Brief regering : Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili; Santiago, 24 mei 2021
36 070 Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili; Santiago, 24 mei 2021
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
31 maart 2022.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 30 april 2022.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 maart 2022
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 24 mei 2021
te Santiago tot stand gekomen verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Republiek Chili (Trb. 2021, nr. 75).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel en het Caribische deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Toelichtende nota
1. Inleiding
Op 11 december 2018 vonden in Nairobi bilaterale onderhandelingen plaats tussen de
luchtvaartautoriteiten van Nederland en Chili. Deze besprekingen hebben geresulteerd
in het Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Chili (hierna: het Verdrag). Het Verdrag vervangt bij inwerkingtreding, in de relatie
tussen het Europese deel van Nederland en het Caribische deel van Nederland en de
Republiek Chili, de op 13 juli 1962 te Santiago de Chile tot stand gekomen Overeenkomst
tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek
Chili inzake luchtdiensten (hierna: de Overeenkomst) (Trb. 1962, nr. 98) die vanaf 13 juli 1962 voorlopig werd toegepast en op 21 mei 1966 voor het gehele
Koninkrijk in werking is getreden (Trb. 1966, nr. 153). De bepalingen uit de Overeenkomst blijven gelden voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Het afsluiten van het Verdrag werd door beide verdragsluitende partijen noodzakelijk
geacht teneinde tegemoet te komen aan de hedendaagse commerciële en operationele wensen
van de door elk van de verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen.
Tevens zijn de standaardbepalingen ten aanzien van veiligheid en beveiliging van de
luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen aan de internationale verplichtingen ter
zake.
Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002
in de zogenaamde «Open Skies» zaken (hierna: «de Uitspraak»), is op 29 april 2004
Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake onderhandelingen
over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en
derde landen vastgesteld (PbEU 2004, L 157 van 30-04-2004). Bepaalde artikelen in de Overeenkomst waren niet verenigbaar
met het recht van de Europese Unie. De artikelen zoals nu overeengekomen in het Verdrag,
zijn overeenkomstig deze verordening in lijn met het recht van de Europese Unie.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van
de Grondwet, die aan de door de Republiek Chili aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder c
en e (verlening vergunning) in combinatie van het recht van Nederland vervat in artikel
4, eerste lid, aanhef, onder c, d, f en g (intrekking en schorsing van vergunningen)
en artikel 3, derde lid (aanvangen exploitatie na ontvangst vergunning).
Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd in de bepalingen met betrekking
tot routes en frequentie (artikel 2, tweede tot en met vierde lid), tarieven (artikel
5, eerste, derde en vijfde lid), commerciële activiteiten (artikel 6), verandering
van luchtvaartuig (artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8, vijfde lid), belastingen,
douanerechten en heffingen (artikel 9, eerste tot en met vijfde lid), overmaking van
gelden (artikel 11), toepassing van wetten, voorschriften en procedures (artikel 12,
eerste tot en met derde lid) en geautomatiseerd boekingssysteem (artikel 17, eerste
en vierde lid).
2. Reikwijdte
Het Verdrag is ingevolge artikel 23 van het Verdrag van toepassing op het grondgebied
van het Europese deel van Nederland en op het grondgebied van het Caribische deel
van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (hierna: «CN»). De relevante
markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het Europese als het Caribische
deel van Nederland enerzijds en Chili anderzijds. Praktisch gezien heeft dit tot gevolg
dat Nederland op grond van artikel 3 van het Verdrag zowel Europese luchtvaartmaatschappijen
kan aanwijzen die gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland als luchtvaartmaatschappijen
die gevestigd zijn in CN.
Het is in dit geval niet nodig gebleken om het Bestuurscollege van Bonaire over het
Verdrag te consulteren, omdat er op dit moment op Bonaire geen commerciële luchtvaartmaatschappijen
zijn gevestigd die in aanmerking komen om onder het Verdrag aangewezen te kunnen worden.
Gelet op de wetgeving van CN kunnen alleen luchtvaartmaatschappijen die overwegend
in handen zijn van ingezetenen van CN zich in dit deel van Nederland vestigen. Het
bestuurscollege van Bonaire is geïnformeerd over het Verdrag.
