Brief regering : Indiening partnerschapsovereenkomst en overzicht en appreciatie uitkomsten onderhandelingen EU-fondsen onder Cohesiebeleid
27 813 EU Structuurfondsen
21 501-08 Milieuraad
Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2022
Met deze brief breng ik uw Kamer mede namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Justitie en Veiligheid (JenV),
de Minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen (APP) en de Staatssecretarissen
van JenV en Infrastructuur en Waterstaat (IenW) op de hoogte van de onderhandelingsuitkomsten
op de akkoorden die zijn bereikt op de Europese fondsen vallend onder de zogenaamde
«Algemene Bepalingen Verordening» (Common Provision Regulation; hierna: CPR) voor de periode 2021–2027. Ook informeer ik uw Kamer over de Partnerschapsovereenkomst
die 22 december jl. is ingediend bij de Europese Commissie (hierna: EC) en een vereiste
is voor de start van deze fondsen in Nederland. Daarnaast wordt per fonds de huidige
stand van zaken met betrekking tot de implementatie en uitvoering in Nederland toegelicht.
De CPR omvat de gemeenschappelijke bepalingen en financiële regels die gelden voor
de Europese fondsen die in gedeeld beheer zijn tussen de EC en de lidstaten. De fondsen
waarvoor de algemene bepalingen gelden zijn het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling
(EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Cohesiefonds (CF) en het Fonds
voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Fund; JTF). Daarnaast gelden in de programmaperiode 2021–2027 de gemeenschappelijke bepalingen
voor het financieel beheer ook voor het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij
en aquacultuur (EMFAF), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds
voor interne veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer
en visumbeleid (BMVI). Het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) valt
in tegenstelling tot in de programmaperiode 2014–2020 niet meer onder de verordening.
Over uitkomsten van de budgettaire onderhandelingen over de fondsen onder de CPR is
uw Kamer geïnformeerd door het verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 tot
en met 21 juli 2020.1 Bij enkele fondsen is het budget aangepast in reactie op de economische gevolgen
van de coronacrisis. Dergelijke aanpassingen zullen per fonds worden uiteengezet.
Tabel 1 – middelenverdeling (in miljoenen euro’s), exclusief aanvullende middelen
vanuit REACT-EU
EU totaal
Nederland totaal
EFRO
392.000
506,2
Interreg
9.042
378,7
ESF+
99.260
413,8
JTF
19.237
622,91
EMFAF
5.311
97,7
AMIF
9.882
206,9
BMVI
6.382
75,5
ISF
1.931
34,8
Totaal
543.045
2.336,5
X Noot
1
Inclusief € 350 miljoen uit het NextGeneration EU fonds.
Partnerschapsovereenkomst
De partnerschapsovereenkomst (hierna: PO) van Nederland is een overkoepelend strategisch
document waarin de inzet voor de fondsen die vallen onder de CPR uiteen wordt gezet.
Net zoals voor de programmaperiode 2014–2020 heeft de EC lidstaten gevraagd om voor
de programmaperiode 2021–2027 een PO op te stellen waarin lidstaten antwoord geven op de nationale
alsook de gezamenlijke uitdagingen van de Unie op zowel economisch- en sociaal vlak,
als in het veiligheidsdomein. Nederland geeft invulling aan die verplichting door
in de PO een onderbouwing te geven hoe Nederland de financiële middelen, zoals weergegeven
in tabel 1, gebruikt. Op 22 december jl. heeft Nederland haar PO formeel ingediend.
Het formeel indienen van de PO bij de EC is een voorwaarde voor het indienen van de
afzonderlijke programma’s die vallen onder de CPR. Na indiening van de PO hebben de
programma’s drie maanden de tijd om hun programma formeel in te dienen bij de EC.
Voor een formele reactie, al dan niet goedkeuring, geldt dat de EC een termijn heeft
van vijf maanden voor de PO en een termijn van drie maanden voor opmerkingen bij de
verschillende programma’s en vijf maanden voor vaststellingen. Voor een aantal fondsen
is er inmiddels na 22 december jl. in navolging van de PO een programma ingediend
bij de EC.
Uw Kamer zal in het vervolg van deze brief per fonds op hoofdlijnen geïnformeerd worden
over de Nederlandse inzet in de Europese onderhandelingen, de uitkomsten van deze
onderhandelingen en de stand van zaken bij de uitvoering van de programma’s bijbehorend
aan de fondsen.
Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI fondsen (Common Provisions
Regulation; CPR)
De CPR bevat de gemeenschappelijke bepalingen die betrekking hebben op onder meer:
• De doelstellingen van de fondsen
• De partnerschapsovereenkomst
• Bepalingen voor de programma’s
• De randvoorwaarden en macro-economische voorwaarden
• Vormen van steun die gehanteerd kunnen worden
• Technische bijstand
• Financieel beheer
• Monitoring
Daarnaast bevat de CPR templates en modellen die gebruikt worden bij de uitvoering
van de fondsen, alsmede de verdeling van middelen voor EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds.
