022:
– Ecologische Autoriteit operationeel (voorzien)
Zomer 2022:
– Presentatie Agenda Natuurinclusief
Najaar 2022:
– Vaststellen programma Stikstofreductie en natuurverbetering
– Voorziene behandeling instellingswet voor het fonds (vanaf september)
– Opleveren conceptprogramma NPLG
– Afronding natuurdoelanalyses (uiterlijk 1 april 2023)
Eerste helft 2023:
– Indienen wetsvoorstel aanpassing Wnb/Omgevingswet
1 juli 2023:
– Gebiedsplannen gereed
– Vaststelling definitieve gebiedsdoelstellingen
– Beoogde inwerkingtreding instellingswet fonds
Prinsjesdag 2023:
– Aanbieding ontwerpbegroting in het kader van fonds
Bijlage 3: Natura 2000-besluiten
In onderstaand overzicht wordt nadere informatie gegeven over nog te nemen aanwijzingsbesluiten
en wijzigingsbesluiten voor bestaande Natura 2000, zodat er een eenduidige basis ontstaat
voor het NPLG.
a) afronding van enkele aanwijzingsbesluiten
– Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen
en grens van het Habitatrichtlijngebied – alleen Polder Stein – binnen het bestaande
Vogelrichtlijngebied (ontwerpbesluit, gevolgd door definitief besluit; referentiejaar:
2020 HR).
– Maas bij Eijsden: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van
het Habitatrichtlijngebied (ontwerpbesluit, gevolgd door definitief besluit; referentiejaar:
2018 HR).
– Krammer-Volkerak: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van
het Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied (ontwerpbesluit in 2017 gepubliceerd;
referentiejaar: 1995 VR en 2004 HR).
– Zoommeer: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van het Vogelrichtlijngebied
(ontwerpbesluit in 2017 gepubliceerd; referentiejaar: 2000 VR).
b) noodzakelijke correcties met een wijzigingsbesluit
«Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden»: correctie
van ca. 100 aanwijzingsbesluiten, door reeds lang aanwezige habitattypen en soorten
te beschermen die ten onrechte niet beschermd waren en door enkele afwezige waarden
te schrappen (ontwerpbesluit in 2018 gepubliceerd). Dit betreft gebieden als Oudegaasterbrekken,
Dinkelland, Oosterschelde en Maasduinen. Ongeveer twee derde van de betreffende habitats
zijn stikstofgevoelig.
c) kleine grenswijzigingen
De aanwijzingsbesluiten vergen regulier onderhoud als het gaat om begrenzingen. Kleine
aanpassingen zullen de komende maanden worden aangebracht in de volgende gevallen:
– Drents-Friese Wold: uitbreiding van VR-gebied in bestaand HR-gebied vanwege uitvoering
LIFE-project (ontwerpbesluit in 2019 gepubliceerd).
– Rijntakken: uitbreiding van HR-gebied in bestaand VR-gebied vanwege uitvoering LIFE-project
en compensatie (ontwerpbesluit in 2021 gepubliceerd).
– Westerschelde & Saeftinghe: uitbreiding vanwege compensatieproject Perkpolder (ontwerpbesluit,
gevolgd door definitief besluit).
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.