Bij het formuleren van artikel 3 van het Verdrag is uitdrukkelijk rekening gehouden
met de voorschriften die bij en krachtens het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan landen en gebieden
overzee (LGO’s) worden gesteld. LGO’s zijn gebieden die doorgaans een bijzondere relatie
hebben met een EU-lidstaat. CN is een LGO-gebied. De EU LGO-regelgeving is gericht
op het bevorderen van de ontwikkeling van LGO-gebieden. Van belang is dat het EU LGO-besluit1het uitsluitend aanwijzen van CN-luchtvaartmaatschappijen in CN niet verbiedt. Wel
is het LGO-gebieden verboden Europese luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige
behandeling te geven dan luchtvaartmaatschappijen uit andere derde landen. Daarvan
is hier echter geen sprake aangezien het Verdrag met de Republiek Chili noch aan Europese
luchtvaartmaatschappijen noch aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen rechten
biedt voor wat betreft de vestiging en aanwijzing in CN.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
In artikel 1 worden de in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke,
begrippen omschreven. Het Verdrag voorziet, gelet op de reikwijdte daarvan, mede in
een begripsomschrijving van CN en de uit dat gebied afkomstige ingezetenen. Tevens
is in het tweede lid aangegeven dat de Europese wet- en regelgeving mede van toepassing
is op het Europese deel van Nederland.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van elke verdragsluitende partij – zonder beperkingen ten aanzien van de routes –
onder het Verdrag mogen uitvoeren. De rechten vallen alleen toe aan een luchtvaartmaatschappij
wanneer die overeenkomstig artikel 3 is aangewezen door de eigen Staat en voldoet
aan de voorwaarden van artikel 3.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking en schorsing
van vergunningen)
Het Verdrag schept voor de verdragsluitende partijen de mogelijkheid tot meervoudige
aanwijzing en legt de voorwaarden vast waaraan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van elke verdragsluitende partij moeten voldoen om in aanmerking te komen voor aanwijzing
onder het Verdrag. Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak
van het Europese Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook een in het Europese
deel van Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappij afkomstig uit een andere EU-Lidstaat
door Nederland kan worden aangewezen (artikel 3) of, waar nodig, de vergunning kan
worden geweigerd, ingetrokken, opgeschort of beperkt of hieraan voorwaarden kunnen
worden verbonden (artikel 4), bijvoorbeeld als niet (langer) aan de vereisten voor
eigendom wordt voldaan of de operaties niet (langer) plaatsvinden overeenkomstig standaarden
uit het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, nr. 45) (Verdrag van Chicago). Tenslotte is voorzien in de mogelijke aanwijzing
van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in CN. Zie hiervoor ook paragraaf 2 (Reikwijdte)
van deze toelichtende nota.
Artikel 5 (Tarieven)
Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de
tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende
partijen kunnen interveniëren.
Artikel 6 (Commerciële activiteiten)
Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector stelt aan
het uitoefenen van commerciële activiteiten, daaronder begrepen het uitoefenen van
activiteiten op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, biedt het eerste
lid van artikel 6 onder meer het recht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
om kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij ter
promotie en verkoop van luchtdiensten. Tevens voorziet artikel 6, tweede lid en derde
lid, in de mogelijkheid voor luchtvaartmaatschappijen om eigen specialistisch personeel
en management op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij te laten werken,
of om het personeel in te schakelen van een ander bedrijf dat door die verdragsluitende
partij daartoe gemachtigd is. Het vierde lid van artikel 6 voorziet in grondafhandeling
die optimale mogelijkheden geeft voor vrije keuze tussen aanbieders op het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving
op dat terrein, inclusief, wat betreft het Europese deel van Nederland, door voor
het Europese deel van Nederland geldende EU wet- en regelgeving.
Daarnaast biedt het zesde lid van dit artikel mogelijkheden voor uitgebreide commerciële
samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, zoals door middel van regelingen op
het gebied van blocked-space, code-sharing en leasing, waarbij luchtvaartmaatschappijen
op basis van commerciële overwegingen zelf hun frequentie en capaciteit voor internationaal
luchtvervoer mogen bepalen, hetgeen voor de bestaande luchtvaartallianties van groot
belang is. Ingevolge het zevende lid van dit artikel is ook het verrichten van intermodale
diensten/vervoer door de lucht en over land en/of water toegestaan. Tot slot is in
het achtste lid bepaald dat alle activiteiten slechts kunnen worden uitgevoerd met
inachtneming van de voor een verdragsluitende partij geldende wet- en regelgeving,
inclusief de voor het Europese deel van Nederland geldende EU-wet- en regelgeving.
Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)
Dit artikel maakt het voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen mogelijk het overstappen
van passagiers op (delen van) de routes te faciliteren en – waar commercieel opportuun
– gebruik te maken van partners of geleased materieel. Voor de positie van Schiphol
als transfer luchthaven is dit artikel eveneens van belang.
Artikel 8 (Eerlijke concurrentie)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om eerlijke concurrentie tussen de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen te waarborgen. Elke verdragsluitende
partij dient daarbij alle mogelijke middelen in te zetten om alle vormen van discriminatie
of oneerlijke concurrentie ten opzichte van de aangewezen maatschappijen van de andere
verdragsluitende partij te elimineren. Het zesde tot en met negende lid bevatten bepalingen
ten aanzien van staatssteun. Het tiende tot en met dertiende lid geven de verplichtingen
van beide verdragsluitende partijen aan op gebied van antitrustwetgeving. De bepalingen
zijn conform de vereisten die door de Europese Commissie hieraan gesteld worden.
Artikel 9 (Belastingen, douanerechten en heffingen)
Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
die op de internationale routes onder het Verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand en reclame-
en promotiemateriaal van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) op basis van wederkerigheid
zijn vrijgesteld van alle douanerechten, inspectiekosten en soortgelijke nationale
of lokale rechten en heffingen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij,
op voorwaarde dat de normale uitrustingsstukken en boordproviand aan boord van het
luchtvaartuig blijven totdat zij weer worden uitgevoerd.