Onderhandelingen
In het BNC-fiche over de inhoud van het voorstel van de EC is uw Kamer geïnformeerd
over de Nederlandse onderhandelingsinzet.2 Ten aanzien van de doelstellingen van de fondsen onder gedeeld beheer was Nederland
voorstander van een scherpere inhoudelijke en geografische focus. Nederland streefde
daarbij naar een grotere focus op innovatie. Om de synergie tussen de verschillende
EU-instrumenten verder te bewerkstelligen was het kabinet onder meer voorstander van
aansluiting van de doelstellingen uit de CPR bij de missies van Horizon Europe.3 Daarnaast was het kabinet van mening dat vereenvoudiging en het terugbrengen van
administratieve- en controle lasten een belangrijke doelstelling van de nieuwe periode
moeten zijn. Tot slot vond het kabinet het van belang dat de middelen uit de ESI-fondsen
gekoppeld worden aan andere EU-beleidsterreinen zoals economische hervormingen, rechtsstatelijkheid,
klimaat en migratie.
Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie in maart 2020 is de aard van de onderhandelingen
over de CPR veranderd. Om tijdens die eerste maanden van acute crisis snel coronasteun
te realiseren, werd naar het cohesiebeleid gekeken. Dit heeft onder meer geleid tot
de adoptie van het Corona Response Investment Initiative4 en (later) REACT-EU.5 In het verlengde hiervan stelde de EC een artikel binnen de CPR voor om in de toekomst
bij exceptionele crises flexibeler te kunnen omgaan met bepaalde bepalingen uit de
CPR, om zo middelen onder het cohesiebeleid te kunnen gebruiken voor crisisbestrijding.
Nederland is van mening geweest dat de fondsen onder het cohesiebeleid niet de meest
ideale fondsen zijn om aan crisisbestrijding te doen. Uiteindelijk is in de onderhandelingen
een compromis gevonden, waarbij de Raad een «buitengewone gebeurtenis buiten de macht
van één of meer lidstaten» moet erkennen voordat de EC voor een periode van ten hoogste
18 maanden versoepelende maatregelen kan vaststellen. Het kabinet is van mening dat
op deze manier het prudent gebruik van deze exceptionele maatregelen geborgd is.
Het kabinet ziet bij de onderhandelingsuitkomsten van de CPR positieve en minder positieve
punten. Positief is het feit dat de beleidsdoelstellingen zoals in het voorstel van
de Commissie tot 5 hoofddoelstellingen beperkt zijn gebleven. Hoewel de doelstellingen
breed zijn geformuleerd, is er in lijn met de Nederlandse inzet sprake van meer focus
op innovatie en duurzaamheid. Ook is het kabinet tevreden met het feit dat de tussentijdse
evaluatie en de randvoorwaarden voor het gebruik van middelen bewaard zijn gebleven.
Daarnaast zijn maatregelen om doeltreffendheid van de fondsen te koppelen aan goed
economisch bestuur intact gebleven. Dat wil zeggen dat de Commissie een voorstel aan
de Raad kan doen om betalingen of vastleggingen te schorsen wanneer lidstaten bijvoorbeeld
de uitvoering van bepaalde landenspecifieke aanbevelingen6 niet effectief ondersteunen. Ook is het kabinet tevreden met het feit dat de totale
enveloppe van het cohesiebeleid iets gedaald is. Tot slot is het kabinet blij met
de mogelijkheden die de CPR biedt voor de Commissie om, in specifieke gevallen, betalingen
te schorsen of financiële correcties aan te brengen. Dit kan wanneer lidstaten zich
niet houden aan de noodzakelijke randvoorwaarden voor steun uit de fondsen onder de
CPR. Deze randvoorwaarden zijn o.a. de horizontale randvoorwaarde («horizontal enabling
condition») die lidstaten verplicht om voor alle programma’s die onder de CPR vallen
in doeltreffende mechanismen te voorzien om de naleving van het EU-Handvest van de
grondrechten te waarborgen, vanaf het begin van een programma tot en met de uitvoering
ervan, het hebben van doeltreffende monitoringmechanismen van de markt voor overheidsopdrachten
en het hebben van instrumenten en capaciteit voor de effectieve toepassing van de
staatssteunregels.
Tegelijkertijd is het kabinet minder tevreden over het feit dat de regels rondom vrijmaking,
of decommitering, niet gemoderniseerd zijn. In het oorspronkelijke Commissievoorstel
was er het voornemen om middelen die na 2 jaar na vastlegging niet zijn gedeclareerd,
te decommiteren. Mede vanwege de coronacrisis is deze termijn in de onderhandelingen
alsnog vastgesteld op 3 jaar, zoals ook in de periode 2014–2020 het geval was. Tot
slot is het kabinet teleurgesteld dat de nationale cofinanciering die geleverd dient
te worden, voor bijna alle categorieën regio’s is verlaagd ten opzichte van het Commissievoorstel.
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF)
Het EFRO is het grootste fonds binnen het cohesiebeleid, met als beleidsdoel de economische
convergentie binnen Europa te versterken. In de periode 2021–2027 wordt in totaal
€ 506 miljoen beschikbaar gesteld aan Nederland.7 Op 8 december 2020 is uw Kamer middels een Kamerbrief8 geïnformeerd over de verdeling van EFRO-middelen binnen Nederland. De middelen uit
dit fonds zijn met name bedoeld voor het midden- en klein bedrijf en worden in Nederland
voornamelijk ingezet op innovatie en de koolstofarme economie. Op Europees niveau
worden de middelen voor het overgrote deel ingezet in minder welvarende lidstaten
(in het kader van cohesiebeleid «minder ontwikkelde regio’s» genoemd). Het Cohesiefonds
beoogt de sociale en economische ongelijkheid te verminderen en duurzame ontwikkeling
te bevorderen door middel van het ondersteunen van de minst welvarende Europese lidstaten
bij investeringen in milieu en infrastructuur. Nederland maakt zelf geen aanspraak
op middelen uit het Cohesiefonds.
Onderhandelingen
De Nederlandse onderhandelingsinzet was dat het EFRO zich vooral zou moeten richten
op de minder welvarende lidstaten. Daarbij zou het overgrote deel van de middelen
ingezet dienen te worden op innovatie, zowel technologisch als niet-technologisch.
Ook de verplichting om minimaal 30% van de middelen in te zetten voor de koolstofarme
economie is een positieve bepaling uit het commissievoorstel. Tot slot was het kabinet
positief over het voornemen om € 10 miljard vanuit het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility (CEF) over te hevelen.
In de definitieve versie van de verordening over EFRO/CF is het kabinet minder positief
over een aantal punten. Zo zijn de vereisten voor investeringen in innovatie voor
minder ontwikkelde- en transitieregio’s respectievelijk verlaagd van 45% naar 40%
en van 35% naar 25%. Ook had het kabinet graag gezien dat er binnen de beleidsdoelstelling
voor klimaat voor meer ontwikkelde regio’s een verplichting was gekomen om de middelen
in te zetten voor de ontwikkeling van innovatieve technieken, producten en diensten.
Tot slot had het kabinet graag gezien dat investeringen in fossiele brandstoffen onmogelijk
zouden worden met middelen uit EFRO of het Cohesiefonds. Deze inzet heeft geleid tot
het «do no significant harm principle», met uitzondering voor dergelijke investeringen
met middelen uit het EFRO en het Cohesiefonds in uitzonderlijke gevallen. Onderdeel
van de onderhandelingsuitkomst is wel dat binnen het Fonds voor een Rechtvaardige
Transitie (Just Transition Fund; JTF; zie verderop in deze brief) dergelijke investeringen onmogelijk zijn gemaakt.
Daarnaast is er aan investeringen in fossiele brandstoffen met middelen uit het EFRO
of het CF een maximum percentage gekoppeld: lidstaten mogen, afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau,
tussen de 0,2% en 1,55% van hun EFRO/CF-middelen aan dit type investeringen uitgeven.
Wel is het kabinet tevreden dat de beoogde overheveling van € 10 miljard van het Cohesiefonds
naar de Connecting Europe Facility in stand is gehouden. Ook is het kabinet tevreden
dat het voor alle typen regio’s vereist blijft om ten minste 30% van hun EFRO- en
CF-middelen te besteden aan beleidsdoelstelling 2 «een groener Europa». Tot slot ziet
het kabinet veel toegevoegde waarde in een nieuw instrument dat onder het EFRO wordt
opgestart: de zogenaamde interregionale innovatieve investeringen (I3»s). Middels
dit trans-Europese fonds kunnen regio’s samen investeren in innovatieve waardenketens.
Het kabinet vindt dit een veelbelovende ontwikkeling en zal de voortgang monitoren.
Implementatie
Na de afronding van de onderhandelingen ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van het EFRO bij de managementautoriteiten van de vier EFRO landsdelen in Nederland.
De voorbereidingen voor de uitvoering van het EFRO in Nederland voor de nieuwe programmaperiode
lopen goed. De Operationele Programma’s voor de vier EFRO landsdelen zijn ingediend.
Ook in deze nieuwe programmaperiode ligt de focus in Nederland op het ondersteunen
van innovatieve activiteiten van het Nederlandse mkb. Aan de inrichting voor de uitvoering
van de programma’s wordt nu verder gewerkt door de managementautoriteiten van de vier
EFRO-landsdelen.
Europese territoriale samenwerking («Interreg»)
Interreg-programma’s zijn een onderdeel van EFRO en hebben «grensvervaging» tot doel.
In de periode 2021–2027 wordt in totaal € 379 miljoen beschikbaar gesteld aan Nederland.
Er zijn verschillende typen Interreg programma’s:
• A: programma’s tussen direct aangrenzende regio’s;
• B: programma’s binnen een Europese regio, en
• C: een Europa-breed programma.