Artikel 10 (Gebruikersheffingen)
Artikel 10 geeft nadere regels over gebruikersheffingen. In dit artikel wordt onder
meer bepaald dat de opgelegde gebruikersheffingen rechtvaardig, redelijk en niet onredelijk
discriminatoir moeten zijn en proportioneel verdeeld moeten worden over alle categorieën
gebruikers van de desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen.
Artikel 11 (Overmaking van gelden)
Dit artikel garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een aangewezen
luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land van herkomst tegen de
op dat moment geldende wisselkoers en dat deze niet worden belast, afgezien van de
normaal door banken in rekening gebrachte kosten voor inwisselen of overboeken.
Artikel 12 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)
In artikel 12 wordt bepaald dat de door de ene verdragsluitende partij aangewezen
luchtvaartmaatschappijen dienen te voldoen aan wetten, voorschriften en procedures
van de andere verdragsluitende partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf
op of het vertrek vanuit het grondgebied van deze verdragsluitende partij. Dit geldt
ook voor passagiers, bemanningsleden, vracht en post. Geen van beide verdragsluitende
partijen mag de eigen luchtvaartmaatschappijen een voorkeursbehandeling geven bij
de toepassing van haar regels betreffende douane, immigratie, quarantaine en vergelijkbare
regels of in het gebruik van onder meer luchthavens, luchtverkeersdienstverlening
en aanverwante faciliteiten die onder zijn controle vallen.
Artikel 13 (Erkenning van bewijzen en vergunningen)
Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven
door de ene verdragsluitende partij en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend
door de andere verdragsluitende partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van
het Verdrag van Chicago. Elke verdragsluitende partij behoudt echter het recht om
bewijzen van bevoegdheid en vergunningen te weigeren die door de andere verdragsluitende
partij aan de onderdanen van de weigerende partij zijn toegekend. Voor het Europese
deel van Nederland betekent de erkenning dat deze in overeenstemming dient te zijn
met geldende EU wet- en regelgeving.
Artikel 14 (Veiligheid) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn neergelegd
in artikel 14 en in artikel 15 van het Verdrag. Hierin zijn onder meer een procedure
en een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien Nederland
of Chili twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard
door de andere verdragsluitende partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede
twijfel kan overleg plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, biedt het zevende
lid van artikel 14 de mogelijkheid om de exploitatievergunningen te schorsen of daarvan
af te wijken. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids-
en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover van toepassing
bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Nederland en Chili in acht moeten
worden genomen.
Artikel 16 (Milieu)
Artikel 16 bevestigt dat de verdragsluitende partijen de noodzaak om het milieu te
beschermen erkennen door duurzame ontwikkeling van luchtvaart te stimuleren. Daarbij
erkennen zij ook de noodzaak om maatregelen op dat gebied te nemen, mits in lijn met
hun rechten en verplichtingen op grond van internationaal recht.
Artikel 17 (Geautomatiseerd boekingssysteem)
Artikel 17 bepaalt onder meer dat CRS-verkopers die werkzaam zijn op het grondgebied
van de ene verdragsluitende partij hun CRS-systeem beschikbaar mogen stellen aan reisbureaus
of bedrijven die reis-gerelateerde distribueren op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij, mits het systeem voldoet aan de daar geldende wettelijke vereisten op dat
gebied. Ingevolge het tweede lid dienen de verdragsluitende partijen daarbij mogelijke
vereisten die de vrije toegang van CRS van de andere verdragsluitende partij belemmeren
teniet te doen en ook niet voor de toekomst in te voeren.
Procedurele bepalingen (artikel 18–24)
De artikelen 18 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen over
overleg en wijziging (artikel 18), regeling van geschillen (artikel 19), beëindiging
(artikel 20), registratie bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (artikel
21), toepasselijkheid van multilaterale verdragen (artikel 22), toepasselijkheid van
het Verdrag (artikel 23) en inwerkingtreding (artikel 24). Het tweede lid van artikel
24 bepaalt dat de Overeenkomst, in de relatie tussen Chili en het Europese deel en
het Caribische deel van Nederland, wordt beëindigd op de datum waarop het Verdrag
in werking treedt. De bijlage bij het Verdrag bevat een lijst van andere staten als
bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, onderdeel iii) en artikel 4, eerste lid,
onder a, onderdelen iii) en v), van het Verdrag.
4. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, gelden voor zowel
het Europese deel van Nederland als het Caribische deel van Nederland. Zoals in de
inleiding van deze toelichtende nota wordt aangegeven, wordt de relevante markt van
luchtverbindingen bestreken door het Europese deel van Nederland en het Caribische
deel van Nederland enerzijds en Chili anderzijds. De Overeenkomst blijft gelden in
de relaties tussen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, enerzijds, en de Republiek Chili,
anderzijds.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.