De A-programma’s zijn grensoverschrijdend van aard. Nederland participeert in drie
A-programma’s met België en Duitsland, namelijk Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland
en Maas-Rijn (NL, BE, DE). De B-programma’s zijn transnationaal opgezet en beslaan
grotere regio’s. Nederland doet mee in twee van dit soort programma’s: North West
Europe (NWE) en North Sea Region (NSR) genaamd. Interreg-C is een kennisuitwisselingsprogramma
dat heel de EU omspant; interregionaal van aard dus. Binnen Nederland vallen de A-programma’s
onder de verantwoordelijkheid van mijn ministerie en is de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat verantwoordelijk voor de B- en C-programma’s. Op 25 mei 2021 is uw Kamer
middels een Kamerbrief geïnformeerd over de verdeling van Interreg-middelen binnen
Nederland.9
Onderhandelingen
Het kabinet vindt dat de Europese toegevoegde waarde van het cohesiebeleid moet worden
vergroot. Het kabinet ziet bij Interreg een EU-toegevoegde waarde onder het cohesiebeleid,
aangezien Europese territoriale samenwerking een vereiste is. De Europese toegevoegde
waarde van Interreg wordt volgens het kabinet versterkt door een verdere focus op
de maatschappelijke thema`s innovatie, duurzaamheid, energietransitie en klimaatadaptatie
en het verminderen van de barrièrewerking van grenzen. Tijdens de onderhandelingen
heeft Nederland zich dus ingezet voor een verdere focus op die onderwerpen. Ook was
Nederland verheugd met het voorstel een nieuw fonds onder Interreg te lanceren, de
Interregionale Innovatieve Investeringen. Tot slot heeft Nederland getracht vereenvoudiging
van de uitvoering te bewaken tijdens het onderhandelingsproces.
Het kabinet is dan ook tevreden over de uiteindelijke enveloppe voor Interreg: deze
is nagenoeg gelijk gebleven met het voorstel dat de EC in de zomer van 2018 deed.
Ook de meeste vereenvoudigingsvoorstellen zijn intact gebleven. De Interregionale
Innovatieve Investeringen zijn weliswaar niet meer onder Interreg geplaatst, maar
onder EFRO; het kabinet is blij dat deze gehandhaafd zijn. Het percentage van de Interreg-middelen
dat dient te worden ingezet op innovatie is in de uiteindelijke verordeningstekst
helaas niet verhoogd maar gelijk gebleven. Ook is het kabinet teleurgesteld over het
feit dat het nationaal cofinancieringspercentage is verlaagd. Dit betekent dat lidstaten
minder zelf hoeven bij te dragen aan projecten binnen Interreg; het kabinet is van
mening dat hierdoor het eigenaarschap is verkleind en tevens zorgt voor een kleiner
totaal investeringsbudget.
Implementatie
De voorbereidingen voor de uitvoering van zowel de grensoverschrijdende (Interreg
A) als de transnationale (Interreg B) programma’s voor de nieuwe programmaperiode
verlopen gestaag. Voor de drie Interreg A-programma’s (Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland
en Maas-Rijn (NL, BE, DE) zijn of worden binnenkort de samenwerkingsprogramma’s formeel
ingediend. Ook voor de twee Interreg B-programma’s (Noordzee Regio-NSR en Noord-West
Europa-NWE) zijn of worden ze formeel ingediend. In deze nieuwe programmaperiode ligt
de focus bij alle programma’s bij prioriteiten op het gebied van de beleidsdoelstellingen
een slimmer en een groener Europa. Daarnaast ligt er afwisselend per programma ook
een focus op bijvoorbeeld een beteresamenwerking gebaseerd bestuur, een socialer Europa
of een Europa dichter bij de burger.
De Interreg A-programma’s zijn primair gericht op grensoverschrijdende (groene) innovatiekracht
en mkb en daarnaast op grensoverschrijdende samenwerking op andere terreinen, zoals
arbeidsmarkt, onderwijs en natuur. Daarnaast wordt ingezet op het verminderen van
de barrièrewerking van de grens.
De Interreg B-programma’s richten zich op interregionale samenwerking:
NWE: Klimaatbestendigheid, energietransitie, circulaire economie, Innovatiecapaciteit
en een sociaal inclusieve, duurzame en veerkrachtige samenleving.
NSR: Robuuste, slimme economieën, Groene transitie, Klimaatbestendigheid, Beter bestuur
en op enkele horizontale thema’s o.a. digitalisering.
Het Interreg C-programma Europe richt zich op het verbeteren van regionale ontwikkelingsstrategieën
door capaciteitsopbouw en uitwisseling van ervaringen. Als overkoepelende prioriteit
is gekozen voor het versterken van institutionele capaciteit ten behoeve van effectievere
regionale ontwikkelingsstrategieën.
Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)
Het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) is het voornaamste sociale fonds van de EU.
In de periode 2021–2027 wordt in totaal € 414 miljoen beschikbaar gesteld aan Nederland.
De overkoepelende beleidsdoelstelling van het ESF+ is bij te dragen aan een beter
presterend en veerkrachtig «sociaal Europa», de uitvoering van de Europese pijler
van sociale rechten en de uitvoering van de in het kader van het Europees Semester
bekrachtigde sociale en werkgelegenheidsprioriteiten.
Onderhandelingen
Voorafgaand aan publicatie van het voorstel tot de verordening heeft Nederland richting
de EC gepleit voor een samenvoeging van diverse sociale fondsen om de efficiëntie
en flexibiliteit van de fondsen te verhogen en de administratieve lasten te verlagen.
In lijn met deze inzet zijn de volgende fondsen samengevoegd tot het ESF+: het Europees
Sociaal Fonds (ESF), het jeugdwerkgelegenheidsinitiatief (YEI), het fonds voor Europese
hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) en het programma voor werkgelegenheid en sociale
innovatie (EaSI). Het Europees Globaliseringsfonds (EGF) is niet in deze samenvoeging
opgenomen. Nederland heeft in de onderhandelingen ingezet op voldoende aandacht binnen
het ESF+ voor de integratie van asielgerechtigde migranten omdat het migratievraagstuk
een Europees vraagstuk is. Integratie van derdelanders is een aparte beleidsprioriteit
binnen het ESF+ geworden. Nederland heeft in het onderhandelingsproces ook succesvol
gepleit voor een sterke koppeling met het Europees Semester.
Bij het Commissievoorstel had het kabinet vragen over een verplichting voor alle lidstaten
om middelen in te zetten gericht op kinderen in armoede en wilde liever een constructie
zien zoals bij de aanpak van jeugdwerkloosheid, waarbij een verplichte minimumallocatie
alleen geldt voor lidstaten waarin dit probleem het meest nijpend is. Op deze manier
wordt beter aangesloten bij de landenspecifieke uitdagingen van lidstaten. In het
akkoord dat bereikt is op de ESF+ verordening is opgenomen dat de verplichting om
middelen in te zetten ter bestrijding van kinderarmoede alleen geldt voor lidstaten
met grote uitdagingen op dit terrein, conform de Nederlandse onderhandelingsinzet.
Lidstaten met een hoger AROPE10 percentage dan het EU-gemiddelde in de periode 2017–2019 komen hiervoor in aanmerking.
Het Nederlandse percentage ligt onder het Europees gemiddelde.
Implementatie
Naast de inzet op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie
– zowel werkzoekenden als werkenden – is het Nederlandse ESF+ programma ook deels
gericht op het bevorderen van sociale innovatie, gelijke kansen, non-discriminatie
en het ondersteunen van de doelgroep «meest behoeftigen». Over de planning van de
subsidietijdvakken van de ESF+ regelingen wordt uw Kamer in het tweede kwartaal van
2022 geïnformeerd door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
Fonds voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Fund; JTF)
De EC heeft in het kader van de Europese Green Deal het Fonds voor een rechtvaardige
transitie voorgesteld, het Just Transition Fund (JTF). In de periode 2021–2027 wordt in totaal € 623 miljoen beschikbaar gesteld
aan Nederland.11 De middelen uit dit fonds dienen te worden ingezet in de regio’s (COROP-gebieden12) die voor de grootste transitieopgaven staan vanwege de klimaattransitie en daar
sterke negatieve sociaaleconomische effecten door ondervinden. Het fonds richt zich
vooral op de economische diversificatie van de zwaarst door de klimaattransitie getroffen
gebieden en op bij-, om- of opscholing en actieve inclusie van werknemers en werkzoekenden
in deze gebieden. De regio’s die in aanmerking komen en de bijbehorende budgetverdeling
zijn eerder met uw kamer gedeeld.13 Voor de uitvoering van het JTF dient Nederland een territoriaal plan voor een rechtvaardige
transitie (hierna: transitieplan) in, waarin zowel de zwaarst getroffen regio’s worden
geïdentificeerd als de voorziene maatregelen om de negatieve effecten van de klimaat-
en energietransitie te mitigeren worden uitgeschreven. De investeringen in het kader
van het Just Transition Fund leveren een belangrijke bijdrage in het verzachten van de negatieve gevolgen van
het realiseren van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en het behalen van klimaatneutraliteit
in 2050.
Onderhandelingen
Het kabinet was, ten tijde van het commissievoorstel, voorstander van de oprichting
van het JTF. Eveneens heeft het kabinet steun uitgesproken voor de daartoe benodigde
aanpassingen van de CPR, omdat dit noodzakelijke wijzigingen waren om de werking van
het JTF te garanderen. Ook steunt het kabinet het principe dat het JTF zich moet richten
op die regio’s die de grootste transitieopgave hebben. Wel plaatste het kabinet een
aantal kanttekeningen. Zo moest het voorstel voor het JTF passen binnen het voorgestelde
MFK-plafond. De Nederlandse inzet op een financieel houdbaar en gemoderniseerd MFK,
zoals vastgesteld in de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen (Kamerstuk
21 501-20, nrs. 1349 en 1379) is leidend geweest in de onderhandelingen. Voorts plaatste het kabinet vraagtekens
bij de categorisering van de JTF-investeringen. In het voorstel telden deze volledig
mee als klimaatinvesteringen, terwijl een deel van de verwachte investeringen sociaaleconomisch
van aard zullen zijn.
Over de uitkomst van de onderhandelingen is het kabinet grotendeels tevreden. Conform
de Nederlandse onderhandelingsinzet zijn er geen uitzonderingen voor investeringen
in fossiele brandstoffen met middelen uit het JTF. De categorisering van klimaatinvesteringen
binnen het JTF is gelijkgetrokken met die uit de Recovery en Resilience Facility (RRF). Voorts is de voorwaardelijke toegang tot de JTF-middelen een positieve ontwikkeling.
Dit betekent dat lidstaten die zich (nog) niet hebben gecommitteerd aan de doelstelling
van een klimaatneutrale Unie in 2050, slechts 50% van de voor die lidstaat vastgestelde
jaarlijkse toewijzingen voor programmering beschikbaar gesteld wordt.
Implementatie
Voor de implementatie worden op dit moment gesprekken gevoerd met regionale partijen
om tot een goede uitvoeringsstructuur te komen. Er komt één centraal programma waarbij
de uitvoering van het programma in de regio wordt belegd, middels zogenaamde intermediaire instanties. In samenwerking met de regio’s wordt op dit moment gewerkt aan een territoriaal
transitieplan voor Nederland, dat in lijn is met het nationale Klimaatakkoord en het
Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK). De regio’s (provincies en gemeenten)
zijn verantwoordelijk voor de regionale transitieplannen die de basis vormen voor
de inzet van het programma. De plannen richten zich op arbeidsmarktinterventies en
op het subsidiëren van investeringen in nieuwe technologieën of andere innovaties
om het geselecteerde JTF gebied een economische en duurzame impuls te geven. De middelen
dienen in principe gelijk (50%–50%) te worden ingezet ten behoeve van arbeidsmarktbeleid/investeringen
die deze gebieden een nieuwe economische, duurzame impuls geven.
EMFAF
Het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EMFAF) 2021–2027
is gericht op het realiseren van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid
(GVB), het bevorderen van de uitvoering van het maritiem beleid van de Unie (GMB)
en het ondersteunen van de internationale verbintenissen van de Unie op het gebied
van oceaanbeheer. De Unie zet zich met name in voor doelstelling 14, de bescherming
van zeeën en oceanen, van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN. In
Nederland worden middelen uit het EMFAF ingezet voor het verder verduurzamen en flexibiliseren
van de visserijvloot door innovatie, het behouden van de aquacultuurproductie, natuuronderzoek-
en behoud en het nakomen van verplichtingen uit het GVB op het gebied van datacollectie
en controle- en handhaving. In de periode 2021–2027 wordt in totaal € 98 miljoen beschikbaar
gesteld aan Nederland.
Onderhandelingen
Voorafgaand aan de publicatie van het voorstel tot de verordening heeft Nederland
gepleit voor een innovatieve, duurzame en economisch zelfstandige visserijsector.
Deze inzet is uiteengezet in een BNC-fiche14 die uw Kamer reeds is toegekomen. Tijdens de onderhandelingen stond Nederland overwegend
positief tegenover het EC-voorstel. Met name de flexibiliteit en de ruimte die het
voorstel gaf aan lidstaten ten aanzien van de invulling werd door het kabinet omarmd.
In de eerste plaats is de inzet geweest om deze vereenvoudiging te behouden.
Op een aantal punten week het Nederlandse standpunt af van het EC-voorstel. Zo was
het kabinet van mening dat de EC de budgetkrimp naar aanleiding van de Brexit evenredig
verdeeld zou moeten zijn over de lidstaten. Dat geldt voor gedeelde en zowel direct
als indirect beheerde middelen. Het EC voorstel van een verhoging van de door de EC
beheerde middelen, leek het kabinet niet op zijn plaats. Tijdens de onderhandelingen
heeft het kabinet gepleit voor een hogere steunintensiteit voor innovatie. Hiernaast
was het kabinet van mening dat investering in schepen niet beperkt zou moeten zijn
tot de kleinschalige kustvisserij, maar dat dit uitgebreid moet worden naar andere
vlootsegmenten. Tevens is ervoor gepleit dat het actieplan ten behoeve van de kleinschalige
kustvisserij, zoals was opgenomen in het voorstel, niet verplicht zou moeten worden
gesteld. De vereenvoudiging en flexibilisering die in het oorspronkelijk EC-voorstel
zat, is tijdens de onderhandelingen in hoofdlijnen in stand gebleven. In het definitieve
EMFAF-akkoord is de verschuiving van een «nee, tenzij» naar een «ja, mits» benadering
vastgelegd, hierover is het kabinet zeer verheugd.
De verhoging van het deel van het fondsbudget dat de EC in beheer heeft, is tot teleurstelling
van het kabinet in grote lijnen in stand gebleven. Uiteindelijk is het door de EC
beheerde budget verhoogd van ruim € 647 miljoen onder het EMFAF naar € 797 miljoen,
terwijl de Commissie had ingezet op een verhoging naar € 829 miljoen. De verhoging
van de steunintensiteit voor innovatie waarop door Nederland is ingezet, is wel in
de definitieve verordening opgenomen. De mogelijkheid om investeringen aan schepen
te subsidiëren is uitgebreid tot schepen van maximaal 24 meter. Ook is het verplichte
actieplan voor de kleinschalige visserij uit de verordening geschrapt.
Implementatie
Het Nederlands Programma EMFAF is in februari 2022 formeel bij de EC ingediend voor
goedkeuring. De EC start een interne consultatie. Hiervoor staat drie maanden. Na
deze periode zal de EC het programma aannemen of observaties sturen die nog verwerkt
moeten worden.
Europese Migratie- en Veiligheidsfondsen
Op 13 juni 2018 heeft de EC voorstellen uitgebracht voor drie fondsen op het terrein
van migratie en veiligheid. Te weten:
• het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF)
• het Instrument voor grensbeheer en visumbeleid als onderdeel van het Geïntegreerd
Grensbeheerfonds (BMVI)
• het Fonds voor de Interne Veiligheid (ISF).
De voorstellen voor deze drie EU-fondsen zijn vanwege hun onderlinge samenhang als
pakket behandeld.
AMIF
Het Fonds voor Asiel en Migratie en Integratie (Asylum, Migration, and Integration Fund, AMIF) 2021–2027 is gericht op een doeltreffend beheer van migratiestromen en tot
de uitvoering, versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
Dit is in overeenstemming met het relevante acquis van de Unie en met volledige eerbiediging
van de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien
uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. De middelen uit dit fonds
worden in Nederland ingezet op het gebied van asiel, opvang en terugkeer met name
op het optimaliseren van uitvoeringsprocessen, informatievoorzieningen en (inter)nationale
samenwerking. Het doel daarbij is het verkorten van de doorlooptijden van procedures,
het beschikken over kwalitatief voldoende opvangplekken, en het ondersteunen/versterken
van een goede afstemming tussen ketenpartners, en de financiering van activiteiten
van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de dienst Terugkeer en Vertrek
(DT&V). Op het gebied van integratie richt het nationale programma zich met name op
duale trajecten, contextgericht leren en specifieke ondersteuning richting participatie
en activatie.
De financiële middelen voor de uitvoering van het AMIF bedragen op Unieniveau € 9,88 miljard.
Hiervan is € 6,27 miljard toegewezen aan de programma’s van de lidstaten en € 3,61 miljard
aan de thematische faciliteit. Van de € 6,27 miljard voor de programma’s van de lidstaten
is € 5,23 miljard toegewezen aan de nationale programma’s waaronder € 206,89 miljoen
(3,96%) aan het Nederlandse nationale programma. De overige € 1,05 miljard zal in
2024 worden toegekend aan de lidstaten op voorwaarde dat zij 10% van de initieel aan
de lidstaat toegekende middelen hebben besteed.
BMVI
Het Geïntegreerd Grensbeheerfonds bestaat uit twee instrumenten: het instrument voor
financiële ondersteuning voor grensbeheer en visumbeleid (Border Management and Visa Instrument, BMVI); en een instrument voor financiële ondersteuning voor middelen voor de Douane.
Deze laatste valt niet onder de gemeenschappelijke bepaling en is daardoor geen onderdeel
van deze brief. Het doel van het instrument voor grensbeheer en visumbeleid, als onderdeel
van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer, is om binnen de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen door te zorgen voor
krachtig en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen en
zo ook bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van interne veiligheid
in de Unie, en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen binnen de Unie te beschermen.
Het Nederlandse nationaal programma richt zich op het tegengaan van illegale migratie,
het bevorderen van geharmoniseerde en integrale grensbewaking en het borgen van een
effectievere en efficiënte uitvoering van grenstoezicht met behoud van reizigersmobiliteit.
Ketenbrede, interdepartementale samenwerking is hiervoor onmisbaar en wordt door deze
inzet verder versterkt. Nederland streeft met behulp van de BMVI middelen naar verbeterde
intra-Europese informatie-uitwisseling over personenverkeer door vergaande digitalisering
en optimalisering van grensprocessen in lijn met de (nieuwe) Europese wet- en regelgeving.
De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument bedragen op Unie- niveau
€ 5,24 miljard. Als gevolg van de programmaspecifieke aanpassing overeenkomstig artikel 5
van Verordening (EU Euratom 2020/2093) wordt dit bedrag verhoogd met een extra toewijzing
van € 1,14 miljard. Hiervan is € 3,67 miljard toegewezen aan de programma’s van de
lidstaten, waarvan € 200,5 miljoen aan de bijzondere doorreisregeling. Van de bovengenoemde
verhoging is € 1,57 miljard toegewezen aan de thematische faciliteit. Van de € 3,06 miljard
voor de programma’s van de lidstaten is € 1,13 miljard toegewezen aan de nationale
programma’s waaronder € 75,5 miljoen (2,47%) aan het Nederlandse nationale programma.
De overige € 611 miljoen zal in 2024 worden toegekend aan de lidstaten op voorwaarde
dat zij 10% van de initieel aan de lidstaat toegekende middelen hebben besteed.
ISF
Het Fonds voor de Interne Veiligheid (Internal Security Fund, ISF) richt zich Fonds voor de Interne Veiligheid richt zich erop om binnen de ruimte
van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen, met
name door het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde
criminaliteit en cybercriminaliteit, door het verlenen van bijstand en bescherming
aan slachtoffers van misdrijven, evenals het voorbereiden op, beschermen tegen en
doeltreffend beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crisissituaties.
In Nederland wordt in het bijzonder ingezet op het versterken van internationale samenwerking
op dit gebied door de inzet van liaison officers, het doorontwikkelen en verbeteren
van IT-systemen (zoals de doorontwikkeling van het voorportaal bankgegevens, en nationale
politiesystemen), het tegengaan van kinderporno en terrorisme online, het voorkomen
van daderschap en het beschermen van vitale infrastructuur.
De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds bedragen op Unieniveau € 1,93 miljard.
Hiervan is € 1,35 miljard toegewezen aan de programma’s van de lidstaten en € 579 miljoen
aan de thematische faciliteit. Van de € 1,35 miljard voor de programma’s van de lidstaten
is € 1,137 miljard toegewezen aan de nationale programma’s waaronder € 34,8 miljoen
(3,09%) aan het Nederlandse nationale programma. De overige € 225 miljoen zal in 2024
worden toegekend aan de lidstaten op voorwaarde dat zij 10% van de initieel aan de
lidstaat toegekende middelen hebben besteed.
Onderhandelingen
Voorafgaand aan de onderhandelingen heeft Nederland ingezet op een ambitieus gemoderniseerde
begroting, onder meer door een versterkte focus op veiligheid en migratie. De formele
onderhandelingsinzet ten aanzien van AMIF15, BMVI16 en ISF17 is vervat in de uw Kamer reeds toegestuurde BNC-fiches. Tijdens de onderhandelingen
heeft Nederland zich, conform de BNC-fiches, met succes ingezet voor:
– Uniformiteit van de horizontale artikelen in de drie verordeningen zodat het beheer
van de drie Fondsen eenduidig en zo eenvoudig mogelijk blijft;
– Behoud van de benodigde flexibiliteit (die de scope van de Fondsen en de thematische
faciliteit bieden);
– Behoud van de tussentijdse-review, waardoor een gedeelte van de middelen in 2024 aan
de lidstaten wordt toegekend op voorwaarde dat zij 10% van de initieel aan de lidstaat
toegekende middelen hebben besteed.
Daarnaast heeft Nederland succesvol het signaal afgegeven dat ook deze fondsen een
bijdrage moeten leveren aan de externe dimensie van migratie en veiligheid via o.a.
de thematische faciliteit van de fondsen, zonder dat dit ten koste gaat van de benodigde
flexibiliteit, waarbij de samenhang tussen deze fondsen en fondsen als NDICI op gebied
migratie (en veiligheid) geborgd moet worden door middel van een goede coördinatiestructuur
in de Raad.
Voor ISF heeft Nederland aangegeven ook graag cybersecurity opgenomen te willen zien
als prioriteit naast het tegengaan van cybercrime. Cybersecurity is echter benoemd
in het voorstel inzake Digitaal Europa en valt buiten de scope van de ISF-verordening.
Implementatie
In juli 2020 is de beleidsmatige richting voor de inrichting van de nationale programma’s,
door middel van een nationaal kader18, afgestemd en getekend door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Minister
van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. In augustus 2020
is een eerste informele versie van de drie nationale programma’s met de EC gedeeld.
Eind juli 2021, na de publicatie van de drie fonds-specifieke verordeningen, zijn
aangepaste informele versies van de nationale programma’s voor de fondsen gedeeld
met de EC. Na verdere aanpassing, op basis van de informele consultaties, zijn de
programma’s ISF en BMVI op 15 november jl. formeel ingediend. Daarop volgde op 6 december
jl. het Nederlands programma AMIF. Afhankelijk van de snelheid van de goedkeuring
door de EC is de intentie om in het derde kwartaal van 2022 projecten toe te kennen.
Hiermee zal circa 60% van de totale op dit moment aan Nederland beschikbaar gestelde
financiële middelen voor de drie fondsen worden gecommitteerd.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat